Lobelia-Spinder-Rugdijk, 1e wijziging (waterberging Rugdijk)
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0855.WYZ2016002-e001 |
Plantype: | gemeentelijke overheid/wijzigingsplan |
Toelichting
Inhoudsopgave
1.1 Aanleiding voor wijzigingsplan
Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader
Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders
4.2 Historische geografie, archeologie en cultuurhistorie
Hoofdstuk 8 Burgerparticipatie en overleg
8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Br
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding voor wijzigingsplan
De aanleiding voor dit wijzigingsplan is een gemeentelijk project om de wateroverlast in de Lijnsheike, de Schans en de Leharstraat aan te pakken. De afdeling Ruimtelijke Uitvoering (RUV) van de gemeente heeft een verzoek ingediend om op de percelen Tilburg sectie A, nr. 3248 en sectie S, nr. 5338 een retentiegebied aan te leggen ten behoeve van het project.
Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan Lobelia-Spinder-Rugdijk en heeft momenteel de bestemming 'Agrarisch'. De aanleg van een waterberging is binnen deze bestemming niet mogelijk. Er is echter een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in het moederplan waarmee een wijziging naar de bestemming 'Water' mogelijk gemaakt wordt. Deze wijzigingsbevoegdheid wordt in het voorliggende wijzigingsplan benut.
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanwijziging waarmee medewerking kan worden verleend aan het project. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
1.2 Het plangebied
Het plangebied omvat de kadastrale percelen Tilburg, sectie A, nr. 3248 en Tilburg, sectie S, nr. 5338 (gedeeltelijk: alleen het gedeelte ten oosten van de Rugdijk en het woonwagenkamp). In figuur 1 is te zien waar het plangebied zich globaal bevindt.
1.3 Voorgaande plannen
Dit bestemmingsplan vervangt ter plaatse van haar plangebied het bestemmingsplan Lobelia-Spinder-Rugdijk, vastgesteld door de gemeenteraad op 24 juni 2013.
Figuur 1 - ligging plangebied in Tilburg (rode stip)
Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied
2.1 Ruimtelijke structuur
Het gebied Rugdijk - Kouwenberg kan worden getypeerd als een zogenaamde kampontginning, die ontstaan is op een aanwezige dekzandrug. Kenmerken zijn de onregelmatige blokvormige percelen zonder duidelijke perceelsgrenzen en de reliëfafhankelijke wegen.
2.2 Functionele structuur
Een in het oog springende functie is het woonwagenkampje gelegen aangrenzend aan het plangebied. Ten noordoosten van het plangebied is er sprake van agrarisch grondgebruik met een accent op akkerbouw.
2.3 Technische infrastructuur
Binnen het plangebied bevindt zich een bovengrondse hoogspanningsverbinding. Dit is een belangrijke technische infrastructurele voorziening met ruimtelijke relevantie (in verband met in acht te nemen belemmeringenstroken of veiligheidszones), die derhalve op de verbeelding is weergegeven.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit wijzigingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
Er spelen geen rijksbelangen. Derhalve wordt het ruimtelijk beleidskader op rijksniveau enkel op hoofdlijnen besproken.
Volgens de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant is het plan gelegen in gemengd landelijk gebied met de aanduiding 'zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling'. In dit hoofdstuk zal kort besproken worden wat dit betekent voor het onderhavige wijzigingsplan.
3.2 Rijk
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gestoeld is op de SVIR. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als Mainportontwikkeling Rotterdam, de grote rivieren, het kustfundament en de Waddenzee en het Waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is in 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht. Deze regeling bevat o.a. een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart en een aanwijzing van reserveringsstroken ten behoeve van uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet.
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.
Art. 1.1.1 Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
In het onderhavige wijzigingsplan is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling in de zin van art. 1.1.1 Bro. Derhalve is de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing op dit plan.
3.3 Provincie
3.3.1 Structuurvisie
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:
De kwaliteit van het landschap;
De ontwikkeling van het buitengebied;
De regionale verstedelijking.
Inhoud van de Structuurvisie
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Deel C
Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).
Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.
Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant 2014
Provinciale Staten van Noord Brabant hebben in hun vergadering van 10 juli 2015 de Verordening ruimte 2014 opnieuw vastgesteld. Deze verordening is op 15 juli 2015 in werking getreden.
In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.
Relatie met de structuurvisie
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.
Inhoud
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:
ruimtelijke kwaliteit;
stedelijke ontwikkelingen;
natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
overige ontwikkelingen in het buitengebied.
Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.
Wijzigingen en ontheffingen
In de verordening is voor een aantal onderwerpen de mogelijkheid opgenomen om de grens van een gebied te wijzigen. Daarnaast is er een algemene ontheffingsmogelijkheid opgenomen. Ook kunnen gemeenten om wijziging van de begrenzing van gebieden verzoeken, zonder dat de verordening daarvoor regels stelt: de jaarlijkse actualisering.
Het onderhavige plan is volgens de Verordening Ruimte gelegen in gemengd landelijk gebied met een aanduiding zoekgebied stedelijke ontwikkeling. Een bestemmingsplan dat is gelegen in gemengd landelijk gebied kan volgens de Verordening Ruimte onder bepaalde voorwaarden voorzien in de nieuwvestiging van watergebonden voorzieningen. Het plangebied van het onderhavige wijzigingsplan is de meest geschikte locatie voor de aanleg van het retentiegebied. Het plan past in een gemengde plattelandseconomie.
3.4 Gemeente
3.4.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
de Brabantstrategie
de Regiostrategie
de Stadsstrategie.
Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten:
Binnenstad van de 21e eeuw
Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing
Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven
Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant
De drie stadsregionale parken zijn:
Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven
Stadsregionaal park Stadsbos013
Stadsregionaal park Noord
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.
De drie stedelijke knooppunten zijn:
Bedrijvenpark Zuid
Zorgcluster Leijpark
Duurzaam energielandschap Noord
De twee ecologische verbindingszones:
Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.
Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.
Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken
Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in
het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
3.4.2 Verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP)
Het verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP) is het vervolg van de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Daarin geeft Tilburg haar beleidsmatige invulling aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in het vGRP.
Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
4.2 Historische geografie, archeologie en cultuurhistorie
4.2.1 Historische geografie
Het plangebied ligt in het noorden van de Tilburg en bestond vroeger enerzijds uit enkele kleine akkercomplexen en nederzettingen in het oostelijke deel van het plangebied, en uit voormalige, later met naaldbossen aangeplante woeste heidegronden in het westelijke deel. Het plangebied werd van zuid naar noord doorsneden door een aantal waterlopen.
De belangrijkste infrastructuur in het plangebied liep van zuid naar noord, waaronder de route naar Loon op Zand. Tussen de verschillende nederzettingen lag een netwerk van wegen en paden. In het westelijke deel van het plangebied, in De Mast, lagen zandpaden die verderop de heide opgingen.
