direct naar inhoud van Regels

Piushavengebied 2009, 12e wijziging (Spinaker)

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0855.WYZ2020005-e001
Plantype: wijzigingsplan

Toelichting

 

 

Hoofdstuk 1 Plan en plangebied

 

1.1 Aanleiding tot planontwikkeling

 

Er is een verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan binnengekomen voor de ontwikkeling van deelplan 'Spinaker' in de gebiedsontwikkeling Piushaven. Dit deelplan is gesitueerd aan de Havendijk 43 te Tilburg en omgeving. In het deelplan zullen circa 29 grondgebonden woningen, 60 zorgappartementen en 81 huur-/koopappartementen worden gerealiseerd.

 

[image] 

Figuur: Westelijk aanzicht indicatief ontwerp Spinaker

 

In het bestemmingsplan 'Piushavengebied 2009' is de mogelijkheid opgenomen om het geldende bestemmingsplan onder voorwaarden te wijzigen. Het plangebied is gelegen in WRO-zone wijzigingsgebied 7. Zie voor de voorwaarde paragraaf 6.2 van deze toelichting. Dit wijzigingsplan wijzigt de bestemming 'bedrijf' naar 'Gemengd', 'Groen'en 'Verkeer-verblijf'.

1.2 Het plangebied

 

Het plangebied omvat de percelen aan de Havendijk 43 en omgeving en wordt globaal begrensd door de Hoogvensestraat in het noorden, de Prinsenhoeven in het oosten en de Gondelstraat in het westen. Het perceel is in het verleden in gebruik geweest voor bedrijvigheid.

 [image]

 

Figuur: ligging plangebied in Piushaven

 

Het plan Piushavengebied is door de raad in 2006 aangewezen als prioritaire gebiedsontwikkeling. In totaliteit moeten circa 2.000 nieuwe woningen worden gerealiseerd in het plangebied Piushaven, waarbij een belangrijk aandachtspunt de huisvesting van ouderen en zorgbehoevenden is. De locatie 'Spinaker' is een van de deelgebieden in het Piushavengebied. Ter plaatse van de bedrijfsgronden zijn een woontoren en zorgappartementen beoogd. In dit gedeelte van het plangebied bevindt zich nog het bedrijf van Besbo b.v. Ter plaatse van het bedrijfsgebouw is een showroom met bijbehorend magazijn en kantoorruimtes aanwezig. De bebouwing kan niet worden ingepast in deze ontwikkeling en kan daarom niet gehandhaafd worden. Al geruime tijd lopen gesprekken over de aankoop van de benodigde gronden. Tot nu heeft dit niet geleid tot overeenstemming over een minnelijke aankoop. Mocht geen overeenstemming worden bereikt dan zal de gemeente bij De Kroon een verzoek tot aanwijzing ter onteigening indienen.

1.3 Ruimtelijke en functionele structuur

 

Piushaven

In 1923 is de Piushaven geopend. Vanaf die tijd vindt rondom de Piushaven een verdere verstedelijking plaats. De haven wordt gaandeweg omringd door bedrijventerreinen en woonbuurten. Al deze gebieden zijn afzonderlijk en in verschillende tijdvakken gerealiseerd. Mede daardoor presenteert het ruimtelijke totaal van het gebied zich nu als een verzameling van stedelijke fragmenten.

 

In de afgelopen decennia is het gebruik en daarmee de betekenis van de Piushaven veranderd. De haven vervult geen rol meer als logistieke faciliteit voor de omliggende bedrijvigheid. In de 80-er jaren is de zuidelijke havenkom gedempt en is op die plek woningbouw gerealiseerd (De Residentie van Woonzorg Nederland). De beroepsvaart is uit de haven verdwenen en heeft plaats gemaakt voor een meer recreatief en cultureel gebruik. De haven biedt tegenwoordig ligplaatsen aan ondermeer enkele 'museumschepen' (historische bruine vloot), de watersporter (passanten) en een horeca boot.

 

In stedenbouwkundige zin heeft de haven een waardevolle betekenis als een brede blauwgroene 'inprikker' vanaf de oostelijke stadsrand bij Moerenburg tot aan het centrumgebied. Het westelijke deel van de haven heeft een enigszins stedelijk karakter door de aanwezigheid van kaden. Het oostelijke deel ademt een meer natuurlijke sfeer door de groene taluds met bijbehorende bermen.

 

[image] 

 

 

Structuurbeeld landschappelijke betekenis Piushaven

 

 

Hoogvenne:

Het plangebied grenst aan Hoogvenne, een levendige stadsbuurt tussen het Tilburgse centrum, Spoorlaan, Ringbaan Oost en de Piushaven. De buurt kenmerkt zich door een mix van woonfuncties en verspreid liggende clusters en structuurlijnen met tal van andersoortige functies. Door de functiemix en de dynamiek is Hoogvenne te typeren als een centrumstedelijke buurt. Van oudsher wordt de woontypologie gedomineerd door grondgebonden woningen aan woonstraten. In de afgelopen decennia zijn door herontwikkelingen ook verspreid woonhofjes en appartementencomplexen ontstaan. Het aandeel van particulier woningbezit is groot.

Van deze stadsbuurt grenst de zuidelijke rand direct aan de clusters met bedrijvigheid langs de Piushaven en staat daarmee onder directe invloed van de beoogde veranderingsprocessen.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader

 

2

2.1 Rijk

 

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking

getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch

wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is

op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de

inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van

de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op

doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels

opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en

deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan

bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

 

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de

gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een

bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

 

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing

zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe

ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet

een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een

of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.

Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde

projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.

Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden.

Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van

de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro

vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.

In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de

bij het Barro behorende kaarten.

2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.

 

Met dit bestemmingsplan wordt de bouw van 170 woningen mogelijk gemaakt.

 

De gemeente Tilburg maakt samen met acht andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In regionaal verband worden met de provincie Noord-Brabant afspraken gemaakt over de kwantitatieve woningbouwopgave voor een periode van 10 jaar. Dit op basis van de door de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose In de periode 2020-2030 moet Tilburg volgens de actuele prognoses van de provincie (september 2020) met 14.000 woningen groeien. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke groei, de huishoudenverdunning en in de groei door migratie. De bouwopgave tot 2030 bedraagt daarmee meer dan 1.400 woningen per jaar aangezien we ook onttrekkingen moeten compenseren. In de stedelijke ontwikkelstrategie waar momenteel aan gewerkt wordt zullen we de concrete opgave nader duiden.

 

Het plan tot de bouw van 170 woningen in het gebied Piushaven – Spinaker past binnen de gemeentelijke bouwopgave in regionale context en is opgenomen in de planlijst (ingevolge artikel 3.1.6. Bro). Over de samenhang van dit plan met de kwalitatieve woningbouwopgave zie paragraaf 3.4 (Volkshuisvesting) van deze toelichting.

2.2 Provincie

 

2.2.1 Brabantse omgevingsvisie

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

 

De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:

  1. De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.

  2. Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.

  3. Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.

  4. Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?

  5. Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.

 

Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2021) echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld en wordt hierna besproken. Deze interim omgevingsverordening is relatief beleidsarm.

 

Elk van de vijf hoofdopgaven van de Brabantse Omgevingsvisie zijn uitgewerkt in specifieke aandachtspunten.

2.2.2 Structuurvisie ruimtelijke ordening

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een

actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten. Belangrijke

onderwerpen zijn de realisatie van natuur en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in Brabant.

In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar

2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet

rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke

ordening biedt.

2.2.3 Interim omgevingsverordening

De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.

 

Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. Uitgaande van de huidige planning van de Omgevingswet wordt de definitieve omgevingsverordening in november 2020 vastgesteld.

 

De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).

 

Volgens de Interim Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant is het plan gelegen in stedelijk gebied. Er spelen geen provinciale of rijksbelangen. Derhalve wordt het ruimtelijk beleidskader op provinciaal en rijksniveau (provinciale Verordening Ruimte en de AMvB Ruimte) niet besproken. Een uitzondering hierop is de ladder voor duurzame ontwikkeling (zie paragraaf 2.1.3).

2.3 Gemeente

 

2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

 

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

In verband met de beperte omvang van de ontwikkeling wordt hier uitsluitend de Stadsstrategie toegelicht.

 

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

 

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in

het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

 

Specifiek voor dit plan geeft de Omgevingsvisie het volgende aan:

Het Piushavengebied is onderdeel van het stedelijk weefsel. De Piushaven zelf is aangemerkt als groene inprikker. Groene 'inprikkers'(groene verbindingen) en aantrekkelijke fiets- en wandelroutes zorgen voor een goede verbinding van de stads met omliggende stadsregionale parken en buitengebied, en omgekeerd.

Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders

 

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

3.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

 

3.2.1 Stedenbouwkundige visie

De eerste stedenbouwkundige visie voor de Piushaven is in 2008 door de gemeenteraad vastgesteld. De stedenbouwkundige visie houdt rekening met de lange ontwikkelingstijd van het Piushavengebied. De ruimtelijke kaders en het procesmatige karakter van het project zijn in dit document op elkaar afgestemd. Deze visie wordt elke twee tot drie jaar worden verfijnd of bijgesteld op basis van nieuwe feiten, ontwerpervaringen en inzicht in planningsrisico’s. De laatste visie dateert van 2018 (zie bijlage 16).

 

3.2.2 Uitgangspunten Spinaker

 

Stedenbouwkundige situatie:

Positie en vorm van de deelplannen aan de noordoever van de Piushaven verschillen per stadsblok. Stadskade wordt begrensd door straten en sluit aan op een campusinvulling van het stadsblok. Fase 1 van de Havenmeester sluit aan op de bestaande woningen in de Lanciersstraat. Fase 2 ligt vrij aan de omliggende straten. De Werf is een lange relatief smalle strook die aansluit op de woningen aan de J. van Oisterwijkstraat. Het stadsblok is uitgangspunt voor eigenheid en samenhang.

Bijkomende uitgangspunten zijn:

 

Bebouwingsopzet:

Deze uitgangspunten zijn op de locatie Spinaker gecombineerd met de kwaliteit van de locatie als stedelijk knooppunt. Het knooppunt maakt bij de noordoever de omslag van een centrumstedelijke zone aan het water naar het woongebied oude stad aan het water, door tweedeling van de bouwvolumes. Het volume aan het water sluit aan bij de Havenmeester en is centrumstedelijk van aard. De volumes die meer naar achteren staan completeren het bestaande stadsblok, sluiten aan bij het volume en bebouwingstype van de bestaande woningen. Deze passen in hun typologie en opzet bij De Werf. In de planopzet ontstaan zo de 2 genoemde pocketparks. De grondgebonden woningen aan de Havendijk krijgen een forse verspringing om ruimte te geven aan bestaande waardevolle bomen. De plattegronden van deze woningen spelen in op deze bijzondere situatie.[image]

Plankaart Stedenbouwkundige Visie Piushaven 2018, De Spinaker (13) in het midden

 

Openbare ruimte:

De overgang naar de aansluitende openbare ruimte wordt vormgegeven met een pocketpark op de hoek met de Gondelstraat, een parkerf langs de Havendijk en een informele verbinding tussen de Hoogvensestraat en het woonhof c.q. tweede pocketpark.

De openbare ruimte op de hoek Havendijk – Prinsenhoeven is vergroot door om de verkeersweg Havendijk een grotere kromming te geven. Dit versterkt het lokale karakter van deze weg en maakt dat het parkerf zich meer richting de nieuwe brug kan uitstrekken. Het groen wordt versterkt door een groen parkje/groene zichtas vanuit Galjoenstraat richting draaibrug.

 

De Gondelstraat wordt aan de zuidzijde verbreed en aan de noordzijde versmald. De verbreding geeft gelegenheid om de straat als parkeerhof beter bij het park te betrekken en de woningen beter op het water te betrekken. Dit gedeelte fungeert ook als toegangsweg naar de parkeervoorzieningen voor dit plandeel en de

Havenmeester. Door het noordelijk deel van de Gondelstraat te versmallen, blijft het onderdeel van de achterliggende woonstraten.[image]

Luchtfoto vanuit het noorden, plangebied links van het midden

Programma:

Het plangebied is in eigendom van 3 partijen, waarvan Stichting De Wever veruit het grootste bezit heeft.

Het programma van De Wever bestaat uit 60 zorgwoningen waarin intensieve zorg kan worden geleverd aan geïndiceerde ouderen. Aangevuld met reguliere appartementen (ca 81) en grondgebonden woningen (ca 29) komt het totale programma op ca 170 woningen. De zorgwoningen worden in de vorm van een stadsblok met een toren van ca 50 m (gelijk aan de Havenmeester) gekoppeld aan de ontwikkeling ten oosten van de Havenmeester.

3.2.3 Hoogbouwbeleid

In de Omgevingsvisie Tilburg 2040 (vastgesteld op 21 september 2015 door de gemeenteraad) is de actualisering van de Handreiking Hoogbouw als thematische uitwerkingsopdracht aangekondigd. De nieuwe Handreiking is door de raad vastgesteld op 11 september 2017 en vervangt de Handreiking uit 2007.

 

Hoogbouw (gebouwen hoger dan 15 meter) is meer dan een hoog gebouw. Hoogbouw willen we realiseren op die locaties waar het meerwaarde oplevert voor de stad, in programmatische én in ruimtelijke zin. Hoogbouw kan positief bijdragen aan de 'leesbaarheid van de stad' door de oriëntatie en herkenbaarheid te vergroten en bij te dragen aan de identiteit van de stad. Met hoogbouw kunnen we verdichting mogelijk maken en daardoor de levendigheid in de stad en draagvlak voor stedelijke voorzieningen verbeteren. Maatschappelijke en economische ontwikkelingen bepalen mede op welke locaties hoogbouw gewenst is.

 

De Handreiking Hoogbouw is een praktisch en bruikbaar middel voor initiatiefnemers van hoogbouw. De Handreiking beschrijft de methodiek die gevolgd zal worden bij hoogbouwinitiatieven die niet passen binnen het vigerende bestemmingsplan/omgevingsplan.

 

De Spinaker heeft een woontoren van ca 50 m, waardoor op basis van de Handreiking Hoogbouw (Raad 2017) een aantal motiveringen wordt gevraagd. Daarbij maakt het hoogbouwbeleid onderscheid tussen een Gebiedsprofiel en een Projectprofiel. Zie voor een uitgebreide motivering bijlage 1'memo ruimtelijke onderbouwing hoogbouw'.

 

Gebiedsprofiel

Ruimtelijke oriëntatie en silhouet/skyline:

Hoogbouw moet ten goede komen aan de ruimtelijk oriëntatie in de stad, ook wel ‘leesbaarheid’ genoemd. Daarnaast moet het een positieve bijdrage leveren aan de skyline van de stad (indien hoger dan ca 35 m).

De uitbreiding speelt een relatief kleine rol in de ruimtelijke oriëntatie in de stad. Het plan heeft wel invloed op het silhouet van het Piushavengebied. Uitgangspunt is geweest dat de bouwhoogte niet mag domineren over de Havenmeester (ca 50 m), die het oriëntatiepunt voor de Piushaven vormt vanuit het zuiden c.q. de gebiedsontsluitingsweg Wethouder Baggermanlaan. Op een vergelijkbare wijze vormt de Spinaker de noordoostelijke afbakening van het meer centrumstedelijke deel van de Piushaven. Dit rechtvaardigt hier een vergelijkbaar accent.

 

Inpassing in de omgeving:

Hiermee wordt gevraagd om de inpassing in de gebouwde omgeving te motiveren. Dit beleidsuitgangspunt is bedoeld om de bijdrage van hoogbouw aan het ensemble van de straat en/of omgeving te motiveren. Hiermee is rekening gehouden door:

 

Draagvlak en functiemenging:

Hoogbouw kan in de stad een positieve bijdrage leveren aan het draagvlak voor voorzieningen, bijvoorbeeld in een winkelcentrum of bij een vervoersknooppunt. Daarvan is hier geen sprake, dus dit beleidsuitgangspunt is niet van toepassing. Wel wordt de positie en hoogte van de woontoren gerechtvaardigd met een bijzonder woonprogramma.

 

Projectprofiel:

Hierbij worden in het hoogbouwbeleid de volgende criteria gehanteerd: windhinder, schaduwwerking, uitzicht, privacy, schaalsprong, plint/ openbare toegankelijkheid. Deze criteria zijn grotendeels toegespitst op hoogbouwontwikkelingen in de bestaande woonomgeving. Omdat hier sprake is van een hoogbouwontwikkeling die vanwege het programma geen stedelijke aantrekkingskracht heeft, zijn alleen de eerste 4 criteria van toepassing.

 

Windhinder:

Uit de resultaten van het onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:

 

In bijilage 2 bij deze toelichting is het volledig rapport opgenomen.

 

Schaduwwerking:

Op basis van de verkaveling en de bouwhoogtes is een beschaduwingstudie uitgevoerd (zie bijlage 3). In het voor- en najaar valt de schaduw van de hoogbouw tot net achter in de tuinen van de bestaande woningen aan de Hoogvensestraat. Door de afstand tussen de toren en tuinen verschuif deze schaduw snel (binnen het uur) waardoor de impact minimaal is. In de zomerperiode valt de schaduw volledig op het terrein van de nieuwouw waardoor bestaande woningen geen hinder of nadeel ondervinden van de hoogbouw.

