Wilhelminapark beschermd stadsgezicht 2012, 1e wijziging (Wilhelminapark 12a)
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0855.WYZ2016001-e001 |
Plantype: | wijzigingsplan |
Toelichting
Inhoudsopgave
1.1 Aanleiding voor wijzigingsplan
Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader
Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders
4.2 Historische geografie, archeologie en cultuurhistorie
Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog en overleg
8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding voor wijzigingsplan
Een particuliere initiatiefnemer heeft het plan om een theehuis en een bed & breakfast te beginnen bij de eigen woning aan het Wilhelminapark 12-12a. In het pand is ook een kantoor aan huis gevestigd. In het vigerende plan is deze locatie gelegen in de bestemming Gemengd-1 en daar is (dag)horeca niet toegestaan. Het theehuis past dus niet in het bestemmingsplan. Voor horeca is wel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen en om die reden is een wijzigingsplan opgesteld. De bed & breakfast van twee kamers past al in het vigerende bestemmingsplan.
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanwijziging waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
1.2 Het plangebied
Het plangebied omvat de percelen kadastraal bekend gemeente Tilburg, sectie N, nrs. 19014, 19015 en 19016, plaatselijk bekend Wilhelminapark 12 en 12a te Tilburg.
Afbeelding: ligging plangebied in gemeente Tilburg (rode stip)
1.3 Voorgaande plannen
Dit wijzigingsplan is een wijziging op het bestemmingsplan Wilhelminapark beschermd stadsgezicht 2012, vastgesteld door de gemeenteraad op 21 januari 2013.
Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied
2.1 Ruimtelijke structuur
Het plangebied is gelegen aan het Wilhelminapark. Op de plaats van een oude herdgang, een driehoekig plein waar paden en wegen samenkwamen, ligt sinds 1898 het Wilhelminapark. Landschapsarchitect Leonard Springer ontwierp het als een romantisch, open stadspark. Het kenmerkt zich door een sikkelvormige waterpartij, open weiden, slingerende paden en verspreide boomgroepen. Ongeveer een eeuw later is het park door Michael van Gessel in de geest van Springer gerenoveerd. Rondom het park is een brede band van hardsteen aangelegd, waarin het gedicht 'Roeien' van Martinus Nijhoff is te lezen. Rond het park liggen gebouwen van Tilburgse architecten uit het begin en het eind van de twintigste eeuw.
2.2 Functionele structuur
De functionele opbouw van het gebied waarin het plangebied gelegen is, hangt sterk samen met de historische structuur.
Rondom het Wilhelminapark is van oudsher een grotere menging van functies aanwezig. Behalve de historisch gegroeide functionele structuur heeft ook de maat van de panden en percelen een positieve invloed op de gebruiksmogelijkheden. Ze bieden goede mogelijkheden voor het vestigen van commerciële, maatschappelijke en dienstverlenende functies, naast wonen.
De westzijde van het Wilhelminapark heeft relatief veel panden die in gebruik zijn als kantoor. De zuidoostzijde kent een mix van winkels, maatschappelijke instellingen, horeca en woningen. De noordzijde kent naast kantoren een wat groter aandeel woonpanden.
2.3 Technische infrastructuur
Binnen het plangebied bevinden zich geen belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie (bijvoorbeeld in verband met in acht te nemen belemmeringenstroken of veiligheidszones).
Afbeelding: ligging plangebied aan het Wilhelminapark (rood omcirkeld)
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader
3.1 Rijk
3.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
In het voorliggende plan is sprake van een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Het betreft een theehuis met een oppervlakte van slechts 18 m². In de buurt van het plangebied is dit type horeca nog niet vertegenwoordigd. De voorgenomen ontwikkeling en bouw van het theehuis aan het Wilhelminapark 12a te Tilburg verlangt vanwege de beperkte oppervlakte geen toetsing, respectievelijk onderbouwing ingevolge de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.
3.2 Provincie
3.2.1 Structuurvisie
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid. De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen:
De kwaliteit van het landschap;
De ontwikkeling van het buitengebied;
De regionale verstedelijking.
3.2.2 Verordening ruimte Noord-Brabant 2014
Provinciale Staten van Noord Brabant hebben in hun vergadering van 10 juli 2015 de Verordening ruimte 2014 opnieuw vastgesteld. Deze verordening is op 15 juli 2015 in werking getreden.
In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.
Relatie met de structuurvisie
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.
Inhoud
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:
ruimtelijke kwaliteit;
stedelijke ontwikkelingen;
natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
overige ontwikkelingen in het buitengebied.
Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.
Wijzigingen en ontheffingen
In de verordening is voor een aantal onderwerpen de mogelijkheid opgenomen om de grens van een gebied te wijzigen. Daarnaast is er een algemene ontheffingsmogelijkheid opgenomen. Ook kunnen gemeenten om wijziging van de begrenzing van gebieden verzoeken, zonder dat de verordening daarvoor regels stelt: de jaarlijkse actualisering.
3.3 Gemeente
3.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert en welke prioriteiten daarbij gelden.
De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People. Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet. We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit. Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
de Brabantstrategie
de Regiostrategie
de Stadsstrategie.
In het voorliggende wijzigingsplan gaat het om een kleinschalig initiatief op wijkniveau. Om die reden wordt uitsluitend de Stadsstrategie besproken.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.
Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten;
Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig;
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk;
Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding;
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners;
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal;
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar;
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen;
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers;
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken.
