Bedrijvenpark Charlotte e.o. 2018 (deel 2), 1e wijziging
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0855.WYZ2019001-e001 |
Plantype: | wijzigingsplan |
Toelichting
Hoofdstuk 1 Plan en plangebied
1.1 Aanleiding tot planontwikkeling
Er is een verzoek tot wijziging van het bestemmingsplan ingediend om het bedrijventerrein Charlotte met 1,4 ha uit te breiden. De initiatiefnemer (ontwikkelaar) heeft contacten met twee partijen die concrete plannen hebben ontwikkeld om het terrein te ontwikkelen. In dit geval zijn het beide logistieke partijen, waarvoor een zekere schallogrootte nodig is om optimaal te faciliteren. Voor deze partijen is de ontwikkeling van het kavel waarvoor de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen cruciaal.
In het geldende bestemmingsplan Bedrijvenpark Charlotte e.o. 2018 is voor het betreffende perceel sectie AE, nr. 735, plaatselijk bekend Swaardvenstraat een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de geldende bestemming Bos te wijzigen naar Bedrijventerrein in aansluiting op de al geldende bedrijfsebstemming.
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor het wijzigingsplan waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief.
1.2 Het plangebied
Het plangebied omvat het perceel dat gelegen is aan de achterzijde van het bedrijfsperceel sectie AE nr. 733 aan de Swaardvenstraat, aan de westzijde van bedrijventerrein Kraaiven nabij de Dongenseweg. Zie tekening hieronder.
1.3 Vigerend bestemmingsplan
Ter plaatse van de planlocatie geldt het bestemmingsplan 'Bedrijvenpark Charlotte e.o. 2018 (deel2), vastgesteld op 28 januari 2019. De vigerende bestemming is "Bos".
Binnen het moederplan Bedrijvenpark Charlotte e.o. 2018 (deel2) is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming Bos te wijzigen naar Bedrijventerrein.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader
2.1 Rijk
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking
getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch
wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is
op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de
inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van
de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op
doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels
opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en
deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan
bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de
gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een
bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing
zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe
ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet
een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een
of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.
Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde
projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.
Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden.
Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van
de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro
vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.
In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de
bij het Barro behorende kaarten.
De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen.
Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van
strijdigheid met nationale belangen.
2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.
De uitbreiding van het bedrijfskavel met 1,4 ha betreft een nieuwe ontwikkeling. Het plangebied grenst aan bedrijventerrein Kraaiven en is gelegen binnen de randweg en hoofdontsluitingswegen en kan daarmee gekwalificeerd worden als bestaand stedelijk gebied. Daarnaast heeft ook de provincie het als bestaand stedelijk gebied aangemerkt in de Verordening Ruimte. Met de wijziging van de Verordening Ruimte van 8 januari 2019 (herbegrenzing NNB voor Bedrijvenpark Charlotte deel 2) is het betreffende deel van Charlotteoord (ook het deel van de wijzigingsbevoegdheid) bestaand stedelijk gebied geworden.
Voor bedrijventerreinen in de regio Midden-Brabant wordt tot 2030 een uitbreidingsvraag verwacht van 175 tot 270 hectare; een jaarlijkse vraag van 13,5 tot 21 hectare (Stec Groep 2018). Het grootste deel daarvan komt voort uit de (grootschaligere) logistiek, chemische en voedingsmiddelenindustrie. Steeds vaker is ook zichtbaar dat het onderscheid tussen deze gebruikers niet meer zo strak te maken is als een paar jaar terug. Industrie, groothandel en logistiek lopen steeds meer in elkaar over. Voorbeelden daarvan zijn de vestigingen van Capi Europe en Tesla in Tilburg. Industrie en logistiek hebben meer dan andere sectoren vaak behoefte aan grotere kavels. Dat is onveranderd met de constatering dat de sectoren steeds meer in elkaar overlopen.
In Tilburg is alleen op Tradepark 58 nog substantiële uitbreidingsruimte (een kleine 10 ha). Op T58 zijn de kavels klein tot middelgroot. Gezien het feit dat Wijkevoort nog niet gereed is voor uitgifte, en ook de ontwikkeling van Zwaluwenbunders in elk geval tijdelijk tot een halt is gekomen; is het aanbod aan grootschalige kavels klein, zeker in vergelijking tot de grote vraag.
In 2016 is de afspraak gemaakt dat in Hart van Brabant bedrijventerreinen alleen vraaggericht ontwikkeld worden. Op Charlotteoord is hier op dit moment sprake van: de ontwikkelaar heeft contacten met twee partijen die concrete plannen hebben ontwikkeld om het terrein te ontwikkelen. In dit geval zijn het beiden logistieke partijen, waarvoor een zekere schaalgrootte nodig is om optimaal te faciliteren. Partijen geven aan dat voor de ontwikkeling deel 3, de kavel waarvoor de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen, cruciaal is.
Conclusie
Er is sprake van een (regionale) behoefte, welke wordt opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied.