 

Uitzicht en privacy:

De nieuwbouw op de locatie Spinaker valt uiteen in twee delen. Een drie-laagse rand van bebouwing die de afronding van het bestaande ‘samengestelde bouwblok vormt en een hoogbouw tot 50 meter langs de Piushaven.

 

De drie-laagse rand van het bouwblok wordt gevormd door eengezinswoningen aan de oostzijde en een plint met daarboven zorgwoningen aan de westzijde. De bestaande bebouwing is door de historische groei van het gebied en de oorspronkelijke industriefuncties langs het kanaal georiënteerd op de straten. Aan de binnenzijde van het bouwblok zijn de (veelal) diepe tuinen hoofdzakelijk ommuurd en bieden geen uitzicht op de omgeving. De eengezinswoningen liggen door het parkeerhofje aan de achterzijde en de diepe, bestaande binnentuinen op ruime afstand van de bestaande woningen. Inzicht en privacy zijn door de geringe hoogte en ruime afstand tussen de woningen gewaarborgd. De zorgwoningen zijn zoveel als mogelijk georiënteerd op de Gondelstraat en de pocketparken. Een aantal woningen liggen rond een verhoogde binnentuin. Door de geringe hoogte van de bebouwing en de afstand tot de bestaand woningen is ook hier privacy gewaarborgd. De tuin wordt voorzien van een afscheiding waardoor zicht vanuit de tuin op de bestaande woningen wordt voorkomen.

 

Langs de informele route tussen de Hoogvensestraat en het plangebied zijn twee bijzondere eengezinswoningen opgenomen. Deze woningen bieden levendigheid langs deze route en zijn georiënteerd op het hofje aan de Hoogvensestraat en de doorgang richting Piushaven waardoor de privacy van de bestaande, naastgelegen woningen zijn gewaarborgd.

 

De hoogbouw is zo veel als mogelijk naar het zuidoosten geschoven waardoor de maximale afstand tussen de bestaande bebouwing en de hoogbouw wordt gerealiseerd. De hoogbouw is door het pocketpark met bestaande bomen gescheiden van de naastgelegen Havenmeester waardoor inkijk en privacy tot het minimum beperkt zijn. De hoogbouw staat op ruime afstand van de bestaande laagbouwwoningen en appartementen in de hoogbouw zijn met de leefruimtes op het oosten, westen en zuiden georiënteerd waardoor inkijk naar de noordelijk gelegen bestaande bebouwing langs de Hoogvensestraat geminimaliseerd wordt.

3.2.4 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.

 

Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.

Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.

3.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

 

3.3.1 Historische geografie

Het Piushavengebied bevindt zich in het zuidoosten van de bebouwde kom van Tilburg. Het plangebied bevindt zich circa 150 meter ten noorden van de Piushaven ten oosten van de Lanciersstraat.

Het Piushavengebied is grotendeels gelegen op een dekzandrug ten noorden van het stroomgebied van de Nieuwe Leij, al dan niet met een oud landbouwdek. Daarnaast komt ook de aan de Korvelse Waterloop gerelateerde beekdalglooiing voor. De Korvelse Waterloop verdween uit het plangebied bij de aanleg van de Piushaven tussen 1921 en 1923.

 

In de late middeleeuwen waren ten oosten van het plangebied de kleine gehuchten Hogendries en Hoeven gelegen. De rest van het gebied was zo goed als onbewoond. In het noordelijk deel bevond zich de gemeenschappelijke heide (gemeijnt) met enkele leemputten.

 

Op de kaart van Diederik Zijnen uit 1760 is te zien dat het plan gebied vrijwel geheel in gebruik is als akkerland en mogelijk deels als grasland. Dit gebruik gaat mogelijk zelfs terug tot de prehistorie maar in ieder geval tot de middeleeuwen. Slechts een klein deel aan de oostzijde van het Piushavengebied behoorde tot de bebouwde stadskern. Sinds de middeleeuwen was langs de oude linten al enige bebouwing te vinden, met name langs de Oude Beekse Dijk (Lanciersstraat-Kruisvaardersstraat), langs de huidige Prinsenhoeven (het gehucht Hogendries) en langs de Hoevenseweg (het gehucht Hoeven). Achter de bebouwing bevonden zich tot aan het begin van e twintigste eeuw weiden en akkers.

 

Na de aanleg van de haven (1921-1923) die aantakte op het zojuist gereedgekomen Wilhelminakanaal, vestigden zich in hoog tempo bedrijven aan beide oevers van de haven. De belangrijkste hiervan was de ten zuiden van het plangebied gelegen AaBe-fabriek die een groot terrein in beslag nam en in verschillende fases vanaf 1930 is gebouwd. Tussen 1930 en 1950 werden grote delen ten noorden en ten zuiden van de Piushaven volgebouwd met woningen.

 

In de jaren na 2000 wordt het gebied Piushaven in hoog tempo getransformeerd van een bedrijfsgebied in een aantrekkelijk woongebied dat gepaard gaat met veel grote nieuwbouwprojecten.

3.3.2 Archeologie

AMK: in of in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen terreinen gelegen die zijn opgenomen in de AMK. Ruim ten oosten van het plangebied bevinden zich in het gebied Moerenburg enkele op de AMK gewaardeerde terreinen.

 

IKAW: het plangebied is niet gekarteerd op de IKAW.

 

ArWaTi: het plangebied is gebied is gelegen in een zone met een hoge archeologische verwachting.

De ligging nabij de beekdalen van de Leij en de Korvelse Waterloop maakt het plangebied archeologisch interessant. Op de oevers van beide beekdalen zijn archeologische waarnemingen gedaan.

Op de zuidwesthoek van de splitsing van de huidige Jan Aartestraat (in de negentiende eeuw Kazernestraat genoemd) met de Lanciersstraat (de vroegere Beeksedijk) stond het zogenaamde Jan Aarte Boomke. Op de akker waar deze eeuwenoude eik stond, werden bij het uitzanden in 1841 door de Tilburgse lakenverver en amateurarcheoloog Jan Anthony van Spaendonck (1792-1849) enkele urnen uit de Midden-Bronstijd (ca. 1500-1000 jaar v.Chr.) ontdekt.

 

In 2001 is door Fontys Hogescholen Bilan een archeologische verkenning voor het Piushavengebied uitgevoerd (Standaard Archeologische inventarisatie plangebied Piushaven 2001/12). Het plan wordt ontwikkeld op een locatie die in het onderzoek deels gewaardeerd wordt als onverstoord.

In 2020 is door SWECO een bureauonderzoek voor de planlocatie uitgevoerd: SWECO Archeologisch onderzoek plangebied Spinaker Havendijk 43 Piushaven te Tilburg, gemeente Tilburg. SWECO archeologische rapporten 2356.

 

Voor het gehele plangebied gold een hoge archeologische verwachting.

 

Vanaf de 20e eeuw is het gebied in ontwikkeling gekomen. Er zijn een aantal bedrijfsgebouwen gebouwd, en weer afgebroken. Het is voor een deel niet duidelijk of dieper dan maaiveld is gesloopt. Omdat er in het verleden op poeren werd gebouwd, is het mogelijk dat de verstoring van de ondergrond hier beperkt is. De hoge verwachting blijft hier gehandhaafd.

 

In het verleden heeft een bodemsanering plaatsgevonden ter plaatse van de chemische wasserij Lips; hierbij is over een groot deel van het terrein tot 1 m beneden maaiveld afgegraven. De archeologische verwachting voor dit deel van het plangebied kan worden bijgesteld naar laag. (Voorlopig kan worden volstaan met verwijzing naar de saneringscontour in bijlage 4 van het nog bij te stellen rapport van SWECO SWAR 2356, versie 10 mei 2021; de afbeelding dient te worden bijgesteld in de volgende versie; zie gespecificeerd commentaar op het onderzoeksrapport hieronder).

 

Er resteren deelgebieden waarvoor de hoge archeologische verwachting gehandhaafd blijft: de zuidoosthoek van het terrein, het zuidelijke middendeel en de twee noordelijke ‘lobben’ richting de Hoogvensestraat.

Voor deze gebieden dient de hoge verwachting middels een dubbelbestemming Archeologie gehandhaafd te blijven, waarbij een archeologische onderzoeksverplichting geldt voor alle grondwerkzaamheden dieper dan 0,40 m beneden maaiveld.

 

Indien grondingrepen dieper dan 0,40 m -mv plaatsvinden, dient voorafgaand archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd, fasegewijs conform de cyclus van de Archeologische Monumentenzorg. In dit geval is het advies om dit onderzoek uit te voeren door een proefsleuvenonderzoek IVO-P, met eventuele doorstart naar opgraving, afhankelijk van de bevindingen tijdens het veldwerk.

