direct naar inhoud van Regels
Plan: Park Maashorst kamers 2 en 3
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0856.UdenNoordfase23-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het uitwerkingsplan Park Maashorst kamers 2 en 3 met identificatienummer NL.IMRO.0856.UdenNoordfase23-VA01 van de gemeente Uden;

1.2 uitwerkingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 bestemmingsplan Uden-Noord I:

het bestemmingsplan Uden-Noord I van de gemeente Uden;

1.4 de analoge verbeelding:

de analoge verbeelding van het GML-bestand NL.IMRO.0856.UdenNoordfase23-VA01;

1.5 aanduiding:

geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.8 bedrijfsmatige activiteiten in een woning:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend; hieronder dient niet te worden begrepen de uitoefening van detailhandel;

1.9 beroepsmatige activiteiten in een woning:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebieden dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend; hieronder dient niet te worden begrepen de uitoefening van detailhandel;

1.10 Besluit omgevingsrecht (Bor):

Besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Besluit omgevingsrecht), Staatsblad 2010, 143;

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.14 bijgebouw:

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat qua afmeting en verschijningsvorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde perceel staand hoofdgebouw;

1.15 bos:

een begroeiing die voornamelijk uit streekeigen bomen bestaat met daarbij een ondergroei van wilde bloemen, grassen en inheemse struiken;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk:

bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.21 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.22 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.23 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.24 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.25 huishouden:

een persoon, of groep personen die een (duurzame) gemeenschappelijke huishouding voert. Indien het huishouden uit twee of meer personen bestaat, betreft het een leefvorm of samenlevingsvorm met een continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid;

1.26 kavel:

een aaneengesloten stuk grond, die in eigendom zijn bij een of meer bewoners waarop een hoofdgebouw en eventueel bijbehorende bouwwerken zijn gesitueerd alsmede de gronden die in feitelijk opzicht zijn ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw;

1.27 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, die wordt bepaald door de waarneembare aspecten van de aanwezigheid van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de niet-levende en levende natuur (met inbegrip van de mens);

1.28 overkapping:

een bouwwerk zonder eigen wanden, omsloten door maximaal twee wanden en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport;

1.29 seksuele dienstverlening:

een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen en/of het verrichten van erotisch/pornografische vertoningen;

1.30 voorgevelrooilijn:

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de bestemmingsgrens;

1.31 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, niet zijnde een woonwagen;

1.32 woonwagen:

een ongemotoriseerd voertuig dat voortdurend of nagenoeg voortdurend als woning wordt gebruikt of daartoe is bestemd, met dien verstande dat een woonwagen niet ophoudt dit te zijn, indien aan of bij de woonwagen voorzieningen worden getroffen ten gevolge waarvan deze niet langer kan worden voortbewogen.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  • a. de dakhelling:
    langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
  • b. lengte, breedte en diepte van gebouwen:
    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren;
  • c. lengte, breedte en diepte van bouwwerken, geen gebouw zijnde:
    tussen de verst van elkaar gelegen punten van die werken, horizontaal gemeten;
  • d. de goothoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  • e. de inhoud van een bouwwerk:
    tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
  • f. de bouwhoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  • g. de oppervlakte van een bouwwerk:
    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd;
  • h. onderlinge afstanden:
    afstanden tussen bouwwerken onderling en ook afstanden van bouwwerken tot erfscheidingen worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;
  • i. peil:
    • 1. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
    • 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;
  • j. brutovloeroppervlakte:
    de vloeroppervlakte van alle voor mensen toegankelijke ruimten binnen een gebouw.

2.2 Uitzonderingen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bos

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Bos" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ontwikkeling en instandhouding van bos, met de aldaar voorkomende dan wel daaraan verbonden eigen natuur- en landschappelijke waarden;
  • b. in- en uitritten;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Op de in lid 3.1 genoemde gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gerealiseerd, met uitzondering van:

  • a. erfscheidingen, met dien verstande dat de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen, met dien verstande dat deze voor 100% een open constructie dienen te hebben;
  • b. (technische) voorzieningen ten behoeve van waterberging, -infiltratie en -zuivering.

