Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Buitengebied
Status: onherroepelijk
Plan identificatie: NL.IMRO.0858.BPbuitengebied-OH01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Hoofdbestemmingen
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. grondgebonden agrarische bedrijven met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding:
    1. ‘intensieve veehouderij’ tevens intensieve veehouderijen zijn toegestaan;
    2.  'specifieke vorm van agrarisch - nertsensheds' tevens een nertsenfokkerij; 
  2. maximaal één bedrijfswoning per bouwvlak dan wel het aantal bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden' op de verbeelding;
  3. boomkwekerijen, met uitzondering van de gebieden welke nader zijn aangeduid met 'Openheid';
  4. agrarisch natuurbeheer;
met de daarbij behorende:
  1. groenvoorzieningen;
  2. (onverharde) paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  3. water, waterhuishoudkundige en nutsvoorzieningen;
3.1.2 Medebestemmingen
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn naast het bepaalde in artikel 3 lid 1.1 mede bestemd voor:
  1. behoud van cultuurhistorische waarden, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden'; 
  2. ondergeschikte detailhandel, waarbij het betreft detailhandel in streekgebonden en agrarisch gerelateerde producten tot een maximum verkoopvloeroppervlak van 100 m2;
  3. kleinschalig kamperen, waarbij de afstand van kampeermiddelen tot de grens van het bouwvlak niet meer dan 150 meter mag bedragen;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - vrijkomende agrarische bebouwing' is de bestaande niet agrarische functie toegestaan welke naar aard en omvang niet mag worden vergroot;
  5. voorlichting en educatie binnen de bestaande bebouwing tot een maximum oppervlak van 100 m2;
  6. ter plaatse van de aanduiding:
    1. 'specifieke vorm van agrarisch - dagrecreatie': de bestaande dagrecreatieve voorzieningen;
    2. 'zend-/ontvangstinstallatie': een zend- en ontvangstinstallatie;
  7. hobbymatig agrarisch gebruik;
  8. aan-huis-verbonden beroepen;
  9. extensieve dagrecreatie.
3.2 Bouwregels
Op de gronden zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan ten behoeve van de in artikel 3 lid 1 omschreven bestemming, waarbij tevens wordt voldaan aan de volgende bepalingen:
3.2.1 Algemeen
  1. per bouwvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één agrarisch bedrijf toegestaan.
  2. bouwwerken zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan tenzij anders is bepaald.
  3. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd, met dien verstande dat:
    1. de afstand van gebouwen tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd niet minder mag bedragen dan 18 m;
    2. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen niet minder mag bedragen dan 5 m;
  4. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding onbebouwd' mag geen bebouwing worden opgericht.
3.2.2 Bedrijfsbebouwing
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van de bedrijfsvoering gelden de volgende bepalingen:
  1. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 meter;
  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  3. indien nader aangeduid met 'intensieve veehouderij' mag het maximale oppervlak aan gebouwen ten behoeve van de intensieve veehouderij niet meer bedragen dan de bestaande bebouwing ten behoeve van de intensieve veehouderij.
3.2.3 Bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken
3.2.3.1 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
  1. maximaal één bedrijfswoning per bouwvlak;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a geldt indien op de verbeelding de aanduiding 'Maximum aantal wooneenheden' is opgenomen dit aantal als maximum;
  3. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 750 m3;
  4. de goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 5,5 meter;
  5. de bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 meter.
3.2.3.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende voorwaarden:
  1. de gezamenlijke bebouwingsoppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m² per bedrijfswoning;
  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 meter;
  4. vrijstaande bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 2,5 meter achter de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd;
  5. de afstand van vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 20 meter.
 
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet zijnde overkappingen, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van silo's mag niet meer dan 15 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd vóór de voorgevel van de bedrijfswoning mag niet meer dan 1,55 meter bedragen;
  3. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd buiten het bouwvlak mag niet meer dan 1,5 meter bedragen, waarbij het bouwwerk een transparantie heeft van minimaal 75%;  
  4. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd achter de voorgevel van de bedrijfswoning mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  5. de bouwhoogte van warmtebuffers, CO2- en biovergistingsinstallaties en kleine windmolens mag niet meer dan 10 meter bedragen;
  6. de inhoud van mestopslagsilo's mag niet meer dan 2.500 m3 bedragen;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie' is een zend- en ontvangstinstallatie toegestaan met een bouwhoogte van niet meer dan 40 meter;
  8. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 meter bedragen;
  9. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 4,5 meter bedragen.