 

Een proefsleuvenonderzoek wordt uitgevoerd op basis van een Programma van Eisen dat vooraf moet worden goedgekeurd door de bevoegde overheid, gemeente Tilburg.

 

3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen

In of in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten. Het zich ten zuidwesten van het plangebied bevindende pand Piushaven 1; een in 1935 naar ontwerp van de architect Jos Schijvens voor de firma A.C. van Loon en Zn. Coöperatieve Meelfabriek gebouwd bedrijfsgebouw met kantoor en woonhuizen is een rijksmonument dat in de afgelopen jaren is aangepast om er een brouwerij met horeca in te vestigen.

 

De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). In de nabijheid van het plangebied komen enkele panden voor uit die periode. Dit zijn: Piushaven, nrs. 4 (bedrijfsruimte ca. 1930), 5-6 (woonhuis/ bedrijfspand uit 1940), 22 (het voormalige café Havenzicht, nu Burgemeester Jansen uit 1923). Aan de noord- en zuidzijde van de havenkop bevinden zich nog twee vooroorlogse transformatorhuisjes.

 

Direct ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich aan de overzijde van de haven nog een cluster cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Dit betreft een draaibrug, een voormalig pastoriegebouw, een brugwachtershuisje/wachtlokaal en een brugwachterswoning; alles uit de periode kort na 1920.

Historische structuren. Met name de ten westen van het plangebied gelegen Lanciersstraat die mogelijkerwijs al in de Bronstijd een belangrijke noord-zuid route was van waaruit de Korvelse Waterloop en de Leij overgestoken konden worden, is een historisch-geografische lijn van zeer hoge waarde. Ook de haven zelf kan worden beschouwd als een historisch geografische structuur van hoge waarde.

 

Het plangebied ligt circa 100 meter ten zuiden van het gemeentelijk beschermde stadsgezicht Sint Josephstraat, een gebied waarbinnen zich veel rijks- en gemeentelijke monumenten bevinden uit de periode 1840-1950.

 

Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.

3.3.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast.

 

Voor wat betreft de archeologie is er een vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek met een eventuele doorstart naar een opgraving noodzakelijk. In het bestemmingsplan is de dubbelbestemming 'archeologie' over het plangebied gelegd.

3.4 Volkshuisvesting

 

3.4.1 Woonvisie en Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek

Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de Woonvisie Tilburg 2015 en de Woonagenda 2020-2025. Hierin staan de thema's en trends in het wonen, zijn actuele knelpunten geduid en zijn de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de woonvisie en woonagenda wordt ingezet op de samenstelling en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Daarnaast blijft de nieuwbouwopgave voor Tilburg belangrijk vanwege de natuurlijke groei, gezinsverdunning en migratie.

 

Centraal in de Woonvisie staat de gemeentelijke opgave om te voorzien in een compleet en gevarieerd palet aan woonmilieus. De woonmilieus vormen de basis voor een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, waarin zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Passend bij de huishoudenssamenstelling, het inkomen en de mate van zelfredzaamheid van de inwoners. Maar ook passend bij de verschillende leefstijlen.

 

We onderscheiden de volgende woonmilieus: Centrum-Stedelijk, Stedelijk buiten het centrum, Groenstedelijk, Dorps en Landelijk. Hierbij is sprake van een afnemende woningdichtheid, nabijheid en toegang tot voorzieningen en (OV-)bereikbaarheid. Binnen deze woonmilieus vinden verschillende leefstijlen een plek.

 

Met voorliggende ontwikkeling wordt gebouwd in een centrum-stedelijk woonmilieu. Deze ontwikkeling levert een goede bijdrage aan de behoefte in de wijk omdat het voorziet in een mix aan grondgebonden wonen (29 woningen), 87 huur-/koopappartementen, maar ook 60 appartementen voor inwoners met een zorgvraag. Uitgangspunt van ons beleid is dat we differentiatie bieden op wijkniveau in een ongedeelde stad.

 

In paragraaf 2.1.3. (Ladder voor) Duurzame verstedelijking hebben we omschreven op welke wijze we regionaal afspraken maken over nieuwbouw en hoe het plan zich verhoudt tot de plancapaciteit.

3.4.2 Woonadvies

Ten aanzien van de kwalitatieve opgave waar we als stad voor staan benoemen we hier specifiek een aantal kwaliteiten waar we vanuit de woonvisie en de opgave in de stad waarde aan hechten.

 

Bijzondere doelgroepen

In dit plan worden 60 zorgappartementen gerealiseerd en nog eens 30 appartementen voor senioren met een toenemende zorgvraag.

 

Appartementen

Toevoeging van nieuwe appartementen moet bijdragen aan een van onze kwalitatieve woningbouwopgaven. In dit geval betreft het voor een belangrijk deel zorgappartementen en daarnaast appartementen voor senioren en inwoners met een toenemende zorgvraag. Dit sluit aan bij ons beleid waarin we met name voor deze groepen een opgave zien om geschikte woningen en woonvormen toe te voegen.

 

Betaalbare (huur)woningen

In het bijzonder bij grotere gebiedsontwikkelingen wordt aangestuurd op een aandeel goedkope woningen. In dit plan is geen sociale huur voorzien. Zorgappartementen zijn geen sociale huurwoningen. Echter op gebiedsniveau is nog steeds geborgd dat ten minste 20% van het programma in de gebiedsontwikkeling Piushaven in het sociale segment wordt gerealiseerd.

 

Levensloopbestendig / nultreden bouwen

Als gevolg van de extramuralisatie van de zorg blijven ouderen en andere hulpbehoevenden langer zelfstandig thuis wonen. Door nieuwbouw zo veel mogelijk levensloopbestendig te realiseren kunnen zo veel mogelijk mensen zo lang mogelijk thuis (blijven) wonen. Een deel van de nieuwbouw wordt door deze nultreden te realiseren in het bijzonder geschikt voor deze doelgroepen.

 

Politiekeurmerk Veilig Wonen

Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid. Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast en dat certificering plaatsvindt, zowel op woningniveau als op het niveau van de woonomgeving.

3.5 Groen en speelruimte

 

3.5.1 Bomenbeleid Tilburg

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:

Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.

 

Bomenverordening

De Bomenverordening Tilburg 2017 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.

 

Boomwaarde zoneringskaart 2017 (BWZ-kaart)

Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.

 

Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)

Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2007. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.

Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)

In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.

 

Maatregelen in bestemmingsplan

De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de BWZ-kaart aangeduid als Boomwaardekaart (bijlage bij de regels). Bomen met een eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels van het moederplan wordt verwezen naar deze kaart.

De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 8 meter uit het hart van de desbetreffende boom.

 

In de Boom Effect Analyse (BEA) van 20 november 2020 (bijlage 11) is onderzocht op welke manier het nieuwbouwplan Spinaker van november 2020 effect heeft op de bestaande bomen langs de Havendijk, in de zuidoosthoek van het plangebied.

De bomengroep, bestaande uit enkele grote eikenbomen en diverse andere soorten vormt bij elkaar een soort struweel van beplanting. De bomengroep hebben ‘basiswaarde’ binnen de Boomwaardezoneringskaart van de gemeente Tilburg. De meest westelijke, grote eikeboom is volgens de BEA van mindere kwaliteit en deze staat ook onder concurrentie van de middelste grote eikeboom. In de BEA is duidelijk dat met een continue wand van woningen, de drie grote eikenbomen niet te handhaven zijn i.c.m. het bouwplan zoals dat op dat moment ter tafel lag.

 

Aan de hand van de BEA is in samenspraak met de ontwikkelaar en de gemeente het bouwplan aangepast. Een deel van de woningen is in het plan meer naar het noorden verschoven en oriënteert zich met een voortuin naar de Havendijk. Hierdoor kunnen de twee eikebomen met een redelijk tot goede kwaliteit gehandhaafd blijven, zoals het addendum op de BEA Spinaker van 17 mei 2021, ook aangeeft. Om de twee beste grote eikebomen te behouden, kan de meest westelijke eikeboom niet behouden blijven.

 

In het Schetsontwerp van Studio Redd wordt voorgesteld om de kleinere bomen (vaak spontaan opschot of zaailingen) in deze groenzone te kappen en plaats te maken voor nieuwe bomen, waarvan ook een aantal meerstammige bomen. In de groene zone onder de te handhaven bomen, zal diverse beplanting worden aangebracht.

Het schetsontwerp voor de openbare ruimte van Spinaker wordt gekenmerkt door drie hoven: een ten westen van de toren, een meer landschappelijke hof die oostelijk van de toren het plangebied binnensteekt en een klein hofje aan de Hoogvensestraat. Binnen het gehele plangebied worden meer dan 18 nieuwe (deels meerstammige) bomen aangeplant die zorgen voor een goede verweving van het Havenpark met het bouwplan.

