direct naar inhoud van Regels

Koningsoord 2017, 1e wijziging (naast De Kraan 82)

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0855.WYZ2018003-e001
Plantype: wijzigingsplan

Toelichting

 

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding tot planwijziging

Bij de gemeente is een verzoek om wijziging van het bestemmingsplan ingediend voor het realiseren van één woning aan de De Kraan (naast nummer 82) te Berkel-Enschot op de percelen kadastraal bekend gemeente Berkel, sectie A, nrs. 4937 en 4961 (ged.) te Berkel-Enschot. In het bestemmingsplan 'Koningsoord 2017' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het realiseren van een woning mogelijk maakt. Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de wijziging van het bestemmingsplan waarmee medewerking kan worden verleend aan dit initiatief.

1.2 Het plangebied en stedenbouwkundige motivatie

Het plangebied heeft betrekking op het perceel gelegen aan De Kraan naast huisnummer 82 te Berkel-Enschot en is gelegen tegenover Sportpark De Rauwbraken binnen het nieuw te ontwikkelen woongebied Koningsoord.

 

 [image]

ligging plangebied

 

De locatie ligt binnen deelgebied 4 van het plangebied 'Koningsoord 2017' dat zich ten zuidwesten van de dorpskern Berkel en ten noordwesten van de dorpskern Enschot bevindt.

 

Het plan voor de totale ontwikkeling Koningsoord is te karakteriseren als het creëren van een nieuw dorpscentrum voor Berkel-Enschot en het toevoegen van circa  900 nieuwe woningen.

De nieuwe woonbuurten worden op min of meer gelijkwaardige wijze opgebouwd. Uitgangspunt is om te komen tot een specifiek dorps woonmilieu. Bij de invulling van de bouwvelden fungeren de bouwregels in het bestemmingsplan en het Beeldkwaliteitsplan Koningsoord als leidraad.

 

Het toevoegen van een nieuwe woning aan het lint De Kraan is ruimtelijk goed voorstelbaar en is ook voorzien in het vastgestelde stedenbouwkundige plan. Als voorwaarde geldt dat het plan moet voldoen aan de bouwregels in art 15.2 van het bestemmingsplan. Ook de overige regels van art 15 zijn van toepassing. Dit draagt bij aan eenduidigheid en een dorpse uitstraling binnen het nieuwe woongebied Koningsoord.

1.3 Voorgaande plannen

Dit bestemmingsplan is een wijziging van het bestemmingsplan 'Koningsoord 2017' vastgesteld op

11 september 2017 en onherroepelijk geworden op 5 december 2018.

 

Hoofdstuk 2 Wijzigingsvoorwaarden

Het perceel De Kraan naast huisnummer 82, kadastraal bekend gemeente Berkel, sectie A, nr. 4937 wordt in het bestemmingsplan 'Koningsoord 2017' aangeduid als 'Wetgevingszone-wijzigingsgebied-1'. Binnen deze gebiedsaanduiding is het realiseren van de woning mogelijk na wijziging van het bestemmingsplan.

 

In het bestemmingsplan 'Koningsoord 2017' zijn de voorwaarden voor wijziging van de bestemming opgenomen. Deze voorwaarden zijn:

 

20.12 Wetgevingszone-wijzigingsgebied-1

  1. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Wonen' wijzigen in 'Woongebied' uitsluitend ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Wetgevingszone-wijzigingsgebied-1' na afweging van de specifieke locale situatie waarbij de volgende aspecten in ogenschouw moeten worden genomen:

  1. het totaal aantal woningen op het perceel waarop de wijzigingsbevoegdheid van toepassing is mag maximaal 5 bedragen. Dit aantal is inclusief de 2 reeds bestaande woningen;

  2. stedenbouwkundig beeld/inpassing t.o.v. de directe omgeving;

  3. toetsing aan diverse (milieu)aspecten, waaruit blijkt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening en een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;

  1. Burgemeester en wethouders verklaren op de gewijzigde bestemming de regels van het plan van overeenkomstige toepassing.