Hiermee is toepassing gegeven aan artikel 3.1.6 Bro.
2.2 Provincie
2.2.1 Structuurvisie
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten. Belangrijke onderwerpen zijn de realisatie van natuur en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in Brabant.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt.
Inhoud van de Structuurvisie
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij. Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
2.2.2 Verordening Ruimte
Provinciale Staten hebben naast de Structuurvisie een Verordening ruimte vastgesteld. Deze wordt regelmatig gewijzigd en aangepast aan nieuw beleid. In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.
Relatie met de structuurvisie
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.
Inhoud
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:
ruimtelijke kwaliteit;
stedelijke ontwikkelingen;
natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
overige ontwikkelingen in het buitengebied.
Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.
Wijzigingen en ontheffingen
In de verordening is voor een aantal onderwerpen de mogelijkheid opgenomen om de grens van een gebied te wijzigen. Daarnaast is er een algemene ontheffingsmogelijkheid opgenomen.
De ontwikkeling voldoet aan artikel 4.4 van de verordening ruimte. Daarvoor zijn de volgende punten van belang:
Afspraken regionaal ruimtelijk overleg worden nagekomen:
De regionale afspraken rond bedrijventerreinen worden op dit moment vernieuwd, naar aanleiding van de nieuwe behoefteraming die in opdracht van de Provincie is opgesteld.
De (nu nog) geldende afspraken dateren van september 2016 en zijn gedeeltelijk herzien in september 2017. Er werd geconstateerd dat er een forse uitbreidingsveraag is voor de logistieke sector, met name de vraag naar (zeer) grootschalige kavels van 5 ha en groter. De totale oppervlakte van de kavels waar het hier om gaat, is meer dan 5 hectare en de ontwikkeling valt dus ook in de categorie (zeer) grootschalige logistiek. In het afsprakenkader staat het vraaggericht ontwikkelen centraal: de concrete vraag is leidend voor eventuele uitbreidingsplannen. Dat is hier het geval. De ontwikkelaar HVBM heeft immers al meerdere mogelijke gebruikers van de kavels.
In het bestemmingsplan is opgenomen dat in geval van concrete vraag de wijzigingsbevoegdheid voor deel 3, de kavel waar het nu over gaat, kan worden benut.
Zorgvuldig ruimtegebruik op het terrein of locatie wordt bevorderd, doordat:
De maximum bebouwingsgraad van 75% wordt gerespecteerd, zo blijkt uit de plannen die de ontwikkelaar en klant hebben ontwikkeld.
De omvang van de kavel die in het wijzigingsplan beoogd wordt, aansluit bij datgene wat in het moederplan / geldende bestemmingsplan is opgenomen.
Hoewel is aangegeven dat de exacte bouwhoogte voor dit deel nog niet bekend is, het bestemmingsplan daarin voldoende ruimte biedt voor de wensen van de gebruikers.
De ontwikkeling qua ruimtegebruik, milieucategorie, e.d., in het bestemmingsplan past.
Op 27 juni 2019 is het plan regionaal afgestemd binnen de regio Hart van Brabant (Werkgroep Werken).
2.3 Gemeente
2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
de Brabantstrategie
de Regiostrategie
de Stadsstrategie.
Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten:
Binnenstad van de 21e eeuw
Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing
Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven
Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant
De drie stadsregionale parken zijn:
Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven
Stadsregionaal park Stadsbos013
Stadsregionaal park Noord
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.
De drie stedelijke knooppunten zijn:
Bedrijvenpark Zuid
Zorgcluster Leijpark
Duurzaam energielandschap Noord
De twee ecologische verbindingszones:
Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.
Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.
Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken
Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in
het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
De Omgevingsvisie geeft voor de ontwikkeling in dit wijzigingsplan niets concreets aan.
Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit wijzigingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
3.2 Stedenbouwkundige aspecten
Het wijzigingsgebied maakt in ruimtelijk opzicht deel uit van het bedrijventerrein. Omdat de kavel geheel wordt omzoomd door bos en bedrijven wordt de bedrijfsbestemming ruimtelijk aanvaardbaar geacht. Binnen het wijzigingsgebied gelden dezelfde bebouwingsmogelijkheden als op de aangrenzende bedrijfskavels (bouwhoogte tot 15 meter en maximaal 75% van het perceel bebouwen).
3.3 Groen en speelruimte
Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.4 Groen en speelruimte uit de toelichting van het moederplan (Bedrijventerrein Charlotte e.o. 2018 deel 2) dat is vastegsteld op 28 januari 2019.
3.4 Verkeer en parkeren
Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.6. Verkeer en parkeren uit de toelichting van het moederplan (Bedrijventerrein Charlotte e.o. 2018 deel 2) dat is vastegsteld op 28 januari 2019.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
Nagegaan is of voor het moederplan inclusief het gebied van dit wijzigingsplan een Milieueffectenrapport of een M.e.r. beoordeling opgesteld moet worden. Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:
er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;
voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.
ad a.
