Buitengebied De Uiterste Stuiver 2010, 1e wijziging (Vierbundersweg 74)
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0855.WYZ2015004-e001 |
Plantype: | gemeentelijke overheid/wijzigingsplan |
Toelichting
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Postzegelplan aanleiding tot planontwikkeling
Er is een verzoek om wijziging van het bestemmingsplan ingediend voor de realisatie van een loods aan de Vierbundersweg 72 - 74 te Tilburg. Het betreft het de percelen sectie AG, nrs. 00347 en 00348. De aanvrager van de bestemmingsplanwijziging heeft een agrarisch bedrijf, hij is boomkweker. Ten behoeve van dit bedrijf wil hij zijn bebouwing uitbreiden met een loods en erfverharding. Het bestemmingsvlak waarop momenteel zijn bedrijfswoning en bedrijf staan wordt daartoe vergroot.
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanwijziging waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
1.2 Het plangebied
Het plangebied omvat een deel van de percelen Vierbundersweg 72-74.
Luchtfoto plangebied
Ligging plangebied
1.3 Voorgaande plannen
Dit bestemmingsplan wijzigt ter plaatse van het plangebied het bestemmingsplan 'Buitengebied Uiterste Stuiver 2010', vastgesteld op 9 juli 2011. In dit bestemmingsplan heeft de locatie de
bestemming 'agrarisch-agrarisch bedrijf'. Het voorliggende plan vindt zijn juridische grondslag in de
in onderdeel 3.6.2 van genoemd moederplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid.
De vergroting van het bestemmingsvlak 'Agrarisch-Agrarisch Bedrijf' is mogelijk omdat aangesloten wordt op een bestaand bestemmingsvlak, er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing (vastgelegd in een landschapsplan), er geen milieuhygiënische belemmingeringen zijn en de de Agrarische Adviescommissie Bouwaanvragen een positief advies afgegeven heeft. Het advies is bijgevoegd aan deze toelichting: Advies Agrarische Bouwaanvragen.
Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied
2.1 Ruimtelijke en functionele structuur
Beschrijving gebied
Het plangebied ligt in het noordwestelijke deel van het buitengebied van Tilburg. Dit buitengebied wordt gekenmerkt door een aantal grote landschapslijnen: het Wilhelminakanaal, de Vierbundersweg en de Burgemeester Letschertweg. Het gebied tussen het Wilhelminakanaal en de Vierbundersweg is in noord-zuid richting verkaveld in agrarische percelen met weinig opgaand groen tussen de kavels. Er loopt een aantal landwegen in diezelfde richting en de bedrijven en woningen bevinden zich op een enkele uitzondering na aan de Vierbundersweg. Het gebied tussen deze bebouwing en het Wilhelminakanaal bestaat uit open landschap, is vlak en ligt laag (4 à 5 meter boven NAP).
Het gebied is, mede gezien de ruimtelijke opbouw, nagenoeg geheel voor agrarische doeleinden in gebruik. Tussen de agrarische bedrijven bevinden zich aan de Vierbundersweg enkele reguliere bedrijven en woningen. Ten zuiden van het kanaal ligt het natuurgebied de Lange Rekken.
Stedenbouwkundige motivering
Omdat het om de uitbreiding van een bestaande agrarische functie gaat, is het initiatief in functionele zin passend in zijn omgeving. In ruimtelijke zin voegt het nieuwe volume zich in de aanwezige stedenbouwkundige structuur langs de Vierbundersweg. De nieuwe loods komt in plaats van een af te breken open schuur en de afmetingen van de nieuwe loods zijn van dezelfde orde als die van vergelijkbare agrarische bedrijven. De aanvrager geeft bovendien aan zorg te zullen dragen voor een goede landschappelijke inpassing. In stedenbouwkundige zin is het initiatief passend in zijn context.
2.2 Technische infrastructuur
Binnen het plangebied bevinden zich geen belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit wijzigingssplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
3.2 Rijk en provincie
Volgens de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant is het plan gelegen buiten stedelijk gebied. Er spelen binnen het plangebied geen provinciale of rijksbelangen. Derhalve wordt het ruimtelijk beleidskader op provinciaal en rijksniveau (provinciale Verordening Ruimte en de AMvB Ruimte) enkel op hoofdlijnen besproken.
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gestoeld is op de SVIR. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als Mainportontwikkeling Rotterdam, de grote rivieren, het kustfundament en de Waddenzee en het Waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Binnen het onderhavige plangebied spelen geen nationale belangen.
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt
Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Dit wijzigingsplan bevat geen stedelijke ontwikkeling en daarom is de ladder voor duurzame verstedelijking niet opgenomen.
3.3 Provincie
3.3.1 Structuurvisie
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:
De kwaliteit van het landschap;
De ontwikkeling van het buitengebied;
De regionale verstedelijking.
Inhoud van de Structuurvisie
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Deel C
Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).
Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.
Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant 2014
Provinciale Staten van Noord Brabant hebben in hun vergadering van 10 juli 2015 de Verordening ruimte 2014 opnieuw vastgesteld. Deze verordening is op 15 juli 2015 in werking getreden.
In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.
Relatie met de structuurvisie
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.
