Plan:
Zorgvlied 2008
Status:
onherroepelijk
Plantype:
ex art. 10 WRO beheer/ontwikkeling
Artikel 11 Wonen
11.1 Bestemmingsomschrijving
11.1.1 Functie

De op de plankaart voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, met dien verstande dat er sprake is van grondgebonden woningen;
  2. bouwwerken van algemeen nut.
11.1.2 Aanduidingen

Ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduiding :

  1. detailhandel (dh);
  2. maatschappelijke instellingen (m);
  3. zorg en dienstverlening (z);
  4. dienstwoning toegestaan (dw);
  5. garageboxen (ga).

zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden mede bestemd voor de daarbij aangegeven functie(s), met dien verstande dat de dienstwoning aangeduid met (dw) behorende bij het tankstation Baroniebaan 2, uitsluitend voor zover bestaand is toegestaan.

11.1.3 Bijbehorende voorzieningen

De op de plankaart voor "Wonen" aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor:

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
  2. tuinen en erven;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. parkeer-, stallings- en verkeersvoorzieningen;
  5. groen- en speelvoorzieningen;
  6. objecten voor beeldende kunst;
  7. een beroepsmatige activiteit als een aan huis verbonden beroep.

voor zover deze voorzieningen behoren bij en ondergeschikt zijn aan de onder 11.1.1 en 11.1.2genoemde functies.

11.2 Bouwvoorschriften
11.2.1 Algemeen
  1. Bestaande bebouwing welke krachtens een bouwvergunning is opgericht en in overeenstemming is met de bestemming volgens dit plan, maar afwijkend van één of meer bebouwingsvoorschriften, wordt geacht aan het plan te voldoen. Hieronder wordt tevens vergunde bebouwing verstaan, die nog moet worden opgericht.
  2. Ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduiding "carport toegestaan" mag de bestaande carport met de bestaande afmetingen gehandhaafd worden.
11.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende algemene bepalingen:

  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de plankaart aangegeven hoofdbebouwingsvlak worden gebouwd, waarbij ondergeschikte delen van een bouwwerk, voor zover gelegen binnen het bestemmingsvlak, het hoofdbebouwingsvlak mogen overschrijden;
  2. ten minste 40% van de voorgevel van het hoofdgebouw moet in de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
  3. het bebouwingspercentage binnen het hoofdbebouwingsvlak mag 100 bedragen, tenzij anders op de plankaart is aangeduid;
  4. de maximale bouwhoogte bedraagt 10 m, tenzij op de plankaart een andere maximale bouwhoogte is aangeduid;
  5. de maximale goothoogte in de voor- en achtergevelrooilijn is gelijk aan de maximale bouwhoogte, tenzij op de plankaart een andere maximale goothoogte met een maximale afschuiningshoek is aangeduid;
  6. het bouwen van ondergrondse bouwwerken binnen het hoofdbebouwingsvlak is toegestaan.
11.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het hoofdbebouwingsvlak en in het bebouwd erf worden gebouwd met dien verstande dat wanneer deze bouwwerken binnen het hoofdbebouwingsvlak worden gebouwd, de afstand tot de (verlengde) voorgevel van het hoofdgebouw minimaal 3 m moet bedragen;
  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uit maximaal 1 bouwlaag bestaan;
  3. tenzij anders op de plankaart is aangegeven mag de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen in het bebouwd erf niet meer dan bedragen dan:
    1. 20 m2 indien de oppervlakte van het bebouwd erf 50 m2 of minder bedraagt;
    2. 40% van het oppervlak van het bebouwd erf met een maximum van 60 m2 , indien de oppervlakte van het bebouwd erf meer dan 50 m2 en niet meer dan 500 m2 bedraagt.
    3. 80 m2 indien de oppervlakte van het bebouwd erf meer dan 500 m2 en niet meer dan 1000 m2 bedraagt;
    4. 100 m2 indien de oppervlakte van het bebouwd erf meer dan 1000 m2 bedraagt;
  4. ten aanzien van de hoogte:
    1. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen met een platte afdekking mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de hoofdbebouwing vermeerderd met een dakconstructie van maximaal 0,5 m, met een maximale totale hoogte van 4,5 m;
    2. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen met een platte afdekking mag ten hoogste 3 m bedragen, tenzij anders op de plankaart is aangegeven;
    3. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een schuine kap mag ten hoogste 3 m bedragen en de bouwhoogte ten hoogste 4,5 m waarbij de afschuiningshoek maximaal 45° mag bedragen, tenzij anders op de plankaart is aangegeven. Deze afschuining geldt niet in die gevallen waarbij op het naastgelegen perceel in de perceelscheiding al een gebouw met een zelfde of hogere hoogte aanwezig is dan wel gelijktijdig wordt opgericht.
  5. indien sprake is van het bouwen van een garage dient er een minimale opstelruimte van 5 x 2,5m voor een garage aanwezig te zijn.
11.2.4 Garageboxen