Over de exacte ouderdom van deze wegen is niets bekend, hoewel delen van de routes al in de middeleeuwen werden vermeld. Vermoedelijk gaan enkele wegen/paden terug op de prehistorie.
De exacte ouderdom van de nederzettingen in het plangebied is niet bekend, maar een ontstaan in de (vroege) Middeleeuwen wordt verondersteld. Vanuit zogeheten Einzelhöfe (ontginningshoeven) hebben zich vermoedelijk enkele nederzettingen ontwikkeld die in de 12e eeuw al enige omvang hadden. Na 1300 volgde waarschijnlijk een tweede ‘ontginningsgolf’ in het plangebied waarbij enkele nieuwe nederzetting- en ontstonden. Veel daarvan worden vermeld vanaf de 15e eeuw.
Tot ver in de 20e eeuw bleef de indeling van het plangebied nagenoeg ongewijzigd. De belangrijkste naoorlogse ingreep was de aanleg van infrastructuur waaronder de A261/Midden-Brabantweg en de Burgemeester Bechtweg (tangent) die een deel van de noordgrens vormt.
4.2.2 Archeologie
De IKAW geeft, afhankelijk van de bodemkundige en geomorfologische gesteldheid, voor de oostelijke helft van het plangebied grotendeels een hoge verwachting. Het betreft het gebied van de belangrijkste (middeleeuwse) nederzettingen. Het uiterste oosten, op de overgang naar de vroegere Rauwbraken, heeft daarentegen een lage verwachting. Het westelijke deel van het plangebied heeft op de IKAW grotendeels een middelhoge verwachting. Hier lagen reliëfrijke heidegronden waarvan vaststaat dat er prehistorische bewoning aanwezig was. Een klein deel van het westen heeft een lage verwachting.
Naast deze bron wordt voor Tilburg gebruik gemaakt van de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ARWATI 2003)en het databestand van het Regionaal Archief Tilburg (RAT). Het grootste deel van het plangebied heeft op de ARWATI een hoge verwachting. Een kleine zone in het midden van het plangebied, bij de huidige Moerstraat, heeft een zeer hoge verwachting. Tenslotte hebben enkele kleine delen van het plangebied een onbekende of basisverwachting.
In 2008 heeft BILAN een archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het gebied Rugdijk - De Mast (H. van Dijk 2008, Van Nieuwe Warande tot Moordgat Tilburg - Rugdijk - De Mast, concept). Volgens BILAN heeft het hele gebied een hoge tot middelhoge verwachting voor de steentijd tot de Romeinse periode.
In 2009 is in opdracht van de gemeente Tilburg door Heunks/Landschapsarcheoloog en RAAP een bureaustudie en inventariserend veldonderzoek door middel van boringen en veldkarteringen uitgevoerd in het gebied Rugdijk (Heunks & Keunen, Gedetailleerde archeologische verwachtingskaart onderzoeks- gebied Rugdijk - Kouwenberg/Zuidkamer, gemeente Tilburg en Plan van Aanpak archeologisch onderzoekstraject, 2009). Dit heeft geresulteerd in een gebiedsspecifieke verwachtingskaart waarin de verwachtingen zijn uitgesplitst voor de periode steentijd- Late Middeleeuwen en Late Middeleeuwen -Nieuwe tijd. Tevens zijn de grotere vlakverstoringen in kaart gebracht. Een groot gedeelte van het gebied heeft voor beide perioden een hoge tot middelhoge archeologische verwachting. Tijdens het veldonderzoek zijn vooral sporen van Steentijd en Bronstijdbewoning aangetroffen.
4.2.3 Cultuurhistorie
In het plangebied bevindt zich een aantal op grond van de Monumentenwet 1988 en de monumenten- verordening gemeente Tilburg beschermde monumenten.
Rijksmonumenten: Moerstraat 7-9 (boerderij XIX), Pater Dondersstraat 16-18 (bedevaartcomplex Peerke Donders, met woning, beeld, kapel en processiepark met kruiswegstaties, aangelegd omstreeks 1930), Rugdijk 5 (boerderij XIX).
Gemeentelijk monument: Rugdijk 12 (boerderij XVIII-VXI).
De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Deze bebouwing heeft geen formeel beschermde status maar komt wel voor op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant en wordt daar ook als waardevol beschouwd. In het plangebied bevinden zich echter geen MIP-panden.
Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog in Tilburg dient onderzoek uit 2005 als basis. In het plangebied zijn geen bijzondere representanten uit deze periode aanwezig.
Tot ver in de 20e eeuw werd het plangebied doorkruist door een aantal wegen en paden, dat mogelijk teruggaat op een zeer oud padenpatroon. Slechts een klein deel van dit netwerk is verloren gegaan en het tracé van de meeste van deze oude wegen en paden is nog herkenbaar in het huidige wegenpatroon: Kalverstraat – Moerstraat – Pater Dondersstraat - De Kouwenberg – Moerzijstraat – Rugdijk –Quirijnstokstraat – Zwaluwsestraat – Bundersestraat – Hazenest - Riddershofpad – deel padenstructuur De Mast.
Uit de periode 1940-1970 is de Midden-Brabantweg aangegeven als bijzondere stedelijke hoofdroute. Op de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant zijn in het gebied de volgende historisch geografische lijnen aangeduid met de waardering ‘redelijk hoog’: IJpelareweg – Stokhasseltlaan – kalverstraat – Moerstraat – pater Dondersstraat – Moerzijstraat –Bundersestraat - Hazenest. Historisch geografisch waardevolle lijnen met de waardering ‘hoog’ en ‘zeer hoog’ zijn: een deel padenstructuur De Mast – Vossenbergseweg – Quirijnstokstraat – zijstraat Moerstraat - driehoek Hazenest - Riddershofpad.
De Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant, versie 2006, geeft aan dat zich in het plangebied de volgende waardevolle historische groenstructuren bevinden: Bos Hemeltjens - Hazenest - Berkel-Enschot: loofbossen in een uitgestrekt agrarisch gebied beplant met eik, beuk, grove den, wilde lijsterbes, berk en sporkehout, merendeels uit 1904-1920.
4.2.4 Conclusie
Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie zijn er geen bezwaren tegen de aanleg van het retentiebekken. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast.
Het plangebied heeft in het huidige bestemmingsplan een dubbelbestemming Waarde archeologie. De eerste vervolgstap is het testen van de archeologische verwachting middels proefsleuven. Als blijkt uit de resultaten van het proefsleuven onderzoek dat er een of meerdere behoudenswaardige archeologische vindplaatsen in het plangebied aanwezig zijn zullen deze in of ex situ behouden blijven, in het eerste geval door bescherming in de bodem, in het tweede geval door een definitieve opgraving.
Bronnen/afkortingen
RCE: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
AMK: Archeologische Monumentenkaart (RCE)
Archis: Archeologisch informatiesysteem (RCE)
ArWaTi: Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg
CHW: Cultuurhistorische Waardenstelling
IKAW: Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (RCE)
MIP: Monumenten Inventarisatie Project
RAT: Regionaal Archief Tilburg
4.3 Groen en biodiversiteit
4.3.1 Bomennota Tilburg boomT
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.