3.3.2 Structuurvisie Linten in de Oude Stad
De Structuurvisie linten is vastgesteld omdat de huidige bestemmingsplannen onvoldoende de gewenste kwaliteit in de linten te sturen. Naast ruimtelijke aspecten (o.a. hoogte/ breedte nieuwbouw) is ook de eenzijdige gerichtheid van ontwikkelaars op appartementen een punt van zorg. Er wordt (te) kolossaal (in hoogte en breedte) gebouwd, winkels verdwijnen, er is steeds meer leegstand, historische panden worden gesloopt en er is een gebrek aan kwaliteit van de openbare ruimte. Kortom, de linten gaan in zijn algemeenheid in sfeer en functie achteruit en de roep om meer bijsturing wordt steeds luider. Algemene wens is te komen tot een introductie van een nieuwe manier van omgaan met de linten (dit gaat niet alleen om het bouwen, maar ook om de contacten met bewoners, ondernemers, de inrichting openbare ruimte etc.). Deze manier moet meer bijdragen en beter aansluiten op het karakter en de sfeer van de linten en die een aantal problemen waar de linten nu mee kampen oplost. De linten zijn erg belangrijk voor de economie van Tilburg. Circa 10% van de werkgelegenheid en 21% van het aantal winkels (met 17% van de winkelvloeroppervlakte) bevinden zich in de linten. De goede bereikbaarheid, de sterke menging van functies en de aanwezigheid van bekende winkels zijn sterke punten. In de structuurvisie wordt een onderscheid gemaakt tussen bedrijvige en rustige linten:
bedrijvige linten: Bedrijvige linten kenmerken zich door relatief veel doorgaand verkeer met veel bedrijven en winkels (meer dan 20%). Samen met de ringbanen vormen de 'bedrijvige linten' het huidige ontsluitingssysteem voor auto's in de Oude Stad;
rustige linten: In deze linten ligt het accent op de functie wonen (min. 80 %). De bedrijvigheid is hier ondergeschikt.
Doelen
De doelen met betrekking tot rustige en bedrijvige linten in de Oude Stad zijn de volgende:
bescherming van de historische structuur en het erfgoed, alsmede aandacht voor de historische uitstraling van de linten: naast behoud van de meest waardevolle beeldbepalende ensembles kan de historie in de linten als randvoorwaarde, inspiratiebron of referentie voor nieuwe ontwikkelingen benut worden;
vergroten van de herkenbaarheid van de linten en hun identiteit (openbare ruimte en verkeer;
introductie van een nieuwe manier van bouwen die meer bijdraagt aan het karakter en de sfeer van de linten en die een aantal problemen waar de linten nu mee kampen oplost;
behoud en stimulering van de dynamiek van de bedrijvige linten: onder dynamiek wordt verstaan de combinatie van doorgaand verkeer en de aanwezigheid van een aanzienlijke hoeveelheid winkels en bedrijven (meer dan 20%);
behoud en bevordering van de diversiteit van het wonen aan de linten met respect voor de historische perceelsgewijze bouwwijze van woningen en door beperking van de mogelijkheden van appartementenbouw.
De visie op de linten volgt de drie thema's ruimtelijke ordening (met de subthema's detailhandel/bedrijvigheid, wonen, cultuurhistorie en stedenbouw), openbare ruimte en samenwerking met partijen op de linten.
1. Ruimtelijke ordening
I Detailhandel/bedrijvigheid
versterken dynamiek en levendigheid in de linten
de linten economisch vitaal houden (o.a. ondernemersklimaat op peil houden).
- maatregelen detailhandel/bedrijvigheid
A. De dynamiek concentreren in bedrijvige linten
B. Stimuleren de broedplaatsfunctie in bedrijvig linten
C. Investeren in samenwerking tussen overheid en ondernemers.
II Wonen
behouden en versterken van de diversiteit in bebouwing en bewoning
beperken van appartementenbouw
historisch karakter van de linten als woonkwaliteit behouden.
- maatregelen wonen
A. Aanpassing van de functie wonen in bestemmingsplannen
B. Aanpassing van richtlijnen bouwbreedte en bouwhoogte (K1,'korrel overig')
C. Stimuleren van nieuwe woonvormen.
III Cultuurhistorie
inzet erfgoed (objecten en structuur) als randvoorwaarde voor beheer en ontwikkeling
meer zorg voor historische bebouwing en de kenmerkende korrelgrootte
behoud van ensembles.
- maatregelen cultuurhistorie
A. Planologisch vastleggen van cultuurhistorische ensembles
B. Formaliseren in de systematiek van de beheerbestemmingsplannen
C. Visie linten effectueren binnen specifieke planologische mogelijkheden
D. Stimuleren van hergebruik van waardevolle ensembles en monumenten
E. Investeren in uitstraling en communicatie van/over de linten.
IV Stedenbouw
zorgvuldiger omgaan met de linten door aandacht voor:
de korrel, maat en schaal van de bebouwing
aanwijzing van ensembles
aandacht voor de overgang van de linten naar de buurt
benadrukken van het verschil tussen monofunctionele woongebieden achter de linten en rustige en bedrijvige linten door een andere manier van bouwen (bijv. grotere diversiteit of meer stedelijke woningtypes aan de bedrijvige linten)
aandacht voor diversiteit in de linten.
- maatregelen stedenbouw
A. Beperking van de bouwbreedte en bouwhoogte
B. Niet alleen kijken naar de bebouwingswand, maar naar de volledige diepte van het perceel
C. Ondergronds parkeren is niet verplicht. Het is wel verplicht om parkeerplaatsen mee te verkopen
D. Door het beschermen van ensembles verwanding (= te lange en brede gebouwen) tegengaan.
2. Openbare ruimte
behouden en versterken van de herkenbaarheid en continuïteit van de linten
investeren in de kwaliteit, uitstraling en aantrekkelijkheid van de openbare ruimte.
- maatregelen openbare ruimte
A. Afstemmen van evt. hogere eisen in de bedrijvige linten met beheer en onderhoud bedrijvige linten
B. Groen waar het kan
C. Meer aandacht voor het verblijfskarakter
D. Efficiënter omgaan met parkeren
E. Toepassen van principeprofielen voor rustige en bedrijvige linten
F. Bij herinrichting linten aansluiten op het Meerjarenprogramma.
3. Samenwerking
het collectief belang van de linten benadrukken en uitdragen
bedrijvigheid op bedrijvige linten vitaal houden
gezamenlijke laagdrempelige projecten opzetten.