3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Toegangspad

Per bouwperceel mag de bestemming "Bos" maar één keer worden doorsneden ten behoeve van maximaal één in-/uitrit of toegangspad met een breedte van maximaal 3 meter.

3.3.2 Voorwaardelijke verplichting

Teneinde te komen tot een zorgvuldige landschappelijke inpassing en de instandhouding van het hoogopgaand groen dienen, binnen één jaar na gereedmelding van het hoofdgebouw, de gronden te zijn ingericht en ingericht te blijven overeenkomstig een door burgemeester en wethouders geaccordeerd beplantingsplan.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Omgevingsvergunningvereiste

Ter voorkoming van onevenredige aantasting van hoogopgaande houtstructuren, is het verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de in lid 3.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  • a. het vellen of rooien van houtgewas;
  • b. het aanbrengen van verhardingen, anders dan de in lid 3.3 bedoelde inritten;
  • c. het verlagen van de bodem en het afgraven, ophogen en egaliseren van de gronden;
  • d. het aanbrengen van bovengrondse en ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur, voor zover deze aangebracht worden buiten de in lid 3.3 bedoelde inritten.

3.4.2 Toelaatbaarheid

De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 3.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. deze noodzakelijk zijn voor een doelmatig gebruik van de gronden overeenkomstig hun bestemming;
  • b. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de bedoelde gronden, die het plan beoogt te beschermen:
    • 1. niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel
    • 2. de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 4 Groen - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Groen - 1" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;
  • b. groen;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. in- en uitritten;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op de in lid 4.1 genoemde gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gerealiseerd, met uitzondering van:

  • a. erfscheidingen, met dien verstande dat de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen, met dien verstande dat deze voor 100% een open constructie dienen te hebben;
  • b. (technische) voorzieningen ten behoeve van waterberging, -infiltratie en -zuivering.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Per bouwperceel is maximaal één in-/uitrit met een breedte van maximaal 3 meter toegestaan.

Artikel 5 Groen - 2

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Groen - 2" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groen;
  • b. verkeer en verblijf;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. speelvoorzieningen;
  • e. geluidwerende voorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. fiets- en wandelpaden;
  • g. in- en uitritten;
  • h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • i. voorzieningen van openbaar nut.

5.2 Bouwregels

Op de in lid 5.1 genoemde gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gerealiseerd, met uitzondering van:

  • a. (technische) voorzieningen ten behoeve van energievoorziening, zoals zonnepanelen, warmteopslag, en waterberging, -infiltratie en -zuivering, met dien verstande dat de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal' de hoogte van de geluidwal met niet meer dan 0,5 meter mag overschrijden;
  • b. speelvoorzieningen waarbij de bouwhoogte niet meer dan 5 meter mag bedragen.

5.3 Specifieke gebruiksregels

Per bouwperceel is maximaal één in-/uitrit met een breedte van maximaal 5 meter toegestaan.

Artikel 6 Groen - 3

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Groen - 3" aangewezen gronden zijn bestemd voor aanleg en instandhouding van groenstructuren en landschappelijke waarden met daaraan ondergeschikt water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Bouwwerken

Op de in lid 4.1 genoemde gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gerealiseerd, met uitzondering van:

  • a. erfscheidingen, met dien verstande dat de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen, met dien verstande dat deze voor 100% een open constructie dienen te hebben;
  • b. (technische) voorzieningen ten behoeve van waterberging, -infiltratie en -zuivering.

6.2.2 Vergunningvrij bouwen

De gronden als bedoeld in lid 6.1 worden niet aangemerkt als erf als bedoeld in artikel 1 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.

