Centrum Zuid 2008, 1e wijziging (Bisschop Zwijsenstraat 45)
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0855.WYZ2016004-e001 |
Plantype: | wijzigingsplan |
Toelichting
Inhoudsopgave
1.1 Aanleiding voor wijzigingsplan
Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader
3.3.2 Structuurvisie linten oude stad
3.3.3 Verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP)
Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders
4.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand
4.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
Hoofdstuk 8 Burgerparticipatie en overleg
8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding voor wijzigingsplan
Er is een verzoek om wijziging van het bestemmingsplan ingediend voor de realisatie van gestapelde woningbouw (maximaal 15 m. hoog) voor starters en young professionals aan de Bisschop Zwijsenstraat 45 in TIlburg. In het vigerende bestemmingsplan 'Centrum Zuid 2008' heeft het perceel de bestemming Gemengd-1 en is het bouwvlak gelegen op geruime afstand van de straat. Het bouwplan kan hier in principe al verwezenlijkt worden in het bestaande bouwvlak met een omgevingsvergunning voor bouwen. De gemeente Tilburg heeft de aanvrager echter verzocht om voor dit plan een ruimtelijke procedure te doorlopen voor wijziging van het bestemmingsplan, zodat het bouwvlak verschoven kan worden richting de straat. Dit is de enige wijziging ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders ter reconstructie of herverkaveling van een bouwblok, zoals bedoeld in artikel 18.1 van de bestemmingsplanregels 'Centrum Zuid 2008'. In Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied van deze toelichting wordt ingegaan op de stedenbouwkundige motivatie voor de verschuiving van het bouwvlak.
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanwijziging waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
1.2 Het plangebied
Het plangebied omvat de percelen kadastraal bekend gemeente Tilburg, sectie M, nummers 9432 en 12120 en plaatselijk bekend Bisschop Zwijsenstraat 45.
Figuur 1 - ligging plangebied in Tilburg (rode stip)
Figuur 2 - globale ligging plangebied (stippellijn)
1.3 Voorgaande plannen
Dit wijzigingsplan vervangt ter plaatse van haar plangebied het bestemmingsplan 'Centrum Zuid 2008', vastgesteld door de gemeenteraad op 20 april 2009 en onherroepelijk geworden op 23 juni 2010.
Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied
Het plan wordt ontwikkeld op de voormalige locatie van de City Bar, gelegen aan de Bisschop Zwijsenstraat 45 in Tilburg. De Bisschop Zwijsenstraat is in de structuurvisie Linten in de oude stad aangeduid als bedrijvig lint.
De structuur van Linten vormt de stedenbouwkundige ruggengraat van de oude stad en bepalen voor een groot deel de identiteit van Tilburg. De linten zijn gemengde milieus met bedrijven, detailhandel en wonen, achter de linten liggen meestal de monofunctionele woongebieden. De linten vormen vaak de voorzieningenstructuur voor deze gebieden er achter.
Figuur 3 - Kaart linten in de oude stad
Een lint is een straat die onderdeel uitmaakt van de historische lintenstructuur of het is een bedrijvig lint. In
de nieuwe lintenstructuur wordt onderscheid gemaakt in 'bedrijvige linten' en 'rustige linten'. Een bedrijvig
lint is een lint dat bestaat uit meer dan 20% winkels/bedrijven. Hier bestaat een grote diversiteit aan functies en is stapeling en verdichting mogelijk. Ook is er relatief veel doorgaand verkeer. Samen met de ringbanen vormen de bedrijvige linten het huidige ontsluitingssysteem voor auto’s.
Een rustig lint daarentegen is een historisch lint dat altijd al rustig was of in de loop der tijd zijn bedrijvigheid is kwijtgeraakt.
In het vigerende bestemmingsplan is de structuurvisie nog niet vertaald en daarom is er een bouwvlak opgenomen rond de oorspronkelijke bebouwing met een bouwmogelijkheid voor gestapeld bouwen en met een maximale hoogte van 15m. In het huidige beleid van de gemeente is dat naar aanleiding van de structuurvisie niet automatisch meer mogelijk.
Figuur 4 - Aanzicht City Bar (bron: Goede vrijdag en andere herinneringen - Jan Buster)
Het bouwvlak rond de voormalige bebouwing ligt ver terug van de straat, in de tijd van de City Bar werd hier geparkeerd. In navolging op de structuurvisie Linten in de oude stad is hier gekozen voor stapeling en verdichting en zijn de oorspronkelijke eisen van ondergronds parkeren en 50% commercieel in de plint komen te vervallen omdat deze contraproductief zijn gebleken.
Het bouwplan dat met het voorliggende wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt, past in de stedenbouwkundige structuur, omdat dit deel van de Bisschop Zwijsenstraat bestaat uit een straatwand met grootschalige, stadsvilla achtige bouwvolumes met een flinke hoogte en breedte. De stedenbouwkundige argumenten voor de verschuiving van het bouwvlak richting te straat luiden als volgt:
Bij een te ruime 'voorruimte' ontstaat er een overmaat aan ongedefinieerde openbare ruimte. Het ligt voor de hand dat deze ruimte verkeerd gebruikt gaat worden en leidt tot overlast en een slechte uitstraling van de straat. Voorbeelden elders in de stad bewijzen dit;
Het gebouw moet naar voren om de maat van de ruimte te beperken zodat het beter aansluit bij de maat en schaal van de straat;
Als het gebouw een paar meter naar voren komt, heeft dit een positieve invloed op de buurpercelen, vooral met betrekking tot bezonning en privacy;
Er ontstaat meer ruimte voor een goede parkeeroplossing op het achterterrein en er ontstaat een betere overgang van de woningen naar de parkeerplaats;
Door de voorgevelrooilijn iets naar voren te brengen, worden de cultuurhistorisch waardevolle poorten (geen monumentenstatus) beter ingepast. Ze kunnen behouden worden en komen zo beter tot hun recht;
Er ontstaat zo een minder diepe steeg naar het achterterrein;
De reden dat de voorgevelrooilijn niet helemaal gelijk getrokken wordt met de naastgelegen bebouwing is dat we rekening moeten houden met het raam in het pand ten noorden van het perceel. Bovendien geeft dit lucht en ruimte aan de straat.
Het opschuiven van de voorgevelrooilijn met enkele meters is een kleine, en bovendien de enige afwijking van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader. Volgens de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant is het plan gelegen in stedelijk gebied. Er spelen geen provinciale of rijksbelangen. Derhalve wordt het ruimtelijk beleidskader op provinciaal en rijksniveau (provinciale Verordening Ruimte en de AMvB Ruimte) enkel op hoofdlijnen besproken.
3.1 Rijk
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gestoeld is op de SVIR. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als Mainportontwikkeling Rotterdam, de grote rivieren, het kustfundament en de Waddenzee en het Waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is in 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht. Deze regeling bevat o.a. een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart en een aanwijzing van reserveringsstroken ten behoeve van uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.
Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen. Deze stappen zijn:
Figuur 5 - Ladder voor duurzame verstedelijking
Met dit wijzigingsplan wordt woningbouw mogelijk gemaakt. Dit is al mogelijk volgens het vigerende
bestemmingsplan. Toch worden hierna de bovenstaande stappen doorlopen voor dit wijzigingsplan.
Trede 1: Is er een regionale behoefte?
De ladder voor duurzame verstedelijking beoogt dat in regionaal verband de gezamenlijke ontwikkelingsbehoefte wordt bepaald. Als meerdere locaties aangewezen worden om in die behoefte te voorzien, is het aan de regio om de behoefte te verdelen over die locaties. Als de regionale behoefte voldoende is om een beoogde locatie te ondersteunen en in regionaal verband tevens deze locatie wordt geselecteerd om in de behoefte te voorzien, dan kan dit afdoende motivering vormen in de toelichting bij het bestemmingsplan.