- maatregelen samenwerking
Voortzetten lintenmanagement op de Korvelseweg en Besterdring
Afbeelding: Structuurvisie Linten oude stad: bedrijvige en rustige linten
Het plangebied van het voorliggende wijzigingsplan is gelegen aan het Wilhelminapark, in de Structuurvisie Linten in de Oude Stad aangeduid als een bedrijvig lint.
Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
4.1 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan 'redelijke eisen van welstand', zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel 'Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan'.
Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.
Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.
4.2 Historische geografie, archeologie en cultuurhistorie
4.2.1 Historische geografie
Het is op basis van de geomorfologische kaart onduidelijk of het plangebied deel uitmaakt van een dekzandrug, -vlakte of -laagte. Afgaand op in 2015 ten westen van het plangebied uitgevoerd bodemonderzoek gaat het om Brabantse leem die in het Weichselien in de Roerdalslenk is afgezet.
Het Wilhelminapark is de westelijke en belangrijkste helft van de vroegere herdgang Veldhoven. Al sinds de late middeleeuwen was de locatie van het park een onbebouwde driehoek in gemeenschappelijk bezit.
Het huidige park is in 1897 en 1898 aangelegd naar ontwerp van de tuin- en landschapsarchitect L.A. Springer. De oudst beschikbare kaart van het gebied dateert van 1758. Hierop is te zien dat er dan al sprake is van, weliswaar rondom vrijstaande maar min of meer aaneengesloten bebouwing van de pleinwanden. Al tenminste vanaf het begin van de 19e eeuw is het karakter van de bebouwing eerder bedrijfsmatig te noemen dan dat er sprake is van agrarische functies. De pleinwanden staan al sinds de 17e en 18e eeuw bekend als een vestigingsplaats voor notabelen.
De huidige bebouwing van het Wilhelminapark gaat veelal niet verder terug dan het midden van de 19e eeuw, al valt niet uit te sluiten dat zich achter recentere gevels nog substantiële restanten van ouder bebouwing bevinden. Bedrijfsmatige activiteiten werden vooral op de achterterreinen ontwikkeld. Goede voorbeelden hiervan zijn de leerlooierij op nr. 112 (gemeentelijk monument) maar ook de bebouwing bij nr. 129. Uit foto’s van rond 1900 blijkt dat de bebouwing veelal slechts uit één bouwlaag met kap bestaat met bedrijfsbebouwing op het achterterrein. Wel is er dan al een ontwikkeling ingezet waarbij er sprake is van enige schaalvergroting en de éénlaags bebouwing wordt vervangen door twee- of drielaags bebouwing, vaak in een eclectische of aan de Art Nouveau gerelateerde vormentaal. In de eerste decennia van de 20ste eeuw maken de grote gebouwen hun entree aan het Wilhelminapark. Vermeldenswaardig zijn de zuivelfabriek uit 1913 en het voormalige klooster van de Franciscanessen uit 1928.
De bebouwing in het noordwestelijke deel van het Wilhelminapark (waarbinnen het plangebied is gesitueerd) komt voornamelijk tot stand in de periode tussen 1890 en 1910. Het gebied direct ten westen van het plangebied wordt in de periode na 1995 ingevuld met moderne woonbebouwing die nu het voorterrein van museum De Pont omkadert.
4.2.2 Archeologie
AMK: in of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen terreinen gelegen die zijn opgenomen in de Archeologische Monumenten Kaart van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).
IKAW: het plangebied is niet gekarteerd op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden van de RCE.
Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ArWaTi): het plangebied is gebied is gelegen in een zone met een hoge archeologische verwachting.
Voor een uitbreiding van het ten westen van het plangebied gelegen museum De Pont is door RAAP in 2015 een archeologische begeleiding tijdens de voorbereidende werkzaamheden uitgevoerd. (G. Zielman MA, RAAP-RAPPORT 3028, Uitbreiding Museum de Pont, Gemeente Tilburg, Archeologisch onderzoek: een archeologische begeleiding (conform KNA protocol opgraven).
De resultaten van de archeologische begeleiding wijzen uit dat in het plangebied en in aangrenzende percelen met archeologische resten rekening gehouden moet worden. Het gaat om nederzettingssporen uit de periode Late Bronstijd-Late IJzertijd en mogelijk om sporen van een erf uit de Nieuwe tijd (17e eeuw).
Gelet op de resultaten van het RAAP-onderzoek kan gesteld worden dat archeologische verwachting in het plangebied middelhoog tot hoog is.
Bij planrealisatie zal er geen of nauwelijks nieuwe bodemverstoring optreden omdat de functies binnen de bestaande bouwvolumes gerealiseerd worden. Ondanks de archeologische verwachting in het plangebied wordt dan ook geen archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk geacht.
4.2.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich diverse op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening Gemeente Tilburg beschermde monumenten. Wilhelminapark 13, 31, 34-37, 63, 124 zijn rijksmonumenten. Wilhelminapark 25, 42, 106-108 zijn gemeentelijke monumenten.
De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). In het plangebied komen geen panden voor uit die periode. De MIP-panden hebben in het vigerende bestemmingsplan de status cultuurhistorisch waardevolle bebouwing gekregen en zijn door planologische regelgeving beschermd. In en in de nabijheid van het plangebied gaat het om de panden Wilhelminapark 6, 11, 12/12A, 16-24.
Het pand Wilhelminapark 12 is in 1908 gebouwd naar ontwerp van C. Kocken als woning voor de manufacturier A. Pessers-Daniëls. De woning kwam op de plaats van een houtmagazijn.
Historische structuren. Het plangebied maakt deel uit van het op 7 maart 2014 als rijksbeschermd stadsgezicht aangewezen gebied Wilhelminapark/Goirkestraat. Planrealisatie heeft geen negatieve gevolgen voor de structuur of uitstraling van dit gebied.
Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant is het gebied rondom Wilhelminapark en Goirkestraat gewaardeerd als een gebied van zeer hoge stedenbouwkundige waarde.
Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.
4.2.4 Conclusie
Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast.
Voor wat betreft de archeologie is er op de planlocatie geen vervolgonderzoek noodzakelijk. Er zijn geen of nauwelijks nieuwe bodemverstoringen.