3.5.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

3.5.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de

mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

 

Doelstellingen nota biodiversiteit

  1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.

In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

  1. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.

Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.

  1. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.

Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.

 

In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.

Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer).

3.6 Verkeer en parkeren

 

3.6.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg

De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.

 

De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.

 

Mobiliteitsagenda 013

De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.

3.6.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:

3.6.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'

In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.

Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.

 

Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.

 

Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.

 

Toets verkeer

Naar verwachting neemt het verkeer van en naar het plangebied in de aanlegfase en gebruiksfase licht toe. De

planbijdrage bedraagt 348 mvt per etmaal. Het meeste verkeer rijdt vervolgens via de Sint Josephstraat richting de Ringbaan-Oost. Op de Sint Josephstraat rijden in de referentiesituatie (2030 zonder uitvoering van het plan) 4.499 mvt per etmaal. De toename met maximaal 348 mvt is zeer beperkt. Relatief gezien is het effect van de extra verkeersgeneratie beperkt. Dit betekent namelijk een kwart voertuig per minuut extra.

 

Ook op de Havendijk is de toename zeer beperkt, aangezien er als gevolg van andere recente ontwikkelingen ten westen van het plangebied reeds veel voertuigen gebruik maken van deze weg. Het wegennetwerk kan het verkeer dat extra wordt gegenereerd door de ontwikkeling (348 motorvoertuigen per etmaal) daarom aan. Er zullen geen problemen optreden t.a.v. de verkeersafwikkeling. De verkeersgeneratie die de projectontwikkeling extra genereert blijkt in de komende jaren na oplevering een zeer geringe invloed te hebben op het totaal van het omliggende wegennet.

 

Toets parkeren

Het bestemmingsplan wordt opgesteld om de bouw van 60 zorgappartementen, 81 reguliere appartementen en 29 grondgebonden woningen mogelijk te maken. Dit resulteert in een parkeerbehoefte voor auto’s van 143 parkeerplaatsen, waarvan er 51 voor bezoekers zijn en openbaar toegankelijk dienen te zijn (zie onderstaande tabel uit parkeernotitie (bijlage 8).[image]

 

 

 

Op de begane grond van de appartementen wordt een stallingsgarage gerealiseerd met een parkeercapaciteit van ongeveer 70 parkeerplaatsen voor auto’s. Op maaiveldniveau wordt een parkeerterrein gerealiseerd met 38 parkeerplaatsen. Rondom het plangebied zijn 26 bestaande parkeerplaatsen die in de parkeerbalans mee kunnen worden gewogen. Hierdoor ontstaat in en rondom het plangebied een parkeercapaciteit van 134 parkeerplaatsen, waarvan er maximaal 64 openbaar toegankelijk zijn. Dit resulteert in een parkeertekort van 9 parkeerplaatsen.

 

Op dit moment is niet duidelijk of daadwerkelijk het maximaal aantal woningen in het plangebied wordt gerealiseerd. Het voorlopig ontwerp maakt slechts 23 grondgebonden woningen mogelijk. De verwachting is dan ook dat de parkeervraag voor de grondgebonden woningen omlaag gaat, waardoor er voldoende parkeerplaatsen in het plangebied liggen/worden aangelegd. Mocht er toch voor meer woningen een omgevingsvergunning worden aangevraagd, dan wordt nader bezien of er voldoende ruimte is om rondom het plangebied extra parkeerplaatsen aan te leggen. Er zijn mogelijkheden voor extra haaksparkeerplaatsen aan de Gondelstraat en langsparkeerplaatsen aan de Havendijk. Daarnaast kan gebruik worden gemaakt van deelautomobiliteit. In de in bijlage 8 opgenomen parkeernotitie wordt uitgegaan van de aanleg van extra parkeerplaatsen.

 

Ten behoeve van het fietsparkeren wordt in de stallingsgarage een fietsenstalling opgenomen.

 

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

 

4.1 Inleiding

 

4.2 Milieueffectrapportage

 

4.2.1 Algemeen

Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een m.e.r. beoordeling opgesteld moet

worden. voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

a. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;

b. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.

 

ad. a.

In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke

activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt

zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig. Dit project kan aangeduid

worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2). Een stedelijk ontwikkelingsproject is

m.e.r.-beoordelingsplichtig indien het betreft een gebied met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of

meer dan 2.000 woningen of meer dan 200.000 bruto vloeroppervlakte bevat. Aan al deze criteria voldoet het

plangebied niet dus op grond hiervan is geen m.e.r. nodig. Voor het project heeft een vormvrije mer beoordeling plaatsgevonden (zie paragraaf 4.2.2.).

 

ad b.

Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft

derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied

betreft Kampina & Oisterwijkse Vennen op een afstand van 3 kilometer van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.

 

4.2.2 Aanleiding vormvrije m.e.r beoordeling

Voor dit plan is een aanmeldnotitie opgesteld op basis waarvan is beoordeeld of het noodzakelijk is een m.e.r. op te stellen (bijlage 4). De aanmeldnotitie is getoetst aan de hand van de drie hoofdcriteria (de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van het project) van bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn. Naar aanleiding van deze toetsing is geoordeeld dat ten gevolge van de voorgenomen activiteit, gezien diens aard, omvang en locatie, geen negatieve effecten op de nabijgelegen gevoelige gebieden en Natura 2000 gebieden zijn te verwachten

 

Op 4 juni 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg besloten dat voor het initiatief bouwen van 170 woningen gelegen aan de Havendijk 43 en omgeving geen milieueffectrapportage (m.e.r.) behoeft te worden opgesteld.

4.3 Milieuhinder bedrijven

 

4.3.1 Inleiding

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. In de VNG brochure wordt onderscheid gemaakt tussen omgevingstypen; rustige woonwijk, gemengd gebied en gebied met functiemenging. Afhankelijk van het omgevingstype wordt door middel van zonering bepaald of er voldoende scheiding is tussen bedrijvigheid en milieugevoelige functies.

4.3.2 Omgevingstype

Piushaven is een gebied dat gelegen is nabij het stadscentrum, waar van oudsher middelzware industrie aanwezig was, met direct daaraan grenzende woonwijken. Nu wordt het gebied getransformeerd naar een levendige omgeving waar wonen en werken hand in hand gaan. Deels is de transformatie al in gang is gezet, deels wordt dit mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan. Om wonen en werken naast elkaar te laten bestaan wordt er in dit wijzigingsplan net als in het onderliggende bestemmingsplan aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'. De SvB 'functiemenging' wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid liggen tussen woningen en/of andere gevoelige functies. Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan.

4.3.3 Zonering

Binnen het plangebied worden woningen (milieugevoelige functies) en kleinschalige bedrijvigheid toegestaan. Dit plan maakt geen nieuwe bedrijvigheid mogelijk direct aanpandig aan bestaande woningen. Daarmee wordt voor uitwaartse zonering voldaan aan de Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging.

 

Buiten het plangebied is aan de Hoogvensestraat 16 een klein lasbedrijf genaamd Hego Lasbedrijf VOF gelegen met milieucategorie 3.1. Omdat niet kan worden voldaan aan de richtafstand geluid is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit het akoestisch onderzoek volgt dat het bedrijf niet wordt beperkt in zijn bedrijfsvoering en dat er ter plaatse van de woningen in het plan sprake is van een aanvaard woon- en leefklimaat. Werkzaamheden van dit bedrijf vinden hoofdzakelijk inpandig plaats in de aanwezige loods waardoor hinder op overige milieuaspecten wordt beperkt. In de ruimte aanpandig met lasbedrijf Hego (ruimte onder het dakterras zoals aangegeven op bladzijde 20 van het akoestisch rapport) zijn geen (geluid)gevoelige functies als woningen gepland. Deze ruimte wordt ingedeeld als een openbare ruimte.

 

Geitenmoratorium

In juni 2017 heeft de Provincie een geitenmoratorium (voor geitenhouderijen met meer dan 50 geiten) opgenomen in de Verordening ruimte. Dit betekent dat geitenhouderijen hun dierenverblijven niet mogen uitbreiden en er geen nieuwe geitenhouderijen mogen worden opgericht. Aanleiding hiervoor was het RIVM-onderzoek "Veehouderij en gezondheid Omwonenden- aanvullende studies" (VGO2).

Uit dit onderzoek blijkt dat mensen die binnen 2 kilometer van een geitenhouderij wonen een verhoogde kans op longontsteking hebben. De oorzaak van dit verhoogde risico op longontsteking is niet bekend en wordt op dit moment in opdracht van het Rijk nader onderzocht door het RIVM.