Ter plaatse van de hoofdbebouwingsvlakken met de aanduiding "g" gelden de volgende bepalingen:

  1. de maximale bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  2. het maximale bebouwingspercentage is 100.
11.2.5 Bouwwerken van algemeen nut

Voor het bouwen van bouwwerken van algemeen nut gelden de volgende bepalingen:

  1. bouwwerken van algemeen nut mogen binnen het gehele bestemmingsvlak worden opgericht, met uitzondering van de gronden gelegen voor de (verlengde) voorgevelrooilijn;
  2. de maximale hoogte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 3,5 m;
  3. de maximale oppervlakte van bouwwerken van algemeen nut bedraagt 50 m².
11.2.6 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen op het onbebouwd erf niet meer dan 1 m mag bedragen;
  2. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag in het hoofdbebouwingsvlak en in het bebouwd erf niet meer dan 3 m en in het onbebouwd erf niet meer dan 1 m bedragen;
  3. (openlucht) zwembaden, vijvers en daarmee gelijk te stellen bij een tuin behorende voorzieningen mogen uitsluitend in het hoofdbebouwingsvlak en het (on)bebouwd erf worden opgericht, met dien verstande dat de totale oppervlakte niet meer mag bedragen dan 40% van het bebouwd erf en de hoogte niet meer mag bedragen dan 0,5 m.
11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van de procedurevoorschriften in 24.3 nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  1. de situering en afmeting van gebouwen, bouwwerken van algemeen nut en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:
    1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de verkeersveiligheid;
    3. de sociale veiligheid;
    4. de brandveiligheid;
    5. de milieusituatie;
    6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    7. parkeergelegenheid op eigen terrein.
  2. werken ten behoeve van nutsvoorzieningen (waaronder kabels en leidingen), verkeers- en vervoersvoorzieningen en groenvoorzieningen;
  3. de vorm, de afmetingen en de plaatsing van de derde bouwlaag boven een hoogte van 6 m boven het straatpeil in verband met een goede ruimtelijke afstemming op het overwegend aanwezige straatbeeld.
11.4 Vrijstelling van de bouwvoorschriften
11.4.1 Vrijstelling t.b.v. bouwen in het hoofdbebouwingsvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met inachtneming van de procedureregels in artikel 24.1 en met de vrijstellingsvoorwaarden in 11.4.4 voor het bouwen in het hoofdbebouwingsvlak vrijstelling te verlenen van:

  1. de op de plankaart aangegeven goothoogte van hoofdgebouwen in de achtergevelrooilijn, onder voorwaarde dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan eenmaal de helft van de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, vermeerderd met 1 m, met een maximum van 10 m. Bij het ontbreken van een tegenoverliggende achtergevelrooilijn geldt een maximum van 10 m;
  2. de op de plankaart aangegeven goothoogte van hoofdgebouwen in de voorgevelrooilijn, onder voorwaarde dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan eenmaal de afstand tot de tegenoverliggende voorgevelrooilijn, vermeerderd met 1 m, met een maximum van 10 m. Bij het ontbreken van een tegenoverliggende voorgevelrooilijn geldt een maximum van 10 m.
11.4.2 Vrijstelling t.b.v. bouwen in het onbebouwd erf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met inachtneming van de procedureregels in artikel 24.1 en met de vrijstellingsvoorwaarden in 11.4.4 voor het bouwen in het onbebouwd erf vrijstelling te verlenen van:

  1. het bepaalde in 11.2.6 sub b, voor de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, die naar hun aard en bestemming op een onbebouwd erf toelaatbaar zijn, met een maximum van 5 m;
  2. het bepaalde in 11.2.6 sub b voor vlaggenmasten in het onbebouwd erf tot een hoogte van maximaal 10 m.
  3. het bepaalde in 11.2.2 sub a, voor bouwwerken ten behoeve van gevelrenovatie met een maximum van 0.10 m;
  4. het bepaalde in 11.2.3 sub a, voor ondergrondse bouwwerken, zoals kelders en kelderingangen mits de bovenzijde daarvan niet hoger gelegen is dan het straatpeil;
  5. het bepaalde in 11.2.3 voor erkers, met dien verstande dat:
    1. op de begane grond:
      1. de breedte maximaal 2/3 deel van de breedte van de voorgevel bedraagt,
      2. de diepte maximaal 1,5 m bedraagt,
      3. de hoogte één bouwlaag of maximaal 3 m betreft;
    2. op de eerste verdieping al dan niet in combinatie met bebouwing op de begane grond:
      1. de breedte bedraagt maximaal 2/3 deel van de breedte van de voorgevel,
      2. de diepte bedraagt maximaal 0,9 m;
      3. de hoogte bedraagt -incl. begane grond- maximaal 2 bouwlagen;
    3. de uitbouw transparant moet worden uitgevoerd;
    4. op de perceelscheiding dan wel op maximaal 2 m uit de perceelscheiding sprake kan zijn van een ondoorzichtige wand;
  6. het bepaalde in 11.2.6 sub a, voor balkons van maximaal 1,5 m diep;
  7. het bepaalde in 11.2.3 voor entrees, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, met in achtneming van het bepaalde in artikel 19, tot een maximum van 40% van het onbebouwd erf doch niet meer dan 5 m² en een bouwhoogte van maximaal 3 m, daar waar op de plankaart de aanduiding "bebouwing toegestaan 1" voorkomt;
  8. de in 11.2.6 sub a opgenomen maximum hoogte van erfafscheidingen bij bijzondere in stedenbouwkundig opzicht afwijkende situaties met een maximum van 2 m.
11.4.3 Vrijstelling t.b.v. bouwen in het bebouwd erf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met inachtneming van de procedureregels in artikel 24.1 en met de vrijstellingsvoorwaarden in 11.4.4 voor het bouwen in het bebouwd erf vrijstelling te verlenen van:

  1. het bepaalde in 11.2.3 voor het bouwen van afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg met inachtneming van het bepaalde in artikel 11.5.3.met dien verstande dat 15 m2aaneengesloten onbebouwd terrein op het bouwperceel aanwezig blijft met een maximum van:
    1. 80 m2 mits de oppervlakte van het bebouwd erf kleiner is dan 500 m2;
    2. 100 m2 mits de oppervlakte van het bebouwd erf groter is dan 500 m2 en indien de volledige woonfunctie (woon-/eetkamer, keuken, badkamer, slaapkamer) op de begane grond wordt gesitueerd;
  2. het bepaalde in 11.2.6 sub b voor de opgenomen maximum hoogte voor overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, tot een maximum van 5 m hoogte, voor antennes die van de voet af gemeten een hoogte hebben van meer dan 5 m, respectievelijk antennes, voor zover gelegen achter een woning of een ander gebouw, met een doorsnede groter dan 2 m en een hoogte van meer dan 3 m, gemeten vanaf het aansluitend terrein;
  3. de in 11.4.2 onder b, c, en e genoemde vrijstellingsbevoegdheden zijn van overeenkomstige toepassing in het bebouwd erf.
  4. het bepaalde in 11.2.3sub e ten behoeve van de minimale opstelruimte van 5 x 2,5 m vóór de garage mits de parkeerruimte elders op het eigen terrein wordt gerealiseerd.
11.4.4 Vrijstellingsvoorwaarden

Vrijstellingen als bedoeld onder 11.4.1, 11.4.2 en 11.4.3 worden slechts verleend indien:

  1. de bebouwingskarakteristiek van de straat niet onevenredig wordt geschaad;
  2. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
  3. de brandveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  4. de milieusituatie niet onevenredig wordt aangetast
  5. de sociale veiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  6. de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  7. de ruimtelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  8. vanuit stedenbouwkundig oogpunt in beginsel rekening wordt gehouden met eventuele zichthoeken vanuit belendende percelen.
11.5 Specifieke gebruiksvoorschriften
11.5.1 Gebruiksverbod

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming, behoudens vrijstellingen die op grond van deze voorschriften zijn verleend.