In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig. Aan al deze criteria uit de lijsten voldoet het plangebied niet dus op grond hiervan is geen m.e.r. nodig. Verder blijkt uit de in het vervolg van dit hoofdstukgenoemde onderzoeken dat er geen (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, eventueel na het treffen van maatregelen, aanwezig zijn.
ad b.
Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft
derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied bevindt zich op meer dan 2 kilometer ten noorden van het plangebied. Vanwege de afstand leidt alleen stikstofdepositie tot mogelijke negatieve effecten op het natuurgebied.
Er heeft een voortoets plaats gevonden. Deze brengt in kaart of (significant) negatieve effecten ten aanzien van de voor Natura 2000-gebieden geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen kunnen worden uitgesloten.Pas indien uit deze voortoets blijkt dat een voornemen (siginificante) negatieve effecten kan hebben dient meer in kaart te worden gebracht wat de effecten van de activiteit kunnen zijn. De resultaten van dit onderzoek dienen dan opgenomen te worden in een Passende Beoordeling. In artikel 7.2a Wm wordt het doorlopen van de m.e.r.-procedure gekoppeld aan een activiteit waarvoor op grond van artikel 2.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming een passende beoordeling moet worden gemaakt.
Uit de voortoets blijkt dat de er geen conflicten ontstaan met het duurzaam behalen van de geformuleerde instandhoudingsdoelstellingen voor enig Natura 2000-gebied door de maximale invulling van het bestemmingsplan dat bedrijvenpark Charlotte mogelijk maakt. Tevens laat de rapportage zien dat er geen sprake is van negatieve effecten op de voor enig Natura 2000-gebied geformuleerde instandhoudingsdoelstelling. De conclusie is dan ook dat nader onderzoek in de vorm van een Passende Beoordeling niet noodzakelijk is.
Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling.
4.2 Milieuhinder bedrijven
Bij het beoordelen van (de binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
In het moederplan is de bestemming bedrijventerrein verschoven. Deze is nu aangrenzend aan het bestaande bedrijventerrein Kraaiven geprojecteerd waardoor de afstand tot de woningen aan de Dongenseweg groter is geworden. Dit geldt ook voor het plangebied van het wijzigingsplan. Voor het bedrijventerrein is milieucategorie afgestemd op omliggende woningen. Hierdoor is , net als in het moederplan, milieucategorie 3.1. tot en met 3.2 mogelijk. Hiermee wordt voor het wijzigingsplan aan de richtafstand voldaan en kan er voor de omliggende woningen een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd worden.
4.3 Externe veiligheid
4.3.1 Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen.
De geldende regels zijn te vinden in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".
4.3.2 Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.
In het moederplan zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is deze inventarisatie opnieuw beoordeeld. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in de invloedsgebieden van het spoortraject Breda-Tilburg, een buisleiding van Gasunie en de inrichting Versteijnen. Ten aanzien van dit bedrijf, de hogedruk aardgastransportleiding en één transportroute is verantwoording van het groepsrisico ingevuld en opgenomen als bijlage van het moederplan.
4.3.3 Beleidsvisie externe veiligheid
In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het bestemmingsplan aangemerkt als gemengd gebied. Binnen een gemengd gebied gelden de volgende voorwaarden:
Bedrijventerreinen waar onder voorwaarden risicovolle bedrijven en kwetsbare objecten mogelijk zijn;
Plaatsgebonden risicogebieden liggen binnen inrichtingsgrenzen en gronden met bestemming verkeer, groen en/of water;
Niet geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;
Beheersbaarheid op orde.
Aan deze randvoorwaarden wort voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.
4.3.4 Conclusie en restrisico
Het plangebied ligt binnen de invloedsgebieden van het spoortraject Breda -Tilburg, een buisleiding van de Gasunie en de inrichting Versteijnen. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld. Hierbij is gebruik gemaakt van het standaardadvies van de Brandweer Midden- en West-Brabant. De relevante onderdelen uit dit advies zijn verwerkt in de verantwoording.
Uit het bovenstaande kunnen de volgende relevante conclusies getrokken worden:
PR 10-6-contouren van nabijgelegen risicobronnen reiken niet tot over het plangebied;
De voorgenomen wijzigingen binnen het plangebied leiden niet of in beperkte mate tot verschuiving van de hoogte van het groepsrisico van de risicobronnen;
De bereikbaarheid van het plangebied is goed;
Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit;
Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings- en alarmeringssysteem). Dit biedt de mogelijkheid de aanwezigen tijdig te waarschuwen;
De aanwezigen kunnen het plangebied via de bestaande infrastructuur goed ontvluchten;
Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Nieuwbouw wordt over het algemeen beschouwd als goede schuillocatie;
Een warme BLEVE kan bestreden worden door de hittebron (brand) die de tank opwarmt te bestrijden en/of de tank af te laten koelen;
De brandweer voldoet in het gehele gebied aan de opkomsttijd conform het dekkings- en spreidingsplan.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
4.4 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
Bij Koninklijk Besluit van 26 februari 1992 is het industrieterrein 'Kraaiven' gezoneerd op grond van de Wet geluidhinder. Bij besluit van 13 december 2007 is met het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Charlotte en verruiming zone industrielawaai Kraaiven' een gebied van 8 hectare bij het geluidgezoneerd industrieterrein getrokken.