 

De provinciale verordening regelt alleen de situatie gezien vanuit de positie van geitenboeren (voor hen geldt namelijk dat verbod). Echter, bij het opstellen van ruimtelijke plannen (o.a. bestemmings-plannen) moet ook aan de zgn. omgekeerde werking worden getoetst. Hiervoor heeft het college op d.d. 14 mei 2019 de beleidslijn geitenmoratorium in ruimtelijke plannen vastgesteld. Dit houdt in dat:

  1. wooninitiatieven binnen stedelijk gebied (zgn. inbreidingslocaties) zonder meer worden toegestaan;

  2. kleine woningbouwinitiatieven buiten de bebouwde kom worden toegestaan met een maximum van 5 Ruimte voor Ruimte-woningen in ruil voor het inleveren van vergunde fosfaatrechten binnen de gemeentelijke grenzen;

  3. met initiatiefnemers worden afspraken gemaakt om potentiële bewoners van nieuwe woningen binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij te informeren over de gezondheidsrisico's;

  4. nieuwe initiatieven met de planologische bestemmingen kinderdagverblijf, verzorgingshuis, verpleeghuis en zorgwoning niet worden toegestaan binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij;

  5. de overige initiatieven waarvoor een ruimtelijke afweging nodig is en niet passen in bovenstaande criteria worden voorgelegd aan de GGD voor screening van de gezondheidsrisico's.

Wanneer nieuwe onderzoeken tot andere inzichten over gezondheidsrisico's in relatie tot geitenhouderijen leiden zal een nieuw beleidsvoorstel worden gedaan.

 

Het plan voldoet aan het eerste criterium.

4.4 Externe veiligheid

 

4.4.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

  1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);

  2. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;

  3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

4.4.2 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

 

In de bij dit plan gevoegde Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico (bijlage 5) zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de spoorlijnen Breda-Tilburg, Tilburg-Vught en de Rijksweg A58. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage.

4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid

In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:

 

Aan bovengenoemde randvoorwaarden uit de beleidsvisie wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid en er worden geen specifieke maatregelen ten aanzien van externe veiligheid opgenomen in het bestemmingsplan.

4.4.4 Conclusie en restrisico

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijnen Breda-Tilburg, Tilburg-Vught en de Rijksweg A58. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde bijlage Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico).

 

De brandweer Midden- en West-Brabant heeft d.d. 13 april 2021 advies uitgebracht. De relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.

 

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

4.5 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

4.6 Geluid

 

4.6.1 Wegverkeerlawaai

De nieuwe appartementen zijn gelegen binnen de zone van een weg zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). Dit betreft de Ringbaan Oost. Daarom is voor de oprichting van de nieuwe geluidgevoelige bestemmingen een akoestisch onderzoek uitgevoerd en heeft een toetsing plaatsgevonden aan de normen van de Wet geluidhinder. Voor de uitgangspunten en rekenresultaten wordt verwezen naar het akoestisch rapport opgesteld door Sweco, d.d. 19 mei 2021, projectnummer 51001903 met referentienummer SWNL0276947 (bijlage 6).

 

Uit de rekenresultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeurgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden en dat voor de nieuwbouw geen hogere waarden voor wegverkeer verleend hoeven te worden.

 

In het kader van de beoordeling van een goede ruimtelijke ordening zijn alle wegen rondom het plangebied beschouwd. Uit de geluidberekeningen blijkt dat de hoogste gecumuleerde geluidbelasting optreedt ter hoogte van de zuidgevel van de hoogbouw van bouwblok D, namelijk 59 dB.

Op dit moment is niet bekend hoe de buitenruimtes gesitueerd worden. Dit wordt in een later stadium uitgewerkt. Op basis van het gemeentelijk geluidbeleid is er geen aanleiding om aanvullende voorwaarden te stellen aan de woningen en appartementen zoals de verplichting van een geluidluwe gevel en een geluidluwe buitenruimte. Uit het voorlopig ontwerp van de nieuwbouw blijkt dat de meeste appartementen en woningen wel kunnen beschikken over een geluidluwe gevel en een geluidluwe buitenruimte. Geconcludeerd kan worden dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en derhalve een goede ruimtelijke ordening.

4.6.2 Railverkeerlawaai

Het plangebied is gelegen buiten het aandachtsgebied van 300 meter van de spoorlijn Tilburg-Boxtel-Den Bosch. Dit betekent dat er niet getoetst hoeft te worden aan de geluidnormen van de Wet/Besluit geluidhinder.

4.6.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing. Het plangebied zelf is niet gelegen binnen de 50 dB(A) contour van een gezoneerd industrieterrein respectievelijk de 50 dB(A) contour van een industrieterrein waarvoor een geluidbeheerplan is opgesteld.

 

Het plangebied is wel gelegen binnen de richtafstand van de inrichting Hego Lasbedrijf VOF gelegen aan de Hoogvensestraat 16. Hoewel de inrichting al jaren niet meer in werking is, staat het bestemmingsplan op dit adres een bedrijf toe tot en met categorie 3.1. Daarom is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Voor de uitgangspunten en rekenresultaten wordt verwezen naar het akoestisch rapport opgesteld door Sweco, d.d. 19 mei 2021, projectnummer 51001903 met referentienummer SWNL0276947 (bijlage 6).

 

Uit de rekenresultaten van het onderzoek blijkt dat voldaan wordt aan de geluidgrenswaarden van de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering en de inrichting kan voldoen aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Dit betekent dat de inrichting niet wordt beperkt in de bedrijfsvoering als gevolg van de nieuwbouw en voor de nieuwbouw een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd is als gevolg van de bedrijfsmatige activiteiten.

4.6.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

4.6.5 Trillingen

Het plangebied ligt buiten het “aandachtsgebied” van 100 meter gezien vanaf het spoor. Dit betekent dat trillinghinder redelijkerwijs gezien niet te verwachten is en onderzoek hiernaar niet noodzakelijk is.

4.7 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

 

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de oprichting van ca. 170 appartementen en woningen waardoor het plan wordt gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Daarnaast worden er geen luchtgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) gerealiseerd. Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

4.8 Geur

 

4.8.1 Industriële geurhinder

Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.

 

Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen te worden aangesloten.

 

Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.

 

Binnen het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven met een relevante industriële geuremissie. Industriële geur is daarmee geen belemmering voor dit plan.

4.8.2 Agrarische geurhinder

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.

 

Binnen het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven met een relevante agrarische geuremissie. Agrarische geur is daarmee geen belemmering voor dit plan.

4.9 Bodem

 

Aanleiding

De aanleiding is de geplande herinrichting en nieuwbouw op het perceel. Op dit moment is het perceel braakliggend. Hiervoor is het gebruikt als bedrijfsterrein waar een chemische wasserij gesitueerd was. Na het beëindigen van de activiteiten is een bodemsanering op het terrein uitgevoerd. Op het terrein wordt de realisatie van een appartementencomplex met openbaar groen/tuin voorzien. Het gebruik zal dus gevoeliger worden ten opzichte van het historische en huidige gebruik.

 

Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740, die niet ouder is dan 5 jaar.

 

Ter plaatse van het bestemmingsplangebied hebben meerdere bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden, die in het verleden verontreinigingen met VOCL en Minerale olie hebben veroorzaakt. Deze verontreinigingen zijn na het beëindigen van de activiteiten grotendeels verwijderd bij de sanering van grond- en grondwater. Voor het grootste deel van het terrein is een leeflaag van 1 meter schone grond gerealiseerd.

 

Er zijn bodemonderzoeken aangeleverd (zie bijlage 9). Ook in het bodeminformatiesysteem van de gemeente zijn bodemonderzoeken en saneringsverslagen aanwezig. Deze zijn geraadpleegd. Gezien de historische achtergrond (recente sanering) is een beperkt actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd, waarbij alleen de bovengrond is onderzocht. De groenstrook op het zuidelijk deel is na overleg aanvullend onderzocht aangezien dit deel nooit is onderzocht en ook buiten de saneringslocatie valt. Hierbij zijn sterk verhoogde gehalten aangetroffen in de ondergrond. Op dit moment is de omvang van de verontreiniging nog niet in beeld; dit moet nog aanvullend worden onderzocht. Ook de leeflaag op de locatie kan mogelijk ontoereikend zijn voor de beoogde bouwplannen waardoor mogelijk onder de leeflaag in verontreinigde grond gewerkt wordt. Bij grondwerkzaamheden dieper dan de onderkant leeflaag zal voorafgaand aan de werkzaamheden dit gemeld moeten worden. Dit kan eventueel al in de bouwvergunningsfase, als de constructiedieptes bekend zijn.

Op het noordelijk deel is in een monster een matig verhoogd gehalte aan koper gemeten. Dit dient in een later stadium ook nog ingekaderd te worden, eventueel in combinatie met onderzoek voor de groenstrook.

 

Conclusie

Op basis van de uitgevoerde bodemonderzoeken worden geen belemmeringen in de vorm van grootschalige bodemverontreiniging verwacht. Voor de bestemmingsplanfase worden daarom geen extra onderzoeken geëist.