Figuur 2 - Boomwaardezoneringskaart
Maatregelen in bestemmingsplan
De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als Boomwaardekaart.
Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn weergegeven als "potentieel waardevolle boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8m en 15m vanuit het hart van de desbetreffende boom.
4.3.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
4.3.3 Nota biodiversiteit
Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.
De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de
mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.
Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.
In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.
Doelstellingen nota biodiversiteit
1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.
In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.
2. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.
Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.
3. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.
Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
5.2 Milieuhinder bedrijven
Bij het beoordelen van de (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
Een waterberging is geen inrichting noch een gevoelige bestemming. Milieuzonering is in dit geval niet van toepassing. Het woon- en leefklimaat van omliggende woningen wordt niet aangetast.
5.3 Externe veiligheid
Een waterberging wordt niet gezien als een (beperkt) kwetsbaar object. Daarbij is ervan uitgegaan dat de inrichting van dit gebied niet zodanig zal zijn dat mensen er zullen gaan recreëren. Aangezien hier geen sprake is van de ontwikkeling van een (beperkt) kwetsbaar object of verblijfsgebied is externe veiligheid niet relevant en blijft deze buiten beschouwing.
5.4 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
5.4.1 Weg- en railverkeerslawaai
Er is geen sprake van de oprichting van een geluidgevoelige bestemming en/of geluidgevoelig terrein ingevolge de Wgh. Dit betekent dat er geen akoestisch onderzoek noodzakelijk is voor weg- en railverkeerslawaai en dat toetsing aan de normen van de Wet geluidhinder respectievelijk het Besluit geluidhinder niet aan de orde zijn.
5.4.2 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
5.4.3 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
5.5 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De aanleg van een waterberging heeft geen invloed op de luchtkwaliteit. Derhalve heeft geen toetsing aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer plaatsgevonden. Daarnaast is er geen sprake van de oprichting van een luchtgevoelige bestemming als bedoeld in het Besluit gevoelige bestemming- en (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.
5.6 Geur
5.6.1 Industriële geur
In het plangebied is geen zware industrie toegestaan. Er zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.
5.6.2 Agrarische geur
In het plangebied zijn geen agrarische bedrijven toegestaan. Er zal dus ook geen sprake zijn van agrarische geurhinder.
5.7 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld.
Figuur 3 - bodemkwaliteitszone
Het bestemmingsplangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszones wonen en landbouw en natuur. De functies geven een maat aan. Afgegraven grond met klasse "wonen" kan alleen toegepast worden binnen andere percelen met de klasse wonen. Het geeft tevens een indicatie van de globale kwaliteit. Grond met klasse wonen wordt beschouwd als licht verontreinigde grond, terwijl er bij industrie kwaliteit matige verhoogde en hogere concentraties kunnen worden gemeten.
Binnen het bestemmingsplan zijn bij de gemeente Tilburg geen actuele onderzoeken beschikbaar. Op de locatie zijn verdachtmakingen (7 dempingen, 2 verhardingen met puin en/of bouwen sloopafval) geregistreerd, ten aanzien van de bodemkwaliteit aanwezig.
In diverse delen van Noord-Brabant worden verhoogde gehalten aan zware metalen gemeten zonder dat daarvoor een duidelijke bron en oorzaak is aan te wijzen. De oorzaak ligt in dit soort gevallen meestal in een combinatie van factoren, waarbij de aanwezigheid van kalkarme zandgronden, verschillende vormen van antropogene belasting, zoals het jarenlang gebruik van meststoffen, bodemverbeterende middelen en bestrijdingsmiddelen en zure depositie een rol spelen. In sommige gevallen betreft het van nature aanwezige componenten. Het voorkomen van deze verontreinigingen.
Ondergrondse tank
Uit historisch onderzoek is gebleken dat er op de locatie geen ondergrondse tank aanwezig is geweest.
Conclusie plangebied
Voor het toekomstige bestemmingsplan dient er rekening te worden gehouden met de aanwezige verontreinigingen. Het is noodzakelijk dat voordat de werkzaamheden van start gaan, een bodemonderzoek wordt uitgevoerd.
Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.
5.8 Natuur en Ecologie
Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van het Natuurnetwerk Nederland en beschermde soorten (Flora- en faunawet).
Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld.
5.8.1 Natura 2000
Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.
Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamde habitattoets.
In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit is afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat.
Er zijn drie mogelijkheden:
Er is zeker geen negatief effect. Er is dan geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig.
Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect. De verslechterings- en verstoringstoets moet worden doorlopen.
Er is een kans op een significant negatief effect. Een passende beoordeling is vereist.
Analyse plangebied
Het plangebied ligt op ruime afstand van Natura 2000-gebieden. Omliggende Natura 2000-gebieden zijn: Kampina & Oisterwijkse Vennen en Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen (beiden op ca. 3 tot 4km afstand van het plangebied). Deze Natura 2000-gebieden behoren tot de hogere zandgronden en hebben habitats zoals stuifzandgronden, naaldbos, eikenbos en zure en zwakgebufferde vennen en loof- en naaldbossen.
(Bron: Ministerie van Economische Zaken).
Conclusie
De gewenste ontwikkelingen In het plangebied zullen geen negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden. De tussenliggende afstand is hiervoor te groot. En de storende factoren door de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard zijn dat geen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied zijn te verwachten.
5.8.2 Natuurnetwerk Brabant
In de Verordening ruimte Noord-Brabant is het Natuurnetwerk Brabant (ook bekend als Ecologische Hoofdstructuur) begrensd. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot het Natuurnetwerk Brabant is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot het Natuurnetwerk Brabant.
Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor het Natuurnetwerk Brabant is het bijdragen aan een samen- hangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.
Indien de natuur- en landschapswaarden van het Natuurnetwerk Brabant worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden.
Analyse plangebied
In het plangebied komen geen terreinen voor welke begrensd zijn als Natuurnetwerk Brabant (zie ook afbeelding 1). De dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Brabant gebieden zijn gelegen op circa 800 meter afstand van het plangebied, aan de overzijde van de N261. Deze percelen hebben het beheertype Beheertype: L01.04 Bossingel en bosje.
Conclusie
De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen (significante) negatieve effecten hebben op het Natuurnetwerk Brabant in de omgeving. Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Brabant en de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard dat dit geen negatieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit en kwantiteit van het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Brabant.