 

Voor alle woningen geldt dat er in principe kan worden meegewerkt, mits voldaan wordt aan de bouwregels en de milieutechnische aspecten (art 15.2):

 

15.2.2 Specifieke bouwregels

  1. Geluidgevoelige objecten (woningen) kunnen niet eerder worden gebouwd dan nadat voldoende aannemelijk is dat de vereiste geluidsreducerende voorzieningen (geluidscherm en raildempers) daadwerkelijk gerealiseerd worden. Dit moet blijken uit een schriftelijke overeenkomst met Prorail waarin afspraken gemaakt zijn over de te realiseren voorzieningen;

  2. geluidgevoelige objecten (woningen) mogen niet eerder worden opgeleverd dan nadat de vereiste geluidsreducerende voorzieningen (geluidscherm en raildempers) gerealiseerd zijn;

  3. hoofdgebouwen in deelgebied 6 mogen niet eerder worden opgeleverd dan nadat in het gebied met de specifieke bouwaanduiding 'eerstelijns bebouwing' in deelgebied 6 een aaneengesloten rij hoofdgebouwen met en een minimale hoogte van 10,3m ten opzichte van maaiveld is gerealiseerd;

  4. hoofdgebouwen in deelgebied 9 mogen niet eerder worden opgeleverd dan nadat in het gebied met de specifieke bouwaanduiding 'eerstelijns bebouwing' in deelgebied 9 een aaneengesloten rij hoofdgebouwen met een minimale hoogte van 10,3m ten opzichte van maaiveld is gerealiseerd;

  5. woningen dienen te beschikken over één geluidluwe gevel waaraan minimaal 1 verblijfsruimte gesitueerd dient te zijn, en over een geluidluwe buitenruimte;

  6. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding-patio' moeten de noordgevels van de patiowoningen doof en blind worden uitgevoerd.

 

15.2.3 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

  2. het bouwvlak:

  1. omvat de volle breedte van een bouwperceel en is maximaal 12m diep gemeten vanaf de voorgevel, met dien verstande dat:

  1. de afstand van de achtergevel tot de achterste perceelgrens minimaal 10m dient te bedragen;

  2. de afstand van de voorgevel tot de voorste perceelsgrens minimaal 1,5m dient te bedragen;

  1. is in afwijking van het bepaalde onder 1. bij gestapelde woningen maximaal 15m diep, gemeten vanaf de voorgevel, met dien verstande dat:

  1. een half verdiepte parkeergarage het bouwvlak mag overschrijden met ten hoogste 3m mits de hoogte van de parakeergarage maximaal 1,25m bedraagt;

  2. de afstand van de voorgevel tot de voorste perceelgrens minder dan 1,5m mag bedragen;

  1. in afwijking van het bepaalde onder a. mogen ondergeschikte delen van een bouwwerk, voor zover gelegen binnen het bestemmingsvlak, het bouwvlak overschrijden;

  2. ten minste 40% van de voorgevel van het hoofdgebouw moet in de voorgevelrooilijn worden gebouwd;

  3. het bepaalde onder a. geldt niet voor de begane grondlaag van patiowoningen. Deze mag het bouwvlak aan de achterzijde overschrijden onder de voorwaarde dat van het gedeelte van het perceel achter de voorgevelrooilijn minimaal 30m² onbebouwd blijft;

  4. patiowoningen bestaan uit maximaal twee bouwlagen waarbij de bovenste bouwlaag binnen het bouwvlak moet worden gerealiseerd met een maximale gebruiksvloeroppervlakte van 40m²;

  5. de maximale goothoogte en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;

  6. per bestemmingsvlak is niet meer dan het op de verbeelding aangegeven maximum aantal woningen toegestaan;

  7. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens dient bij vrijstaande woningen aan één zijde minimaal 3m en aan één zijde minimaal 1m te bedragen;

  8. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens dient bij 'twee aaneen geschakelde woningen' aan één zijde minimaal 3m te bedragen;

  9. hoofdgebouwen dienen voorzien te worden van een schuine kap waarvan de dakhelling niet meer dan 65° en niet minder dan 35° mag bedragen;

  10. het bepaalde onder k geldt niet voor patiowoningen die uit één bouwlaag bestaan;

  11. vóór de voorgevel zijn geen gebouwen toegestaan;

  12. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd indien de afstand tot de (verlengde) voorgevel van het hoofdgebouw minimaal 3m bedraagt;

  13. het erf is het gedeelte van het bouwperceel dat is gelegen achter het bouwvlak;

  14. aan- en uitbouwen bijgebouwen mogen uit maximaal 1 bouwlaag bestaan;

  15. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw in het erf mag niet meer dan 60m² bedragen;

  16. ten aanzien van de hoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen in het erf:

  1. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen met een platte afdekking mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de hoofdbebouwing vermeerderd met een dakconstructie van maximaal 0,50m, met een maximale totale hoogte van 4,5m;

  2. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen met een platte afdekking mag ten hoogste 3m bedragen, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;

  3. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een schuine kap mag al dan niet in de bouwperceelsgrens ten hoogste 3m bedragen, de bouwhoogte ten hoogste 4,5m waarbij de afschuiningshoek maximaal 45° mag bedragen, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;

  4. ter plaatse van de maatvoeringsaanduiding 'goothoogte maximaal 6m en bouwhoogte maximaal 11m' mogen de woningen bestaan uit maximaal 3 bouwlagen.

 

Het nu voorliggende verzoek voldoet aan deze voorwaarden. Het verzoek betreft het bouwen van één (vrijstaande) woning. Bij het indienen van de definitieve aanvraag omgevingsvergunning bouwen wordt getoetst of het bouwplan voldoet aan het door de raad vastgestelde beeldkwaliteitsplan. Dit document biedt een kader voor het architectonische ontwerp van woningen. De Omgevingscommissie zal dit document gebruiken om toekomstige aanvragen om Omgevingsvergunning te toetsen aan redelijke eisen van welstand.

Er is voldoende ruimte voor parkeren op eigen terrein.

Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders

 

3.1 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

 

3.1.1 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het

bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te

waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere

gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden

vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en

2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het

uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de

structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen.

De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten

samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier

beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.

 

Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het

motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar

om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.

Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van

de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.

 

Bij het indienen van de aanvraag omgevingsvergunning bouwen voor de woning(en) wordt getoetst of het bouwplan voldoet aan het beeldkwaliteitsplan zoals is opgenomen in de voorwaarden voor het opstellen van het wijzigingsplan.

3.2 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

 

3.2.1 Historische geografie

3.2.2 Archeologie

3.2.3 Cultuurhistorie

3.2.4 Conclusie

Met de bouw van een nieuwe woning zullen geen cultuurhistorisch waardevolle objecten of structuren worden aangetast. Er bestaat dan ook geen bezwaar tegen de geplande nieuwbouw.

 

Hoewel archeologisch onderzoek op aanpalende terreinen heeft aangetoond dat het gebied een hoge archeologische verwachting heeft, is de omvang van de te verwachten nieuwe bodemverstoring zo gering dat er op de planlocatie geen verder archeologisch onderzoek nuttig wordt geacht.

3.3 Volkshuisvesting

De voorgenomen ontwikkeling / bouw van een woning naast De Kraan 82 (Berkel-Enschot) verlangt vanwege het beperkte aantal geen toetsing, respectievelijk onderbouwing ingevolge de Ladder Duurzame voor stedelijke ontwikkeling.

 

Desalniettemin past het plan in de gemeentelijke woningbouwopgave en voldoet tevens aan de beleidsdoelen-Wonen in de Woonvisie, met name wat betreft het leveren van een bijdrage in de opgave grondgebonden wonen, in een Dorps woonmilieu.

 

Voor het verder verloop van de planontwikkeling wordt aanbevolen de woning levensloopbestendig te ontwerpen en te laten voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen.

3.4 Verkeer en parkeren

Het plandeel is onderdeel van gebiedsontwikkeling Koningsoord en gelegen aan de Kraan in Berkel-Enschot. De woning aan De Kraan is bereikbaar vanaf de Bosscheweg/Kerkstraat en in de nabije toekomst ook indirect via de Koningsoordlaan die wordt aangelegd om het gehele plan Koningsoord te ontsluiten. Hierdoor ontstaat een nieuwe verbinding naar de Burg.Bechtweg. De Kraan is een smalle woonstraat waar een maximum snelheid van 30 km/u geldt.

 

Het plangebied is makkelijk bereikbaar per fiets; de fietstunnel Rauwbraken ligt om de hoek en in het verlengde daarvan komt een fietsroute te liggen richting winkelcentrum en Eikenboschweg. Ook liggen de nieuwe fietspaden langs de Koningsoordlaan op zeer korte afstand. Ook het buitengebied ten westen van het spoor is hierdoor goed bereikbaar.