 

Wel moet voor enkele deellocaties in een latere fase aanvullend bodemonderzoek worden uitgevoerd. Bij werkzaamheden dieper dan 1 meter beneden maaiveld is bovendien een melding aan het bevoegd gezag verplicht, conform de beschikking op het evaluatieverslag van de uitgevoerde sanering ter plaatse.

 

Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

 

4.10 Natuur en ecologie

 

4.10.1 Wettelijke kaders

 

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet Natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

 

Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

 

Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

 

 

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

 

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

 

Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

4.10.2 Analyse plangebied

 

Natura 2000-gebieden

Er heeft een verkennend natuuronderzoek plaatsgevonden. Hieruit komt naar voren dat er een AERIUS-berekening nodig is om negatieve effecten uit te sluiten. Naar aanleiding van het verkennend onderzoek heeft een AERIUS-berekening plaatsgevonden.

Het plangebied ligt op 2,8 kilometer van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Kampina & Oisterwijkse vennen. Gezien deze afstand zijn direct negatieve effecten door licht, geluid, beweging, versnippering, e.d. op de instandhoudingsdoelstellingen uit te sluiten. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat effecten door externe werking als gevolg van stikstof kunnen worden uitgesloten.

 

Natuurbescherming in Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

Er is geen effect op het Natuurnetwerk Brabant:

 

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op 640 meter van het plangebied. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 3.16 van de Interim Omgevingsverordening, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.

 

Soortenbescherming

Er is een quickscan uitgevoerd (zie bijlage 10), waarbij bronnenonderzoek heeft plaatsgevonden en er op 5 juni 2020 een oriënterend veldbezoek heeft plaatsgevonden. In het plangebied zijn gebouwen aanwezig potentieel geschikt als vaste rust- of verblijfplaats van vleermuizen. Nesten of rustplaatsen van vogels met jaarrond beschermde nesten kunnen worden uitgesloten. Uit de database van de NDFF zijn oudere waarnemingen bekend van de Iepenpage. In de directe omgeving van het plangebied zijn meerdere iepenpages ter plaatse en overvliegend waargenomen. Binnen het plangebied zijn geen waardplanten van de Iepenpage vastgesteld. De Iepenpage is een beschermde nationale soort en beschermt binnen de Wet natuurbescherming. In het belang van de gunstige staat van instandhouding vinden we het van belang dat er binnen het te realiseren groen in het plangebied minimaal één iep geschikt als waardplant voor de Iepenpage wordt aangeplant.

 

Omdat verblijfplaatsen van vleermuizen niet kunnen worden uitgesloten wordt gebruik gemaakt van de gebiedsontheffing.

 

Het plangebied ligt binnen het gebied waar het "Soortenmanagementplan Oude Stad Tilburg" van toepassing is en gebruik gemaakt kan worden van de gebiedsontheffing voor huismus, gierzwaluw en vleermuizen. In voorliggend plan wordt voor de sloop van de aanwezige bebouwing gebruik gemaakt van deze gebiedsontheffing. Om te voldoen aan de ontheffingseisen zal men maatregelen in acht nemen. Deze maatregelen zijn enerzijds gericht op zorgvuldig werken en anderzijds op het creëren van vervangende verblijfplaatsen.

 

In het plangebied zijn beplantingen aanwezig waar vogels in kunnen nestelen. Het gaat daarbij om vogelsoorten waarvan de nesten uitsluitend gedurende de broed- en nestperiode beschermd zijn. Vaste, jaarrond beschermde nesten zoals roofvogel- en roekennesten zijn niet aanwezig. Deze beplantingen zullen moeten worden verwijderd voor de geplande ontwikkeling. Negatieve effecten op broedende vogels dienen te worden voorkomen door begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen te verwijderen buiten het broedseizoen. De periode van 15 maart tot 15 juli wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. De Wet Natuurbescherming kent echter geen standaardperiode voor het broedseizoen, het gaat erom of er een broedgeval is. De genoemde periode kan daarom slechts als vuistregel worden gehanteerd.

 

De aanwezigheid van andere strenger beschermde plant- en diersoorten is op basis van habitatvoorkeur en algemene verspreidingsgegevens (NDFF) met voldoende zekerheid uit te sluiten. Hooguit zijn in het gebied soorten te verwachten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen, zoals huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, mol, gewone pad, bruine kikker etc. Tenslotte is voor alle soorten de wettelijke zorgplicht voor flora en fauna van kracht. In het kader van de zorgplicht zijn echter geen specifieke voorzorgsmaatregelen verbonden aan dit plan.

 

Conclusie

Uit de AERIUS-berekening (bijlage 12) kan geconcludeerd worden dat effecten op natura-2000 gebieden door externe werking als gevolg van stikstof kunnen worden uitgesloten.

 

Ten aanzien van NNB en soortenbescherming zijn er geen belemmeringen om het project uit te voeren, mits wordt voldaan aan de ontheffingseisen uit de gebiedsontheffing. Hiervoor zal een mitigatieplan moeten worden opgesteld. Aanvullend is het wenselijk dat er minimaal één iep zal worden aangeplant geschikt als waardplant voor de Iepenpage.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

 

 

5.1 Beleidskader

 

Het waterschap De Dommel heeft in 2015 het 'Waterbeheerplan Waardevol Water 2016 - 2021' vastgesteld. Dit plan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meerwaarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.

 

Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water.

 

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het vGRP 2016-2020 (vastgesteld november 2016). Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het vGRP is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.

5.2 Bestaand watersysteem

Het Tilburgs stedelijke watersysteem is omschreven in het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016-2019. De gebiedskenmerken van dit plangebied zijn weergegeven in tabel 1.

 

Tabel 1. Gebiedskenmerken

Kenmerk

In plangebied

Waterbeheerders

Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg

Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel

Oppervlaktewater: waterschap De Dommel

Bruto oppervlakte

Ca 1,25 ha

Terreinhoogte

Tussen 13 en 14 m+NAP

Gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG)

Ca. 11,65 m+NAP

Ontwateringdiepte

Ongeveer 1,5 à 2 m

Bodem

Sterk lemig, matig fijn zand

Riolering

Gemengd stelsel

Afkoppelgebied

Nee

Oppervlaktewater

Op ongeveer 150 meter ten zuiden van de locatie ligt de Piushaven

Keur beschermde gebieden

Niet relevant

 

Het afvalwater en het regenwater worden gecombineerd ingezameld en getransporteerd naar de zuiveringsinstallatie van waterschap De Dommel aan de noordkant van Tilburg. Bij hevige neerslag treden de riooloverstorten in werking. Het met regenwater verdunde afvalwater wordt dan geloosd op oppervlaktewater.

5.3 Duurzaam watersysteem

Het plangebied is in de bestaande situatie deels verhard. Het afvalwater wordt samen met het regenwater afgevoerd naar de gemengde riolering. De afvoerende oppervlakten in de nieuwe situatie zijn overgenomen uit de watertoets van Sweco (zie bijlage 7) Volgens deze watertoets bedraagt het toekomstige verharde oppervlak 8.422 m².

 

Conform het gemeentebeleid dat is opgenomen in het PWR (programma water en riolering) krijgt al het verharde oppervlak een regenwateropgaaf van 60 mm. Dit geldt ook voor oppervlak dat voorheen al verhard was. Dat betekent dat de bergingsopgaaf in dit plangebied 505 m³ bedraagt. Een deel hiervan kan geborgen worden in de groene delen van het plan. Het surplus kan ondergronds worden geborgen in een infiltratievoorziening. Gezien de lage grondwaterstanden is hier voldoende ruimte voor. Er mag een overloop worden aangelegd naar het gemengde rioolstelsel om overtollig regenwater, boven de 60 mm neerslag, af te voeren.

 

Het watersysteem voor dit plan moet in de volgende fase verder uitgewerkt worden. Daarbij dient ook de infiltratiecapaciteit van de bodem bepaald te worden.

 

Het is belangrijk dat beide waterstromen, de regenwateroverloop en huishoudelijk afvalwater, apart worden ingezameld en apart worden aangesloten op het riool. Als de gemengde riolering in de omgeving van het plangebied in de toekomst eventueel wordt gescheiden dan kunnen de waterstromen ieder op het daarvoor bestemde riool aangesloten worden. Tot dat moment worden beide afvoerstromen bij de perceelgrens gecombineerd en door de gemengde riolering afgevoerd.

 

Bij extreme neerslag is het bestaande watersysteem ontoereikend. Als de afvoer- en bergingscapaciteit van het systeem volledig benut zijn kunnen de waterpeilen stijgen tot boven het maaiveld. De laag gelegen delen zullen als eerste overstromen.