Figuur 4 - Ligging Natuurnetwerk Brabant (groene zones) in en rondom het plangebied (rood omcirkeld). Kaartbron: http://kaartbank.brabant.nl/viewer/app/natuurbeheerplan
5.8.3 Groenblauwe mantel
De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. Het kerngebied groenblauw wordt ommanteld om kernen te versterken en te verbinden. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden land- bouw. Binnen de groenblauwe mantel zijn ook de zogenaamde beheersgebieden van de Natuurnetwerk Nederland opgenomen. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten het Natuurnetwerk Nederland. Vanuit de watercomponent wordt vooral ingezet op het kwantitatief en kwalitatief herstel van kwelstromen, zoals het wijstverschijnsel op de Peelrandbreuk in Oost Brabant, in de beekdalen en op de overgangen van zand/veen naar klei in de zogenaamde Naad van Brabant. De groenblauwe mantel geeft naast de ontwikkeling van een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
Analyse plangebied
In het plangebied komen geen terreinen voor die begrensd zijn als Groenblauwe mantel. Het meest dichtst- bijzijnde Groenblauwe mantel gebied is de Noorderplas. Deze plas bevindt zich op ca. 1km ten noordwesten van het plangebied, aan de overzijde van de N261.
Conclusie
De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen (significante) negatieve effecten hebben op de Groenblauwe mantel. Het plangebied ligt niet in de Groenblauwe mantel en de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard dat dit geen negatieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit en kwantiteit van de dichtstbijzijnde Groenblauwe mantel.
5.8.4 Flora- en faunawet
Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, rekening te houden met aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt.
Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.
Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet.
In het geval voor Tilburg is er een gebiedsontheffing afgegeven voor de oude stad. Dit houdt in dat er een ontheffing geldt voor de verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Flora- en faunawet voor zover dit betreft het verstoren van nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger, ruige dwergvleermuis, gierzwaluw en de huismus. Voorwaarde om gebruik te maken van deze gebiedsontheffing is het werken volgens het bijbehorende soortenmanagementplan.
Analyse plangebied
Door een deskundige ecoloog van Ecoresult is het plangebied op basis van bronnenonderzoek en een verkennend veldonderzoek (op 20-07-2016) op (potentieel) aanwezige beschermde soorten geanalyseerd.
Het plangebied betreft een landbouwperceel gelegen aan de Rugdijk en de Vlashoflaan welke omgevormd zal worden tot water retentiegebied, dit zal de kans op wateroverlast in de straten Lijnsheike, Leharstraat en De Schans verkleinen. Aan de zuidwestzijde van het plangebied bevinden zich een aantal woonwagen woningen, aan het zuidoosten een kleine woonwijk. Ten noorden van het plangebied loopt een hoogspanningslijn.
Het gehele plangebied betreft een hooiland welke ten tijde van het veldbezoek zojuist was gemaaid. Ten zuiden van het plangebied loopt een laan van essen waaronder zich een ondergroei bevindt van meidoorn, vlier, Spaanse aak en brandnetel. Aan de zuidwest kant van het plangebied bevindt zich een laan zomereiken langs de Rugdijk. Er zijn geen beschermde vaatplanten aangetroffen tijdens het veldbezoek, en deze worden op basis van voorkomende habitats ook niet verwacht in deze kort gemaaide agrarische monocultuur.
Verblijfplaatsen of essentieel leefgebied voor tabel 2 en 3 grondgebonden zoogdieren zijn afwezig. Het terrein biedt geen habitat voor deze soorten. Onder de hoogspanningskabels buiten het plangebied groeit veel ruigte en deze zone vormt zodoende mogelijk een corridor voor grondgebonden fauna. Het plangebied onderbreekt deze corridor. De kort gemaaide monocultuur in het plangebied is niet erg aantrekkelijk als verbindingszone. In de nieuwe situatie biedt de oeverzone van het aan te leggen retentiegebied potentie om deze groene strook veel beter kwalitatief door te verbinden.
In het plangebied zijn geen bomen of gebouwen aanwezig, hierdoor is er geen kans op verblijfplaatsen van vleermuizen. De bomenlanen buiten het plangebied zijn mogelijk geschikt als vliegroute, de werkzaamheden zullen deze vliegroutes echter niet in hun functionaliteit aantasten. Door het gebrek aan begroeiing in het plangebied is het niet erg aantrekkelijk als foerageergebied voor algemene soorten zoals de gewone dwergvleermuis. De waterpartij in de nieuwe situatie is naar verwachting veel aantrekkelijker als foerageergebied.
Door de afwezigheid van bomen en gebouwen zijn vogels met jaarrond beschermde verblijfplaatsen uit te sluiten in het plangebied. Wel bestaat er kans op voortplantingsplaatsen en functioneel leefgebied van algemene vogels. In dit type habitat worden bezette vogelnesten verwacht van vnl. akkerbroeders zoals bijvoorbeeld de scholekster.
Het plangebied is potentieel geschikt voor Flora- en faunawet tabel 1 soorten. Het gaat om vnl. verblijfplaatsen en functioneel leefgebied voor grondgebonden zoogdieren en amfibieën en groeiplaatsen van vaatplanten. Door het habitat zijn potentieel te verwachten soorten: vnl. egel, mol, gewone pad en diverse muizensoorten.
Conclusie
De geplande werkzaamheden hebben geen effect op vleermuizen of vogelsoorten waarvan de verblijfplaatsen jaarrond beschermd zijn. Wel is het plangebied potentieel geschikt voor voortplantingsplaatsen en functioneel leefgebied van algemene vogels. Het treffen van mitigerende maatregelen om verstoring tijdens uitvoering van de geplande activiteiten te voorkomen is hiervoor nodig. In gebruik zijnde nesten van algemene vogels zijn strikt beschermd, daarbuiten mogen ze worden verwijderd. Uitgangspunt is dat de geplande activiteiten alleen kunnen worden uitgevoerd indien bezette nesten van algemene vogels niet worden verstoord. Om deze reden wordt geadviseerd te starten met de werkzaamheden in de periode 1 sept - 1 maart (buiten het vogelbroed- seizoen). Afgestemd op de feitelijke planning van het project dienen de exacte voorzorgsmaatregelen te worden bepaald.
Op basis van het bronnenonderzoek en de veldonderzoeken is uit te sluiten dat er overige beschermde tabel 2 en 3 soorten flora en fauna in het plangebied voorkomen.
Wel is er in het plangebied kans op beschermde tabel 1 soorten (grondgebonden zoogdieren, amfibieën). Tabel 1 - soorten zijn van een ontheffing vrijgesteld. Wel dient zorgvuldig te worden gehandeld hetgeen als doel heeft dat de aannemer actief moet optreden om alle mogelijke schade (doden, verwonden) aan de diersoort te voorkomen.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
6.1 Bestaande situatie
Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Zandleij en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel. De bruto oppervlakte van het plangebied is ongeveer 1,1ha. Dit gebied heeft in de bestaande situatie een agrarisch gebruik (weiland).