11.5.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 11.5.1, strijdig met de bestemming "Wonen", wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen, waaronder garageboxen, als zelfstandige woning of als afhankelijke woonruimte;
  2. de uitoefening van enige tak van handel, nijverheid of dienstverlening daaronder begrepen een ambachtelijk of industrieel bedrijf, met uitzondering van uitoefening van beroepsmatigeactiviteiten als bedoeld in 11.1.3 sub g;
  3. het splitsen van een (grondgebonden) woning in twee of meer zelfstandige woonruimten.
  4. het storten van puin en afvalstoffen, tenzij dit ter realisering en/of handhaving van de bestemming dient;
  5. opslag van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten bouwmaterialen, werktuigen, machines en onderdelen hiervan, tenzij deze ter realisering en/of handhaving van de bestemming is;
  6. opslag van gebruiksklare of onklare voer- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
  7. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens.
  8. het gebruik van gronden en bouwwerken voor zelfstandige kantoren of zelfstandige kantoorruimten;
  9. voor de uitoefening van enige tak van handel inclusief detailhandel, nijverheid en dienstverlening anders dan volgens het bepaalde in 11.1.
11.5.3 Vrijstelling van het gebruik ten behoeve van mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de procedureregels in artikel 24.1vrijstelling verlenen van het bepaalde in 11.5.1 ten behoeve van het tijdelijk in gebruik nemen van een (vrijstaand) bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits:

  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonende en bedrijven;
  3. de maximale oppervlakte welke in aanmerking komt voor afhankelijke woonruimte 80 m² bedraagt. In uitzonderlijke gevallen kan deze worden vergroot tot 100 m2 mits de oppervlakte van het bebouwd erf groter is dan 500 m2 en indien de volledige woonfunctie (woon-/eetkamer, keuken, badkamer, slaapkamer) op de begane grond wordt gesitueerd;
  4. door de aanvrager een garantieverklaring wordt afgegeven waarin is opgenomen;
  5. nadat de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen, het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte wordt beëindigd;
11.5.4 Vrijstelling van het gebruik ten behoeve van de uitoefening van een bedrijfsmatige activiteit

Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van de procedureregels in artikel 24.1vrijstelling verlenen van het bepaalde in 11.5.1 ten behoeve van de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten zoals genoemd in milieucategorie 1 en 2 van de lijst van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in de bij de voorschriften behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten, in de woning en/of bijgebouw(en) met dien verstande dat:

  1. de bedrijfsuitoefening in zijn uiterlijke verschijningsvorm ondergeschikt is aan de woning en de woonomgeving.
  2. geen vrijstelling wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid welke onder de werking van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 1993, 50) valt, tenzij het betreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden wel verantwoord is;
  3. geen sprake is van ontoelaatbare publieks- of verkeersaantrekking, mede in verband met eventueel reeds in de directe omgeving aanwezige beroepsvestigingen;
  4. op geen enkele andere wijze overlast wordt veroorzaakt.
  5. voldoende is of kan worden voorzien in parkeergelegenheid voor werknemers en bezoekers;
  6. geen detailhandel plaatsvindt, anders dan in ter plaatse vervaardigde goederen.
  7. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn, met een maximum van 80 m2.
11.5.5 Vrijstelling kantoorvestiging in grote woonpanden

Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van de procedurevoorschriften in 24.1bevoegd vrijstelling te verlenen van het plan ten behoeve van de vestiging van een kantoor(functie) tot maximaal 700 m² bruto vloeroppervlak in grote woonpanden / woningen gelegen binnen een bestemmingsvlak waarbinnen de vestiging van de functie kantoren niet is toegestaan, mits aan de navolgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. het woonpanden /-percelen betreft die zijn gelegen aan en georiënteerd en ontsloten zijn op de Ringbaan-Noord, Ringbaan-Oost, Ringbaan-Zuid, Ringbaan-West, Goirleseweg, Bosscheweg (gedeelte met parallelweg), Bredaseweg, dan wel gelegen binnen de Oude Stad (gebied binnen de ringbanen, maar niet binnen de cityring);
  2. het woonpanden betreft met een vloeroppervlak van tenminste 300 m² bruto vloeroppervlak;
  3. de parkeerbehoefte op eigen terrein kan worden opgelost.
11.5.6 Intrekken verleende vrijstelling ten behoeve van mantelzorg

Burgemeester en wethouders trekken de vrijstelling, verleend op grond van 11.5.3 in, indien de bij het verlenen van de vrijstelling bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