De regionale behoefte is afgestemd in het regionaal ruimtelijk overleg waaraan ook de provincie deelneemt. Hierbij is de afspraak gemaakt dat de gemeente Tilburg tot 2020 mag voorzien in een uitbreiding van 9100 woningen (kwantitatieve behoefte).
In de paragraaf Volkshuisvesting is weergegeven hoe de regionale woonbehoefte is toebedeeld aan de gemeente Tilburg. Het plan voorziet in de vraag naar een centrum-stedelijk woonmilieu. Van de verhuisgeneigde huishoudens in Tilburg oriënteert ruim 20% zich op dit woonmilieutype, waarmee burgers met daarbij passende leefstijlen, waaronder starters, kunnen worden bediend. Tot 2025 betreft dat een woningvraag van circa 2.000 woningen in dit woonmilieutype.
Trede 2: Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?
Doordat de City Bar is afgebrand is ruimte ontstaan in binnenstedelijk gebied. De regionale behoefte wordt daarmee opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied en leidt tegelijkertijd tot kwaliteitsverbetering van de omgeving. Trede 3 is daarom niet meer van toepassing.
Conclusie
Er is sprake van een regionale behoefte, welke wordt opgevangen binnen het bestaand stedelijk gebied. Hiermee is toepassing geven aan art. 3.1.6 Bro.
3.2 Provincie
3.2.1 Structuurvisie
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:
De kwaliteit van het landschap;
De ontwikkeling van het buitengebied;
De regionale verstedelijking.
Inhoud van de Structuurvisie
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Deel C
Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).
Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.
Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
3.2.2 Verordening ruimte Noord-Brabant 2014
Provinciale Staten van Noord Brabant hebben in hun vergadering van 10 juli 2015 de Verordening ruimte 2014 opnieuw vastgesteld. Deze verordening is op 15 juli 2015 in werking getreden.
In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.
Relatie met de structuurvisie
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.
Inhoud
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:
ruimtelijke kwaliteit;
stedelijke ontwikkelingen;
natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
overige ontwikkelingen in het buitengebied.
Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.
Wijzigingen en ontheffingen
In de verordening is voor een aantal onderwerpen de mogelijkheid opgenomen om de grens van een gebied te wijzigen. Daarnaast is er een algemene ontheffingsmogelijkheid opgenomen. Ook kunnen gemeenten om wijziging van de begrenzing van gebieden verzoeken, zonder dat de verordening daarvoor regels stelt: de jaarlijkse actualisering.
3.3 Gemeente
3.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in detoekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
de Brabantstrategie
de Regiostrategie
de Stadsstrategie.
Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten:
Binnenstad van de 21e eeuw
Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing
Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven
Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant
De drie stadsregionale parken zijn:
Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven
Stadsregionaal park Stadsbos013
Stadsregionaal park Noord
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.
De drie stedelijke knooppunten zijn:
Bedrijvenpark Zuid
Zorgcluster Leijpark
Duurzaam energielandschap Noord
De twee ecologische verbindingszones:
Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.
Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.
Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken
Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in
het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
3.3.2 Structuurvisie linten oude stad
De Structuurvisie linten is vastgesteld omdat de huidige bestemmingsplannen onvoldoende de gewenste kwaliteit in de linten te sturen. Naast ruimtelijke aspecten (o.a. hoogte/ breedte nieuwbouw) is ook de eenzijdige gerichtheid van ontwikkelaars op appartementen een punt van zorg. Er wordt (te) kolossaal (in hoogte en breedte) gebouwd, winkels verdwijnen, er is steeds meer leegstand, historische panden worden gesloopt en er is een gebrek aan kwaliteit van de openbare ruimte. Kortom, de linten gaan in zijn algemeenheid in sfeer en functie achteruit en de roep om meer bijsturing wordt steeds luider. Algemene wens is te komen tot een introductie van een nieuwe manier van omgaan met de linten (dit gaat niet alleen om het bouwen, maar ook om de contacten met bewoners, ondernemers, de inrichting openbare ruimte etc.). Deze manier moet meer bijdragen en beter aansluiten op het karakter en de sfeer van de linten en die een aantal problemen waar de linten nu mee kampen oplost. De linten zijn erg belangrijk voor de economie van Tilburg. Circa 10% van de werkgelegenheid en 21% van het aantal winkels (met 17% van de winkelvloeroppervlakte) bevinden zich in de linten. De goede bereikbaarheid, de sterke menging van functies en de aanwezigheid van bekende winkels zijn sterke punten.
In de structuurvisie wordt een onderscheid gemaakt tussen bedrijvige en rustige linten:
bedrijvige linten: Bedrijvige linten kenmerken zich door relatief veel doorgaand verkeer met veel bedrijven en winkels (meer dan 20%). Samen met de ringbanen vormen de 'bedrijvige linten' het huidige ontsluitingssysteem voor auto's in de Oude Stad;
rustige linten: In deze linten ligt het accent op de functie wonen (min. 80 %). De bedrijvigheid is hier ondergeschikt.
Doelen
De doelen met betrekking tot rustige en bedrijvige linten in de Oude Stad zijn de volgende:
bescherming van de historische structuur en het erfgoed, alsmede aandacht voor de historische uitstraling van de linten: naast behoud van de meest waardevolle beeldbepalende ensembles kan de historie in de linten als randvoorwaarde, inspiratiebron of referentie voor nieuwe ontwikkelingen benut worden;
vergroten van de herkenbaarheid van de linten en hun identiteit (openbare ruimte en verkeer;
introductie van een nieuwe manier van bouwen die meer bijdraagt aan het karakter en de sfeer van de linten en die een aantal problemen waar de linten nu mee kampen oplost;
behoud en stimulering van de dynamiek van de bedrijvige linten: onder dynamiek wordt verstaan de combinatie van doorgaand verkeer en de aanwezigheid van een aanzienlijke hoeveelheid winkels en bedrijven (meer dan 20%);
behoud en bevordering van de diversiteit van het wonen aan de linten met respect voor de historische perceelsgewijze bouwwijze van woningen en door beperking van de mogelijkheden van appartementenbouw.
Visie en uitvoeringsprogramma
De visie op de linten volgt de drie thema's ruimtelijke ordening (met de subthema's detailhandel/bedrijvigheid, wonen, cultuurhistorie en stedenbouw), openbare ruimte en samenwerking met partijen op de linten.
Ruimtelijke ordening:
I Detailhandel/bedrijvigheid
versterken dynamiek en levendigheid in de linten
de linten economisch vitaal houden (o.a. ondernemersklimaat op peil houden)
- maatregelen detailhandel/bedrijvigheid
A. De dynamiek concentreren in bedrijvige linten
B. Stimuleren de broedplaatsfunctie in bedrijvige linten
C. Investeren in samenwerking tussen overheid en ondernemers
II Wonen
behouden en versterken van de diversiteit in bebouwing en bewoning
beperken van appartementenbouw
historisch karakter van de linten als woonkwaliteit behouden
- maatregelen wonen
A. Aanpassing van de functie wonen in bestemmingsplannen
B. Aanpassing van richtlijnen bouwbreedte en bouwhoogte (K1,'korrel overig')
C. Stimuleren van nieuwe woonvormen
III Cultuurhistorie
inzet erfgoed (objecten en structuur) als randvoorwaarde voor beheer en ontwikkeling
meer zorg voor historische bebouwing en de kenmerkende korrelgrootte
behoud van ensembles
- maatregelen cultuurhistorie
A. Planologisch vastleggen van cultuurhistorische ensembles
B. Formaliseren in de systematiek van de beheerbestemmingsplannen
C. Visie linten effectueren binnen specifieke planologische mogelijkheden
D. Stimuleren van hergebruik van waardevolle ensembles en monumenten
E. Investeren in uitstraling en communicatie van/over de linten
IV Stedenbouw
zorgvuldiger omgaan met de linten door aandacht voor:
de korrel, maat en schaal van de bebouwing
aanwijzing van ensembles
aandacht voor de overgang van de linten naar de buurt
benadrukken van het verschil tussen monofunctionele woongebieden achter de linten en rustige en bedrijvige linten door een andere manier van bouwen (bijv. grotere diversiteit of meer stedelijke woningtypes aan de bedrijvige linten)