Inhoud
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:
ruimtelijke kwaliteit;
stedelijke ontwikkelingen;
natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
overige ontwikkelingen in het buitengebied.
Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.
Toets aan de Verordening ruimte
Het onderhavige plangebied valt binnen de structuur Gemengd landelijk gebied. Binnen deze structuur is uitbreiding van een (vollegronds)teeltbedrijf toegestaan mits verantwoord wordt dat dit noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering. Voor dit laatste wordt verwezen naar Advies Agrarische Bouwaanvragen, bij deze toelichting is gevoegd.
Kwaliteitsverbetering landschap
Artikel 3.2 van de Verordening ruimte omvat de verplichting bij ruimtelijke ontwikkelingen buiten
bestaand stedelijk gebied te komen tot een kwaliteitsverbetering van het landschap. Het principe
achter dit artikel is ontwikkelingsruimte te bieden in het buitengebied dat ten koste zou kunnen
gaan van het buitengebied. Een ontwikkeling moet daarom gepaard gaan met een verbetering van
de kwaliteit van het landschap.
In de toelichting op de Verordening staat dat 'een bestemmingsplan moet aangeven hoe een
nieuwe ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied bijdraagt aan de verbetering van
de kwaliteit van het landschap.' Het onderhavige plan betreft het wijzigen van een perceel
in het buitengebied met de bestemming 'agrarisch' naar de bestemming 'Agrarisch-Agrarisch bedrijf'.
Het document "Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant' vastgesteld 19
september 2013" geeft het beleidskader over de toepassing van het betreffende artikel in de
verordening en de voorwaarden welke gelden bij functie en gebruiksveranderingen in het
buitengebied. Het document kent een indeling in drie categorieën met bijbehorende voorwaarden
voor verbetering van het landschap.
Onder categorie 1 vallen o.a. ruimtelijke ontwikkelingen waarbij de regels inzake
kwaliteitsverbetering niet van toepassing worden geacht te zijn, omdat een ruimtelijke ontwikkeling
een (zeer) beperkte invloed heeft op haar omgeving.
Onder categorie 2 vallen ruimtelijke ontwikkelingen met een (zeer) beperkte invloed op hun
omgeving, waarvoor alleen kwaliteitsverbetering van het landschap van toepassing is.
In categorie 3 gaat het om ontwikkelingen, waarbij sprake is van een (substantiële) invloed op het landschap.
Met het onderhavige plan wordt een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling beoogd met een zeer
beperkte invloed op de omgeving. De ontwikkeling valt daarmee in categorie 2. het gaat namelijk om het vergroten van een agrarisch bouwvlak in agrarisch gebied tot 1,5 ha. in het onderhavige geval wordt het totale nieuwe bouwvlak namelijk iets minder dan 0,5 ha.
De kwaliteitsverbetering landschap wordt ingevuld door Landschappelijke inpassing, bij deze toelichting is gevoegd.
3.4 Gemeente
3.4.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
de Brabantstrategie
de Regiostrategie
de Stadsstrategie
Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten:
Binnenstad van de 21e eeuw
Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing
Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven
Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant
De drie stadsregionale parken zijn:
Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven
Stadsregionaal park Stadsbos013
Stadsregionaal park Noord
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.
De drie stedelijke knooppunten zijn:
Bedrijvenpark Zuid
Zorgcluster Leijpark
Duurzaam energielandschap Noord
De twee ecologische verbindingszones:
Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.
Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.
Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken
Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in
het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
De Omgevingsvisie is te globaal om uitspraken te doen over de uitbreiding van een individueel bedrijf.
3.4.2 Overige gemeentelijke structuurvisies
Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR)
In de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR) is het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgenomen, waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.
Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit wijzigingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
4.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand
4.2.1 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.
Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.
Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstands- commissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.
4.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
4.3.1 Archeologie
4.3.1.1 Nota 'Gronden voor het verleden'
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Hiermee is het Verdrag van Malta uit 1992 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Dit betekent onder meer het volgende: de introductie van het veroorzakersprincipe, waardoor de kosten van archeologisch onderzoek verhaald kunnen worden op de verstoorder; de verankering van de archeologische monumentenzorg in de ruimtelijke ordening.
Met de komst van de wet wijzigt het archeologiebestel in Nederland met name voor de overheidsorganen sterk. De nota 'Grond voor het verleden' (2007) is het beleidsplan voor het Tilburgse archeologiebeleid.
4.3.1.2 Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek
De standaard archeologische en cultuurhistorische inventarisatie ten behoeve van het onderhavige wijzigingssplan is uitgevoerd door Fontys-Bilan te Tilburg en is tot stand gekomen op basis van verschillende bronnen.
De volgende werkinstrumenten zijn hoofdzakelijk gebruikt bij het archeologische deel van bureauonderzoek:
De Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek;
de database van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (Archis, Archeologisch informatiesysteem);
de Archeologische Monumenten Kaart (AMK).