Het gebied ligt ten noorden van stedelijk gebied van de stad Tilburg, ten oosten van de weg Rugdijk. Het gebied wordt in het zuidwest, zuidoosten en noorden deels omringd door bebouwing. De maaiveldhoogte ligt volgens de AHN tussen de NAP +12,0m en NAP +12,75m (van west naar oost oplopend). De bodem bestaat uit sterkzandige leemlenzen dikker dan 1m. Volgens het grondwatermeetnet gemeente Tilburg en bedraagt de gemiddelde hoogste grondwaterstand in het plangebied gemiddeld NAP +11,25m. Omdat lokaal het grondwaterpeil kan fluctueren wordt hier nog nader onderzoek naar verricht.
In figuur 5 zijn de watergangen nabij het plangebied weergegeven. Er is geen A-watergang aanwezig. Langs de Rugdijk ligt wel een B-watergang.
Het plangebied ligt niet in een Keur beschermingsgebied.
Figuur 5 - overzicht A-watergang (blauw) en B-watergangen (roze). Globale ligging plangebied rood omcirkeld.
6.2 Beleidskader
Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Waardevol Water' 2016 - 2021 vastgesteld. Tevens is het Provinciale Milieu en Waterplan 2016 - 2021 door de provincie Noord Brabant vastgesteld. Beide plannen lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water. Het Waterbeheerplan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meer waarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de Keur waterschap De Dommel (datum intrede 1 maart 2015), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het vGRP 2016-2020, vastgesteld november 2016. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De Omgevingsvisie 2040 is in september 2015 vastgesteld. Daarin zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd. Daarin wordt de vastgestelde visie verder afgewikkeld. In het vGRP is verder invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijk Rioleringsplannen.
Afwegingen
De gemeente Tilburg heeft als strategie om in gebieden met gemengde riolering het regenwater af te koppelen om zo bij hevige neerslag water op straat te voorkomen. Het afgekoppelde regenwater wordt via zogenoemde Blauwe Aders afgevoerd richting de stadsranden waar het geborgen, gezuiverd en vertraagd afgevoerd wordt door middel van zogenoemde waterparken. Dit is vastgelegd in het verbreed gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) en de Omgevingsvisiegemeente Tilburg. De watergang in het plangebied maakt hier onderdeel van uit.
De berging wordt aangelegd om wateroverlast in het stedelijk gebied (Lijnsheike, Leharstraat en De Schans) te voorkomen. Door het water af te voeren uit het stedelijk gebied wordt schade aan woningen voorkomen.
6.3 Nieuwe situatie
In het plangebied wordt een waterberging en een watergang aangelegd. De waterberging wordt aangelegd om het water uit Lijnsheike, Leharstraat en De Schans op te vangen om daar de kans op wateroverlast te verkleinen.
De watergang wordt aangelegd om het hemelwater vanuit de blauwe aders in Tilburg noord af te voeren naar de nog aan te leggen waterberging ten noorden van het plangebied (waterpark). Daarnaast zorgt de water- gang ervoor dat het water uit waterberging voor Lijnsheike e.o. in de toekomst, vertraagd, wordt afgevoerd.
Het plangebied wordt als volgt opgebouwd:
In het westen van het plangebied komt een waterberging waarop de regenwaterleiding uit Lijnsheike, Leharstraat en De Schans wordt aangesloten;
In het oosten van het plangebied komt een watergang waarop de blauwe ader vanuit het gebied Quirijnstokboulevard (Distlerstraat, Nobelstraat) wordt aangesloten.
In Lijnsheike, Leharstraat en De Schans is structureel wateroverlast. Het is niet mogelijk om deze gebieden af te koppelen en het water af te voeren via de Blauwe Aders. Om wateroverlast te voorkomen wordt in Lijnsheike, Leharstraat en De Schans een regenwaterriool aangelegd. Het hemelwaterriool voert het water af naar de nieuwe waterberging. In het gebied wordt ca. 5,5ha verhard oppervlak afgekoppeld en aangesloten op het hemelwaterriool. Dit oppervlak bestaat uit het openbaar verhard oppervlak en de voorzijde van de daken van de woningen.
Daarnaast wordt het rioolstelsel van Lijnsheike, Leharstraat en De Schans afgesloten van het gemengd rioolstelsel van Tilburg. Hierdoor kan er geen rioolwater van het omliggende gebied naar Lijnsheike, Leharstraat en De Schans afstromen.
In het plangebied komt een watergang als onderdeel van de blauwe ader ten behoeve van de afvoer van hemelwater uit Tilburg noord. Op deze blauwe ader wordt uiteindelijk ca. 15ha verhard oppervlak aangesloten.
Waterberging
De minimaal benodigde berging voor Lijnsheike, Leharstraat en De Schans is ca. 2.000m3. Uitgangspunt is dat een bui met een herhalingstijd van één keer per 10 jaar (T=10 jaar uit de Leidraad riolering) met een neerslag- hoeveelheid van 35,7mm. Het nieuwe hemelwaterriool van het gebied Lijnsheike, Leharstraat en De Schans wordt hierop ontworpen. Een deel van de berging, ongeveer 800m3, wordt in het aan te leggen hemelwater- riool gerealiseerd. Het overige deel, ongeveer 1.200m3 wordt in de nieuwe waterberging Rugdijk gerealiseerd.
De waterberging krijgt in eerste instantie een vertraagde afvoer op het bestaande watersysteem. Deze is noodzakelijk om de berging leeg te laten lopen. De infiltratiecapaciteit van de bodem is onvoldoende om de berging leeg te laten lopen. De vertraagde afvoer wordt nader bepaald en afgestemd met het waterschap.
Het water afkomstig van Lijnsheike, Leharstraat en De Schans moet boven de GHG (NAP +11,25m) worden geborgen. Deze berging is dan altijd beschikbaar. Om de hydraulische afvoercapaciteit van het hemelwater- riool niet nadelig te beïnvloeden moet deze berging onder het niveau van NAP +11,50m te worden gerealiseerd. Het noodzakelijke oppervlak van de berging bedraagt dan tenminste 4.800m2.
Watergang
De watergang wordt in de toekomst doorgetrokken tot aan het nog te realiseren waterpark. In het waterpark wordt berging gerealiseerd, zodat de afvoer richting het regionale watersysteem wordt beperkt tot een hoeveelheid die het systeem kan verwerken.
De bodemhoogte van de watergang ligt op de GHG (droogvallend) of lager (watervoerend, mogelijk deels droogvallend), dus op NAP +11,25m of lager. De benodigde afvoercapaciteit bedraagt tenminste 1,35m3/s (=afvoerend verhard oppervlak van ca. 15ha maal 90l/s/ha). De afmetingen en inrichting van de watergang worden nog nader uitgewerkt en afgestemd met het waterschap. Zo lang het waterpark nog niet is gerealiseerd, wordt de watergang gebruikt als waterberging. De watergang wordt via de blauwe ader geledigd.
Invloed op de omgeving
De waterberging en watergang mogen de kans op wateroverlast (verdroging, onvoldoende ontwatering en inundatie) voor de omgeving niet vergroten.