aandacht voor diversiteit in de linten
- maatregelen stedenbouw
A. Beperking van de bouwbreedte en bouwhoogte
B. Niet alleen kijken naar de bebouwingswand, maar naar de volledige diepte van het perceel
C. Ondergronds parkeren is niet verplicht. Het is wel verplicht om parkeerplaatsen mee te verkopen.
D. Door het beschermen van ensembles verwanding (= te lange en brede gebouwen) tegengaan
V Openbare ruimte
behouden en versterken van de herkenbaarheid en continuïteit van de linten
investeren in de kwaliteit, uitstraling en aantrekkelijkheid van de openbare ruimte
- maatregelen openbare ruimte
A. Afstemmen van evt. hogere eisen in de bedrijvige linten met beheer en onderhoud bedrijvige linten
B. Groen waar het kan
C. Meer aandacht voor het verblijfskarakter
D. Efficiënter omgaan met parkeren
E. Toepassen van principeprofielen voor rustige en bedrijvige linten
F. Bij herinrichting linten aansluiten op het Meerjarenprogramma
VI Samenwerking
het collectief belang van de linten benadrukken en uitdragen
bedrijvigheid op bedrijvige linten vitaal houden
gezamenlijke laagdrempelige projecten opzetten
- maatregelen samenwerking
Voortzetten lintenmanagement op de Korvelseweg en Besterdring
3.3.3 Verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP)
Het verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP) is het vervolg van de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Daarin geeft Tilburg haar beleidsmatige invulling aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in het vGRP.
Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
4.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan 'redelijke eisen van welstand', zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel 'Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan'.
Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.
Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.
4.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
4.3.1 Historische geografie
Het gebied rondom de Bisschop Zwijsenstraat bestond grotendeels uit weidegronden in het ter plaatse brede beekdal van de Korvelse Waterloop. Het beekdal had zich relatief diep ingesneden (circa 12 m +NAP) in het plateau waarop de belangrijkste nederzettingen en akkergebieden van Tilburg lagen en dat in hoogte varieert van circa 13m +NAP langs het beekdal tot circa 16m +NAP bij Kerk en Korvel. Binnen het gebied lagen drie geïsoleerde hoogten waarop de Sint-Dionysiuskerk, de aangrenzende Oude Markt en ‘t Heike lagen.
De belangrijkste wegen bij het plangebied zijn reliëfgerelateerd en volgen de oevers van het beekdal. Dit kan een indicatie zijn voor de hoge ouderdom van deze routes. Het plangebied, en het beekdal, werden van noord naar zuid doorkruist door twee dijken; de Ouden en Nieuwen Dyk (de huidige Bisschop Zwijsenstraat). Binnen dit stadsdeel waren dit de enige plaatsen waar de Korvelse Waterloop kon worden overgestoken. Dit verklaart ook meteen het naamsdeel –dyk (hoger gelegen weg) en bevestigt het feit dat het gebied vroeger nat en laaggelegen was.
De gronden in de nabijheid van het plangebied behoorden deels tot het laatmiddeleeuwse akkercomplex van Heuvel en Kerk en gingen in het zuiden over in de gemeint die zich uitstrekte tot Oerle en Broekhoven. Het grootste deel van het plangebied bestond echter uit weidegronden die vroeger deel uitmaakten van de gemeint Kerkckven. De aanduiding gemeint verwijst naar de inferieure kwaliteit van de grond, waardoor te verklaren valt dat juist hier, op een afgelegen of niet gebruikte locatie, in 1691 de schuilkerk werd gesticht.
In de loop van de achttiende en negentiende eeuw verstedelijkt het karakter van de Bisschop Zwijsenstraat zodanig dat er omstreeks 1920 sprake is van aaneengesloten lintbebouwing. De bebouwing aan de oostzijde van de straat werd tot in de jaren tachtig van de twintigste eeuw gekenmerkt door fabrieksbebouwing (de fabrieken van Pieter Vreede en Triborgh). Deze fabrieken zijn in de tweede helft van de jaren tachtig gesloopt en vervangen door grootschalige flat en woningcomplexen. Ook religieuze bebouwing speelde een grote rol in het noordelijke deel van de straat. Zo bevonden zich hier de kloosters en kapellen van de Visitandinnen en de Franciscanessen van de H. Familie en de pastorie voor de parochie van het Heike.
Op de locatie van het plangebied bevond zich de City Bar; een in oorsprong uit 1894 daterend woonhuis dat na een brand in 2011 uiteindelijk in 2015 gesloopt werd. De karakteristieke inrijpoorten aan weerszijden van het gebouw uit het begin van de twintigste eeuw bleven behouden.
4.3.2 Archeologie
AMK: in of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen terreinen gelegen die zijn opgenomen in de Archeologische Monumenten kaart van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).
IKAW: het plangebied is niet gekarteerd op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden.
ArWaTi: het plangebied is gebied is gelegen in een zone met een hoge archeologische verwachting.
In 2007 is door Fontys Hogescholen/BILAN een archeologisch en cultuurhistorisch onderzoek uitgevoerd voor het plangebied Centrum Zuid: H. van Dijk, Van Pruilhoek tot Venne Weyden. Tilburg – Centrum-Zuid. Archeologisch en cultuurhistorisch bureaunderzoek, BILAN 2007. In het rapport wordt aan dit deel van de Bisschop Zwijsenstraat een middelhoge tot hoge archeologische verwachting toegekend.
Ten noorden van het plangebied zijn in 1992 en 1993 voorafgaand aan de bouw van het Kunstcluster door ITHO resten van een op een dekzandrug gelegen jachtkamp uit het Mesolithicum gevonden (waarnemingsnummer 2217).
Iets zuidelijker werd in 2002 door Fontys Hogescholen BILAN een AAI (BILAN 2002-16) uitgevoerd voor bebouwing op de hoek van de Stadsstraat ten behoeve van de tweede fase van het Kunstcluster. Daarbij werd geconcludeerd dat de bodem grotendeels verstoord was door reeds gesloopte bebouwing uit het laatste kwart van de achttiende eeuw (het kasteeltje van Martinus van Dooren).
De geplande nieuwbouw op de planlocatie zal slechts in beperkte mate nieuwe bodemverstoring met zich meebrengen omdat er grotendeels gebouwd wordt op de locatie van het oude gebouw en de bodem daarvan als verstoord moet worden beschouwd, is archeologisch vervolgonderzoek op de planlocatie dan ook niet noodzakelijk.
4.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich aan de Bisschop Zwijsenstraat verschillende op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten.
Bisschop Zwijsenstraat 3, 5 en 7 zijn aangewezen als rijksmonumenten. Dit zijn respectievelijk de pastorie van het Heike, en villa/klooster en kapel van de zusters Visitandinen.
Bisschop Zwijsenstraat 14a, 16 (wordt herbouwd), nu de nrs 4 tot en met 8 en 18-20 (nu alleen nr. 20), 24-26 en 28-30 zijn in 2004 aangewezen als beschermde gemeentelijke monumenten.
De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). In de directe nabijheid van het plangebied komen diverse panden voor uit die periode en die over een hoge cultuurhistorische waarde beschikken.
Historische structuren. De Bisschop Zwijsenstraat is een historisch geografische lijn van hoge waarde.
Ten westen van het plangebied bevindt zich het kloostercomplex van de Zusters van Liefde. Dit als rijksmonument aangewezen complex werd in de jaren na 1834 steeds uitgebreid en strekte zich langs de Oude Dijk uit over een grondstuk van Kloosterstraat tot Groenstraat. In 1988 werd het zuidelijke deel van de tuinen afgesplitst van het kloostercomplex en omgevormd tot het Stadspark.