 

De ontwikkelingen moeten voldoen aan het parkeerbeleid van de gemeente Tilburg. Nieuwe ontwikkelingen in dit gebied moeten voldoen aan de, op dat moment, vastgestelde parkeernormen. Voor het programma zijn de meest recent vastgestelde parkeernormen voor zone C van toepassing. Het parkeren kan op eigen perceel plaatsvinden. Bij de vergunningverlening zal de definitieve parkeertoets moeten worden gedaan.

3.5 Groen

Gevoegd aan de regels is een boomwaardekaart. Bij de toets van de omgevingsvergunning zal deze in acht worden genomen (artikel 18 algemene bouwregels 'Koningsoord Berkel-Enschot 2017').

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

 

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

4.2 Milieuhinder bedrijven

Bij het beoordelen van (de binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

 

Alle bedrijven binnen het plangebied en de bedrijven erbuiten waarvan de indicatieve milieucontouren over het plangebied liggen zijn geïnventariseerd in het onderliggend moederplan. De richtafstanden van de sportvelden gebaseerd op een gemengde omgeving liggen niet over de nieuwe woning heen. De richtafstanden voor de inrichting aan De Kraan 37 liggen op basis van het moederplan Koningsoord over de nieuwe woning heen. Inmiddels zijn de gronden waarop de inrichting De Kraan 37 gesitueerd is opgekocht door Tiwos en is er een ruimtelijke procedure opgestart voor het wijzigen van het vigerend bestemmingsplan. De bedrijfsbestemming wordt hierbij omgezet naar wonen om nieuwe woningen planologisch mogelijk te maken. De bestaande bedrijfswoning wordt hierbij omgezet naar een reguliere woning. Door deze wijziging van het bestemmingsplan komen de richtafstanden van de inrichting De Kraan 37 te vervallen en is voor de nieuwe woning sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. .

4.3 Externe veiligheid

 

4.3.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden. De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

  1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);

  2. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;

  3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.

 

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

4.3.2 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

 

In de bij dit plan gevoegde Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van het spoortraject Breda - Tilburg - Vught en de Rijksweg A58. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage 1.

4.3.3 Beleidsvisie externe veiligheid

In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:

 

Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. Daarnaast bevindt het plangebied zich binnen het transportasgebied (200 meter-zone rondom het spoor). Ook aan deze randvoorwaarden uit de beleidsvisie wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

4.3.4 Conclusie en restrisico

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoortraject Breda - Tilburg - Vught en de Rijksweg A58. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde bijlage Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico). De Brandweer Midden- en West-Brabant heeft aangegeven dat gebruik kan worden gemaakt van het standaardadvies (bijlage 2). De relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.

 

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

 

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

4.4 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden. Het plan voorziet in de oprichting van 1 grondgebonden woning.

4.4.1 Weg- en railverkeerslawaai

In het onderliggende moederplan Koningsoord is de geluidbelasting t.g.v. de gezoneerde- (en de niet gezoneerde-) bronnen akoestisch beschouwd en zijn de resultaten getoetst aan de normen van de Wet geluidhinder/Besluit geluidhinder. Voor de uitgangspunten en de resultaten van het onderzoek wordt verwezen naar het rapport opgesteld door Arcadis d.d. 16 september 2016.

 

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat:

 

Om de woning akoestisch mogelijk te maken is in het kader van het moederplan Koningsoord een hogere waarde voor railverkeer vastgesteld van maximaal 59 dB voor het deelgebied waarvan de woning onderdeel uitmaakt.

4.4.2 Gemeentelijk geluidbeleid

Omdat de geluidbelasting op de woning kleiner is dan 53 dB voor wegverkeer respectievelijk 60 dB voor railverkeer worden er geen compenserende akoestische voorwaarden gesteld op basis van het vastgesteld hogere waardenbesluit. Omdat de woning beschikt over minimaal één geluidluwe gevel en een geluidluwe gevel is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dus een goede akoestische ruimtelijke ordening.

4.4.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

4.4.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

4.5 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

 

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de oprichting van 1 grondgebonden woning en wordt gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Daarnaast zijn er geen luchtgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteits-eisen), aanwezig. Vanuit de Wet milieubeheer, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen, bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

4.6 Geur

 

4.6.1 Industriële geur

In en om het plangebied is geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.

4.6.2 Agrarische geur

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.

 

Voor het onderliggende moederplan is onderzoek gedaan naar geurhinder van agrarische bedrijven. Hieruit blijkt dat ter plaatse van de woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.7 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740, die niet ouder is dan 5 jaar.