6.4 Watersysteem
6.4.1 Oppervlaktewater
Met maaiveld ligt tussen de NAP +12,00m en NAP +12,75m. Het maximale waterpeil is in extreme gevallen (T=10 jaar) NAP +11,50m. Het risico dat de berging overstroomd is klein. De berging tot aan maaiveld bedraagt 3600m3. De berging bedraagt dan ca. 80mm berging voordat de omgeving inundeert.
In de toekomst, wanneer het waterpark wordt gerealiseerd, wordt in het waterpark voldoende berging gecreëerd om water dat niet in de berging Rugdijk kan worden geborgen op te vangen voordat het benedenstrooms gelegen watergangen belast.
De waterberging loopt leeg op het watersysteem van Waterschap de Dommel. Het afvoerdebiet wordt nog nader uitgewerkt en afgestemd met het waterschap.
6.4.2 Waterkwaliteit
Het water in de waterberging is afstromend hemelwater uit stedelijk gebied. In vergelijking met overstortend rioolwater uit en gemengd rioolstelsel is de waterkwaliteit aanmerkelijk beter. Doordat er minder hemelwater op het gemengde rioolstelsel wordt aangesloten wordt per saldo het water systeem minder belast.
Daarnaast zal vervuiling van het afstromende hemelwater dat zich bindt aan slib grotendeels in de berging bezinken waardoor de waterkwaliteit verbetert. Ook zal er bij de inrichting gekozen worden voor beplanting die de waterkwaliteit verbetert.
6.4.3 Grondwater
De hogere waterpeilen in de berging zijn tijdelijk, vier tot acht dagen. Gezien de tijdelijk aard, de slechte doorlaatbaarheid van de ondergrond en extreme situatie leidt dit niet tot grondwateroverlast. Het grond- waterpeil kan in de directe nabijheid worden beïnvloed. Deze afstand is, gezien de relatief korte tijd dat er water in de berging staat en de aanwezige leemlagen, beperkt. Gezien de korte duur en de afstand tot de berging en de watergang, leidt dit niet tot overlast.
Daarnaast ligt aan beide zijden van de berging een waterloop, de bestaande B-watergang langs de Rugdijk en de nieuwe watergang in het plangebied, die hogere grondwaterstanden voorkomen.
Indien de bodem van de waterberging onder GHG komt te liggen wordt de grondwaterstand verder niet beïnvloed. Het waterpeil in de berging volgt het peil van het grondwater in de omgeving.
Als de bodem van de watergang onder GHG komt te liggen wordt de watergang tenminste een deel van het jaar watervoerend. Om te voorkomen dat de watergang drainerend gaat werken door grondwater uit het plangebied af te voeren zijn aanvullende maatregelen noodzakelijk, bijvoorbeeld een stuw, om het grondwater in het plangebied op peil te houden.
De nadere uitwerking van de waterberging en watergang zal worden afgestemd met het waterschap. Bij deze uitwerking zullen, naast de technisch inhoudelijke aspecten, ook nadere afspraken moeten worden gemaakt over de vergunningtrajecten, het beheer, onderhoudsaspecten en het meten en monitoren.
6.5 Watertoets
Het waterschap De Dommel is betrokken bij de planvorming. Aan de hand van de uitgangspunten, de randvoorwaarden en het voorlopig ontwerp blauwe aders en waterpark is de waterparagraaf opgesteld. De concept waterparagraaf is via mail voor advies aan de Dommel toegezonden op 4 oktober 2016.
Het waterschap heeft in de mail van [datum] aangegeven dat zij een wateradvies op het wijzigingsplan zal verstrekken bij de ter inzage legging van het wijzigingsplan, omdat dan alle stukken van het bestemmingsplan (toelichting, regels, verbeelding en bijlagen) beschikbaar zijn.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6 van het Bro verplicht de bestemmingsplanwetgever een vast te stellen bestemmingsplan te doen vergezellen door een toelichting, waarin (o.a.) zijn neergelegd de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
De initiatiefnemer van dit plan is de afdeling RUV van de gemeente Tilburg. Er is een project opgestart om de wateroverlast in de Lijnsheike, de Schans en de Leharstraat aan te pakken en dit wijzigingsplan maakt hier onderdeel van uit. Het onderhavige plan bevat geen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.2 van de Wro) is derhalve niet van toepassing en er is met initiatiefnemer geen exploitatieovereenkomst gesloten.
Alle kosten die gemaakt worden ten behoeve van de realisatie van dit project, waaronder de leges, kunnen worden opgevangen binnen het projectbudget. Indien naar aanleiding van onderhavig bestemmingsplan uitkeringen moeten worden verricht ten aanzien van verzoeken om tegemoetkoming in schade
(artikel 6.1 Wro), dan zullen deze ten laste van de algemene middelen worden gebracht. Hiervoor is geen budget beschikbaar.
Gelet op het vorenstaande is het plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 8 Burgerparticipatie en overleg
8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Lobelia-Spinder-Rugdijk, 1e wijziging (waterberging Rugdijk) op 22 juli 2016 gepubliceerd in het Gemeenteblad.
8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties. Het concept is verzonden aan de volgende organisaties:
Instantie |
Datum verzending |
Datum ontvangst reactie |
Opmerkingen |
Provincie Noord-Brabant |
23-08-2016 |
23-08-2016 |
Geen aanleiding voor opmerkingen |
Waterschap De Dommel |
29-08-2016 |
20-09-2016 05-10-2016 |
Conceptversie gedateerd Instemming met verbeterde versie |
Waterschap De Dommel heeft in het vooroverleg een reactie gegeven op de conceptversie van de waterparagraaf. Deze reactie is vervolgens op 29 september 2016 tijdens een informeel overleg besproken. De reactie was met name gericht op het feit dat er in de waterparagraaf diep ingegaan werd op berekeningen en technische specificaties die tijdens het verloop van het project nader worden uitgewerkt. De waterparagraaf is op dit punt verbeterd en is verder wat aangescherpt. Op 5 oktober 2016 heeft het waterschap ingestemd met de laatste (verbeterde) versie.
8.3 Burgerparticipatie
Op woensdag 20 juli 2016 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een informatieavond gehouden in de multifunctionele accommodatie De Symfonie aan de Eilenbergstraat 250 in Tilburg. Naar schatting is de informatieavond bezocht door 30 à 40 personen, zowel uit de omgeving van het plangebied als uit het overlastgebied aan de Lijnsheike, de Schans en de Leharstraat.
Tijdens de informatieavond is toelichting gegeven op de aard en het doel van het wijzigingsplan en hadden bewoners de mogelijkheid om vragen te stellen. Belanghebbenden hebben de gelegenheid gekregen om binnen een periode van vier weken (uiterlijk op 17 aug. 2016) een schriftelijke reactie in te dienen op het wijzigingsplan door middel van een reactieformulier. In de uitnodiging voor de informatieavond is tevens de mogelijkheid geboden om per mail te reageren.