Ten noorden van het plangebied bevindt zich het Kunstcluster dat in de jaren vanaf 1995 ontwikkeld werd tot een grootschalige opleidingslocatie voor kunstonderwijs.
Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.
4.3.4 Conclusie
Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast.
Voor wat betreft de archeologie is er op de planlocatie vanwege de geringe omvang van de nieuwe bodemverstoring geen vervolgonderzoek noodzakelijk.
4.4 Volkshuisvesting
4.4.1 Zorgvuldig ruimtegebruik
Conform Artikel 2.1 en 3.3 van de provinciale Verordening Ruimte dient verantwoord te worden hoe de planontwikkeling zorgt voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit, in het bijzonder beantwoordt aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Hierna wordt ingegaan op zorgvuldig ruimtegebruik.
De gemeente Tilburg maakt samen met zeven andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In deze regio maken de gemeenten jaarlijks in het "Regionaal Ruimtelijk Overleg" (RRO) samen met de provincie Noord-Brabant afspraken over de kwantitatieve woningbouwopgave, dit voor een voortschrijdende tienjaarsperiode. Basis hiervoor vormt de periodiek door de provincie uitgebrachte bevolkings- en woningbehoefteprognose, meest recent die uit 2014.
In de planperiode 2016-2026 bedraagt de bouwopgave voor Tilburg ruim 9.700 woningen. Zo wordt voorzien in de natuurlijke aanwas en de huishoudenverdunning van de gemeente, plus in de migratie afkomstig uit de regio (en daarbuiten). Van dit aantal worden 730 woningen ingezet om de programmadoelen in een drietal buurgemeenten tot 2020 te kunnen verwezenlijken.
Zeker tot 2025 behelst de gemeentelijke woningbouwopgave gemiddeld zo’n 1.000 woningen per jaar, dit gecorrigeerd voor circa 200 woningen per jaar sloop. De effectieve vraag, uitgeoefend door de woonconsument, ligt momenteel lager mede als gevolg van de crisis. In verband hiermee wordt een gemeentelijke bouwprogramma van gemiddeld 850 woningen per jaar tot 2020 aangehouden.
Het bouwplan Bisschop Zwijsenstraat 45 in woningmarktgebied Centrum/Binnenstad betreft de ontwikkeling en bouw van 24 zelfstandige micro-appartementen. Er is hier sprake van een binnenstedelijke inbreiding.
Met het vorenstaande is de regionale behoefte aangetoond en wordt voldaan aan trede 1 van de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6. Bro).
4.4.2 Woonvisie en Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek
Behalve de kwantitatieve opgave is in toenemende mate de kwalitatieve samenstelling van het bouwprogramma van belang in het woonbeleid. Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de vierjaarlijkse Woonvisie. Hierin komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de Woonvisie Tilburg 2015 wordt, in navolging op de vorige, versterkt ingezet op de samenstelling en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Daarnaast blijft de nieuwbouwopgave voor Tilburg nog steeds een belangrijk beleidsthema, gegeven de natuurlijke aanwas, gezinsverdunning en immigratie.
Centraal in de Woonvisie staat de gemeentelijke opgave te voorzien in een compleet en gevarieerd palet aan woonmilieus als basis voor een voldoende gedifferentieerd en aantrekkelijk woningaanbod, opdat zo veel mogelijk inwoners een passende woongelegenheid kunnen vinden. Passend in relatie tot maatschappelijke ontwikkelingen en trends op het gebied van demografie, identiteit, beleving en keuzevrijheid, zelfredzaamheid en zorg, duurzaamheid én betaalbaarheid.
Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften wordt gebruik gemaakt van een woonmilieutypologie. Hierbij wordt primair, naar analogie van de rijksoverheid, onderscheid gemaakt in vijf woonmilieus: centrum-stedelijk, stedelijk-buiten-centrum, groen-stedelijk, (centrum-)dorps en landelijk. Waar nodig wordt hierbij verbijzonderd naar leefstijlkenmerken van bewoners. Per binnengemeentelijk woningmarktgebied wordt met behulp van de onderzoeksdata van het KWBO en SmartAgent aangegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan de gewenste woonmilieudifferentiatie te kunnen voldoen.
De planlocatie aan de Bisschop Zwijsentraat, gelegen in woningmarktgebied Centrum, ligt in bestaand stedelijk gebied. In het bouwplan is rekening gehouden met de woonmilieudifferentiatie opgave, in dit geval het voorzien in de vraag naar een centrum-stedelijk woonmilieu. Van de verhuisgeneigde huishoudens in Tilburg oriënteert ruim 20% zich op dit woonmilieutype, waarmee burgers met daarbij passende leefstijlen, waaronder starters, kunnen worden bediend. Tot 2025 betreft dat een woningvraag van circa 2.000 woningen in dit woonmilieutype. Hiermee is ook de vraag met betrekking tot trede 2 van de ladder beantwoord, namelijk de vraag of (een deel van) de regionale behoefte op te vangen is binnen bestaand stedelijk gebied.
4.4.3 Woonkwaliteiten
Naast woonmilieudifferentiatie is meer variatie in het aanbod van nieuwbouwwoningen geboden. Enerzijds voortkomend uit de maatschappelijke ontwikkelingen als individualisering, ontgroening en vergrijzing, anderzijds vanuit de verander(en)de klantvraag die steeds kwalitatiever van aard is. Aspecten waarop gebiedsgericht sturing plaatsvindt zijn leefstijl, het aandeel appartementen in bouwplannen, het aandeel goedkope (huur)woningen, de beschikbaarheid van bouwkavels voor (collectief) particulier opdrachtgeverschap, de hoeveelheid levensloopbestendige nieuwbouw en het voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen.
Leefstijl
Het KWBO biedt inzicht in de zogenaamde harde kenmerken zoals huishoudens- en woningkenmerken en verhuisplannen. Complementair levert het leefstijlonderzoek van SmartAgent (2013) informatie over de drijfveren van mensen in het gedrag dat zij vertonen en de keuzes die zij maken, oftewel inzicht in de normen en waarden en belevingsaspecten (de zachte kenmerken) van burgers op de woningmarkt.
Samen bieden beide onderzoeken aanknopingspunten voor doelgroepsegmentatie, uitmondend in zogenaamde woonwerelden. Hiermee kunnen omgevingskenmerken en consumentenvraag optimaal op elkaar worden afgestemd in het te ontwikkelen woonproductgamma.
Het bouwplan Bisschop Zwijsenstraat 45 biedt ruimte voor stedelijk wonen, voor mensen voornamelijk behorend tot de rode leefstijl.
Toetsingskader nieuwbouwappartementen
De gemeente heeft vanwege het surplus aan plannen voor de bouw van appartementen besloten nadrukkelijker sturing te geven aan de nieuwbouw van appartementen in Tilburg door bouwplannen te prioriteren. Prioritering vindt plaats aan de hand van het in 2006 door de raad vastgestelde toetsingskader. Plannen worden getoetst aan het gewenste woonmilieu, de ruimtelijk-stedenbouwkundige inpassing, consumentgerichtheid en de vraag of het plan onderdeel uitmaakt van een voor de gemeente prioritaire gebiedsontwikkeling. Het plan Bisschop Zwijsenstraat 45 voldoet aan de toetsingscriteria voor nieuwbouwappartementen.
Politiekeurmerk Veilig Wonen
Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen bestaat eigenlijk uit twee keurmerken, namelijk een voor nieuwbouw en een voor bestaande bouw.
Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast (i.c. certificering plaatsvindt), zowel op woningniveau, als ook op het niveau van de woonomgeving. Het plan Bisschop Zwijsenstraat 45 zal aan het Politiekeurmerk voldoen.