4.3 Horeca
De gemeenteraad heeft op 30 januari 2017 het horecabeleid vastgesteld. Daarin is de volgende doelstelling opgenomen.
"Tilburg wil een gastvrije stad zijn. Met het nieuwe horecabeleid willen we een bijdrage leveren aan een horecaaanbod dat aansluit bij de wensen van de bewoners en bezoekers van de stad. We kiezen voor horeca die een meerwaarde heeft voor de functie van gebieden, om daarmee de gastvrijheid van Tilburg te benadrukken. Daarnaast willen we binnen het beleid ruimte houden voor vernieuwing van het aanbod. De stad realiseert hiermee een horeca aanbod waarvoor mensen nu, en in de toekomst, naar Tilburg komen en er willen verblijven."
Ruimte voor vernieuwing/innovatie van het aanbod
Nieuwe horeca-initiatieven moeten de aantrekkelijkheid van bepaalde gebieden vergroten of behouden.
Gebieden als de binnenstad en het buitengebied zijn van groot belang voor het woon- en leefklimaat en
bezoekers, vanwege de vele voorzieningen en mogelijkheden voor recreatie en ontspanning. Door daar in te
zetten op (vernieuwende) horeca(concepten) kunnen deze gebieden een grotere waarde krijgen voor inwoners
en bezoekers. Onderscheidende horecaconcepten, al dan niet in combinatie met een bijzondere locatie,
moeten ruimte kunnen krijgen in Tilburg.
Evenwichtig aanbod
Bij het vormgeven van het horecabeleid dient tevens een balans te worden gevonden met andere functies
zoals de leefbaarheid in wijken of de mogelijkheid om te ondernemen (in andere sectoren). Ook bij de omvang
van het aantal horecagelegenheden moet een balans worden gevonden. Het toevoegen van horeca komt de
diversiteit en spreiding van het aanbod ten goede. Bij overaanbod kan het rendement van horecabedrijven
onder druk komen staan. Dit kan tot gevolg hebben dat de kwaliteit afneemt en dat daardoor niet voldoende
ruimte is voor vervangingsinvesteringen en het investeren in het vernieuwen van het concept.
Horeca-categorieën
In het horecabeleid zijn categorieën opgenomen. Zo ontstaat de mogelijkheid om te sturen op de ontwikkeling
van horeca die past bij het karakter van het gebied. Denk hierbij aan de wenselijkheid van daghoreca in
winkelgebieden en het voorkomen van overlast van horeca die lang geopend is in gebieden waar ook (relatief
veel) woningen aanwezig zijn. In het horecabeleid is daarom gekozen voor een nieuwe typering van horecacategorieën waarmee aansluiting gezocht wordt bij het belangrijkste bezoekmotief van de consument en waarmee richting kan worden gegeven aan de ontwikkeling van horeca die aansluit bij de kwaliteiten van een specifiek gebied.
Categorie I (Daghoreca)
Horeca inrichting, met openingstijden gerelateerd aan de winkeltijden (daghoreca), niet zijnde een horeca
inrichting als bedoeld in categorie II, waar hoofdzakelijk (kleine etenswaren) en/of dranken worden verstrekt.
Voorbeelden zijn: thee & koffie-concepten, brood & lunchconcepten, ijs & yoghurt concepten. Daarnaast zijn
ook concepten zoals omschreven bij categorie III mogelijk indien de openingstijden kunnen worden beperkt.
Categorie II (Droge horeca):
Horeca inrichting waar hoofdzakelijk kleine etenswaren en/of alcoholvrije dranken worden verstrekt.
Voorbeelden zijn aan te merken: fastfoodconcepten, healthy fastfoodconcepten, snackbars, shoarmazaken.
Indien alcohol wordt verstrekt valt het bedrijf in categorie III.
Categorie III (Eetgelegenheden):
Horeca inrichting, niet zijnde een horeca inrichting als bedoeld in categorie II, waar hoofdzakelijk maaltijden
worden verstrekt. Voorbeelden zijn: restaurants, pizzeria's, all-you-can-eat-concepten, café-restaurant.
Categorie IV (Café - Barconcepten):
Horeca inrichting waar hoofdzakelijk dranken worden verstrekt, en waar eventueel in combinatie daarmee
kleine etenswaren worden verstrekt. Voorbeelden zijn: cafés, bars, pubs, bier-, wijn- en cocktailconcepten.
Categorie V (Uitgaan & Zalen):
Horeca inrichting waar hoofdzakelijk dranken worden verstrekt en entertainment wordt aangeboden, zoals
(live) optredens en mechanische muziek. Voorbeelden zijn: clubs, discotheken, feestcafés, uitgaansconcepten,
zalen- en partycentra, danscafés, karaokebars. Combinatie met (onderdelen) van categorieën III en IV vallen
ook binnen deze categorie.
Categorie VI (Verblijfshoreca):
Horeca inrichting waar hoofdzakelijk gelegenheid tot tijdelijk slaapverblijf wordt gegeven, en waar eventueel in
combinatie daarmee maaltijden, dranken en/of kleine etenswaren worden verstrekt. Voorbeelden zijn: hotels,
motels en pensions.
Gewenste ontwikkelingen per gebied
Binnenstad
De belangrijkste concentratie van horeca bevindt zich in de binnenstad in het horecaconcentratiegebied (HCG).
Het HCG bestaat uit: Heuvel, Korte Heuvel, Piusplein, Heuvelring/Piusstraat, Paleisring, Oude Markt / Heikese
Kerk. Hier is ruimte voor een ruim en divers aanbod van horeca, juist ook horeca die zich specifiek richt op
uitgaand publiek. In andere delen van de binnenstad zoals het Kernwinkelgebied, de Spoorzone, Veemarktkwartier, Piushaven en het Dwaalgebied heeft de horeca een ondersteunende functie en zijn andere functies zoals wonen, winkelen en werken de hoofdfunctie. Uitbreiding van horeca is in deze gebieden wenselijk als dit bijdraagt aan de sfeer en aansluit op de hoofdfunctie van het betreffende deelgebied. Hierbij blijft de balans met de andere functies van groot belang.