Er zijn geen schriftelijke reacties ontvangen, dus het plan is niet aangepast naar aanleiding van de burgerparti- cipatie. De vragen en opmerkingen tijdens de inloopavond hadden hoofdzakelijk betrekking op de fysieke invulling van het gebied. Omwonenden willen graag betrokken worden bij dit denkproces dat zal plaatsvinden in een later stadium van het project. Derhalve wordt er een klankbordgroep gevormd. Tijdens de inloopavond is de mogelijkheid geboden om in te schrijven voor de klankbordgroep. Hierop zijn voldoende inschrijvingen ontvangen.
8.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan Lobelia-Spinder-Rugdijk, 1e wijziging (waterberging Rugdijk) heeft ter inzage gelegen van 21 november 2016 tot en met 2 januari 2017. Tijdens deze periode zijn er twee schriftelijke zienswijzen ingestuurd. Een van de zienswijzen is door zes personen ondertekend. Hierna volgt per zienswijze een samenvatting, het standpunt van het gemeentebestuur en de conclusie aangaande de beoordeling. De standpunten zijn gebaseerd op de volledige tekst van de zienswijzen; er heeft een integrale beoordeling plaatsgevonden. De zienswijzen van natuurlijke personen zijn geanonimiseerd.
Zienswijze 1 - bewoners de Meenthe
a. Reclamanten willen dat het benodigde waterbergingsgebied landschappelijk goed ingepast wordt. Behoud van het bestaande groen als natuurlijke schil rondom de Meenthe en het woonwagenpark vinden zij hierbij erg belangrijk. Dit groen zou zelfs robuuster mogen. Om dit groen te behouden, stellen reclamanten voor om de grens van de wijziging van agrarisch naar waterberging te leggen op de huidige agrarische grens, ofwel de afrastering van de weide.
Standpunt gemeente
Dat de bestemming gewijzigd wordt van 'Agrarisch' naar 'Water', wil niet zeggen dat het groen verdwijnt. Groen past binnen de bestemming 'Water'. Het verzoek van reclamanten heeft dus betrekking op de feitelijke inrichting en die wordt bij de uitvoeringsfase nader ingevuld.
Om toch tegemoet te komen aan de wens van reclamanten, wordt de groenstrook juridisch geborgd door een aanduiding 'groen' op te nemen op de verbeelding langs de oostzijde van het plangebied. Ter plaatse van deze aanduiding zijn de gronden primair bestemd voor groenvoorzieningen.
Het groen rondom het woonwagenkamp valt niet binnen de plangrens, dus hier is opnemen van een aanduiding niet mogelijk.
Conclusie
De zienswijze is gegrond en leidt tot wijzigingen op de verbeelding en in de regels.
b. Reclamanten willen dat er maximale biodiversiteit wordt nagestreefd.
Standpunt gemeente
Ondanks het feit dat het plangebied gelegen is in bestaand stedelijk gebied en op geruime afstand van de zogeheten groenblauwe mantel zoals bedoeld in de provinciale Verordening Ruimte, streeft de gemeente naar een goede landschappelijke inpassing van het plan. De ecoloog van de gemeente heeft hierover al contact met de projectleider, in het bijzonder over de inrichting van het plangebied zodat het aantrekkelijker wordt voor grondgebonden fauna. In paragraaf 5.8 van de toelichting is de potentie van het plangebied voor grondgebonden zoogdieren beschreven. Het doel is om deze potentie zo veel als mogelijk te benutten.
Conclusie
De zienswijze is gegrond, maar leidt niet tot wijzigingen.
c. Reclamanten kregen tijdens het klankbordoverleg het idee dat er nog geen totaalplan is voor het gebied en willen dat er een gedegen inrichtingsplan komt zodat het gebied in één keer goed ingericht wordt.
Standpunt gemeente
Op dit moment is er bekend dat er een waterberging komt en een watergang richting het noorden. Er is ook bekend dat het plangebied voldoende capaciteit biedt om dit te realiseren. De specifieke technische randvoorwaarden moeten echter nader gedefinieerd worden en om die reden is het nog niet mogelijk om een compleet inrichtingsplan voor te bereiden. Dit gebeurt in een latere procedure. De klankbordgroep, die o.a. bestaat uit bewoners van de Meenthe, zal hierbij nauw betrokken worden.
Conclusie
De zienswijze is ongegrond. Het inrichtingsplan komt er wel, maar nog niet vóór de vaststelling van het wijzigingsplan.
Zienswijze 2 - bewoner Rugdijk
a. Volgens reclamant is een deel van zijn grond gelegen in het plangebied (aangemerkt als te ruilen grond).
Standpunt gemeente
Het plangebied is volledig gesitueerd op gemeentegrond. Reclamant refereert aan een kaart die geen deel uitmaakt van het wijzigingsplan. Deze kaart is door de projectleider van de waterberging overlegd. Op die kaart is inderdaad wel een voorstel gedaan voor grondruil.
Conclusie
De zienswijze leidt niet tot aanpassingen van het plan en is in die zin ongegrond.
b. Reclamant vindt de kaarten behorend bij het plan niet duidelijk, omdat de volgende zaken ontbreken: noordpeilen, straatnaamaanduidingen, het gebied waarvan het hemelwater wordt afgevoerd naar de aan te leggen waterberging, de herkenbare en vermelde waterlopen, het aan te leggen hemelwaterriool, boringen met de vermelding van de grondsoorten, de peilhoogten ten aanzien van het maaiveld ten opzichte van NAP, een doorsnede van de aan te leggen waterberging met vermelding van de hoogten ten opzichte van NAP van de bestaande en nieuwe situatie inclusief de vermelding van de GHG, locatie van een eventuele stuw voor waterbeheersing en aanduidingen van de hoogten van het maaiveld.
Standpunt gemeente
Ook hier refereert reclamant aan de kaart die geen deel uitmaakt van het wijzigingsplan. Op de verbeelding worden de genoemde elementen niet weergegeven. De bestemming wordt 'Water'. De technische randvoorwaarden en de feitelijke inrichting van het plan worden nog verder uitgewerkt. Verder zie c.
Conclusie
De zienswijze leidt niet tot aanpassingen van het plan en is in die zin ongegrond.
c. Reclamant beweert dat hij door het ontbreken van de onder zienswijze 2b genoemde informatie de invloed van het plan op de exploitatie van percelen in de directe omgeving niet kan beoordelen. Volgens reclamant is de hoogte van het waterpeil in de waterberging direct van invloed op de vruchtbaarheid van de bodem en op de woonkwaliteit ter plaatse van zijn woning (gelegen naast de geplande waterberging). Ook zou een wisselende grondwaterstand van negatieve invloed zijn op de draagkracht van de bodem onder zijn op staal gefundeerde woning, op de stabiliteit daarvan en het woonklimaat.