11.5.7 Vrijstelling voor meest doelmatig gebruik

Burgemeester en wethouders verlenen met inachtneming van de procedureregels in artikel 24.1vrijstelling van het bepaalde in 11.5.1 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

11.6 Wijzigingsbevoegdheid
11.6.1 Wijzigingsbevoegdheid nieuwvestiging horeca-inrichting
  1. Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van de procedurevoorschriften in artikel 24.2 de bestemming "Wonen" wijzigen, zodanig dat een aanduiding "horeca (h)" wordt toegevoegd, in de navolgende gevallen:
    1. ten behoeve van een horeca I of II inrichting op gronden die gelegen zijn aan én georiënteerd zijn op een op de plankaart aangegeven hoofdbebouwingsvlak gelegen langs wegen die in Bijlage 5 Plankaart B. lijnstructuur horeca zijn aangeduid als "lijnstructuur horeca", met dien verstande dat:
      1. voor inrichtingen in hoofdzaak gericht op het verstrekken van alcoholhoudende dranken het plan slechts kan worden gewijzigd indien zich binnen een straal van 250 m van het beoogde vestigingspunt geen dergelijke horeca-inrichtingen 1, 2 of 3 bevinden;
      2. voor inrichtingen in hoofdzaak gericht op het verstrekken van maaltijden het plan alleen kan worden gewijzigd indien zich binnen een straal van 250 m van het beoogde vestigingspunt niet meer dan 2 dergelijke horeca-inrichtingen 1, 2 of 3 bevinden;
    2. ten behoeve van een horeca I inrichting op gronden die gelegen zijn aan én georiënteerd zijn op een op de plankaart aangegeven hoofdbebouwingsvlak, niet gelegen langs wegen die in Bijlage 5 Plankaart B. lijnstructuur horeca zijn aangeduid als "lijnstructuur horeca", indien zich binnen een straal van 500 m van het beoogde vestigingspunt geen horeca-inrichtingen 1, 2 of 3 bevinden.
  2. Burgemeester en wethouders verklaren op de gewijzigde bestemming de voorschriften van het plan van overeenkomstige toepassing.
  3. Op de gronden met een bestemming die wordt gewijzigd overeenkomstig 11.6.1 sub a mag niet worden gebouwd zolang een wijzigingsplan voor het betreffende bestemmingsvlak nog niet is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten.
  4. Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van de procedurevoorschriften als bedoeld in artikel 24.1 vrijstelling verlenen van het bepaalde in sub c voor bebouwing die in overeenstemming is met een concept-wijzigingsplan, mits van Gedeputeerde Staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van de vrijstelling geen bezwaar hebben.
11.6.2 Wijzigingsbevoegdheid wonen gestapeld (W-S).
  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met inachtneming van de procedureregels in artikel 24.2 de bestemming "Wonen (W)" te wijzigen in de bestemming "Wonen - Gestapeld (W-S)".Het wijzigen van de bestemming is mogelijk na afweging van de specifieke locale situatie waarbij de volgende aspecten in ogenschouw moeten worden genomen:
    1. stedenbouwkundig beeld/inpassing t.o.v. de directe omgeving;
    2. verkeersaantrekkende werking in relatie tot voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein waarbij parkeren onder het gebouw onder maaiveldniveau moet plaats vinden;
    3. verkeersveiligheid;
    4. toetsing aan het vastgestelde volkshuisvestingsbeleid op het moment van wijziging.
    5. toetsing aan de Wet Geluidhinder;
    6. toetsing aan diverse milieuaspecten waaronder milieuvergunningen van in de omgeving aanwezige bedrijvigheid.
  2. Burgemeester en wethouders verklaren op de gewijzigde bestemming de voorschriften van het plan van overeenkomstige toepassing.
  3. Op de gronden met een bestemming die wordt gewijzigd overeenkomstig 11.6.12sub a mag niet worden gebouwd zolang een wijzigingsplan voor het betreffende bestemmingsvlak nog niet is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten.
  4. Burgemeester en wethouders kunnen met inachtneming van de procedurevoorschriften als bedoeld in artikel 24.1 vrijstelling verlenen van het bepaalde in sub c van dit artikel voor bebouwing die in overeenstemming is met een concept-wijzigingsplan, mits van Gedeputeerde Staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van de vrijstelling geen bezwaar hebben.