Artikel 7 Verkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Verkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeer en verblijf;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. groen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. voorzieningen van openbaar nut;
  • f. voorzieningen van beeldende kunst.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde doeleinden mogen, met inachtneming van de in lid 7.2.2 tot en met 7.2.3 genoemde regels, de daarbij behorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gerealiseerd.

7.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • b. de oppervlakte van gebouwen mag per gebouw maximaal 20 m² bedragen.

7.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde geldt dat de bouwhoogte van:

  • a. licht- en vlaggenmasten en beeldende kunst maximaal 10 meter mag bedragen;
  • b. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 3 meter mag bedragen.

Artikel 8 Wonen - 1

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Wonen -1" aangewezen gronden zijn bestemd voor de volgende doeleinden:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met uitoefening van beroepsmatige activiteiten;
  • b. tuinen;
  • c. verkeer en verblijf;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. waterhuishouding;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. voorzieningen van openbaar nut.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen
  • a. Ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde doeleinden mogen, met inachtneming van de in lid 8.2.2 tot en met 8.2.4 genoemde regels, de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gerealiseerd.
  • b. Voor het bouwen geldt dat er uitsluitend vrijstaande woningen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen worden gebouwd.

8.2.2 Hoofdgebouwen
  • a. hoofdgebouwen dienen in het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven.

8.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de afstand tot de voorgevelrooilijn dient minimaal 1 meter te bedragen;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag niet meer dan 100 m² bedragen;
  • c. de afstand tussen het hoofdgebouw en vrijstaande bijgebouwen dient minimaal 3 meter te bedragen;
  • d. de goothoogte en bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 3 respectievelijk 5 meter bedragen;
  • e. ten aanzien van het bouwen van overkappingen geldt dat:
    • 1. de goothoogte en bouwhoogte niet meer dan 3 respectievelijk 5 meter mag bedragen;
    • 2. de afstand tot de voorgevelrooilijn minimaal 1 meter dient te bedragen;
    • 3. de totale oppervlakte niet meer dan 30 m² mag bedragen.

8.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt:

  • a. dat de bouwhoogte van:
    • 1. erfscheidingen voor de voorgevel maximaal 1 meter mag bedragen;
    • 2. erfscheidingen achter de voorgevel, op perceelsgedeelten die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied als bedoeld in het Besluit omgevingsrecht maximaal 2 meter mag bedragen, met dien verstande dat deze voor 80% een open constructie dienen te hebben;
    • 3. overige erfscheidingen maximaal 2 meter mag bedragen;
    • 4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
      • achter de voorgevelrooilijn maximaal 3 meter mag bedragen;
      • voor de voorgevelrooilijn maximaal 1 meter mag bedragen.

8.3 Specifieke gebruiksregels
8.3.1 Beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten

Gebruik van ruimten binnen de woning en daar bij behorende bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteiten in een woning, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. maximaal 30% van de oppervlakte van de gebouwen per bouwperceel met een maximum van 75 m² per woning mag worden gebruikt voor uitoefening van beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteiten;
  • b. degene die de activiteiten uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • c. het geen zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft, dat deze kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer;
  • d. parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein;
  • e. er mag geen detailhandel plaatsvinden;
  • f. de activiteit mag geen activiteit zijn waarvoor een vergunningplicht op grond van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht geldt.

8.3.2 Verboden gebruik

Als verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning.

8.3.3 Parkeren

Bij woningen dienen minimaal twee parkeerplaatsen te worden gerealiseerd en in stand gehouden, die onafhankelijk van elkaar bereikbaar zijn en met dien verstande dat niet meer dan één inrit per woning is toegestaan.

Artikel 9 Wonen - 2

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Wonen - 2" aangewezen gronden zijn bestemd voor de volgende doeleinden:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met uitoefening van beroepsmatige activiteiten;
  • b. groen;
  • c. verkeer en verblijf;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. waterhuishouding;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. voorzieningen van openbaar nut.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen
  • a. Ten behoeve van de in lid 9.1 genoemde doeleinden mogen, met inachtneming van de in lid 9.2.2 tot en met 9.2.4 genoemde regels, de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gerealiseerd.
  • b. Voor het bouwen gelden de volgende regels:
    • 1. er mogen uitsluitend vrijstaande woningen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd;
    • 2. de oppervlakte van gebouwen mag per bouwperceel niet meer dan 250 m² bedragen.