Het plan voorziet in de omzetting van een strook van ca. 14.405 m2 van bos naar bedrijventerrein door middel van een wijzigingsbevoegdheid. Door F. Bouwmans Ingenieursburo is een akoestisch onderzoek d.d. 17 december 2015, nr. 20151123-02 uitgevoerd waarbij de geluidbelasting op de zone is berekend. Dit onderzoek is als bijlage bij het moederplan geveogd. In het akoestisch onderzoek is al rekening gehouden met de wijzigingsbevoegdheid waarvan nu gebruik wordt gemaakt. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voldaan wordt aan de normen van de Wet geluidhinder.
Met betrekking tot de verkeersaantrekkende werking het volgende.
Er is geen sprake van een nieuwe situatie zoals bedoeld in de Wet geluidhinder omdat het hier gaat om bestaande wegen en bestaande woningen. Op grond van artikel 76 lid 3 van de Wet geluidhinder kan toetsing aan de normen van de Wet geluidhinder achterwege blijven. In het kader van de beoordeling van een goede ruimtelijke ordening is beoordeeld wat de effecten zijn ten gevolge van de planontwikkeling Charlotte Oord inclusief de wijzigingsbevoegdheid op de woningen aan de Dongenseweg. De verkeersintensiteit op de Dongenseweg neemt toe met circa 700 motorvoertuigen per etmaal. De geluidbelasting hiervan op de woningen aan de Dongenseweg neemt hiermee toe met maximaal 0,1 dB. Dit betreft geen hoorbare toename en leidt niet tot een verdere verslechtering ten opzichte van het bestaande woon- en leefklimaat.
4.5 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
Er is geen sprake van grootschalige, nieuwe bedrijfsmatige activiteiten ook niet voor wat betreft de bestaande wegenstructuur. Naar verwachting zijn er geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot de luchtkwaliteit. Bovendien wordt er vanuit gegaan dat de bedrijfsmatige activiteiten voldoen aan de milieuvoorschriften volgend uit de Wet milieubeheer.
4.6 Geur
4.6.1 Industriële geurhinder
Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen. De toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden.
Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.
Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen te worden aangesloten.
Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.
Binnen het plangebied is binnen de bestemming bedrijventerrein de milieucategorie gemaximaliseerd in verband met het behalen van de richtafstanden. Daarmee is in beginsel voor omliggende woningen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Binnen deze categorieën kunnen activiteiten voorkomen waarvan de geurimpact groter is dan de richtafstand. Hiervoor geldt dat er dan sprake is van een nieuwe situatie en dat er voorzieningen getroffen moeten worden om op omliggende woningen te kunnen voldoen. Deze afweging zal in het milieu-spoor gemaakt worden.
4.6.2 Agrarische geurhinder
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.
Het plangebied ligt aan de rand van de bebouwde kom. In de omgeving zijn geen veehouderijen aanwezig die van invloed zijn op dit plangebied. De dichtstbijzijnde veehouderij ligt op een afstand van zo'n 1500 meter. Dit is meteen de enige veehouderij binnen een straal van 2 km. Hiermee is op de geurgevoelige objecten binnen het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.7 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740, die niet ouder is dan 5 jaar.
Er zijn bodemonderzoeken die (deels) aan dit criteria voldoen. Een bodemonderzoek is ouder dan 5 jaar. Deze worden behandeld in navolgend onderdeel 'Bodemkwaliteit plangebied'.
Algemeen: Bodembeleid gemeente Tilburg:
Naast het bovengenoemde, landelijk erkende onderzoeksprotocol is voor de paragraaf en de herontwikkeling verder van belang:
Nota 'In goede aarde':
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg (specifiek Bodembeleid gemeente Tilburg). In deze context en de navolgende wordt opgemerkt dat in Noord-Brabant, zo ook in Tilburg, regelmatig verhoogde waarden voor (zware) metalen in grond en grondwater aangetroffen worden zonder direct aanwijsbare bron. Dergelijke verhoogde waarden zijn eerder regel dan uitzondering, hebben een diffuus verspreidingsbeeld en kunnen sterk in tijd en ruimte variëren. Conform de nota zijn verhoogde waarden aan (zware) metalen, met name nikkel, koper, zink en arseen, in dergelijke gevallen als verhoogde achtergrondgehalten te beschouwen. Deze vormen over het algemeen geen actuele risico's voor de gezondheid en het milieu;
Bodembeheerplan (Bodemkwaliteitskaart)
Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse "bodemkwaliteitskaart" vastgesteld. In de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld. Het plangebied is thans nog deels gelegen in de bodemkwaliteitszone 'Landbouw en natuur' (Toepassingskaart/Bodemfunctieklassenkaart) en deels al in de zone 'Industrie'. Ten aanzien van laatstgenoemde, leidende zone mag de bodemkwaliteit niet verslechteren d.w.z., er mag in principe geen grond worden toegepast van een slechtere kwaliteit. Uitdrukkelijk wordt verwezen naar het de 'Nota bodembeheer gemeente Tilburg' (volg de eerder geven weblink). Daarin staat beschreven wat de (on-)mogelijk-heden en uitzonderingen zijn van de toepassing of hergebruik van gebiedseigen grond van een mindere kwaliteit. De actuele/werkelijke grondkwaliteit wordt behandeld 'Bodemkwaliteit Plangebied' (navolgend).