Standpunt gemeente
De aanleg van de waterberging heeft geen directe invloed op het grondwaterregime. Als er geen water in de berging staat, volgt het grondwater ter plaatse van de berging en directe omgeving het normale patroon. Bij een regenbui groter dan ca. 14mm., komt er water in de berging te staan. Dit zal ongeveer twee keer per jaar voorkomen. Dit water wordt dan gecontroleerd afgevoerd naar het oppervlaktewater om te voorkomen dat benedenstrooms wateroverlast ontstaat. Bij kleinere buien passeert het regenwater de berging wel, maar wordt het direct afgevoerd via de aangrenzende watergang.
Als de berging helemaal gevuld is, bij een regenbui die ongeveer eens per tien jaar voorkomt, dan duurt het vier tot acht dagen voordat de berging weer helemaal leeg is.
De bodemopbouw is slecht doorlatend. Hierdoor kan het water moeilijk wegzakken in de bodem waardoor de invloed op de lokale grondwaterstand beperkt is. Het grondwater in de directe omgeving wordt daarom nauwelijks beïnvloed. Voor zover de grondwaterstand stijgt boven de Gemiddeld hoogste bestaande grondwaterstand (ca. NAP +11,25m), wordt dit water via de bestaande en de aan te leggen waterlopen afgevoerd.
De hoogst optredende grondwaterstanden in de omgeving van het plangebied blijven dus ongewijzigd. De vruchtbaarheid van de bodem, draagkracht en leefklimaat worden niet negatief beïnvloed door de waterberging.
Conclusie
De zienswijze leidt niet tot aanpassingen van het plan en is in die zin ongegrond.
d. Reclamant schrijft dat een vereiste drooglegging voor het telen van gewassen niet is opgenomen in het plan en daardoor niet wordt gegarandeerd. Daarom verzoekt reclamant om een minimale hoogte op te nemen van 0,40m en een maximale hoogte van 0,80m onder het maaiveld.
Standpunt gemeente
Het perceel krijgt de bestemming 'Water' en wordt ingericht als waterberging. De aanduiding 'agrarisch', die agrarische bodemexploitatie mogelijk maakt, is bedoeld om grazen van vee niet uit te sluiten. Het is geen doel om hier gewassen te telen. Het opnemen van een eis voor het telen van gewassen is derhalve niet relevant.
Conclusie
De zienswijze leidt niet tot aanpassingen van het plan en is in die zin ongegrond.
e. Reclamant concludeert dat de verlaging voor de waterberging zal worden uitgevoerd met een vlakke bodem. In dat geval zal de berging niet volledig leeg kunnen lopen en ontstaat er een modderpoel die insecten aantrekt. Dit vormt volgens reclamant een bedreiging voor de gezondheid van omwonenden. Hiervoor is in het plan geen prognose opgenomen.
Standpunt gemeente
Gezien de fluctuatie van de grondwaterstand kan het terrein in het voorjaar incidenteel drassig zijn. In de winter kan het door de fluctuatie voorkomen dat de grondwaterstand stijgt tot boven de bodem van de waterberging. De grootste tijd van het jaar zal het terrein echter goed begaanbaar zijn. De bodem van de waterberging zal iets aflopen naar het midden, zodat oppervlaktewater geleidelijk wordt afgevoerd en niet in de berging blijft staan. Het is mogelijk dat er door de aanpassingen lokaal wijzigingen optreden in de voorkomende flora en fauna. Voor zover bekend leidt dit niet tot een ontwikkeling die schadelijk zou kunnen zijn voor de gezondheid.
Conclusie
De zienswijze leidt niet tot aanpassingen van het plan en is in die zin ongegrond.
f. Reclamant meent dat het water in de waterberging niet schoon zal zijn, omdat het wordt toegevoerd vanuit de bebouwde omgeving en daarom vervuiling wordt meegevoerd. In het plan is niet toegelicht wat hiervan de consequenties zullen zijn in de waterberging en op de bodem.
Standpunt gemeente
Het water in de waterberging is afstromend hemelwater uit stedelijk gebied. In vergelijking met overstortend rioolwater uit een gemengd rioolstelsel is de waterkwaliteit aanmerkelijk beter. De vervuiling van het afstromende hemelwater bindt zich aan het slib en zal grotendeels in de berging bezinken waardoor de waterkwaliteit verbetert. Hoewel de hoeveelheid en ernst van de vervuiling niet bekend is, zal die minder ernstig zijn dan in bermen en bermsloten van doorgaande wegen, vanwege de lage frequentie van belasting van de waterberging. Daarom zullen de consequenties voor de bodem zeer beperkt zijn.
Conclusie
De zienswijze leidt niet tot aanpassingen van het plan en is in die zin ongegrond.
g. Reclamant schrijft dat onduidelijk is welke bestemming het gebied heeft in de periode dat de berging niet gevuld is met water, omdat de berging slechts eenmaal per 10 jaar gebruikt zal worden.
Standpunt gemeente
De bestemming van het gebied wordt 'Water', of er nu wel of geen water in staat. De berging zal jaarlijks ongeveer twee keer benut worden, bij een regenbui van ca. 14mm. Bij kleinere buien passeert het regenwater de berging wel, maar blijft het er niet in staan. Het water wordt dan direct via de aangrenzende watergang afgevoerd. De definitieve inrichting van het plangebied is nog niet vastgesteld. Er is een functieaanduiding 'agrarisch' opgenomen om het grazen van vee niet planologisch uit te sluiten.
Conclusie
De zienswijze leidt niet tot aanpassingen van het plan en is in die zin ongegrond.
h. Volgens reclamant ontbreekt er een beschrijving van de samenstelling van de bodemopbouw in het plan. Er is niet aangegeven of er na aanleg van de waterberging nog sprake zal zijn van een vruchtbare bodem en zo nee, dan zal er een kale vlakte met modderpoelen en muggen ontstaan.
Standpunt gemeente
Zie zienswijze 2e.
Conclusie
De zienswijze leidt niet tot aanpassingen van het plan en is in die zin ongegrond.
i. Reclamant schrijft dat hij een deel van het plangebied al meer dan 40 jaar pacht van de gemeente. Een ander deel wordt jaarlijks via een repeterende overeenkomst aan hem ter beschikking gesteld. Nog een ander deel is eigendom van reclamant. Reclamant meent dat hij gecompenseerd moet worden voor het feit dat hij de gronden niet langer zal kunnen gebruiken voor de productie van voer voor zijn dieren.
Standpunt gemeente
Geen enkel deel van het plangebied is in eigendom van reclamant. Wel is het zo dat een gedeelte door middel van inscharing aan reclamant ter beschikking is gesteld. De inscharing is een overeenkomst die loopt van jaar tot jaar. Reclamant kan hier geen rechten aan ontlenen. Samen met reclamant wordt gekeken naar een alternatief (voorstel grondruil bv.). Voor 2017 is met reclamant afgesproken dat het perceel nog gebruikt mag worden voor het grazen van vee tot er werkzaamheden plaatsvinden.
Conclusie
De zienswijze leidt niet tot aanpassingen van het plan en is in die zin ongegrond.