9.2.2 Hoofdgebouwen
  • a. hoofdgebouwen dienen in het bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 3 meter bedraagt;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' de voorgevel van het hoofdgebouw op die 'gevellijn' gericht dient te zijn;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' is het in afwijking van het bepaalde onder 1 toegestaan om in de zijdelingse perceelsgrens te bouwen en bedraagt het oppervlak van een hoofdgebouw maximaal 9 x 12 meter;
  • b. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • c. hoofdgebouwen dienen te worden afgedekt met een kap, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'minimum dakhelling (graden)' tevens geldt dat de dakhelling niet minder mag zijn dan is aangegeven;
  • d. in afwijking van het bepaalde sub c is bij hoofdgebouwen, waarbij de goothoogte is gemaximeerd op 7 meter tevens een platte afdekking toegestaan, met dien verstande dat de bouwhoogte dan niet meer mag bedragen dan 7 meter;
  • e. in afwijking van het bepaalde sub c is bij hoofdgebouwen, waarbij de goothoogte is gemaximeerd op 7 meter, richting de zijdelingse perceelsgrenzen op de tweede verdieping tevens een terugliggende bouwlaag toegestaan waarbij:
    • 1. de terugliggende verdieping minimaal 2,5 meter terug ligt ten opzichte van de zijgevels van de daaronder gesitueerde eerste verdieping;
    • 2. de bouwhoogte van de eerste verdieping maximaal de aangegeven goothoogte bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte van de tweede verdieping maximaal de aangegeven bouwhoogte bedraagt.
  • f. in afwijking van het bepaalde sub c is bij hoofdgebouwen, waarbij de goothoogte is gemaximeerd op 7 meter, richting de zijdelingse perceelsgrenzen op de tweede verdieping tevens een lesssenaarskap toegestaan waarbij:
    • 1. de terugliggende verdieping aan de hoge zijde van de lessenaarskap minimaal 2,5 meter terug ligt ten opzichte van de zijgevel van de daaronder gesitueerde eerste verdieping;
    • 2. de goothoogte van de lage zijde van de lessenaarskap maximaal de aangegeven goothoogte bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte van de hoge zijde van de lessenaarskap maximaal de aangegeven bouwhoogte bedraagt.

9.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken geldt dat

  • a. de afstand tot de voorgevelrooilijn minimaal 1 meter dient te bedragen, met dien verstande dat tussen de zijdelingse perceelsgrens en de zijgevel van het hoofdgebouw aan niet meer dan één zijde bijgebouwen mogen worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen bij een hoofdgebouw niet meer dan 100 m² mag bedragen;
  • c. de afstand tussen het hoofdgebouw en vrijstaande bijgebouwen minimaal 3 meter dient te bedragen;
  • d. de goothoogte en bouwhoogte van bijgebouwen niet meer dan 3 respectievelijk 5 meter mag bedragen.
  • e. ten aanzien van het bouwen van overkappingen geldt dat:
    • 1. de goothoogte en bouwhoogte niet meer dan 3 respectievelijk 5 meter mag bedragen;
    • 2. de afstand tot de voorgevelrooilijn minimaal 1 meter dient te bedragen;
    • 3. de totale oppervlakte niet meer dan 30 m² mag bedragen.

9.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt dat de bouwhoogte van:

  • a. erfscheidingen, met dien verstande dat de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen, met dien verstande dat deze voor 100% een open constructie dienen te hebben;
  • b. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:
    • 1. achter de voorgevelrooilijn maximaal 3 meter mag bedragen;
    • 2. voor de voorgevelrooilijn maximaal 1 meter mag bedragen.