Naast deze bronnen is gebruik gemaakt van de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ARWATI) en het databestand van het Regionaal Archief Tilburg (RAT). Op grond van de beschikbare gegevens wordt een goed beeld verkregen van de algemene archeologische verwachtingswaarde in het plangebied. Dit beeld wordt verder aangescherpt door een landschapsanalyse en door gebruik van lokale bronnen. De landschapsanalyse is opgesteld aan de hand van onder andere de geomorfologie en de bodem, maar ook door het interpreteren van bijvoorbeeld de (vroegere) infrastructuur en lokale archeologische waarnemingen. Om de historische ontwikkelingen in het plangebied in een breder kader te kunnen plaatsen, werd eerst de ontwikkelingsgeschiedenis van Tilburg in het algemeen onderzocht en vervolgens die van het plangebied in detail. De lokale bronnen omvatten onder andere historische kaarten, architectuurfoto´s en luchtfoto´s en geschreven bronnen waaronder plaatsbeschrijvingen en veldnamen, bebouwingsgegevens en veldverkenningen. Landschappelijke, archeologische en (cultuur)historische gegevens werden in het onderzoek samengevoegd tot een reconstructie van de ontwikkelingsgeschiedenis van het plangebied. De reconstructie werd vervolgens vertaald naar een archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied, die nader kon worden gespecificeerd door er bodemverstorende activiteiten zoals wegen- en huizenbouw bij te betrekken.
4.3.1.3 Historisch geografisch plangebied
Ligging: het plangebied ligt ten westen van Tilburg, aan de grens met de gemeente Dongen.
Geomorfologie: het landschap wordt bepaald door verschillende elementen. Ten eerste een dekzandrug ten noorden van de rivier de Donge, al dan niet met oud bouwlanddek. Verder zijn er lage landduinen met de bijbehorende vlakten/laagten. Ten derde is er sprake van een terrasafzettingsvlakte bedekt met dekzand.
Bodemgesteldheid: veldpodzolgronden, leemarm en zwak lemig fijn zand.
Historisch landgebruik: het terrein ligt van oudsher in een groot heidegebied dat van zuid naar noord werd doorsneden door de Donge. Deze voormalige Tilburgse Heide vormde het middendeel van een uitgestrekt heidegebied ten westen van Tilburg tussen de gemeenten Loon op Zand, Dongen, Hulten en Riel. Het glooiende heidegebied met lokale landduinen was van oorsprong doorspekt met grote, relatief ondiepe vennen zoals de Blaak, de Witten Brand, De Hoge en lage Witsie, het Zwartven en het Leikeven, evenals talrijke kleinere drassige laagten zoals de Stoorblaak bij het Kraaiven. De nattere gronden langs de Donge waren aanvankelijk ruigten en werden gaandeweg in gebruik genomen als grasland. Vanaf het midden van de twintigste eeuw is er sprake van agrarisch gebruik met rationele verkavelingen. Na de Tweede Wereldoorlog ontstonden ten gevolge van ruilverkavelingen steeds grotere aaneengesloten kavels.
Huidig grondgebruik: het plangebied heeft een agrarische functie (weide).
4.3.1.4 Verwachtingswaarde plangebied
Het plangebied ligt op de IKAW in een gebied met lage archeologische verwachting.
Het plangebied ligt op ArWaTi in een gebied met hoge archeologische verwachting.
Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een AMK-Terrein.
In (de directe omgeving van) de planlocatie zijn geen archeologische waarnemingen bekend. Als archeologische regio daarentegen is het voormalige heidegebied in hoofdzaak bekend om zijn rijke mesolithische vondstgeschiedenis. Langs en nabij de vennen in de Tilburgse Heide en in het beekdal van de Donge zijn diverse laatpaleolithische en mesolithische vindplaatsen bekend. De sites van Lepelare Zand en Kraaiven ten noorden van het Wilhelminakanaal behoren tot de grootste mesolithische sites van Nederland. Neolithische vondsten zijn bekend bij zowel de Hoge Witsie als bij de Voldijk. Bij deze laatste locatie, gelegen op zo´n 2 km ten zuidoosten van het plangebied, is neolithische vuistbijl aangetroffen.
In 2009 is door Fontys Hogescholen BILAN een cultuurhistorisch en archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd ten behoeve van het bestemmingsplan Uiterste Stuiver: Dijk, H. van & E. de Boer. 2009). Van Verbrande Weide tot Haanse Hoef. Tilburg (NB) – Uiterste Stuiver.
De archeologische verwachting van het plangebied is hoog tot middelhoog. Mogelijk kunnen overblijfselen uit de prehistorie en met name de steentijd worden aangetroffen.
Gelet op de aard van het op te richten bouwwerk en de relatief geringe omvang van bodemverstoringen wordt hier geen vervolgonderzoek noodzakelijk geacht op voorwaarde dat de vloer niet dieper dan 50 cm. onder het maaiveld zal worden gefundeerd. Voor de funderingen van de buitenmuren gelden geen beperkingen.
4.3.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg
Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader.
4.3.2.1 Waardevolle structuren en objecten
In dit plangebied liggen geen van rijks- of gemeentewege beschermde monumenten, geen MIP-panden en geen panden of objecten van bovengemiddelde kwaliteit uit de naoorlogse periode.
Lijnen (historische assen, linten etc.): op de Cultuurhistorische waardenkaart van Noord Brabant staan de Vierbundersweg en de Korte Dijk aangeduid als landschappelijke lijnen van redelijk hoge historisch geografische waarde.
Historisch groen/water: aan het ten noorden van het plangebied gelegen Wilhelminakanaal (gegraven 1919) wordt een hoge historisch geografische waarde toegekend.