Bodemkwaliteit Plangebied
1. In april 2002 is een verkennend (water-)bodemonderzoek conform de NEN 5740 (landbodem) en NEN 5720 (waterbodem) in het gebied uitgevoerd (VO). In het gebied was een waterpartij aanwezig en onderzocht. Deze is in 2018 gedempt. Het VO is toentertijd voor de bestemmingsplanwijziging aanvaard. Het onderzoek is als bijlage 1 toegevoegd. Verkennend bodemonderzoek Swaardvenstraat 75 Tilburg, Geofox, rapportkenmerk U6920/MZ, 22 april 2002 (Tilburgse rapportcode AA085508041). Op grond van dit onderzoek is geconcludeerd dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de voorziene functie: de overwegend licht tot matig verhoogde gehalten aan voornamelijk zware metalen, in zowel grond als grondwater, en incidenteel in het grondwater ook sterk verhoogd, vormen geen belemmering voor het voorgenomen gebruik. Zo ook niet de incidenteel verhoogde gehalten aan andere stoffen, zoals PAK en/of minerale olie. De verhoging van met name de metalen worden aangemerkt als verhoogde achtergrondwaarden. In de waterpartij is geen slib aangetroffen;
2. In april 2019 is een verkennend de bodemonderzoek conform de NEN 5740 uitgevoerd op een direct naast gelegen perceel (perceel AE 733). Dit perceel maakt (ook) deel uit van het terrein van de wijzigingsbevoegdheid. Het VO is voor de bestemmingsplanwijziging aanvaard. Het onderzoek is als bijlage 2 toegevoegd: Verkennend bodemonderzoek perceel AE 733 naast Swaardvenstraat 72 te Tilburg, ANTEA, rapportkenmerk 418587.90, definitief, revisie 01, 5 april 2019 (Tilburgse rapportcode AA0855xxxxx). Op grond van dit onderzoek wordt geconcludeerd dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de voorziene functie. Dit onderzoek laat in haar algemeenheid een lichtelijk beter beeld zien dan het onderzoek uit 2002: de licht verhoogde gehalten aan voornamelijk zware metalen, in zowel grond als grondwater, vormen geen belemmering voor het voorgenomen gebruik. Zo ook niet de incidenteel verhoogde gehalten aan andere stoffen, zoals PAK en/of minerale olie. De verhoging van met name de metalen worden aangemerkt als verhoogde achtergrondwaarden. Zijdelings wordt opgemerkt dat in dit onderzochte gedeelte geen stortingen van asbest en/of drugsafval zijn waargenomen. De omgeving staat hier nu nog bekend om.
Conclusie
Voor de bodem ter plaatse van het plangebied is er op basis van de vastgestelde bodemkwaliteit geen risico voor de volksgezondheid en/of het milieu, die de ontwikkeling belemmeren. Met in achtneming van het navolgende zijn er geen gebruiksbeperkingen.
Op aanvoer van grond of afvoer van overtollige, overwegend licht verontreinigde grond, is het landelijk Besluit bodemkwaliteit van toepassing en de gemeentelijke bodembeheerplan/bodemkwaliteitskaart, indien de overtollige grond binnen Tilburg wordt hergebruikt/toegepast.
Voor het wijzigen van het bestemmingsplan wordt bodemonderzoek niet noodzakelijk geacht. Mogelijk wordt in het kader van de aanvraag Omgevingsvergunning '(ver)bouwen van een bouwwerk' (Wabo) een actueel bodemonderzoek verlangd. Dit in verband met de algemene verdachtheid in dit gebied voor (illegale) stortingen van asbest en/of drugsafval. Mocht dit onverhoopt worden aangetroffen, dan kan dit door een vorm van bodemsanering ongedaan worden gemaakt. Indien hier sprake van is dan wordt sanering (verwijdering) via voornoemde vergunning gereguleerd. Een eventuele storting staat de bestemmingsplanwijziging niet in de weg. In het kader van de maatschappelijk-financiële afweging worden er vanuit dit oogpunt geen of geen noemenswaardige belemmeringen verwacht.