3.2.5 Teeltondersteunende voorzieningen
  1. Voor het bouwen van teeltondersteunende voorzieningen binnen het agrarische bouwvlak gelden de volgende bepalingen:
    1. teeltondersteunende voorzieningen mogen binnen het bouwvlak worden gebouwd;
    2. het gezamenlijk oppervlak van permanente teeltondersteunde voorzieningen in de vorm van kassen mag niet meer bedragen dan 5.000 m2;
    3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 meter.
  2. Voor het bouwen van teeltondersteunende voorzieningen buiten het agrarische bouwvlak gelden de volgende bepalingen:
    1. uitsluitend tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen mogen buiten het bouwvlak worden gebouwd;
    2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 meter;
    3. de bouwhoogte van hagelnetten mag niet meer bedragen dan 4,5 meter.
3.2.6 Bebouwing t.b.v. kleinschalig kamperen
Voor het bouwen ten behoeve van het kleinschalig kamperen gelden de volgende bepalingen:
  1. het totale oppervlak mag niet meer bedragen dan 50 m2;
  2. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 meter.
3.2.7 Hulpgebouwen
Voor het bouwen van hulpgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'hulpgebouw - 76' geldt dat:
    1. de goothoogte van het hulpgebouw niet meer mag bedragen dan op de verbeelding aangeduid;
    2. de bouwhoogte van het hulpgebouw niet meer mag bedragen dan op de verbeelding aangeduid;
    3. het oppervlak van het hulpgebouw niet meer mag bedragen dan op de verbeelding aangeduid;
  2. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'hulpgebouw - 98' geldt dat:
    1. de goothoogte van het hulpgebouw niet meer mag bedragen dan op de verbeelding aangeduid dan wel maximaal 2,5 meter indien geen aanduiding is opgenomen;
    2. de bouwhoogte van het hulpgebouw niet meer mag bedragen dan op de verbeelding aangeduid dan wel maximaal 3 meter indien geen aanduiding is opgenomen;
    3. het oppervlak van het hulpgebouw niet meer mag bedragen dan op de verbeelding aangeduid dan wel maximaal 30 m2 indien geen aanduiding is opgenomen;
  3. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'hulpgebouw' geldt dat:
    1. de goothoogte van het hulpgebouw niet meer mag bedragen dan op de verbeelding aangeduid;
    2. de bouwhoogte van het hulpgebouw niet meer mag bedragen dan op de verbeelding aangeduid;
    3. het oppervlak van het hulpgebouw niet meer mag bedragen dan op de verbeelding aangeduid.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Bedrijfsgebouwen voor intensieve veehouderijen
Burgemeester en wethouders kunnen voor de gronden nader aangeduid als 'verwevingsgebied' met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.2 sub c onder voorwaarden dat:
  1. meer bebouwing noodzakelijk is in verband met het dierenwelzijn;
  2. er geen toename is van het aantal dieren;
  3. het bouwvlak niet groter is dan 1,5 ha;
  4. middels een milieukundig onderzoek is aangetoond dat er geen toename is van ammoniak depositie;
  5. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  6. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 meter;
  7. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 meter.
3.3.2 Ten behoeve van een ruimere bouwhoogte
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 2.2 sub b ten behoeve van bouwen van een bedrijfsgebouw met een bouwhoogte van maximaal 13 meter onder voorwaarden dat:
  1. de verruiming van de bouwhoogte  moet noodzakelijk zijn voor een doelmatige en duurzame agrarische bedrijfsvoering;
  2. landschappelijke en ecologische waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  3. er wordt voorzien in een gebiedseigen landschappelijke inpassing;
  4. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  5. het niet betreft een intensieve veehouderij; 
  6. het bouwplan in overeenstemming is met de gemeentelijke beeldkwaliteitseisen.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor:
    1. glastuinbouwbedrijven;
    2. kamerverhuur;
    3. seksinrichtingen;
    4. de opslag van goederen anders dan ten behoeve van de bestemming;
    5. de opslag van goederen buiten de bebouwing met een totale opslaghoogte van meer dan 4 meter; 
    6. lichtmasten en lichtreclame, dit met uitzondering van lichtmasten ten behoeve van de verkeersfunctie, paardenbakken en erfverlichting;
  2. het gebruik van bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte.