9.3 Specifieke gebruiksregels
9.3.1 Beplanting

Minimaal 40% per bouwperceel dient als bos en/of groen te worden ingeplant en instandgehouden, met dien verstande dat de oppervlakte bos en groen die wordt aangeplant op gronden met de bestemming "Bos" en "Groen - 1" als bedoeld in artikel 3 en artikel 4 hierop in mindering mag worden gebracht.

9.3.2 Parkeren

Bij woningen dienen minimaal twee parkeerplaatsen te worden gerealiseerd en in stand gehouden, die onafhankelijk van elkaar bereikbaar zijn en met dien verstande dat niet meer dan één inrit per woning is toegestaan.

9.3.3 Verboden gebruik

Als verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gronden als bedoeld in lid 9.1 ten behoeve van het wonen indien de gronden met de bestemming "Bos" die behoren tot dezelfde kavel, niet zijn ingericht overeenkomstig een door burgemeester en wethouders geaccordeerd beplantingsplan als bedoeld in Artikel 3, lid 3.3.2.

9.3.4 Beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten

Gebruik van ruimten binnen de woning en daar bij behorende bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteiten in een woning, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. maximaal 30% van de oppervlakte van de gebouwen per bouwperceel met een maximum van 75 m² per woning mag worden gebruikt voor uitoefening van beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteiten;
  • b. degene die de activiteiten uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • c. het geen zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft, dat deze kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer;
  • d. parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein;
  • e. er mag geen detailhandel plaatsvinden;
  • f. de activiteit mag geen activiteit zijn waarvoor een vergunningplicht op grond van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht geldt.

9.3.5 Verboden gebruik

Als verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als zelfstandige woning;
  • b. het gebruik van de in lid 9.3.1 bedoelde gronden voor andere doeleinden;
  • c. het gebruik van de in lid 9.3.2 bedoelde parkeerplaats voor andere doeleinden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels

11.1 Ondergronds bouwen

De bouwdiepte van ondergrondse gebouwen bedraagt maximaal 4 meter onder peil, met dien verstande dat de bouwdiepte van liftschachten 7,5 meter mag bedragen.

11.2 Radarverstoring

De bouwhoogte van bouwwerken mag ter voorkoming van radarverstoring van de vliegbasis Volkel maximaal 65 meter boven N.A.P. bedragen, met dien verstande dat indien elders in deze regels een lagere hoogte geldt, deze hoogte van toepassing is.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

Als verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor seksuele dienstverlening.

Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels

13.1 Meetverschillen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, bij omgevingsvergunning af te wijken van de regels van het plan, voor zover dit, ten gevolge van geringe afwijkingen of onnauwkeurigheden, noodzakelijk is voor een goede uitvoering van het plan, met dien verstande dat de genoemde afwijkingen van bouw- en bestemmingsgrenzen maximaal 5,00 meter mogen bedragen.

13.2 10%-regeling

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, bij omgevingsvergunning af te wijken van de regels van het plan voor het afwijken van de in het plan voorgeschreven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.

13.3 Antenne-installaties

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, bij omgevingsvergunning af te wijken van de regels van het plan voor het oprichten van een antenne-installatie, met dien verstande dat de ontheffing slechts mag worden verleend indien:

  • a. de bouwhoogte van de antenne-installatie, gemeten vanaf het peil, niet meer bedraagt dan 40 meter;
  • b. aangetoond wordt dat voor het oprichten van de betreffende antenne geen gebruik gemaakt kan worden van reeds bestaande antennedragers;
  • c. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit als gevolg van het oprichten van de antenne-installatie niet wordt aangetast.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 14.1, sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 14.1, sub a met maximaal 10%.
  • c. Lid 14.1, sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.2, sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in 14.2, sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid 14.2, sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als "Regels Uitwerkingsplan Park Maashorst kamers 2 en 3".