4.3.2.2 MIP
De provincie Noord-Brabant heeft in 1995 een Monumenten Inventarisatie Project (MIP) uitgevoerd. De geïnventariseerde objecten zijn door de gemeente Tilburg in 2006 geherinventariseerd (Herinventarisatie M.I.P.-panden, BILAN 2006). Niet alle in dit onderzoek betrokken objecten zijn uiteindelijk aangewezen als monument. De cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren, zoals opgenomen in het MIP, die niet voorzien zijn van een geautoriseerde status (rijks- of gemeentelijk monument of beschermd stads- of dorpsgezicht) en die uit de naoorlogse periode (wederopbouw), hebben geen officieel beschermde status. Zij zijn dan ook niet op de verbeelding weergegeven. Desondanks dient in eventuele planontwikkeling rekening gehouden te worden met deze elementen, waarbij gestreefd dient te worden naar behoud. Hergebruik verdient de voorkeur boven sloop en vervangende nieuwbouw. Dit is echter niet geformaliseerd in het voorliggende wijzigingsplan aangezien hiervan in dit plan geen sprake is.
Samenvatting
De planlocatie is ontgonnen vanaf de eerste helft twintigste eeuw en maakte voor die tijd deel uit van een voormalig uitgestrekt heidegebied aan de westkant van Tilburg. Dit heidegebied is als archeologische microregio hoofdzakelijk bekend vanwege zijn steentijdvindplaatsen, daterend uit het laat-paleolithicum en mesolithicum. Er kan echter geen uitsluitsel worden gegeven over de daadwerkelijke aanwezigheid van archeologische waarden noch over de fysieke kwaliteit van het bodemarchief ter plekke. De bij planrealisatie beoogde bodemverstoring is echter zo gering in omvang dat nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk geacht wordt als voldaan wordt aan de voorwaarde dat de vloer niet dieper dan 50cm onder het maaiveld zal worden gefundeerd. Voor de fundering van de buitenmuren geldt geen archeologische beperking.
Bij verwezenlijking van het plan worden geen cultuurhistorische waarden bedreigd of vernietigd. Uit cultuurhistorisch opzicht geldt dan ook geen bezwaar tegen voorgesteld plan.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van archeologie of cultuurhistorie bestaat er geen bezwaar tegen de realisatie van het plan.
Bronnen en afkortingen
AMK: Archeologische Monumentenkaart
Archis: Archeologisch informatiesysteem (RCE)
ArWaTi: Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg
IKAW: Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (ROB)
MIP: Monumenten Inventarisatie Project
RAT: Regionaal Archief Tilburg
RCE: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
4.4 Groen en speelruimte
4.4.1 Bomennota Tilburg boomT
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.
Boomwaardezoneringskaart
Maatregelen in bestemmingsplan
De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als Boomwaardekaart. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart (boomwaardekaart) bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "potentieel waardevolle boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8 en 15 m vanuit het hart van de desbetreffende boom.
4.4.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
4.5 Verkeer en parkeren
4.5.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)
Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:
Algemeen
De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen;
alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.
Autoverkeer
Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde;
voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Sinds 2010 wordt dynamisch verkeersmanagemental ingezet om de doorstroming te optimaliseren.
Parkeren
Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen en bijbehorend processchema gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2011, vastgesteld juni 2012.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende wijzigingssplan.
5.2 Milieueffectenrapportage
Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:
er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;
voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.
ad a.
In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings) plichtig. Verder blijkt uit de in het vervolg van dit hoofdstuk genoemde onderzoeken dat er geen (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, eventueel na het treffen van maatregelen, aanwezig zijn.
ad b.
Het plangebied ligt op ruime afstand van de Natura 2000 gebieden Regte Heide en Riels Laag, de Kampina, Oisterwijkse Vennen en Loonse en Drunense Duinen.In hoofdstuk 5.9 wordt onderbouwd geconcludeerd dat er geen negatieve effecten van deze ontwikkeling te verwachten zijn op Natura 2000 gebieden.
Conclusie
Een Mer (beoordeling) is niet noodzakelijk.
5.3 Milieuhinder bedrijven
Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
De vergroting van het agrarisch bouwblok leid niet tot belemmeringen uit de omgeving. De vergroting van het bouwblok vind plaats in oostelijke richting waar op meer dan 50 meter afstand nog een woning ligt. Binnen het bouwblok zijn alleen grondgebonden agrarische bedrijven toegestaan. Voor dergelijke bedrijven is een afstand van 50 meter voldoende om een goed woon- en leefklimaat op de woning te kunnen garanderen.
5.4 Externe veiligheid
5.4.1 Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.
De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.
Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".
5.4.2 Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar). Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke objecten en bestemmingen vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.
De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.
Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
5.4.3 Groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
de kans op een ongeval;
het effect van het ongeval;
het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.
Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.
5.4.4 Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is in een besluit vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud bepaald van de verantwoordingsplicht. In bijlage 3 bij deze toelichting is een Inventarisatie alle risicobronnen en verantwoording bijgevoegd.
5.4.5 Inrichtingen
In het bestemmingsplan Vierbundersweg 74 zijn geen risicovolle bedrijven en opslagvoorzieningen voorzien.