3.4.2 Paardenbakken
Paardenbakken voldoen aan de volgende kenmerken:
  1. zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  2. per bedrijf is maximaal één paardenbak toegestaan;
  3. de oppervlakte maximaal bedraagt 1.200 m2 ;
  4. de bouwhoogte terreinafscheiding bedraagt maximaal 1,50 meter;
  5. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 6 meter;
  6. maximaal 4 lichtmasten zijn toegestaan;
  7. lichtmasten binnen een afstand van 100 meter tot gronden met de bestemming Natuur zijn niet toegestaan, dit met uitzondering van erfverlichting;
  8. de paardenbak is in overeenstemming met de gemeentelijke beeldkwaliteitseisen.
 
3.4.3 Aan-huis-verbonden beroep
De uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep is toegestaan, mits:
  1. de hiertoe benodigde vloeroppervlakte maximaal 50 m2 bedraagt, zulks met inbegrip van bijbehorende bouwwerken;
  2. degene die de bedrijfsvoering van het aan-huis-verbonden beroep uitoefent, tevens de bewoner van de woning is;
  3. bij uitoefening van de beroepen van schoonheidsspecialist(e), mani- en/of pedicure en kapper sprake is van ten hoogste 1 arbeidsplaats;
  4. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Ten behoeve van nevenfuncties
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 1.1 ten behoeve van het toestaan van één of meerdere nevenfuncties met inachtneming van het volgende:
  1. het gaat om activiteiten tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  2. er geen afzonderlijke hoofdfunctie ontstaat;
  3. er geen zelfstandige baliefunctie ontstaat;
  4. de nevenfuncties beperkt blijven tot een vloeroppervlak van maximaal 2.500 m2;
  5. er geen detailhandel ontstaat met een verkoopvloeroppervlak van meer dan 100 m2;
  6. de nevenfuncties milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  7. er geen onevenredige beperkingen voor omliggende, bestaande agrarische bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
  8. de nevenfuncties voorzien worden van een goede landschappelijke inpassing, waarbij de nevenfuncties niet mogen leiden tot een onevenredige aantasting van de in het gebied voorkomende natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
  9. er mag geen sprake zijn van een onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking;
  10. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;
  11. het niet betreft een nevenfunctie bij een plattelandswoning;
  12. een verzoek om toepassing van deze ontheffingsbevoegdheid kan ter toetsing worden voorgelegd aan een agrarisch deskundige en een deskundige inzake natuur en landschap en/of cultuurhistorie.
3.5.2 Ten behoeve van opslag
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 1.1 ten behoeve van het toestaan van opslag als nevenfuncties met inachtneming van het volgende:
  1. het betreft statische opslag van goederen;
  2. de opslag uitsluitend inpandig is toegestaan;
  3. er mag geen sprake zijn van een onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking;
  4. opslag bij een plattelandswoning niet is toegestaan.
3.5.3 Ten behoeve van aan-huis-verbonden beroep
Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 4.3 ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van maximaal 100 m² (met inbegrip van bijbehorende bouwwerken) mits:
  1. het gebruik geen ernstige c.q. onevenredige hinder voor het woonmilieu oplevert, noch afbreuk doet aan het woonkarakter van de buurt;
  2. het gebruik de afwikkeling van het verkeer niet nadelig beïnvloedt en niet leidt tot een onaanvaardbare parkeerdruk in de buurt;
  3. het gebruik geen publieksgericht karakter heeft;
  4. degene die de bedrijfsvoering van het aan huis verbonden beroep uitoefent, tevens de bewoner van de woning is;
  5. bij uitoefening van de beroepen van schoonheidsspecialist(e), mani- en/of pedicure en kapper sprake is van ten hoogste 1 arbeidsplaats;
  6. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van het aan-huis-verbonden beroep.
3.5.4 Ten behoeve van het tijdelijk huisvesten van seizoensarbeiders
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 1.1 ten behoeve van het tijdelijk huisvesten van seizoensarbeiders binnen de bestemming Agrarisch, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: 
  1. de huisvesting vindt bij voorkeur plaats in een bestaand bedrijfsgebouw of een gedeelte daarvan;
  2. indien de huisvestiging niet gerealiseerd kan worden zoals bedoeld onder a kan huisvesting plaatsvinden in maximaal twee tijdelijke woonunits met in achtname van het volgende:
    1. de hoogte van een woonunit bedraagt niet meer dan 3 meter;
    2. de woonunit wordt geplaatst binnen het bouwvlak;
    3. voor de plaatsing van woonunits dient voorzien te zijn in een gebiedseigen landschappelijke inpassing;
    4. de woonunits dienen telkens na het tijdelijke gebruik te worden verwijderd;
  3. de tijdelijke huisvesting is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte van dat bedrijf;
  4. de huisvesting betreft uitsluitend medewerkers, die alleen binnen het bedrijf, waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten;
  5. de huisvesting bedraagt niet meer dan 8 maanden per kalenderjaar;
  6. de totale oppervlakte van de huisvesting per agrarisch bedrijf bedraagt maximaal 250 m2;
  7. voor huisvesting in een bestaand bedrijfsgebouw geldt dat er geen sprake is van zelfstandige wooneenheden;
  8. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven
  9. er wordt voorzien in een gebiedseigen landschappelijke inpassing.