4.5 Groen en speelruimte
4.5.1 Bomennota Tilburg boomT
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.
Figuur 6 - Boomwaardezoneringskaart
4.5.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
4.5.3 Nota biodiversiteit
Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.
De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de
mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.
Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.
In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.
Doelstellingen nota biodiversiteit
De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.
In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.
Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.
Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.
In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.
Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.
4.6 Verkeer en parkeren
4.6.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)
Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:
Algemeen
De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen;
alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.
Autoverkeer
Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde;
voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Sinds 2010 wordt dynamisch verkeersmanagemental ingezet om de doorstroming te optimaliseren.
Parkeren
Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen en bijbehorend processchema gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2011, vastgesteld juni 2012.
Goederenvervoer
Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt.
Mobiliteitsmanagement
Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf. De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de wet worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement ten aanzien van bedrijven met een grote vervoersstroom, bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen) en bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.
Figuur 7 - Categorisering wegen
4.6.2 Tilburgs Openbaar Vervoerplan, provinciale OV-visie, Programma Hoogfrequents Spoorvervoer (PHS)
De provincie Noord Brabant is opdrachtgever van het openbaar vervoer per bus in Tilburg. De lijnvoering en de inrichting van de belangrijkste haltes zijn gebaseerd op het Tilburgs Openbaar vervoer Plan (TOP) uit 2000. De aansturing door de provincie gebeurt op basis van de provinciale OV-Visie: OV-visie Brabant, Vraaggericht, verbindend, verantwoord (oktober 2012), die ook als basis dient voor de aanbesteding van het openbaar vervoer vanaf eind 2014 tot en met 2023, waarin de afspraken met de vervoerder over de uitvoering van het openbaar vervoer zijn vastgelegd. De dienstregeling van het openbaar vervoer wordt vormgegeven in Ontwikkelteams, waarin ook de gemeente participeert.
Voor het treinverkeer is de Rijksoverheid opdrachtgever. Vanuit het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS), het aantal treinen van en naar de Tilburgse stations worden uitgebreid
4.6.3 Fietsplan Tilburg
Tilburg vindt fietsen belangrijk, want fietsen is goedkoop, snel en gezond. De stad geeft om haar luchtkwaliteit en mogelijkheden voor mobiliteit van haar inwoners. De gemeente ondersteunt dit met het vastgestelde fietsplan ´Tilburg Fietst, Fietsplan Tilburg 2005 - 2015´. Hierin staat omschreven hoe Tilburg steeds betere voorzieningen ontwikkelt om comfort en veiligheid voor fietsers te vergroten. Dit moet leiden tot een breder en intensiever fietsgebruik in de stad. De gemeente wil dit bereiken door onder meer in te zetten op:
het voltooien van het Sternet voor 2020;
doelgroepenbenadering (schoolgaande jeugd, allochtonen, winkelend publiek);
communicatie;
het ontwikkelen van een fietstransferium.
Daarnaast is er in de intensivering van het fietsplan (vastgesteld op 10 oktober 2006) besloten dat de kwaliteit op alle fietsroutes verder verbeterd moet worden, het Sternet in 2015 voltooid moet zijn en er meer maatregelen voor de specifieke doelgroepen moeten worden genomen. Tot slot is hierin ook besloten in te zetten op een uitgebreide communicatie. In het fietsplan is een uitgebreid uitvoeringsprogramma opgenomen. Het belangrijkste onderscheid dat gemaakt kan worden, is als volgt:
Infrastructureel: Het sternet wordt voor 2015 voltooid, ook kleinere fietspaden worden in asfalt aangelegd, het Sternet krijgt een sterk verbeterde verlichting, er wordt op grootschalige wijze onderhoud aan het sternet en de kleinere fietspaden uitgevoerd.
Beheer en onderhoud: Niet alleen wil de gemeente op alle Sternetroutes en fietspaden onderhoud plegen, ook wil de gemeente een grote kwaliteitsslag uitvoeren tijdens dit onderhoud.
Stallingsvoorzieningen: Er wordt een separaat stallingenplan opgesteld waarin voor alle knelpunten naar een oplossing wordt gezocht en waaraan een uitvoeringsprogramma komt te hangen.
Doelgroepenbenadering: Per doelgroep wordt bekeken welke middelen worden ingezet en wordt een uitgebreide campagne opgezet.
Communicatie: De centrale doelstelling van de communicatie is (meer) mensen vaker op de fiets krijgen en de bestaande fietsers behouden. Hier worden dan ook specifieke acties op ingezet die ook samenhangen met de uitvoeringsmaatregelen.
4.6.4 Analyse plangebied
Het gebied wordt ontsloten op de Bisschop Zwijsenstraat door middel van een in-/uitritconstructie.
De Bisschop Zwijsenstraat is een gebiedsontsluitende weg met een 50km/uur regime. Het is een éénrichtingsstraat voor gemotoriseerd verkeer in zuidelijke richting. Er loopt een buslijn van Arriva door de Bisschop Zwijsenstraat. Op circa 100m ten noorden van het plangebied ligt een openbaar vervoer halte in deze straat. Tevens maakt deze straat onderdeel uit van de sternet fietsroute. Voor de (brom)fietsers zijn rode fietsstroken aangebracht.
Parkeren
Het plan voorziet in 24 appartementen met een GBO van maximaal 34m2. Dit betekent dat conform het vigerende parkeerbeleid een parkeernorm van 0,3 parkeerplaats per woningeenheid van toepassing is. Dit betekent dat er 7,2 afgerond 7 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden op eigen terrein. Hiervoor is ruimte gereserveerd in het voorlopige bouwplan.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
5.1 Milieuhinder bedrijven
Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
In dit deel van de straat geldt een gemengde bestemming waarbinnen ook bedrijven in milieucategorie 1 en 2 zijn toegestaan. Hoewel in het onderliggende bestemmingsplan is beoordeeld dat hiermee voor de woningen binnen deze bestemming sprake is van een aanvaardbaar woon en leefklimaat is voor dit plan aansluiting gezocht bij de lijst functiemenging. Ten opzichte van het eerdere bestemmingsplan geeft dit aan de ene kant een verruiming en aan de andere kant worden andere activiteiten niet meer toegestaan. Zo wordt gezien de kwetsbaarheid van omliggende woningen de activiteiten met het aspect "gevaar" beperkt. Terwijl er vanuit het aspect "geluid" juist een verruiming is omdat er al sprake is van een levendige omgeving. Met de toepassing van de lijst functiemening menen wij dat er een betere afstemming is tussen het wonen en het werken binnen de bestemming gemengd. Er dat er hiermee sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
5.2 Externe veiligheid
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.
De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.
Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".
5.2.1 Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is in een besluit vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.
In Bijlage 1 Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico zijn de risicobronnen die relevant zijn (binnen het invloedsgebied liggen) geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de Rijksweg A58 en de spoortrajecten Breda - Tilburg en Tilburg - Vught. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de bijlage.
5.2.2 Conclusies en restrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van drie transportroutes gevaarlijke stoffen. Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobron is de verantwoordingsplicht ingevuld. Voor de verantwoording is het standaard advies van de Brandweer Midden- en West-Brabant gebruikt. De Brandweer Midden- en West-Brabant heeft middels een mail d.d. 14 februari 2017 aangegeven dat gebruik gemaakt mag worden van het standaardadvies. De relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.
Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:
Er bevinden zich geen PR 10-6-contouren van risicobronnen binnen het plangebied;
Aangezien het plan op >900 meter van de onderscheiden transportroutes ligt, neemt het groepsrisico van de verschillende risicobronnen in de toekomstige situatie niet toe.
De bereikbaarheid van het plangebied is goed.
Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit.
Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings- en alarmeringssysteem), dit biedt de mogelijkheid de bewoners tijdig te waarschuwen.
De aanwezigen kunnen het plangebied goed ontvluchten.
Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Bij mechanische ventilatie heeft het de voorkeur dat deze in de meterkast kan worden uitgezet. Hiermee is langdurig verblijf inpandig bij een toxische wolk mogelijk. Het is niet duidelijk of deze voorziening wordt aangebracht.
De brandweer voldoet aan de opkomsttijd conform het dekkings -en spreidingsplan.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
5.3 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
5.4 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
5.4.1 Wegverkeerlawaai
Binnen het plangebied zijn geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zones van wegen, zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). Het betreft 24 appartementen. Voor deze geluidgevoelige bestemmingen is een akoestisch berekening uitgevoerd met het gemeentelijk geluidmodel en heeft een toetsing plaatsgevonden aan de normen uit de Wet geluidhinder.
Hierbij is uitgegaan van etmaal intensiteit van 7280 mvt/dag (etmaalintensiteit prognosejaar 2030) en de standaardwegdekverharding dicht asfalt beton (DAB) . Voor de voertuig verdeling over de dag-avond en nachtperiode is uitgegaan van de verdeling 6,48% dag, 3,74% avond en 0,91% in de nachtperiode. De geluidbelasting is berekend op 1,5-4,5-7,5 en 10,5 m hoogte boven maaiveld.
In onderstaande plaatje zijn de resultaten van de berekeningen aangegeven. De maximaal optredende geluidbelasting, inclusief aftrek van 5dB ex artikel 110g Wgh, bedraagt 63dB. Deze geluidbelasting is gelijk aan de maximale ontheffingswaarde voor wegverkeerslawaai.
Figuur 8 - geluidbelasting incl. aftrek ex. Artikel 110g Wgh
Voor deze geluidgevoelige bestemmingen heeft het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde-besluit genomen. Dit besluit is bij dit wijzigingsplan gevoegd. In het hogere waarde besluit zijn aanvullende voorwaarden opgenomen om het akoestisch woon- en leefklimaat te waarborgen. Zo dient de gezamenlijke buitenruimte het dakterras geluidluw te worden uitgevoerd en dienen de appartementen voorzien te zijn van een geluidluwe gevel. Gezien het kleine gebruiksoppervlak van de appartementen mag hierbij worden volstaan met een geluidluw geveldeel.
5.4.2 Railverkeerlawaai
Binnen het plangebied zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda / Tilburg-Eindhoven / Tilburg-'s-Hertogenbosch. De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing.
5.4.3 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
5.4.4 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
5.5 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van 19 appartementen. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Er zijn geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.
5.6 Geur
In en om het plangebied wordt geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.
Binnen het plangebied en net buiten het plangebied is er geen sprake van het houden van vee en de daarmee gepaard gaande geurbelasting.
5.7 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
5.7.1 Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.
5.7.2 Analyse plangebied
Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. Op de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld. Het bestemmingsplangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszone wonen.
Figuur 9 - bodemkwaliteitszone wonen
Er zijn binnen de gemeente Tilburg geen actuele bodemonderzoeken beschikbaar voor het plangebied.
In diverse delen van Noord-Brabant worden verhoogde gehalten aan zware metalen gemeten zonder dat daarvoor een duidelijke bron en oorzaak is aan te wijzen. De oorzaak ligt in dit soort gevallen meestal in een combinatie van factoren, waarbij de aanwezigheid van kalkarme zandgronden, verschillende vormen van antropogene belasting, zoals het jarenlang gebruik van meststoffen, bodemverbeterende middelen en bestrijdingsmiddelen en zure depositie een rol spelen. In sommige gevallen betreft het van nature aanwezige componenten. Het voorkomen van deze verontreinigingen levert vaak een heel heterogeen beeld op. Hierdoor spreekt men van een lokaal verhoogde achtergrondconcentratie.
Bodemonderzoeken omgeving
Uit drie bodemonderzoeken in de directe omgeving blijkt dat de bovengrond licht verontreinigd is met PAK en het grondwater licht verontreinigd met xylenen. Verder is geen relevante verontreiniging aangetoond.
Gebruik
Op basis van luchtfoto's jaren blijkt dat de locatie voor 1934 bebouwd. Het gebouw is 40-50 jaar in gebruik geweest als café. Het toekomstig gebruik van de locatie is wonen en parkeren.
Dempingen
Uit historisch onderzoek is gebleken dat er op locatie geen dempingen hebben gelegen.
Ondergrondse tank
Uit historisch onderzoek is gebleken dat er op de locatie geen bovengrondse tank aanwezig is.
Brand januari 2011
De brand kan (lichte) bodemverontreiniging hebben veroorzaakt, bijvoorbeeld met PAK's. Gezien het bouwjaar (voor 1900) is niet te verwachten dat bij de bouw asbest is gebruikt.
5.7.3 Conclusie
Er is geen aanleiding te veronderstellen dat de grond ongeschikt is voor woondoeleinden. Daarmee is deze geschikt voor de beoogde bestemming. Uitvoering van bodemonderzoek voor de wijziging in gebruik in niet noodzakelijk. Wel is bodemonderzoek noodzakelijk voor verlening van een omgevingsvergunning.
5.8 Natuur en ecologie
5.8.1 Wettelijke kaders
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet Natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats. Deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep" (Dienst Regelingen, 2009). Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn;
Overige inheemse broedvogels;
Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn;
Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling. De algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant;
Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Verordening ruimte 2014. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzij benadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
Soortenmanagementplan Oude Stad Tilburg
Om op een ontwikkelingsgerichte manier invulling te geven aan de wettelijke beschermingsstatus van gebouw bewonende diersoorten, heeft Gemeente Tilburg het Soortenmanagementplan Oude Stad Tilburg (hierna SMP) opgesteld. Hieraan is een gebiedsontheffing Flora- en faunawet gekoppeld, waar initiatiefnemers van bestemmingsplannen in de Oude Stad (het gebied begrensd door het Wilhelminakanaal, A58 en bosgebieden aan de westzijde van Tilburg) gebruik van kunnen maken. Initiatiefnemers van ontwikkelingen met mogelijke effecten op de gebouw bewonende soorten huismus, gierzwaluw en vleermuizen hoeven in dat geval niet meer afzonderlijk jaarrond onderzoek uit te voeren of een ontheffing aan te vragen. In plaats daarvan gelden een aantal voorwaarden uit het SMP, zoals het uitvoeren van een omgevingscheck voorafgaand aan de werkzaamheden, het werken volgens het "Ecologisch Werkprotocol SMP" en het aanbrengen van faunavoorzieningen in nieuwbouw.
5.8.2 Analyse plangebied
Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Kampina en de Oisterwijkse Vennen, gelegen op een afstand van 4,03 kilometer. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.
Natuurbescherming in Verordening Ruimte 2014
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Verordening Ruimte. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op circa 2,1 kilometer afstand. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 5.1 lid 6 van de Verordening Ruimte, zijn gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling redelijkerwijs uit te sluiten.
Soortenbescherming
Het plangebied ligt binnen het gebied waar het "Soortenmanagementplan Oude Stad Tilburg" van toepassing is en gebruik gemaakt kan worden van de gebiedsontheffing voor huismus, gierzwaluw en vleermuizen. De ontheffing is als bijlage bij het bestemmingsplan toegevoegd. Om te voldoen aan de ontheffingseisen dient men de maatregelen uit het "Ecologisch Werkprotocol SMP" in acht te nemen. Tevens worden voorzieningen voor gebouw bewonende soorten opgenomen in de nieuwbouw.
In het gebied zijn geen begroeiingen aanwezig waar vogels in kunnen nestelen. Vogelsoorten waarvan de nesten gedurende de broed- en nestperiode beschermd zijn, bevinden zich dan ook niet in het plangebied. Vaste, jaarrond beschermde nesten zoals roofvogel- en roekennesten zijn ook niet aanwezig. Negatieve effecten op broedende vogels dienen te worden voorkomen door begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen te verwijderen buiten het broedseizoen. De periode van 15 maart tot 15 juli wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. De Wet Natuurbescherming kent echter geen standaardperiode voor het broedseizoen, het gaat erom of er een broedgeval is. De genoemde periode kan daarom slechts als vuistregel worden gehanteerd.