5.4.6 Overig transport van gevaarlijke stoffen
Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg
Door de gemeente Tilburg worden over verschillende wegen gevaarlijke stoffen vervoerd. Uit de Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen, die is opgesteld door Royal Haskoning in april 2008, blijkt dat er op geen van deze wegen een 10-6 risicocontour aanwezig is c.q. een overschrijding van een risicocontour aan de orde is. De vereiste basisveiligheid is hiermee geboden.
Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor
Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/´s-Hertogenbosch. Hierover worden o.a. brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd. In de volgende paragraaf zal bekeken worden of sprake is van invloed op het plangebied en of deze invloed verantwoording behoeft.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal
Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (dec 2009) blijkt dat voor Wilhelminakanaal geen (veiligheids)afstanden gelden.
5.4.7 Restrisico en conclusies
Het plangebied ligt op > 3500 meter van het Spoortraject Breda - Tilburg. Desondanks ligt de ontwikkeling binnen het invloedsgebied van het spoor (toxisch scenario). Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen.
Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobron is de (beperkte)verantwoordingsplicht ingevuld. Voor de verantwoording is het standaard advies van de Brandweer Midden -en West Brabant gebruikt. Dit standaardadvies is als bijlage 4 Standaard adviesbrief brandweer 2016 bij deze toelichting gevoegd. De relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.
Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:
De ontwikkeling voorziet niet in een toename van het groepsrisico.
De bereikbaarheid van het plangebied is goed.
Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit.
Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings -en alarmeringssysteem), dit biedt de mogelijkheid de bewoners tijdig te waarschuwen.
De aanwezigen kunnen het plangebied goed ontvluchten.
Vanwege de afstand van de ontwikkeling tot de risicobron is bij een incident met een toxische wolk binnen schuilen de beste oplossing.
De brandweer voldoet aan de opkomsttijd conform het dekkings -en spreidingsplan.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
5.4.8 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
5.5 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
5.5.1 Weg- en railverkeerslawaai
Het betreft het vergroten van het agrarisch bouwblok. Er is geen sprake van het oprichten van een nieuwe geluidgevoelige bestemming. Dit betekent dat toetsing aan de (de normen van) Wet geluidhinder niet noodzakelijk is.
5.5.2 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
5.5.3 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidcontouren (de zogenaamde Ke-contouren). Deze contouren liggen niet over het plangebied.
5.6 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
Het vergroten van het agrarisch bouwblok zal aannemelijk niet leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Vanuit de Wet milieubeheer is er geen bezwaar tegen dit plan.
5.7 Geur
5.7.1 Industriële geur
De uitbreiding is t.b.v. het bouwen van een opslagloods. Het gaat hier niet om een geurgevoelige bestemming. Nader onderzoek naar omliggende bedrijven is daardoor niet nodig.
5.7.2 Agrarische geur
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.
De uitbreiding is t.b.v. het bouwen van een opslagloods. Het gaat hier niet om een geurgevoelige bestemming. Een berekening naar omliggende agrarische bedrijven is daardoor niet nodig. Omdat er alleen een grondgebonden activiteit wordt toegestaan zal er geen sprak zijn van geuremissie.
5.8 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
Bodem
Voor de locatie is er in het kader van een bouwvergunning op 22 mei 2002 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit de resultaten van het onderzoek is af te leiden dat zowel de grond als het grondwater, licht verontreinigd is met diverse parameters. Destijds gaven de aangetroffen waardes geen belemmering voor de voorgenomen bouw.
In diverse delen van Noord-Brabant worden verhoogde gehalten aan zware metalen gemeten zonder dat daarvoor een duidelijke bron en oorzaak is aan te wijzen. De oorzaak ligt in dit soort gevallen meestal in een combinatie van factoren, waarbij de aanwezigheid van kalkarme zandgronden, verschillende vormen van antropogene belasting, zoals het jarenlang gebruik van meststoffen, bodemverbeterende middelen en bestrijdingsmiddelen en zure depositie een rol spelen. In sommige gevallen betreft het van nature aanwezige componenten. Het voorkomen van deze verontreinigingen levert vaak een heel heterogeen beeld op. Hierdoor spreekt men van een lokaal verhoogde achtergrondconcentratie.
Dempingen
Uit historisch onderzoek is gebleken dat er op locatie twee dempingen hebben gelegen.
Bis4all: 159451, 161874
Ondergrondse tank
Op de onderzoekslocatie zijn geen ondergrondse tanks aanwezig (geweest).
Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.
5.9 Natuur en Ecologie
Inleiding
Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van het Natuurnetwerk Nederland en beschermde soorten (Flora- en faunawet).
Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per wettelijk- of beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld.
Natura 2000
Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.
Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamde habitattoets.
In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit is afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat.
Er zijn drie mogelijkheden:
Er is zeker geen negatief effect. Er is dan geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig.
Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect. De verslechterings- en verstoringstoets moet worden doorlopen.
Er is een kans op een significant negatief effect. Een passende beoordeling is vereist.