Burgemeester en wethouders trekken de omgevingsvergunning in, indien de daaraan ten grondslag liggende tijdelijke grote arbeidsbehoefte niet meer aanwezig is.
3.5.5 Ten behoeve van nieuwe boomkwekerijen
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 1.1 en artikel 39 lid 5 ten behoeve van het toestaan van boomkwekerijen binnen het gebied nader aangeduid met openheid, onder voorwaarde dat:
  1.  er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige openheid;
  2. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. advies is verkregen van de agrarisch deskundige en de landschapsdeskundige.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Ten behoeve van het vergroten van een agrarisch bouwvlak
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van het vergroten van een agrarisch bouwvlak, met inachtneming van het volgende:
  1. het bestaande bouwvlak kan met maximaal 15% vergroot worden;
  2. het bouwvlak is, na wijziging niet groter dan 1,5 ha;
  3. het niet betreft een intensieve veehouderij;
  4. de vergroting moet noodzakelijk zijn voor een doelmatige en duurzame agrarische bedrijfsvoering;
  5. er wordt voorzien in een gebiedseigen landschappelijke inpassing;
  6. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  7. het plan voorziet in voldoende watercompensatie;
  8. dat het wijzigingsplan milieutechnisch aanvaardbaar is;
  9. dat het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is;
  10. verhaal van gemeentelijke (plan-)kosten is zekergesteld;
  11. dat het wijzigingsplan stedenbouwkundig inpasbaar is;
  12. advies is verkregen van de agrarisch deskundige.
3.6.2 Ten behoeve van het wijzigen van de vorm van een agrarisch bouwvlak
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van het wijzigen van de vorm van een agrarisch bouwvlak, met inachtneming van het volgende:
  1. de wijziging moet noodzakelijk zijn voor een doelmatige en duurzame agrarische bedrijfsvoering;
  2. het bouwvlak niet wordt vergroot;
  3. er wordt voorzien in een gebiedseigen landschappelijke inpassing;
  4. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  5. dat het wijzigingsplan milieutechnisch aanvaardbaar is;
  6. dat het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is;
  7. verhaal van gemeentelijke (plan-)kosten is zekergesteld;
  8. advies is verkregen van de agrarisch deskundige.
3.6.3 Ten behoeve van vervolgfuncties
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van het toestaan van vervolgfuncties, met inachtneming van het volgende:
  1. de agrarische bedrijfsvoering volledig is beëindigd;
  2. uitsluitend vervolgfuncties in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan;
  3. de ontwikkeling niet leidt tot een bestemmingsvlak met een omvang groter dan 5.000 m2;
  4. de vervolgfunctie bijdraagt aan de ontwikkeling van de gemengde plattelandseconomie;
  5. overtollige bebouwing wordt gesloopt; 
  6. er niet twee of meer zelfstandige bedrijven mogen ontstaan;
  7. er geen kantoorvoorziening met baliefunctie mag ontstaan;
  8. er geen zelfstandige detailhandel ontstaat met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 100 m2;
  9. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  10. dat het wijzigingsplan milieutechnisch aanvaardbaar is;
  11. dat het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is;
  12. verhaal van gemeentelijke (plan-)kosten is zekergesteld;
  13. het wijzigingsplan voorziet in een goede landschappelijke inpassing.
3.6.4 Ten behoeve van het wijzigen van de bestemming naar Agrarisch - Paardenhouderij
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van het wijzigen van de bestemming Agrarisch naar Agrarisch - Paardenhouderij, met inachtneming van het volgende:
  1. de oorspronkelijke agrarische bedrijfsvoering volledig is beëindigd;
  2. de vervolgfunctie bijdraagt aan de ontwikkeling van de gemengde plattelandseconomie;
  3. overtollige bebouwing wordt gesloopt;
  4. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  5. dat het wijzigingsplan milieutechnisch aanvaardbaar is;
  6. dat het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is;
  7. verhaal van gemeentelijke (plan-)kosten is zekergesteld;
  8. dat het wijzigingsplan landschappelijk inpasbaar is.