Woongebieden en overige winkelgebieden
Voor vestiging van horeca in woonwijken wordt allereerst gedacht aan winkelgebieden of andere locaties waar
meerdere publieksgerichte functies zijn gevestigd of waar mensen toch al naar toegaan, bijvoorbeeld voor
recreatie. Denk hierbij aan een buurtwinkelcentrum, MFA of park.
Aan de bedrijvige linten is horeca, net als in andere winkelgebieden, ondersteunend aan de hoofdfunctie.
In met name de grotere winkelgebieden is vaak horeca gevestigd die ook wijk gebonden is. Naast op winkelend
publiek gerichte daghoreca, kan hier ook gedacht worden aan een restaurant. Vanwege de goede
bereikbaarheid en parkeergelegenheid bij dit soort centra, is dit een goede plek voor dergelijke
horecavoorzieningen.
Bij buurtwinkelcentra is zeer beperkt ruimte voor uitbreiding. Hierbij moet ook gedacht worden aan
bijvoorbeeld afhaalformules, die veelal ook mogelijk zijn binnen de bestemming detailhandel. Overaanbod aan
'horeca' is een risico, mede doordat het onderscheid tussen detailhandel en horeca juist op dit soort locaties
vaak onduidelijk is.
Buitengebied en bedrijventerreinen
In het (toeristisch) buitengebied speelt horeca een belangrijke rol bij de kwaliteit van het gebied en de
aantrekkingskracht voor bezoekers. In deze gebieden is (beperkt) ruimte voor daghoreca en restaurants.
Horeca op bedrijventerreinen is ondergeschikt aan de bedrijfsfuncties en alleen bedoeld voor de mensen die er
werken. Zelfstandige horeca hoort niet thuis op de Tilburgse bedrijventerreinen. De bestaande centra en
bestaande horecaconcentraties horen immers vitaal te blijven.
Horeca bij winkels en dienstverlenende bedrijven (additionele horeca)
Door maatschappelijke en economische ontwikkelingen ontstaat er bij consumenten steeds meer een behoefte aan onderscheidende concepten in zowel winkels als horeca. Hoe meer een (winkel-)gebied gericht is op recreatief winkelen of verblijf, hoe groter de behoefte aan 'beleving'. Voorbeelden van deze ontwikkelingen
zijn een lunchroom in een boekenwinkel, een kapsalon met een wijnbar (mits gescheiden ruimtes) of een
lunchroom waar het gehele interieur te koop is. Deze ontwikkeling vindt op dit moment met name plaats
binnen de detailhandel waar steeds meer 'horeca-elementen' een plaats krijgen.
Het is voor winkeliers mogelijk om binnen de bestaande regels maximaal 33% van de winkeloppervlakte in te
richten voor horeca-activiteiten. Voor horecabedrijven die tevens alcohol verkopen gelden op grond van de
Drank en Horecawet (DHW) aanvullende (inrichtings-)eisen. Deze eisen gelden in Tilburg ook voor bedrijven die
geen alcohol schenken, maar wel langer geopend willen zijn dan op grond van de winkeltijdenverordening
mogelijk is.
Ondersteunende horeca
Horeca is ook een zeer wenselijk onderdeel van andere (maatschappelijke) voorzieningen zoals een
schouwburg, buurthuis of sportvoorziening. Deze horeca staat ten dienste van een andere hoofdfunctie. Deze
hoofdfunctie is dan ook opgenomen in het bestemmingsplan. Het schenken van alcohol is toegestaan middels
een Drank- en Horecavergunning.
Theehuis Wilhelminapark 12a
De voorgenomen ontwikkeling van het theehuis aan het Wilhelminapark 12a is een ontwikkeling die past binnen het Tilburgse horecabeleid. Het initiatief past in categorie 1, daghoreca, en wordt als zodanig aangeduid in het voorliggende wijzigingsplan. Het adres is gelegen aan een bedrijvig lint, waar horeca ondersteunend is aan de hoofdfunctie van het gebied. Dit type horeca is nog niet aanwezig in de omgeving en draagt tevens bij aan het behalen van de doelstelling uit de Stuctuurvisie Linten in de Oude stad, namelijk het versterken van de dynamiek en levendigheid in de bedrijvige linten. De locatie is gelegen op de route van het station naar museum De Pont en het Textielmuseum. Het theehuis zal een horecafunctie hebben op wijkniveau en de bezoekers van de musea behoren tot de doelgroep.
4.4 Verkeer en parkeren
4.4.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg
De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zetten we in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.
Onze gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In onze nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben onze inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met onze aanpak willen we meer dan alleen verkeersstromen in goede banen leiden. We willen de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.
Mobiliteitsagenda 013
De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.
4.4.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:
Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;
In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;
Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;
Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;
Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.
4.4.3 Nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'
In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd. Zie hiervoor Bijlage 1 Parkeernormen bij de regels van dit wijzigingsplan. Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent parkeernormen voor een range aan functies. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies op te nemen die in de gemeente Tilburg voorkomen.
Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.
Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.
Toets aan de parkeernormen
Het voorliggende plan betreft een kleinschalig initiatief. Er wordt een aanbouw van ongeveer 18 m² geplaatst ten behoeve van een theehuis van maximaal 80 m² met een (dag)horecafunctie op wijkniveau dat met name gericht zal zijn op voorbijgangers, zoals bezoekers van de nabijgelegen musea. De bed & breakfast van twee kamers (en vier kamers met een binnenplanse ontheffing) is reeds mogelijk in het vigerende bestemmingsplan, dus hierdoor ontstaat geen grotere parkeerbehoefte. Alleen het theehuis brengt een toename van de parkeerbehoefte met zich mee van maximaal 3 parkeerplaatsen. Er is geen ruimte voor aanleg van parkeergelegenheid op eigen terrein. Volgens de Nota Parkeernormen 2017 wordt bij kleine ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen geen parkeereis gesteld, omdat deze ontwikkelingen slechts een marginaal effect hebben op de toename van de parkeerdruk in de omgeving. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal het bouwplan definitief getoetst worden aan de parkeernormen.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
5.1 Milieuhinder bedrijven
Bij het beoordelen van de (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
In het onderliggende plan is sprake van een toevoeging van een daghoreca-functie. De overige bestemmingen blijven gelijk met het eerder geldende bestemmingsplan. Binnen dit plan is voor de gemengde bestemming aansluiting gezocht bij de lijst functiemening. Het onderliggende plan past daar goed binnen. Horeca Cat 1 zijn activiteiten die vallen onder A-inrichtingen van de gemengde lijst en die dus aanpandig aan woningen kunnen. Daarmee kan op omliggende woningen nog steeds een goed woon- en leefklimaat geborgd worden.