Analyse plangebied
Het plangebied ligt op ruime afstand van Natura 2000-gebieden. Omliggende Natura 2000-gebieden zijn: de Regte Heide & Riels Laag, Kampina & Oisterwijkse Vennen en Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen. De Loonse en Drunense Duinen liggen het dichtstbij: ruim 6,6 kilometer ten oosten van het plangebied. Dit Natura 2000-gebied heeft een doelstelling voor 7 habitatttypen en 2 habitatsoorten. De Loonse en Drunense Duinen is een groot stuifzandgebied. In dit gebied zijn dikke pakketten dekzand afgezet. Deze dekzanden zijn in de loop der tijd begroeid geraakt met bos, maar door houtkap en overbeweiding kon het zand weer gaan stuiven en ontstonden de huidige Loonse en Drunense duinen. Het stuifzandgebied wordt omringd door uitgestrekte naald- en eikenbossen die aan de zuidkant aansluiten op de Brand, een beekdal met alluviale bossen, moeras en vennen (Bron: Ministerie van Economische Zaken).
Conclusie
De gewenste ontwikkelingen In het plangebied zullen geen negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden. De tussenliggende afstand is hiervoor te groot. En de storende factoren door de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard zijn dat geen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied zijn te verwachten.
Natuurnetwerk Nederland
In de Verordening ruimte Noord-Brabant is het Natuurnetwerk Nederland (NNN) begrensd. Het NNN is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot het NNN is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot het NNN.
Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor het NNN is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.
Indien de natuur- en landschapswaarden van het NNN worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden.
Analyse plangebied
In het plangebied komen geen terreinen voor die begrensd zijn als Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde NNN is ten noordwesten gelegen op ca. 30 m. afstand ten noorden van het plangebied. Dit perceel heeft het beheertype: N16.01 Droog bos met productie.
Conclusie
De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen (significante) negatieve effecten hebben op het Natuurnetwerk Nederland in de omgeving. Het plangebied ligt niet in het NNN en de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard dat dit geen negatieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit en kwantiteit van het dichtstbijzijnde NNN.
Groenblauwe mantel
De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. Het kerngebied groenblauw wordt ommanteld om kernen te versterken en te verbinden. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Binnen de groenblauwe mantel zijn ook de zogenaamde beheersgebieden van het Natuurnetwerk Nederland opgenomen. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten het NNN. Vanuit de watercomponent wordt vooral ingezet op het kwantitatief en kwalitatief herstel van kwelstromen, zoals het wijstverschijnsel op de Peelrandbreuk in Oost Brabant, in de beekdalen en op de overgangen van zand/veen naar klei in de zogenaamde Naad van Brabant. De groenblauwe mantel geeft naast de ontwikkeling van een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
Analyse plangebied
In het plangebied komen geen terreinen voor die begrensd zijn als Groenblauwe mantel. De dichtstbijzijnde Groenblauwe mantel is ten oosten van het plangebied gelegen op ruim 200 m. afstand.
Conclusie
De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen (significante) negatieve effecten hebben op de Groenblauwe mantel. Het plangebied ligt niet in de Groenblauwe mantel en de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard dat dit geen negatieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit en kwantiteit van de dichtstbijzijnde Groenblauwe mantel.
Flora- en faunawet
Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij rekening te houden met aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt.
Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.
Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet.
Analyse plangebied
Door een deskundige ecoloog van de gemeente Tilburg is het plangebied op basis van bronnenonderzoek (Nationale Databank Flora en Fauna) en een verkennend veldonderzoek (op 10-11-2015) op (potentieel) aanwezige beschermde soorten geanalyseerd. Het veldbezoek vond plaats vanaf alleen de openbare weg.
De wens is de bouw van een loods waardoor het bestaande bouwblok dient te worden vergroot.
Het plangebied is te vinden in het noordwesten van de gemeente Tilburg. Het plangebied gelegen ten zuiden van de Vierbundersweg (N632) is in agrarisch gebruik. Ten westen en oosten staat enige bebouwing (woonhuizen en loods, bouwjaar variërend van 1975 t/m 2008). In het plangebied staat een sterk verwaarloosde overkapping (op 4 palen, zonder gevels). Andere bouwwerken zijn in het plangebied afwezig. Het resterende terrein in het plangebied is agrarische grond en in gebruik als kwekerij (buxus). In het plangebied zijn bomen afwezig evenals lintvormige (boom)structuren. Langs de ten noorden gelegen openbare weg is (straat)verlichting aanwezig. Open water is in het plangebied afwezig. Kelders, bunkers en andere ondergrondse ruimten zijn voor zover bekend afwezig.
De aanwezigheid van groeiplaatsen, voortplantingsplaatsen, vaste rust- en verblijfplaatsen en essentieel functioneel leefgebied voor beschermde tabel 2 en 3 soorten en categorie 1-5 vogelsoorten zijn gebaseerd op het huidige habitat op voorhand uit te sluiten. Habitats zijn afwezig of relevante soorten zijn niet aangetroffen.
Diverse vleermuissoorten (vnl. gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger) zijn overvliegend en foeragerend het plangebied te verwachten zij het in dit open landschap in zeer laag aantal. Voor beide functies heeft het plangebied geen essentiële betekenis. Veel vergelijkbaar habitat - als alternatief - rondom het plangebied is aanwezig.
Het plangebied is potentieel matig geschikt voor voortplantingsplaatsen en functioneel leefgebied van algemene vogels. In dit type habitat worden bezette vogelnesten verwacht van vnl. struweel broedende vogelsoorten.