 

Er is een bodemonderzoek aangeleverd die aan dit criteria voldoet: bijlage 3. Op dit bodemonderzoek wordt nader ingegaan in 'Bodemkwaliteit plangebied' (navolgend).

 [image]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

situatietekening verkennend bodemonderzoek

 

Algemeen: Bodembeleid gemeente Tilburg:

Naast het bovengenoemde, landelijk erkende onderzoeksprotocol is voor de paragraaf en de herontwikkeling verder van belang:

 

  1. Nota 'In goede aarde':

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg (specifiek Bodembeleid gemeente Tilburg). In deze context en de navolgende wordt opgemerkt dat in Noord-Brabant, zo ook in Tilburg, regelmatig verhoogde waarden voor (zware) metalen in grond en grondwater aangetroffen worden zonder direct aanwijsbare bron. Dergelijke verhoogde waarden zijn eerder regel dan uitzondering, hebben een diffuus verspreidingsbeeld en kunnen sterk in tijd en ruimte variëren. Conform de nota zijn verhoogde waarden aan (zware) metalen, met name nikkel, koper, zink en arseen, in dergelijke gevallen als verhoogde achtergrondgehalten te beschouwen. Deze vormen over het algemeen geen actuele risico's voor de gezondheid en het milieu.

 

  1. Bodembeheerplan (Bodemkwaliteitskaart)

Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld. Het plangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszon 'Wonen' (Toepassingskaart/Bodemfunctieklassenkaart). Ten aanzien van voornoemde zone mag de bodemkwaliteit niet verslechteren d.w.z., er mag in principe geen grond worden toegepast van een slechtere kwaliteit. Grond uit deze zone kan worden toegepast in worden in de eigen zone of een zone met dezelfde kwaliteit ('Wonen') en in de zone 'Industrie'.

 

Bodemkwaliteit Plangebied

Er is een bodemonderzoek aangeleverd en wel 'Verkennend bodem De Kraan te Berkel-Enschot, FL.Bodex, rapportkenmerk BM.0818258.VBO.msc.01, Definitief, versie 01, d.d. 31-08-2018.' Dit bodemonderzoek is actueel/relevant , conform de voorgeschreven onderzoeksprotocol NEN 5740 uitgevoerd en aanvaard voor deze wijziging van het bestemmingsplan. Deze locatie, kadastrale percelen A4937 en 4961 (ged.), maken onderdeel uit van dit onderzoek.

Op grond van dit onderzoek wordt geconcludeerd dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de voorziene functie(s): de tot ten hoogde licht verhoogde gehalten aan één of meer zware metalen, in zowel grond als grondwater, vormen geen belemmering voor het voorgenomen bestemming/gebruik. Er zijn geen gebruiksbeperkingen.

 

Conclusie

Voor de bodem ter plaatse van het plangebied is er op basis van de vastgestelde bodemkwaliteit geen risico voor de volksgezondheid en/of het milieu, die de ontwikkeling belemmeren. Er zijn geen gebruiksbeperkingen.

4.8 Natuur en ecologie

Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet Natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

 

Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

 

Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

 

1 Deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep" (Dienst Regelingen, 2009). Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn.

2 De algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant.

 

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

 

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

 

Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Verordening ruimte 2014. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

 

Om op een ontwikkelingsgerichte manier invulling te geven aan de wettelijke beschermingsstatus van gebouw bewonende diersoorten, heeft Gemeente Tilburg het Soortenmanagementplan Oude Stad Tilburg (hierna SMP) opgesteld. Hieraan is een gebiedsontheffing Flora- en faunawet gekoppeld, waar initiatiefnemers van bestemmingsplannen in de Oude Stad (het gebied begrensd door het Wilhelminakanaal, A58 en bosgebieden aan de westzijde van Tilburg) gebruik van kunnen maken. Initiatiefnemers van ontwikkelingen met mogelijke effecten op de gebouw bewonende soorten huismus, gierzwaluw en vleermuizen hoeven in dat geval niet meer afzonderlijk jaarrond onderzoek uit te voeren of een ontheffing aan te vragen. In plaats daarvan gelden een aantal voorwaarden uit het SMP, zoals het uitvoeren van een omgevingscheck voorafgaand aan de werkzaamheden, het werken volgens het "Ecologisch Werkprotocol SMP" en het aanbrengen van faunavoorzieningen in nieuwbouw.