5.2 Externe veiligheid
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.
Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.
De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.
Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".
5.2.1 Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is in een besluit vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.
In Bijlage 1 Risico inventarisatie en verantwoording zijn de risicobronnen die relevant zijn (binnen het invloedsgebied liggen) geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied in het invloedsgebied ligt van de Rijksweg A58 en de spoortrajecten Breda - Tilburg en Tilburg - Vught. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de bijlage.
5.2.2 Conclusies en restrisico
In het plangebied wordt de aanbouw van een theehuis mogelijk gemaakt. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van drie transportroutes. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie Bijlage 1 Risico inventarisatie en verantwoording). Bij de verantwoording is gebruik gemaakt van het standaardadvies van de brandweer Midden- en West-Brabant.
Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:
Het groepsrisico van de verschillende risicobronnen neemt niet toe;
De bereikbaarheid van het plangebied is goed;
Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit;
Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings- en alarmeringssysteem), dit biedt de mogelijkheid de bewoners tijdig te waarschuwen;
De aanwezigen kunnen het plangebied goed ontvluchten;
Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Bij mechanische ventilatie heeft het de voorkeur dat deze in de meterkast kan worden uitgezet. Hiermee is langdurig verblijf inpandig bij een toxische wolk mogelijk;
De brandweer voldoet aan de opkomsttijd conform het dekkings- en spreidingsplan.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
5.3 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
5.3.1 Weg- en railverkeerlawaai
Binnen het plangebied is sprake van een toevoeging van een daghoreca-functie. De overige bestemmingen blijven gelijk met het eerder geldende bestemmingsplan. Met de daghoreca-functie wordt geen geluidgevoelige bestemming toegevoegd die binnen de zones van wegen liggen, zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen") respectievelijk binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda/Tilburg-Eindhoven/Tilburg-'s-Hertogenbosch. De normen uit de Wet geluidhinder respectievelijk het Besluit geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing.
5.3.2 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
5.3.3 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
5.4 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van een daghoreca-functie (theehuis) (en twee kamers voor een B&B). De verkeersaantrekkende werking zal door de bestemmingsplanwijziging niet of nauwelijks veranderen ten opzichte van de huidige situatie. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Er zijn geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.
5.5 Geur
In en om het plangebied zijn geen zware industriële en agrarische bedrijven toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële of agrarische geurhinder.
5.6 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties.
Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.
Analyse plangebied
Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. Op de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld.
Afbeelding: bodemkwaliteitszone wonen
Het bestemmingsplangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszone wonen. Voor de gronden binnen het bestemmingsplangebied zijn bij de gemeente Tilburg geen actuele onderzoeken beschikbaar. Uit historisch onderzoek is gebleken dat er op de locatie een ondergrondse tank aanwezig is geweest. De tank is in 1996 gesaneerd (KIWA saneringscertificaat niet aanwezig).
Conclusie
Van de locatie zijn geen actuele bodemonderzoeksgegevens bekend. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen wordt nader bepaald of actueel bodemonderzoek vereist is.
5.7 Natuur en ecologie
5.7.1 Wettelijke kaders
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk 'houtopstanden' (ter vervanging van de Boswet). De Wet Natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats. Deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep" (Dienst Regelingen, 2009). Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn.
Overige inheemse broedvogels
Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn
Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling. De algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant.
Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Verordening ruimte 2014. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
Om op een ontwikkelingsgerichte manier invulling te geven aan de wettelijke beschermingsstatus van gebouw bewonende diersoorten, heeft Gemeente Tilburg het Soortenmanagementplan Oude Stad Tilburg (hierna SMP) opgesteld. Hieraan is een gebiedsontheffing Flora- en faunawet gekoppeld, waar initiatiefnemers van bestemmingsplannen in de Oude Stad (het gebied begrensd door het Wilhelminakanaal, A58 en bosgebieden aan de westzijde van Tilburg) gebruik van kunnen maken. Initiatiefnemers van ontwikkelingen met mogelijke effecten op de gebouw bewonende soorten huismus, gierzwaluw en vleermuizen hoeven in dat geval niet meer afzonderlijk jaarrond onderzoek uit te voeren of een ontheffing aan te vragen. In plaats daarvan gelden een aantal voorwaarden uit het SMP, zoals het uitvoeren van een omgevingscheck voorafgaand aan de werkzaamheden, het werken volgens het "Ecologisch Werkprotocol SMP" en het aanbrengen van faunavoorzieningen in nieuwbouw.
5.7.2 Analyse plangebied
Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Kampina & Oisterwijkse Vennen op ruim 5 km van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.
Natuurbescherming in Verordening Ruimte 2014
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Verordening Ruimte. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op circa 2 km ten noordwesten van het plangebied. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 5.1 lid 6 van de Verordening Ruimte, zijn gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling redelijkerwijs uit te sluiten.
Soortenbescherming
Het plangebied ligt binnen het gebied waar het "Soortenmanagementplan Oude Stad Tilburg" van toepassing is en gebruik gemaakt kan worden van de gebiedsontheffing voor huismus, gierzwaluw en vleermuizen. In voorliggend plan worden echter geen negatieve effecten op gebouwbewonende soorten verwacht. Er hoeft daarom geen gebruik gemaakt te worden van de gebiedsontheffing.