4.8 Natuur en ecologie
4.8.1 Wettelijke kaders
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep", Dienst Regelingen, 2009. Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn)
Overige inheemse broedvogels
Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn
Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling (de algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant)
Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Verordening ruimte Noord-Brabant 2014. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
4.8.2 Analyse plangebied
Natura 2000-gebieden
Er is ten behoeve van het bestemmingsplan (moederplan) een voortoets uitgevoerd om te bepalen of effecten op wettelijk beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden) op voorhand uit te sluiten zijn. Deze heeft ook betrekking op het wijzigingsgebied. Voor de volledige voortoets wordt verwezen naar de bijlagen bij het moederplan (Royal Haskoning-DHV, 2018). De belangrijkste bevindingen en conclusies zijn hieronder weergegeven.
Om te bepalen of de ontwikkeling van het bedrijventerrein kan leiden tot een toename van stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden, is een stikstofberekening uitgevoerd. Voor andere storingsfactoren (zoals hydrologische factoren, geluidsverstoring, lichtverstoring) etc. is op voorhand uitgesloten dat deze tot meetbare effecten leiden in de omliggende Natura 2000-gebieden.
Voor de stikstofberekening is het rekenprogramma AERIUS-calculator gebruikt, dat speciaal voor dit doel ontwikkeld is. Uitgaande van de volledige invulling met milieucategorie 3.2 wordt voor de 11,7 ha bedrijventerrein een emissie van 2,1 ton NOx en 469 kg NH3 verwacht. Deze emissies leiden tot een depositie van maximaal 0,31 mol N/ha/jaar op Natura 2000-gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen, maximaal 0,06 mol N/ha/jaar op Natura 2000-gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen en maximaal >0,05 mol N/ha/jaar op de Natura 2000-gebieden Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek en Regte Heide & Riels Laag.
Deze depositiewaarden zijn in de voortoets voor elk van de relevante habitattypen in de genoemde Natura 2000-gebieden beoordeeld in relatie tot de instandhoudingsdoelen. Hieruit komt naar voren dat er geen sprake is van negatieve effecten op de voor enig Natura 2000-gebied geformuleerde instandhoudingsdoelen. Ook niet wanneer de voorgenomen activiteit in samenhang met cumulatieve effecten zoals bedoeld in de Wet Natuurbescherming wordt beschouwd. Er ontstaan ten gevolge van de ontwikkeling van bedrijvenpark Charlotte geen conflicten met het duurzaam behalen van de geformuleerde instandhoudingsdoelen voor enig Natura 2000-gebied. Geconcludeerd werd daarom dat voor wat betreft de Wet Natuurbescherming, onderdeel Gebiedsbescherming, bestemmingsplan Bedrijvenpark Charlotte uitvoerbaar is.
Specifiek ten behoeve van dit wijzigingsplan is een nieuwe Aeriusberekening uitgevoerd. Uit deze stikstofdepositieberekening (bijlage 5)die specifiek is opgesteld voor en uitsluitend uitgaat van logistieke bedrijvigheid ter plaatse, blijkt dat er geen sprake is van een relevante toename aan stikstofdepositie ter plaatse van voor stikstof gevoelige Natura 2000 gebieden ten gevolge van de aanleg en het gebruik van het bedrijfsgebouw voor logistieke bedrijvigheid in dit wijzigingsplan. Hiermee vormt stikstof in het kader van de Wet natuurbescherming geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Nader onderzoek in de vorm van een Passende Beoordeling is niet noodzakelijk.
Natuurbescherming in Verordening ruimte
Het wijzigingsgebied maakt geen deel meer uit van het Natuurnetwerk Brabant na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan Bedrijvenpark Charlotte e.o. 2018 (deel 2). Het aanwezige bosgebied is via de saldobenadering van de Verordening Ruimte herbegrensd. Voor een toelichting op deze saldobenadering wordt verwezen naar het genoemde bestemmingsplan en de bijbehorende bijlagen.
Soortenbescherming
Het plangebied is in 2019 onderzocht op de aanwezigheid van broedvogels en eekhoorns. Het onderzoek had deels betrekking op het bosgebied dat in het bestemmingsplan Bedrijvenpark Charlotte e.o. 2018 (deel 2) rechtstreeks is bestemd tot bedrijventerrein, en deels op het huidige plangebied van het wijzigingsplan. In het plangebied is een sperwernest aangetroffen. Uit het onderzoek is echter gebleken dat dit nest niet is gebruikt als nestplaats en dat het plangebied ook geen wezenlijke functie heeft voor de sperwer. Er is slechts eenmalig een sperwer waargenomen op 6 februari 2019.
Wel bevindt zich op korte afstand van het plangebied een bewoond buizerdnest. De kap van het bos en bouw van een bedrijfshal zal leiden tot verstoring van dit nest. Voor het verwijderen van dit nest is reeds ontheffing verleend door het bevoegd gezag.
In het plangebied is één eekhoornnest aanwezig. Dit nest zal verdwijnen als gevolg van de kap van het bos en ontwikkeling van het bedrijventerrein. Voor het verdwijnen van dit eekhoornnest is reeds ontheffing verleend door het bevoegd gezag. De eekhoorn is een nationaal beschermde soort. Voor deze soort zijn mitigerende maatregelen genomen om de gunstige staat van instandhouding te borgen. Daarmee kon de ontheffing verleend worden.