Voor overige soortgroepen geldt dat het plangebied uitsluitend geschikt is als vaste rust- en verblijfplaats van soorten van algemeen vrijgestelde soorten. Tenslotte is voor alle soorten de wettelijke zorgplicht voor flora en fauna van kracht. In het kader van de zorgplicht zijn echter geen specifieke voorzorgsmaatregelen verbonden aan dit plan.
5.8.3 Conclusie
Vanuit de wettelijke gebiedsbescherming van Natura 2000-gebieden zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Ook vanuit de natuurbeschermingsregels uit de Verordening Ruimte (Natuurnetwerk Brabant en Groenblauwe Mantel) zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden.
Het bestemmingsplan kan in overeenstemming met de wettelijke soortenbescherming worden uitgevoerd, mits de volgende voorwaarden in acht worden genomen:
Er worden verblijfplaatsen voor huismus, gierzwaluw en vleermuizen gerealiseerd in de nieuwbouw.
Begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen worden verwijderd buiten het broedseizoen.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
6.1 Bestaand watersysteem
Het Tilburgs stedelijke watersysteem is omschreven in het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016-2019. De gebiedskenmerken van dit plangebied zijn de in de bestaande situatie in tabel 1 weergegeven.
Kenmerk |
In plangebied |
Stroomgebied |
Voorste Stroom |
Waterbeheerders |
Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel Oppervlaktewater: waterschap De Dommel |
Bruto oppervlakte |
600m² |
Terreinhoogte |
NAP + 13,30m |
Gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) |
NAP + 11,85m |
Ontwateringdiepte |
>1m |
Bodem |
Sterk lemig, matig fijn zand
|
Riolering |
Gemengd stelsel |
Afkoppelgebied |
Niet van toepassing |
Oppervlaktewater |
Niet van toepassing |
Keur beschermde gebieden |
indien relevant
|
Tabel 1 - Gebiedskenmerken
Afvalwater
Het afvalwater en het regenwater worden gecombineerd ingezameld en getransporteerd tot de zuiveringsinstallatie Tilburg. Bij hevige neerslag treden de riooloverstorten in werking; het met regenwater verdund afvalwater wordt geloosd op het oppervlaktewater.
Hemelwater
De referentiesituatie wat de afvoerende oppervlakten betreft is de bestaande situatie. In tabel 2 zijn de bestaande afvoeroppervlakten weergegeven. Het hemelwater afkomstig van het verhard oppervlak wordt afgevoerd naar het gemengd rioolstelsel.
Oppervlakten * |
Niet-afvoerende oppervlakte (m²) |
Afvoerende oppervlakte (m²) |
Totaal (m²) |
Verharding en Dak particulier |
0 |
600 |
600 |
Totaal (m²) |
0 |
600 |
600 |
Tabel 2 - Afvoerende oppervlakten in de bestaande referentiesituatie
6.2 Beleidskader
Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Waardevol Water' 2016 - 2021 vastgesteld. Tevens is het Provinciale Milieu en Waterplan 2016 - 2021 door de provincie Noord Brabant vastgesteld. Beide plannen lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water. Het Waterbeheerplan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap : samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meer waarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de Keur waterschap De Dommel (datum intrede 1 maart 2015), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg in het vGRP 2016-2020, vastgesteld november 2016. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De Omgevingsvisie 2040 is in september 2015 vastgesteld. Daarin zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd. Daarin wordt de vastgestelde visie verder afgewikkeld. In het vGRP is verder invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijk Rioleringsplannen.
6.3 Duurzaam watersysteem
De eigenaar van de grond bepaalt de hoogten van het terrein / vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze terreinhoogten moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:
Voldoende ontwateringdiepte;
De water- en vochtigheid van alle ondergrondse bouwdelen dient te allen tijde voldoende voor de nieuwe functie van de ruimte;
De vuil- en regenwaterafvoer moet mogelijk zijn via de aangeboden lozingspunten;
Aansluiten op de bestaande aangrenzende percelen en op de (toekomstige) terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de grens (T-hoogte);
Geen afvloeiend regenwater afwentelen buiten de (toekomstige) percelen;
Afdoende bescherming tegen overstroming bij extreem neerslag.
De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, waaronder de ontwateringdiepte. In de bestaande situatie is de ontwateringdiepte voldoende voor de nieuwe functies. Hierom worden geen preventieve maatregelen vastgesteld om grondwater- of vochtoverlast te voorkomen. Om de aansluiting op nabije terreinhoogten optimaal te houden wordt de bestaande terreinhoogte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) gehandhaafd.
T-hoogte
Naast de vastgestelde minimale terreinhoogten in verband met grondwater, moeten de nieuwe terreinhoogten afgestemd worden met het risico van optreden van water op straat.
Bij extreme neerslag is het bestaande watersysteem ontoereikend: als de afvoer- en bergingscapaciteit volledig benut zijn, stijgen de waterniveaus tot het maaiveld. De laag gelegen delen worden als eerst overstroomd. In eerste instantie wordt het regenwater in de openbare ruimte opgevangen (berging op straat). Hiervoor is het van belang dat de (toekomstige) openbare ruimte lager ligt dan de aangrenzende percelen. Afhankelijk van diverse factoren, zoals de locatie ten opzichte van het afvoersysteem, het maaiveldverloop, enz. kan deze overstroming hinder en zelfs schade veroorzaken. Uit de verkenning met kan men concluderen dat het plangebied bij extreme neerslag gevoelig is voor water op straat (zie figuur 10).
Figuur 10 - water op straat bij extreme neerslag
Om wateroverlast binnen woningen te voorkomen dient de T-hoogte voldoende hoog te zijn. Daarom adviseert de gemeente de initiatiefnemer om de vloerpeilen bij bebouwing minimaal gelijk te houden met de vloerpeil van het voormalige café. Op basis van de berekening wordt dan geen wateroverlast geconstateerd op de locatie in de oude situatie.
Naast vasthouden van het gebiedseigen water is het bergen (inzamelen) van regenwater uitgewerkt in de Tilburgse aanpak. De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is niet significant: de toename van afvoerende oppervlakte is nihil. Daarom wordt er geen bijzondere compensatiemaatregelen / (bergings)eisen vastgesteld voor deze ontwikkeling.
De vuil- en regenwaterafvoer kan direct aansluiten op het bestaande watersysteem. Het vuil- en regenwater binnen de bebouwing moet inpandig gescheiden worden. Tot dat moment worden beide afvoerstromen bij de perceelgrens gecombineerd en via de gemengde riolering verder verwerkt.
6.4 Watertoets
De impact van dit plangebied op het watersysteem is beperkt. De aanpak volgt het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het verbreed gemeentelijke rioleringsplan 2016-2019. Het bij het proces van de watertoets bijhorende wateroverleg wordt daarom maximaal verkort gevolgd. De opzet van het watersysteem is omschreven in deze waterparagraaf en direct verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies verstrekt. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt dan ook (direct) verstrekt bij de terinzagelegging.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Ingeval een toekomstige ontwikkeling een particuliere grondexploitatie betreft en er voor het realiseren van het plan voorzieningen van openbaar nut nodig zijn, schrijft de wet kostenverhaal voor. In deze gevallen, waar de gemeente zelf geen grond exploiteert en de voorzieningen en overige kosten dus niet zelf in de grondprijs kan verdisconteren, wordt doorgaans met initiatiefnemers een exploitatieovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst worden alle gemeentelijke kosten bij de initiatiefnemers in rekening gebracht, zoals de gemeentelijke plan- en apparaatskosten, de kosten 'Reserve bovenwijkse voorzieningen' en kosten van voorzieningen van openbaar nut, waaronder herstel van aangebrachte schade. Eveneens wordt een planschadeovereenkomst afgesloten. Door het afsluiten van een exploitatieovereenkomst en planschadeovereenkomst zijn deze plannen kosten neutraal voor de gemeente en derhalve economisch uitvoerbaar.