Tevens zijn in het gebied begroeiingen aanwezig waar vogels in kunnen nestelen, in de vorm van tuinbeplanting. Het gaat daarbij om vogelsoorten waarvan de nesten uitsluitend gedurende de broed- en nestperiode beschermd zijn. Vaste, jaarrond beschermde nesten zoals roofvogel- en roekennesten zijn niet aanwezig. Negatieve effecten op broedende vogels dienen te worden voorkomen door begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen te verwijderen buiten het broedseizoen. De periode van 15 maart tot 15 juli wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. De Wet Natuurbescherming kent echter geen standaardperiode voor het broedseizoen, het gaat erom of er een broedgeval is. De genoemde periode kan daarom slechts als vuistregel worden gehanteerd.
Voor overige soortgroepen geldt dat het plangebied uitsluitend geschikt is als vaste rust- en verblijfplaats van soorten van algemeen vrijgestelde soorten. Tenslotte is voor alle soorten de wettelijke zorgplicht voor flora en fauna van kracht. In het kader van de zorgplicht zijn echter geen specifieke voorzorgsmaatregelen verbonden aan dit plan.
5.7.3 Conclusie
Vanuit de wettelijke gebiedsbescherming van Natura 2000-gebieden zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Ook vanuit de natuurbeschermingsregels uit de Verordening Ruimte (Natuurnetwerk Brabant en Groenblauwe Mantel) zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden.
Het bestemmingsplan kan in overeenstemming met de wettelijke soortenbescherming worden uitgevoerd, mits begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen worden verwijderd buiten het broedseizoen.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
De ontwikkeling betreft de bouw van een theehuis in de vorm van een glazen aanbouw aan de noordkant van het gebouw, lengte 7,18m breedte 2,6m, en de wijziging van de bestemming naar gemengd met theehuis (en b&b) mogelijk te maken. De toename afvoerend oppervlak is slechts 18,7m2.
Bestaand watersysteem
Het Tilburgs stedelijke watersysteem is omschreven in het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016-2019. De gebiedskenmerken van dit plangebied zijn de in de bestaande situatie in tabel 1 weergegeven.
Kenmerk |
In plangebied |
Stroomgebied |
Zandleij |
Waterbeheerders |
Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel |
Bruto oppervlakte |
800m² |
Terreinhoogte |
13,75m + NAP |
Gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) |
11,90m+ NAP |
Ontwateringdiepte |
1,8m (ruim voldoende) |
Bodem |
Sterkzandige leemlenzen dikker dan 1m |
Riolering |
Gemengd stelsel |
Afkoppelgebied |
Niet van toepassing |
Tabel 1 - Gebiedskenmerken
Het afvalwater en het regenwater worden gecombineerd ingezameld en getransporteerd tot de zuiveringsinstallatie Tilburg. Bij hevige neerslag treden de riooloverstorten in werking; het met regenwater verdund afvalwater wordt geloosd op het oppervlaktewater.
Beleidskader
Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Waardevol Water' 2016 - 2021 vastgesteld. Tevens is het Provinciale Milieu en Waterplan 2016 - 2021 door de provincie Noord Brabant vastgesteld. Beide plannen lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water. Het Waterbeheerplan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap : samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meer waarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de Keur waterschap De Dommel (datum intrede 1 maart 2015), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg in het vGRP 2016-2020, vastgesteld november 2016. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De Omgevingsvisie 2040 is in september 2015 vastgesteld. Daarin zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd. Daarin wordt de vastgestelde visie verder afgewikkeld. In het vGRP is verder invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijk Rioleringsplannen.
Duurzaam watersysteem
Het plangebied is bij de referentiesituatie grotendeels verhard en wordt afgewaterd door middel van de bestaande gemengde riolering. De afvoerende oppervlakten in de nieuwe situatie neemt toe met de bouw van het theehuis van 18,7m2. Dit is een beperkte toename van verhard oppervlak, zodat er geen sprake is van een bergingsopgave.
Het toepassen van uitloggende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen, als het regenwater valt op de afvoerende oppervlakten van daken en verharding en verder afstroomt.
De eigenaar van de grond bepaalt de hoogten van het terrein / vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze terreinhoogten moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:
Voldoende ontwateringdiepte;
De water- en vochtigheid van alle ondergrondse bouwdelen dient te allen tijde voldoende voor de nieuwe functie van de ruimte;
De vuil- en regenwaterafvoer moet mogelijk zijn via de aangeboden lozingspunten;
Aansluiten op de bestaande aangrenzende percelen en op de (toekomstige) terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de grens (T-hoogte);
Geen afvloeiend regenwater afwentelen buiten de (toekomstige) percelen;
Afdoende bescherming tegen overstroming bij extreem neerslag.
De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, waaronder de ontwateringdiepte. In de bestaande situatie is de ontwateringdiepte voldoende voor de nieuwe functies. Hierom worden geen preventieve maatregelen vastgesteld om grondwater- of vochtoverlast te voorkomen.
Bij extreme neerslag, als de afvoer- en bergingscapaciteit volledig benut zijn, stijgen de waterniveaus tot het maaiveld. De laag gelegen delen worden als eerst overstroomd. In eerste instantie wordt het regenwater in de openbare ruimte opgevangen (berging op straat). Hiervoor is het van belang dat de openbare ruimte lager ligt dan de aangrenzende percelen. Daarom adviseert de gemeente de initiatiefnemer om de vloerpeilen bij bebouwing minimaal 15 cm hoger dan de openbare ruimte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) te kiezen, om de kans op onacceptabele schade zo veel mogelijk te verkleinen bij extreme neerslag.
Watertoets
De impact van dit plangebied op het watersysteem is beperkt. De aanpak volgt het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het verbreed gemeentelijke rioleringsplan 2016-2019. Het bij het proces van de watertoets bijhorende wateroverleg wordt daarom maximaal verkort gevolgd. De opzet van het watersysteem is omschreven in deze waterparagraaf en direct verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies verstrekt. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt dan ook (direct) verstrekt bij de terinzagelegging.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Uit artikel 3.1.6 van het Bro vloeit de verplichting voort dat een vast te stellen bestemmingsplan is vergezeld door een toelichting, waarin (o.a.) zijn neergelegd de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
Het voorliggende wijzigingsplan bevat geen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.2 van de Wro) is daarom niet van toepassing en er is met initiatiefnemer geen exploitatieovereenkomst gesloten.