In 2018 is het plangebied onderzocht op het voorkomen van andere grondgebonden zoogdieren, waaronder marterachtigen. Er zijn tijdens dit onderzoek geen beschermde marterachtigen aangetroffen. In 2019 is wel een verlaten burcht ontdekt, die mogelijk in het verleden is gebruikt door de das. Omdat er geen dassen zijn vastgesteld en er ook geen waarnemingen en sporen van dassen zijn, kan het voorkomen van deze soort worden uitgesloten.
Het onderzoek heeft aangetoond dat de zandweg tussen de Dongenseweg en Zevenheuvelenweg een essentiële vliegroute is van zowel de gewone dwergvleermuis als de watervleermuis. Het plangebied is tevens van belang als foerageergebied voor deze soorten. Het bestemmingsplan biedt voldoende mogelijkheden voor behoud van de vliegroute. Wel is van belang dat bij de aanleg van bedrijfsbebouwing aan het zandpad verlichting van de vliegroute voorkomen wordt (via voorwaarden aan de omgevingsvergunning). Effecten op het foerageergebied van vleermuizen zijn verwaarloosbaar, doordat in de directe omgeving ruimschoots voldoende foerageergebied overblijft dan wel toegevoegd wordt door de geplande natuurcompensatie.
Daarnaast is het plangebied van waarde voor diverse vogelsoorten, met name boom- en struikbroeders, waarvan de nesten uitsluitend beschermd zijn tijdens de broed- en nestperiode. Met deze vogelsoorten kan rekening gehouden worden door de bomen te kappen in een periode dat er geen broedgevallen aanwezig zijn. Hiervoor is een veldcontrole vooraf noodzakelijk. Hieraan wordt invulling gegeven in het ecologisch werkprotocol, dat voor de ontwikkeling wordt opgesteld.
Tenslotte geldt voor alle inheemse plant- en diersoorten de wettelijke zorgplicht. Hieraan wordt invulling gegeven in het ecologisch werkprotocol, dat voor de ontwikkeling wordt opgesteld.
Conclusie
Vanuit de wettelijke gebiedsbescherming van Natura 2000-gebieden zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Ook vanuit de natuurbeschermingsregels uit de Verordening Ruimte (Natuurnetwerk Brabant en Groenblauwe Mantel) zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden.
Het wijzigingsplan kan worden vastgesteld nu ontheffing verkregen is voor de buizerd en de eekhoorn. Vanuit deze ontheffing zal een ecologisch werkprotocol worden uitgewerkt, waarin ook overige broedvogels en de wettelijke zorgplicht wordt meegenomen.
Tenslotte is van belang dat bij de aanleg van bedrijfsbebouwing aan het zandpad aan de westzijde van het plangebied verlichting van de vleermuisvliegroute voorkomen wordt (via voorwaarden aan de omgevingsvergunning).
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
Hiervoor wordt verwezen naar de waterparagraaf zoals opgenomen in 6.1. van de toelichting van het moederplan (Bedrijventerrein Charlotte e.o. 2018 deel 2).
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor dat bij een bestemmingsplan/wijzigingsplan een exploitatieplan dient te worden vastgesteld tenzij:
het kostenverhaal anderszins is verzekerd door een anterieure overeenkomst, en
er geen noodzaak is voor het stellen van locatie-eisen, en
er geen noodzaak is voor het stellen van eisen aan de te realiseren woningbouwcategorieën of anderszins geen noodzaak is tot het stellen van nadere eisen.
De ontwikkeling van het bedrijventerrein betreft een grondexploitatie, waarvan de gronden in eigendom van de gemeente zijn. Met een particuliere partij is een anterieure overeenkomst gesloten met betrekking tot de verdere uitwerking van het gebied inclusief het plangebied van de wijzigingsbevoegdheid. Met de verkoop van de grond zijn de kosten van de grondexploitatie gedekt. Bovendien hoeven er naast het wijzigingsplan geen aanvullende eisen gesteld te worden in een exploitatieplan omdat deze afspraken zijn geborgd in de anterieure overeenkomst.
Aangezien het verhaal van kosten anderszins verzekerd is en het bepalen van een tijdvak of fasering en het opstellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk is, is geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld.
Gelet op het bovenstaande is dit wijzigingsplan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 7 Opzet planregels
De regels zijn opgezet conform de bestemmingsplansystematiek van de gemeente Tilburg. Daarbij is het van belang dat het plan een wijzigingsplan betreft; een aanpassing binnen het bestaande bestemmingsplan.
Daarvoor is het juridisch niet noodzakelijk dan wel gewenst om een volledig nieuw bestemmingsplan op te stellen. Het voorliggend wijzigingsplan wordt geacht onderdeel te gaan uitmaken van het zgn. moederplan: het bestemmingsplan "Bedrijvenpark Charlotte e.o. 2018 (deel 2), vastgesteld op 28 januari 2019.