Er is geen sprake van een bijdrage aan de reserve bovenwijkse voorzieningen, omdat het wijzigingsplan alleen een verschuiving van het bouwvlak beoogt en de bouwmogelijkheden dus niet toenemen. Aangezien er geen sprake is van kostenverhaal, is het bepalen van een tijdsvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk en is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld.
Eventueel uit te keren tegemoetkomingen in planschade zullen ten laste komen van de initiatiefnemer, die met de gemeente een planschadeovereenkomst heeft gesloten. De enige gemeentelijke kosten die gemaakt worden zijn de plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit wijzigingsplan. Deze worden betaald uit het werkbudget "beheersbestemmingsplannen algemeen", omdat deze ruimtelijke procedure op verzoek van de gemeente wordt doorlopen.
Gelet op het vorenstaande is het plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 8 Burgerparticipatie en overleg
8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Centrum Zuid 2008, 1e wijziging (Bisschop Zwijsenstraat 45) op 20 januari 2017 gepubliceerd in het Gemeenteblad.
8.2 Burgerparticipatie
Op 25 januari 2017 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een brief verspreid aan 39 adressen rondom het plangebied. In de brief is een toelichting gegeven op de plannen voor het perceel aan de Bisschop Zwijsenstraat 45 en is met schetsimpressies weergegeven hoe het nieuwe gebouw zich tussen de bestaande bebouwing zal voegen. De geadresseerden hebben de mogelijkheid gekregen om hierop te reageren binnen twee weken na ontvangst van de brief. In aanvulling hierop heeft de initiatiefnemer persoonlijke gesprekken gevoerd met de twee naaste buren op huisnummer 43 en 47.
Van de meeste geadresseerden heeft de initiatiefnemer geen reactie ontvangen. Van vijf omwonenden (waaronder de twee naaste buren) is wel een reactie ontvangen. Die reacties zijn hier onder samengevat weergegeven.
Bisschop Zwijsenstraat 41
Wijze van contact: per e-mail
Inhoud reactie: Het is niet helemaal duidelijk wat het komende plan gaat inhouden. Maakt zich zorgen over de bezonning van zijn woning. Ziet het liefst de voorgevelrooilijn gelijk met de aangrenzende bebouwing.
Reactie initiatiefnemer: We hebben het plan toegelicht een verduidelijkt dat het object niet in het achterterrein zal worden geplaatst.
Bisschop Zwijsenstraat 43
Wijze van contact: per e-mail en huisbezoek
Inhoud reactie: Is positief over het schetsontwerp en vraagt naar de afmetingen van het toekomstige bouwvlak.
Reactie initiatiefnemer: We hebben de afmetingen van het toekomstige bouwvlak gecommuniceerd.
Bisschop Zwijsenstraat 47
Wijze van contact: per e-mail en huisbezoek
Inhoud reactie: Is positief dat er na lange tijd eindelijk iets gebeurt met de locatie. Aanvullende vragen gesteld over het programma, ontsluiting en de bouw. Tot slot de wens om de bebouwing lager te maken, in verband met privacy in hun tuin.
Reactie initiatiefnemer: Tijdens het bezoek is het plan nader toegelicht. Gesprek is door beide als prettig ervaren. Ten aanzien van de wens om de bebouwing lager te maken, hebben we aangegeven zoveel mogelijk rekening te houden met de privacy in hun tuin, maar geen concessie ten aanzien van de hoogte kunnen doen.
Oude Kerkstraat 20
Wijze van contact: per brief
Inhoud reactie: Is positief dat de locatie weer een invulling krijgt. Maakt zich zorgen over de bezonning en wenst daarom dat de bouwhoogte gelijk getrokken wordt aan de aangrenzende bebouwing.
Reactie initiatiefnemer: Aangegeven dat het wijzigingsplan niet is ingezet op de wijziging van de bouwhoogte en dat deze bouwhoogte al mogelijk is binnen het geldende bestemmingsplan. Tevens aangegeven dat de verschuiving van het bouwvlak op verzoek van de gemeente is.
Oude Kerkstraat 30
Wijze van contact: per brief
Inhoud reactie: Er is waardering voor het informeren in een vroeg stadium. Maakt bezwaar tegen de hoogte van de bebouwing en het verplaatsen van de voorgevelrooilijn. Dit ontneemt bezonning en heeft daarmee een negatieve invloed op de waarde.
Reactie initiatiefnemer: Aangegeven dat het wijzigingsplan niet is ingezet op de wijziging van de bouwhoogte en dat deze bouwhoogte al mogelijk is binnen het bestemmingsplan. Tevens aangegeven dat de verschuiving van het bouwvlak op verzoek van de gemeente is.
8.2.1 Bezonningsstudie
Omdat drie van de vijf reacties mede gericht zijn op de bezonning op omliggende panden, heeft de initiatiefnemer een bezonningsstudie uitgevoerd en de situatie getoetst aan de Haagse bezonningsnorm. Deze gaat uit van minstens twee bezonningsuren per dag op de gevel in de periode van 19 februari tot en met 21 oktober. De bezonning is bekeken op de eerste en laatste dag van deze periode, aangezien de bezonning op de tussenliggende dagen gunstiger is.
Er zijn twee bezonningsstudies uitgevoerd. Deze zijn te vinden in Bijlage 2 Bezonningsstudie. Er is gekeken naar de schaduwwerking van de bebouwing die in het vigerende bestemmingsplan al mogelijk is en naar die van de bebouwing die met dit wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt.
Voor wat betreft de bezonning van de appartementen aan de Oude Kerkstraat is er geen groot verschil tussen de vigerende en de nieuwe situatie. De bezonningsstudie van de nieuwe situatie laat zien dat er iets meer schaduw op het betreffende gebouw komt. Echter valt die schaduw op de eerste bouwlaag wat bergingen/fietsenstalling en autogarages betreft. De appartementen aan de Oude Kerkstraat hebben in beide situaties op 19 februari vanaf 12.00 uur tot 14.30 uur zon op de gevel en op 21 oktober vanaf 11.30 uur tot 14.30 uur. Hiermee voldoet de situatie aan de Haagse bezonningsnorm.
De bezonning op het achterterrein van de Bisschop Zwijsenstraat 41 is zelfs iets gunstiger in de nieuwe situatie ten opzichte van de bezonning met de bebouwingsmogelijkheden in het vigerende bestemmingsplan.
8.3 Zienswijzen
Het ontwerpwijzigingsplan Centrum Zuid 2008, 1e wijziging (Bisschop Zwijsenstraat 45) heeft gelijktijdig met de ontwerpbeschikking hogere grenswaarden ter inzage gelegen van maandag 10 april tot en met maandag 22 mei 2017. Tijdens deze periode is er een mondelinge zienswijze ingekomen en een schriftelijke zienswijze, beide van hetzelfde adres. In Bijlage 3 Nota van zienswijzen volgt een samenvatting van de zienswijzen, het standpunt van het gemeentebestuur en de conclusie aangaande de beoordeling. Het standpunt is gebaseerd op de volledige tekst van de zienswijze; er heeft een integrale beoordeling plaatsgevonden. De zienswijzen van natuurlijke personen zijn geanonimiseerd.
Daarnaast heeft een omwonende per e-mail vragen gesteld over het plan. Het betrof vragen over de omgevingsvergunning en het beleid omtrent studentenhuisvesting. De vragen zijn per e-mail beantwoord. Deze vragen worden niet aangemerkt als officiële zienswijze. Tot slot heeft waterschap De Dommel ingestemd