Eventueel uit te keren tegemoetkomingen in planschade zullen ten laste komen van de initiatiefnemer, die met de gemeente een planschadeovereenkomst heeft gesloten.
De enige gemeentelijke kosten die gemaakt worden zijn de plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit wijzigingsplan. De initiatiefnemer heeft hiervoor leges betaald.
Gelet op het vorenstaande is het plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog en overleg
8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Wilhelminapark beschermd stadsgezicht 2012, 1e wijziging (Wilhelminapark 12) op 24 juni 2016 gepubliceerd in het Gemeenteblad.
8.2 Omgevingsdialoog
Op 12 april 2017 heeft de initiatiefnemer ter uitvoering van de omgevingsdialoog een brief verstuurd over het voornemen om een aanbouw met theehuis te realiseren aan acht omwonenden. Met de directe buren heeft tevens een persoonlijk gesprek plaatsgevonden en het initiatief is ingebracht op het platformoverleg Wilhelminapark op 19 april 2017. De buurtbewoners en de deelnemers aan het platform hebben allen de mogelijkheid gekregen om te reageren om het plan. Er zijn uitsluitend positieve reacties ontvangen. De buurt ziet het initiatief als een verrijking en verbetering van de omgevingskwaliteit. Zie ook Bijlage 2 Verslag burgerparticipatie.
8.3 Zienswijzen
Het ontwerpwijzigingsplan Wilhelminapark beschermd stadsgezicht 2012, 1e wijziging (Wilhelminapark 12a) heeft ter inzage gelegen van maandag 18 september tot en met maandag 30 oktober 2017. Tijdens deze periode is er één schriftelijke zienswijze ingekomen. Hierna volgt een samenvatting van de zienswijze, het standpunt van het gemeentebestuur en de conclusie aangaande de beoordeling. Het standpunt is gebaseerd op de volledige tekst van de zienswijze; er heeft een integrale beoordeling plaatsgevonden. De zienswijze is geanonimiseerd.
Samenvatting
Reclamanten zijn van mening dat het plan een positieve invloed heeft op de leefbaarheid aan het Wilhelminapark, echter hun bezwaar is dat het theehuis-koffiehuis en met name de bed & breakfast niet hoeft te beschikken over parkeerplaatsen op eigen terrein. Reclamanten verwachten dat vooral de bed & breakfast ervoor zal zorgen dat de parkeerbehoefte stijgt. Bovendien zullen volgens reclamanten 26 parkeerplaatsen verdwijnen vanwege de reconstructie van het Wilhelminapark. In het voorjaar van 2018 worden nieuwe fietspaden aangelegd aan weerszijden van de weg. Reclamanten betwijfelen of hiermee rekening gehouden is tijdens de planontwikkeling. Tot slot wijst reclamant erop dat in de omgeving diverse particuliere parkeergelegenheden te huur zijn.
Standpunt gemeentebestuur
Bij een nieuwe planontwikkeling wordt in de eerste plaats gekeken naar de toename van de parkeerbehoefte ten gevolge van de ontwikkeling en de mogelijkheid om hierin op eigen terrein in te voorzien. De bed & breakfast van twee kamers is reeds rechtstreeks mogelijk in het vigerende bestemmingsplan en er is ook een binnenplanse ontheffingsmogelijkheid opgenomen om een bed & breakfast van vier kamers te realiseren. Deze mogelijkheden nemen niet toe door het nu voorliggende wijzigingsplan. De bed & breakfast van twee kamers brengt dus geen extra parkeerbehoefte met zich mee.
De functieaanduiding horeca van categorie 1 is wel nieuw en die brengt een parkeerbehoefte met zich mee van maximaal 3 parkeerplaatsen. De functieaanduiding was in het ontwerpbestemmingsplan gelegen op het hele perceel, waardoor er planologisch gezien ook een grotere horecaonderneming zou kunnen ontstaan, met mogelijk een grotere parkeerbehoefte als gevolg. De oppervlakte van de functieaanduiding is om die reden teruggebracht naar het gedeelte waar de initiatiefnemer het theehuis wil beginnen. Zie hiervoor de staat van wijzigingen.
In de recent vastgestelde nota Parkeernormen 2017 is bepaald dat kleine ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal drie parkeerplaatsen niet hoeven te voldoen aan de parkeereis, omdat deze in de regel slechts een marginaal effect hebben op de toename van de parkeerdruk in de omgeving.
Het feit dat het Wilhelminapark gereconstrueerd wordt, staat los van het voorliggende wijzigingsplan. Met de reconstructie vindt aanpassing van de parkeervoorzieningen plaats. Aan de westzijde van het Wilhelminapark zijn op dit moment 37 parkeerplaatsen. In ontwerp komen er 20 terug en mogelijk 1 extra. Uit parkeeronderzoek blijkt dat er ’s avonds maximaal 21 plaatsen bezet zijn en overdag maximaal 30. Zowel 's avonds als gedurende de dag is er aan de zuidzijde van het Wilhelminapark (op loopafstand) nog voldoende vrije parkeerruimte. Dit maakt dat er aan de westzijde minder parkeerplaatsen terug hoeven te komen.
Tot slot kan initiatiefnemer zelf bepalen of het wenselijk is voor de onderneming om particuliere parkeergelegenheid te huren. De gemeente kan dit niet opleggen.
Conclusie
De zienswijze is deels gegrond. De oppervlakte van de functieaanduiding is teruggebracht, zodat de horecaonderneming niet groter kan worden dan het theehuis dat initiatiefnemer wil beginnen en de ontwikkeling dus ook geen parkeerbehoefte van meer dan drie parkeerplaatsen met zich mee kan brengen.