 

Analyse plangebied

 

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen op 2,7 km afstand van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.

 

Natuurbescherming in Verordening Ruimte 2014

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Verordening Ruimte. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op 0,7 km afstand van het plangebied. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 5.1 lid 7 van de Verordening Ruimte, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.

 

Soortenbescherming

Voor de algemene broedvogelsoorten die in het plangebied zijn te verwachten geldt dat, indien de aanwezige beplanting buiten het broedseizoen wordt verwijderd, er geen overtredingen plaats zullen vinden met betrekking tot deze soorten. Artikel 3.1 van de Wet Natuurbescherming (het is verboden nesten te beschadigen, te vernielen of weg te nemen) is van toepassing. De nesten mogen echter wel worden weggenomen wanneer deze op dat moment niet in gebruik zijn. In de Wet Natuurbescherming wordt geen vaste periode gehanteerd voor het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode maart-augustus worden aangehouden. Geldend is echter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen.

 

Voor de overige te verwachten soorten (algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën) geldt dat de werkzaamheden mogelijk verstorend kunnen werken. Voor deze soorten geldt echter op grond van het provinciale soortenbeleid bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling, waardoor geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd. Het is echter in het kader van de zorgplicht wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen.

 

Het voorkomen van jaarrond beschermde vogelsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en niet-vrijgestelde nationaal beschermde soorten is op basis van algemene verspreidingsgegevens en habitatvoorkeur met voldoende zekerheid uit te sluiten.

 

Conclusie

Vanuit de wettelijke gebiedsbescherming van Natura 2000-gebieden zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Ook vanuit de natuurbeschermingsregels uit de Verordening Ruimte (Natuurnetwerk Brabant en Groenblauwe Mantel) zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden.

Het bestemmingsplan kan in overeenstemming met de wettelijke soortenbescherming worden uitgevoerd, mits begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen worden verwijderd buiten het broedseizoen.

 

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

 

5.1 Waterparagraaf

Bestaande situatie

De ontwikkeling betreft de bouw van één woning naast het perceelDe Kraan 82 in Berkel-Enschot. In de bestaande situatie is geen sprake van afvoerende verharde oppervlakte. Het gebied behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel.

 

In tabel 1 zijn de gebiedskenmerken weergegeven.

 

Tabel 1. Gebiedskenmerken

Kenmerk

In plangebied

Stroomgebied

Zandleij

Waterbeheerders

Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg

Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel

Oppervlaktewater: waterschap De Dommel

Bruto oppervlakte

ca. 362 m²

Terreinhoogte

Tussen NAP+12,0 m en NAP+12,3 m

Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG)

ca. NAP+11,2 m

Ontwateringdiepte

0,8 à 1,1 m

Bodem

Zwakzandige leemlenzen dikker dan 1 m

Riolering

Drukriolering (uitsluitend afvalwater)

Afkoppelgebied

Niet van toepassing

Oppervlaktewater

Geen relevante waterlopen; wel droogvallende greppels

Keur beschermde gebieden

Het gebied valt niet binnen de Keur beschermende gebieden van het waterschap. Wel geldt er een beregeningsbeleid voor beperkt invloedgebied Natura 2000. Zie afbeelding 1

 

 

Beleidskader

Het waterschap De Dommel heeft in 2015 het 'Waterbeheerplan Waardevol Water 2016 - 2021' vastgesteld. Dit plan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meerwaarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.

 

Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water.

 

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het vGRP 2016-2020 (vastgesteld november 2016). Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het vGRP is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.

 

Toekomstige situatie

Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingplan Koningsoord en maakt de bouw van 1 woning mogelijk. De kavel heeft een oppervlakte van ca. 362m². Naast volledige verharding van het geprojecteerde bouwvlak van ca. 72m² wordt een voor het overige deel van het kavel een verhardingspercentage aangehouden van 60%. De maximale verhardingstoename wordt hiermee vastgesteld op ca. 250m².

 

Duurzaam watersysteem

De eigenaar van de grond bepaalt de terrein- en de vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze peilen moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:

 

De gemeente adviseert een minimale hoogte aan te houden van de onderkant van de vloerplaat in de woning van minimaal NAP+12,10 m. om grond- / vochtoverlast zoveel mogelijk te vermijden.