Daarom adviseert de gemeente de initiatiefnemer om de vloerpeilen bij bebouwing ten minste 10 cm hoger dan de openbare ruimte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) te realiseren. Zo wordt de kans op inpandige schade zo veel mogelijk beperkt.

 

De eigenaar van de grond bepaalt de hoogten van de terreinpeilen en de vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze peilen moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:

 

Het toepassen van uitlogende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen.

5.4 Watertoets

Deze ontwikkeling heeft gevolgen voor het watersysteem. De waterparagraaf zal daarom voorgelegd worden aan het waterschap.

Hoofdstuk 6 Opzet planregels

 

6.1 Indeling van de regels

In dit wijzigingsplan worden de regels van het moederplan 'Piushavengebied 2009' van toepassing verklaard. In het eerste artikel wordt de bij het wijzigingsplan behorende verbeelding benoemd en wordt geregeld dat deze voor de betreffende percelen in de plaats treedt van de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan 'Piushavengebied 2009'. Op de verbeelding zijn de bestemmingen 'Gemengd', 'Groen' en 'Verkeer-verblijf' toegekend. Per deelvlak is de toegestane bouwhoogte vermeld.

 

Daarnaast zijn de functieaanduidingen 'erf' en 'grondgebonden' en de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - erfafscheiding' opgenomen. Ter plaatse van de aanduiding 'grondgebonden' mogen enkel grondgebonden woningen worden gebouwd. Ter plaatse van de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - erfafscheiding' wordt de mogelijkheid tot een erfafscheiding op de beoogde daktuin mogelijk gemaakt.

 

Per november 2014 is het verwijzen naar de parkeernormen uit de Bouwverordening niet meer mogelijk. Parkeernormen dienen voortaan in de ruimtelijke plannen opgenomen te worden. Derhalve zijn in dit wijzigingsplan de regels voor parkeren opgenomen. Uit het concept plan blijkt dat het parkeren opgelost kan worden.

 

Over het plangebied is de dubbelbestemming 'waarde-archeologie' gelegd. Voor bepaalde gedeelten binnen het plangebied is een vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek met een eventuele doorstart naar een opgraving noodzakelijk.

6.2 Toetsing wijzigingsvoorwaarden

In het bestemmingsplan Piushavengebied 2009 zijn de voorwaarde voor de wijziging van de bestemming opgenomen (artikel 26.6). In dit artikel is bepaald dat:

  1. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemmingen ´Bedrijf´, Verkeer-Verblijf. en/of Groen gelegen binnen de ' Wro-zone - wijzigingsgebied 6' wijzigen in de bestemming Gemengd en/of Verkeer-Verblijf en/of Groen , onder de voorwaarden dat:

  1. er een waterparagraaf met watertoets wordt opgesteld;

  2. er een aanvullend onderzoek naar aanwezige flora en fauna dient plaats te vinden;

  3. dat in de openbare ruimte slechts een beperkt aantal parkeerplaatsen voor bezoekers beschikbaar zijn vanwege de beoogde ruimtelijke kwaliteit van het Havenpark, en dat de rest van de parkeerbehoefte op eigen terrein plaatsvindt volgens de normen en andere regels uit het TVVP zoals die gelden op het moment van ondertekenen van de realisatieovereenkomst.

  1. Burgemeester en wethouders verklaren op de gewijzigde bestemmingen de regels van het plan van overeenkomstige toepassing.

  2. Burgemeester en wethouders bepalen via maatvoeringsaanduidingen de maximale hoogte en het bebouwingspercentage.

 

Toetsing aan deze voorwaarden levert het volgende op:

  1. Voor het plan is een watertoets opgesteld welke als bijlage bij deze toelichting is gevoegd (zie ook hoofdstuk 5 Wateraspecten)

  2. Voor het plan is een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd welke als bijlage bij deze toelichting is gevoegd (zie ook paragraaf 4.10 Natuur en Ecologie)

  3. Er kunnen voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd worden voor de bewoners van de woningen. Er wordt een stallingsgarage gerealiseerd met ongeveer 70 parkeerplaatsen en op maaiveldniveau worden ongeveer 38 semi openbare parkeerplaatsen terrein aangelegd. Voor het parkeren van bezoekers in het openbaar gebied zijn voldoende parkeerplaatsen aanwezig. (zie ook paragraaf 3.6 Verkeer en parkeren).

6.3 Procedure

Voor dit wijzigingsplan dient de procedure zoals opgenomen in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening te

worden gevolgd. Deze procedure verloopt als volgt:

  1. het ontwerp wijzigingsplan ligt gedurende zes weken ter inzage;

  2. Burgemeester en wethouders geven tevoren kennis van de terinzagelegging in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;

  3. de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het schriftelijk kenbaar maken van zienswijzen bij het college tegen het ontwerp wijzigingsbesluit, gedurende onder a. genoemde termijn;

  4. indien tegen het ontwerp wijzigingsplan zienswijzen zijn kenbaar gemaakt, wordt het besluit met redenen omkleed;

  5. Burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen hebben kenbaar gemaakt de beslissing daaromtrent mede en stellen het wijzigingsplan, al dan niet gewijzigd, vast.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

 

Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist.

 

Financieel-economische uitvoerbaarheid

De gewenste ontwikkeling vindt plaats op particuliere gronden. De beoogde ontwikeling betreft de bouw van 21 grondgebonden woningen, 60 zorgappartementen en 81 reguliere huur/koopappartementen. Op basis van de programmatische invulling en de stedenbouwkundige randvoorwaarden is de (financiële) haalbaarheid van het plan door de gemeente getoetst. Hieruit blijkt dat het plan economisch uitvoerbaar is.

 

Kostenverhaal

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst.

 

Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over een exploitatiebijdrage conform de raamovereenkomst Piushaven. Hiermee is het kostenverhaal van de gemeente en de dekking van de bijdrage in de reserve Bovenwijkse voorzieningen geregeld. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkoming in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van artikel 6.1 Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer.

 

Momenteel zijn nog niet alle gronden in eigendom van de initiatiefnemer. In een gedeelte van het plangebied bevindt zich nog het bedrijf van Besbo b.v. Al geruime tijd lopen gesprekken over aankoop van de benodigde gronden. Tot nu heeft dit niet geleid tot overeenstemming over een minnelijke aankoop. Mocht geen overeenstemming worden bereikt dan zal de gemeente bij De Kroon een verzoek tot aanwijzing ter onteigening indienen. De kosten om de gronden te verkrijgen worden middels de anterieure overeenkomst doorgelegd naar de initiatiefnemer.

 

Gezien het bovenstaande wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht en is het kostenverhaal verzekerd. Het opstellen van een exploitatieplan is zodoende niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog en vooroverleg

 

8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 4 juni 2021 gepubliceerd in het gemeenteblad.

8.2 Omgevingsdialoog

In het kader van het bepaalde in de richtlijjn Omgevingsdialoog is het Planteam Piushaven van het project Spinaker 3x bij elkaar geweest, waarbij het gehele plan is besproken en de aandachtspunten voor deze ontwikkeling aan de orde zijn geweest. Als aandachtspunten zijn het verkeer en parkeren en de inrichting van de openbare ruimte het behoud van bestaande bomen genoemd.

 

Het planteam heeft op 17 april 2020 een advies aan het kwaliteitsteam uitgebracht (zie bijlage 13). Het planteam maakt zich zorgen over de bereikbaarheid van het gebied voor bezoekers en parkeren daarvoor. Het kwaliteitsteam onderschrijft de zorgen.

 

Voor wat betreft de inrichting van de openbare ruimte is het kwaliteitsteam van mening dat in het ontwerp van de openbare ruimte voldoende aandacht moet zijn over de plaats en kwaliteit van de bestaande bomen, de sociale veiligheid, het realiseren van niveauverschillen, een waterpunt of fontein, beweegelementen en het lichtplan.

 

Het kwaliteitsteam heeft op 26 augustus 2020 het volgende standpunt over het plan ingenomen (zie bijlage 14):

Het kwaliteitsteam oordeelt dat het traject van het planteam is doorlopen en als afgerond kan worden beschoud in de zin van burgerparticipatie.

Voor het vervolg is het verzoek om het complete ontwerp en de inrichting van de openbare ruimte te presenteren met (naast de verdere opmerkingen van het kwaliteitsteam) de aandachtspunten van het planteam er in verwerkt.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 2 augustus 2021 tot en met 13 september 2021 ter inzage gelegen. Er zijn 11 zienswijzen ingediend. De zienswijzen gaan voornamelijk over de plaats en hoogte van de toren, eventuele windhinder en de plaats van de inrit van de parkeergarage. Een uitgebreide behandeling van de zienswijzen is opgenomen in bijlage 18 ‘Nota zienswijzen ‘Piushavengebied 2009, 12e wijz. (Spinaker)’’. De