Het plangebied is potentieel matig geschikt voor Flora- en faunawet tabel 1 soorten. Het gaat om vnl. verblijfplaatsen en functioneel leefgebied voor grondgebonden zoogdieren en amfibieën. Door het habitat zijn potentieel te verwachten soorten: vnl. huisspitsmuis en gewone pad.
Conclusie
De aanwezigheid van voortplantingsplaatsen, vaste rust- en verblijfplaatsen, groeiplaatsen en essentieel functioneel leefgebied voor beschermde tabel 2 en 3 soorten en categorie 1-5 vogelsoorten is gebaseerd op het huidige habitat op voorhand uit te sluiten. Schadelijke effecten door de geplande activiteiten treden niet op. Het aanvragen van een ontheffing Flora- en faunawet is niet nodig.
Het plangebied is potentieel matig geschikt voor voortplantingsplaatsen en functioneel leefgebied van vogels. Het treffen van mitigerende maatregelen om verstoring tijdens uitvoering van de geplande activiteiten te voorkomen is hiervoor nodig. In gebruik zijnde nesten zijn strikt beschermd, daarbuiten mogen ze worden verwijderd. Uitgangspunt is dat de geplande activiteiten alleen kunnen worden uitgevoerd indien bezette nesten niet worden verstoord. Om deze reden wordt geadviseerd het bouwrijp maken te starten in de periode 1 aug - 1 maart (buiten het vogelbroedseizoen). Om de maatregelen te concretiseren kan gebruik worden gemaakt van een door het Ministerie van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode Flora- en faunawet.
Er is in het plangebied een kleine kans op beschermde tabel 1 soorten, vnl. huisspitsmuis en gewone pad. Er dient derhalve zorgvuldig gehandeld te worden teneinde eventuele schadelijke effecten tijdens uitvoering van de geplande activiteiten te voorkomen of tot het minimum te beperken. Om de maatregelen te concretiseren kan gebruik worden gemaakt van een door het Ministerie van Economische Zaken goedgekeurde gedragscode Flora- en faunawet.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
6.1 Bestaand watersysteem
6.1.1 Gebiedskenmerken
Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Donge en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Brabantse Delta.
6.1.2 Bodem en grondwater
Het plangebied heeft een bruto oppervlakte van ongeveer 0,19 ha. In de huidige situatie is het merendeel van het plangebied grond met agrarisch gebruik. Er staan een woonhuis en een loods op het terrein.
6.1.3 Oppervlaktewater
Voor het plangebied is de maatgevende hoogste grondwaterstand op basis van de beschikbare gegevens ingeschat op 4,25 m + NAP.
Met maatgevende grondwaterstanden ca. 0,8 meter onder het maaiveld, is de ontwatering in de bestaande situatie voldoende.
6.1.4 Riolering
Het woonhuis is aangesloten op de drukriolering. Langs de Vierbundersweg liggen sloten, die zorgen voor de afwatering van zowel de weg als de aangrenzende percelen. De sloten wateren af richting de Onkelsloot.
6.2 Duurzaam waterbeheer
6.2.1 Beleidskader
De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzaam waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het Stroomgebiedsbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuurgebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).
Het waterschap de Brabantse Delta heeft het Waterbeheerplan Brabantse Delta 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. De visie van Brabantse Delta steunt op vier pijlers: dynamische samenleving, verantwoord en duurzaam, inhaalslag beheer en onderhoud en effectief samenwerken. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels, waarvan de Keur waterschap Brabantse Delta (maart 2015) van belang is voor eventuele ontwikkelingen.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.
De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:
Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.
Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.
Op 9 november 2015 heeft de raad ingestemd met het vGRP 2016-2019. Het vGRP borduurt voort op de langetermijnvisie op het water- en rioleringsbeleid die in 2009 door de raad is vastgesteld. Het beleid is aangepast naar aanleiding van maatschappelijke inzichten, voortschrijdend inzicht en uitkomsten van onderzoeken die de afgelopen jaren zijn uitgevoerd. De komende planperiode wordt ingezet op:
het in stand houden van het stedelijk watersysteem door doelmatig beheer.
het verkrijgen van meer inzicht in het functioneren van het stedelijk watersysteem.
de aanpak van wateroverlast door:
verder te gaan met de aanleg van blauwe aders en waterparken;
maatregelen uit te voeren op specifieke wateroverlastlocaties en
mee te werken aan klimaatadaptatie, onder andere door integratie van groen en blauw in de openbare ruimte.
Deze waterparagraaf wordt geschreven in het geest van het nieuwe vGRP en daarom zal er nadrukkelijk aandacht worden besteed aan de klimaatopgave.
6.2.2 Afwegingen
Aanvrager is een bomenkweker die zijn bedrijf wil uitbreiden. Hiervoor vraagt hij een vergroting van zijn bouwblok aan ten behoeve van de bouw van een loods. Voor het plangebied zijn geen specifieke wateropgaven, behalve de algemene doestellingen.
In de gewenste situatie heeft het perceel een oppervlakte van 0,49 hectare. De bebouwing neemt toe met 564,8m² en de erfverharding met 1509,4m². Er is sprake van een toename van de verharding van 2074,2m², waarvoor compensatie nodig is.