 

De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, waaronder de ontwateringdiepte. In de bestaande situatie is de ontwateringdiepte voldoende voor de nieuwe functies. Hierom worden geen preventieve maatregelen vastgesteld om grondwater- of vochtoverlast te voorkomen. Om de aansluiting op nabije terreinhoogten optimaal te houden wordt de bestaande terreinhoogte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) gehandhaafd.

 

Grondwater

Door de bodemsamenstelling kan het regenwater lokaal stagneren in zijn neerwaartse weg naar het grondwater. In dat geval blijft het regenwater 'hangen' in de bodem. Er kunnen zogenaamde schijngrondwaterspiegels ontstaan. Dat water kan zorgen voor overlast. Om dat te voorkomen is het mogelijk ondiepe drainage aan te leggen binnen het plangebied. Deze drainage mag geen water afvoeren onder de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG), namelijk NAP+11,20 m. De afvoer van het gedraineerde water wordt aangesloten op de regenwaterafvoer.

 

Regenwater en huishoudelijk afvalwater

Voor de verharde oppervlakte van het plangebied is een waterbergingsopgave vastgesteld. Deze waterberging krijgt invulling in de ontwikkeling Koningsoord. Dit betekent voor het plangebied dat de vuil- en regenwaterstromen inpandig gescheiden ingezameld moeten worden tot de perceelgrens voor aansluiting op de voor de ontwikkeling van Koningsoord aan te leggen gescheiden riolering.

 

Het afvalwater wordt verzameld en getransporteerd naar de zuiveringsinstallatie van waterschap De Dommel aan de noordkant van Tilburg. Het regenwater wordt gescheiden van het afvalwater ingezameld en stroomt af naar de waterretentie van Koningoord met overloop op het regionale oppervlaktewatersysteem.

 

Er moet worden voorkomen dat het regenwater verontreinigd raakt. Het toepassen van uitloggende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen.

 

Watertoets

De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is beperkt. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het verbreed gemeentelijke rioleringsplan 2016-2019. Conform deze aanpak kan het watertoetsproces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.

 

Hoofdstuk 6 Financiële uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economsiche uitvoerbaarheid van het plan te toetsen. Daarnaast kan de gemeente aan de hand van de kostensoortenlijst van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) kosten verhalen op de ontwikkelaar.

 

Dit wijzigingsplan komt voort uit het bestemmingsplan Hoge Hoek en wordt vastgesteld ten behoeve van een afzonderlijk initiatief aan de Kraan naast nr. 82 te Berkel-Enschot. De leges voor het wijzigingsplan zijn betaald en er is een anterieure overeenkomst gesloten ter verhaling van de kosten voor afdracht bovenwijks.

 

Tevens is er met de initiatiefnemer een overeenkomst tegemoetkoming in schade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van onderhavig wijzigingsplan, welke op de voet van afdeling 6.1 Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Om deze reden is het plan economisch uitvoerbaar.

 

Daarmee is het kostenverhaal alsmede de financiële uitvoerbaarheid verzekerd en een exploitatieplan niet noodzakelijk.

 

Hoofdstuk 7 Omgevingsdialoog

 

7.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende wijzigingsplan op 11 januari 2019 gepubliceerd in het Gemeentebladen op de gemeentelijke website www.tilburg.nl.

7.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Aangezien er geen Rijks- en/of provinciale belangen gemoeid zijn met dit wijzigingsplan is toezending aan de betreffende instanties niet nodig.

7.3 Omgevingsdialoog

In het kader van de omgevingsdialoog zijn 7 bewoners per brief van 4 april 2019 geinformeerd over het voornemen een vrijstaande woning te realiseren op de locatie. Ook is ontwikkelaar Heijmans Vastgoed benaderd over het initiatief. Heijmans Vastgoed is via mailverkeer en persoonlijke gesprekken geïnformeerd over het initiatief.

 

Eén omwonenden heeft gereageerd op het initiatief. Naar aanleiding van deze reactie is besloten de grens van het bouwvlak op 3 m¹ afstand van de zijdelingse perceelgrens te leggen.

 

Het verslag van de omgevingsdialoog is als bijlage 4 Verslag omgevingsdialoog bij de toelichting opgenomen.

7.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 17 juni 2019 tot en met 29 juli 2019. Tijdens deze periode is er één zienswijzen ingediend. In bijlage 5 is de nota zienswijze opgenomen waarin de zienswijze zakelijk wordt weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van de gemeente ten aanzien van die zienswijzen.

 

N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van