Voor de gronden is de bestemming 'Bedrijventerrein' en de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie' van toepassing. De bedijfsbestemming wordt beperkt tot logistieke bedrijvigheid.
Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog en vooroverleg
8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Bedrijvenpark Charlotte e.o. 2018 (deel 2) 1e wijziging op 26 april 2019 gepubliceerd in het Gemeenteblad.
8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het concept ontwerpwijzigingsplan is besproken in het vooroverleg ruimtelijke plannen met de provincie Noord-Brabant op 13 juni 2019.
8.3 Omgevingsdialoog
Op 13 mei 2019 is ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog een inloopavond gehouden in het Stadskantoor van de gemeente Tilburg. Tijdens deze inloopavond is desgewenst informatie gegeven over de aard en het doel van het wijzigingsplan. Daarnaast is het eerste concept van de verbeelding gepresenteerd. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. De informatieavond is door 9 personen bezocht. Er zijn geen reactieformulieren ingevuld. In bijlage 3 treft u het verslag van de omgevingsdialoog aan.
8.4 Zienswijzen
Het ontwerpwijzigingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 5 augustus 2019 tot en met 16 september 2019. Tijdens deze periode is er 1 zienswijze ingediend. Deze wordt hieronder zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.
N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven (zulks o.a. n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober 2009).
Zienswijze 1: bewoner Dongenseweg 63 b Tilburg
Volgens de inventarisatie en effect beoordeling door bureau Waardenburg in feb 2016 is de conclusie dat het kappen van bomen aan beide zijden van het zandpad kan leiden tot een verslechtering van het kwaliteit van de vliegroutes voor de aanwezige vleermuizen. ook het plaatsen van straat verlichting zal dit negatief aantasten. Aantasting van een ‘essentiële’ vliegroute en ‘essentieel’ foerageergebied heeft indirect gevolgen voor de functionaliteit van verblijfplaatsen en wordt beschouwd als een overtreding van artikel 11 van de Flora- en faunawet. Ook aantasting of verstoring van verblijfplaatsen aan de Dongenseweg is een overtreding van artikel 11 van de Flora- en faunawet. Daarnaast zijn er allerlei beschermde dier-, en planten soorten waargenomen zoals de boom-,groene-,heikikker de rugstreeppad. maar ook overige flora en fauna zoals de vrij zeldzame gevlekte aronskelk en beschermde ruig klokje.
Standpunt gemeente:
Het plangebied maakt deel uit van het foerageergebied van vleermuizen. Zoals echter vermeld in de toelichting zijn effecten op het foerageergebied van vleermuizen verwaarloosbaar, doordat in de directe omgeving ruimschoots voldoende foerageergebied overblijft dan wel toegevoegd wordt door de geplande natuurcompensatie. Er is daarom geen sprake van overtreding van de Wet Natuurbescherming (de Flora- en faunawet is sinds 2017 opgegaan in de Wet Natuurbescherming).
Het zandpad tussen Dongenseweg en Zevenheuvelenweg is een essentiële vliegroute voor vleermuizen. In de planregels zal aanvullend een gebruiksverbod worden opgenomen voor het gebruik van gronden en bouwwerken als Bedrijventerrein zolang geen vleermuisvriendelijke buitenverlichting is gerealiseerd . Aantasting van de vliegroute wordt daarmee voorkomen, zodat er geen sprake is van een overtreding van de Wet Natuurbescherming.
Eventuele verblijfplaatsen van vleermuizen aan de Dongenseweg worden niet aangetast als gevolg van het plan. Tussen het plangebied en de Dongenseweg blijft een bosgebied behouden, waardoor verstoring van verblijfplaatsen aan de Dongenseweg redelijkerwijs kan worden uitgesloten.
Van de genoemde amfibiesoorten komt alleen de groene kikker (bastaardkikker oftewel middelste groene kikker) voor in het plangebied. Deze soort komt voor in de grote vijver aan de Wolterbeekstraat en de (inmiddels gedempte) vijver in het bos. Deze locaties liggen buiten het plangebied. Bovendien geldt voor de middelste groene kikker een algemene vrijstelling van de verbodsbepalingen van Wet Natuurbescherming bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het voorkomen van boomkikker, heikikker en rugstreeppad is op basis van het onderzoek van Bureau Waardenburg uitgesloten.
Voor de genoemde plantensoorten gevlekte aronskelk en ruig klokje geldt dat deze vanuit de huidige wetgeving niet (meer) beschermd zijn, en bovendien dat ze volgens het onderzoek van Bureau Waardenburg niet in het plangebied voorkomen maar daarbuiten.
Conclusie: De ingediende zienswijze is deels gegrond en voor het overige ongegrond. Het wijzigingsplan zal worden aangevuld met een gebruiksverbod voor het gebruik van gronden en bouwwerken als Bedrijventerrein zolang geen vleermuisvriendelijke buitenverlichting is gerealiseerd.