Conform de Keur van waterschap Brabantse Delta bedraagt de benodigde compensatie (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) * gevoeligheidsfactor * 0,06 (in m). Ter plaatse is de gevoeligheidsfactor 1. De toename van verhard oppervlak is 2074,2m², dus een berging benodigd van 125m³. Reductie van deze inhoud is mogelijk door berging met infiltrerende werking aan te leggen of bijvoorbeeld de loods te voorzien van een groen dak of met waterdoorlatende verharding te werken.
Indien de loods voorzien wordt van een rioolaansluiting ten behoeve van de afvoer van vuilwater, kan deze worden aangesloten op de bestaande drukriolering in de Vierbundersweg.
Watersysteem
Op grond van het bovengenoemde globale gegevens, ontwikkelingen en beleidsdocumenten, zijn in overleg met de waterbeheerder de bouwstenen vastgelegd voor het nieuwe watersysteem. In het plangebied en voor rekening van de ontwikkelende partij, dienen de volgende randvoorwaarden in acht genomen te worden:
Bij de inrichting van het plan dient men rekening te houden met de bestaande terreinhoogte van het openbaar gebied en de aangrenzende percelen;
De water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen is voldoende voor het gebruik van het bouwdeel;
Het toepassen van uitlogende materialen is uitgesloten;
Er wordt geen drainage toegepast;
Als de loods voorzien wordt van een afvoer voor vuilwater dient deze aangesloten te worden op de drukriolering in de Vierbundersweg;
Ter compensatie van de toename van verhard oppervlak van bebouwing en erfverharding wordt een berging gerealiseerd van 125m³.
6.3 Watertoets
Het waterschap Brabantse Delta is betrokken bij de planvorming. Aan de hand van de uitgangspunten, de randvoorwaarden en het stedenbouwkundig opzet is de waterparagraaf opgesteld. De concept waterparagraaf is via e-mail voor advies aan Brabantse Delta toegezonden op 17 november 2015. Daarop heeft het waterschap aandachtspunten en advies verstrekt., welke zijn afgewogen en eventueel verwerkt in de definitieve waterparagraaf. Dit voorlopige wateradvies is schriftelijk verwoord in een mail van 30 december 2015.
Hoofdstuk 7 Opzet planregels
7.1 Wijzigingsplan
In dit wijzigingsplan wordt aangesloten bij de regels van het moederplan 'Buitengebied De Uiterste Stuiver 2010'. De regels van het wijzigingsplan betreffen drie artikelen.
In deze artikelen worden de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied De Uiterste Stuiver 2010'
van toepassing verklaard en wordt bepaald dat maximaal 600m2 van het plangebied bebouwd mag worden met bedrijfsgebouwen. Verder bepaalt het laatste artikel dat het wijzigingsplan wordt aangehaald als ''Buitengebied De Uiterste Stuiver 2010, 1e wijziging (Vierbundersweg 74'.
7.2 Bestemmingen
Dit bestemmingsplan bevat 1 bestemming, namelijk 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf'.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Uitvoerbaarheid postzegelplan
Artikel 3.1.6. van het Bro verplicht de bestemmingsplanwetgever een vast te stellen
bestemmingsplan te doen vergezellen van een toelichting, waarin (o.a.) zijn neergelegd de
inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
Met de initiatiefnemer is een overeenkomst tegemoetkoming in schade gesloten. In de overeenkomst tegemoetkoming in schade is bepaald dat schade als gevolg van onderhavig bestemmingsplan, welke op de voet van afdeling 6.1 Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door ontwikkelaar.
Gelet op het bepaalde in artikel 6.2.1a, onderdeel b, van het Bro hoeft geen exploitatieplan te
worden opgesteld. Er zullen geen verzieningen van openbaar nut getroffen worden. De enige
gemeentelijke kosten die gemaakt worden zijn de plan- en apparaatskosten ten behoeve van het
opstellen van dit bestemmingsplan. Hiervoor zijn leges in de rekening gebracht. De verschuldigde leges zijn inmiddels door de initiatiefnemer voldaan.
Aangezien het verhaal van kosten anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk is, is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld.
Gelet op bovenstaande is het onderhavige plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie en overleg
9.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied De Uiterste Stuiver 2010, 1e wijziging op 26 juni 2015 gepubliceerd in Stadsnieuws.
9.4 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het concept-wijzigingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in arikel 3.1. bro genoemde overleginstanties. In dit geval de provincie Noord-Brabant, directie ROH. Datum verzending: 3 maart 2016 Datum reactie ontvangst: 3 maart 2016 Opmerkingen: Plan indienen voor vooroverleg is niet nodig.
9.2 Burgerparticipatie en overleg
Op 21 jan. 2016 heeft de initiatiefnemer ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie de direct omwonenden i.c. Vierbundersweg 78, 70, 68 en 141 mondeling geinformeerd over het plan. Hierbij is een tekening getoond en er is uitleg gegeven. Uit de overlegde stukken blijkt dat er geen inhoudelijke opmerkingen zijn gemaakt op het plan.
9.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 11 april tot en met 23 mei 2016. Tijdens deze periode zijn er géén zienswijzen ingediend.