direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied De Zandleij 2012, 3e wijziging (Vijfhuizen 5)
Status: onherroepelijk
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0855.WYZ2015002-e001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot planontwikkeling

Er is een verzoek ingekomen met dagtekening 2 maart 2015, strekkende tot wijziging van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied De Zandleij 2012. Het verzoek ziet op het veranderen van de agrarische bedrijfsbestemming (met bedrijfswoning) ter plaatse van Vijfhuizen 5 te Tilburg in een dubbele (burger)woonbestemming ('boerderijsplitsing').

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de wijziging van het bestemmingsplan, waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief.

1.2 Het plangebied

Het plangebied omvat de kadastrale percelen gemeente Tilburg, Tilburg, sectie A, nrs. 3305 en 176 (beide gedeeltelijk). Hier was in het verleden een agrarisch bedrijf gevestigd. Binnen het plangebied bevinden zich geen technische infrastructurele voorzieningen van ruimtelijk relevant belang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.WYZ2015002-e001_0001.jpg"

Afbeelding: ligging plangebied in gemeente Tilburg (rode stip)

1.3 Voorgaande plannen

Dit bestemmingsplan wijzigt ter plaatse van haar plangebied het bestemmingsplan Buitengebied De Zandleij 2012 (vastgesteld op 18 maart 2013). Het voorliggende plan vindt zijn juridische grondslag in de in onderdeel 4.6.3 van genoemd moederplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.

2.2 Rijk

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gestoeld is op de SVIR. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als Mainportontwikkeling Rotterdam, de grote rivieren, het kustfundament en de Waddenzee en het Waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is in 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht. Deze regeling bevat o.a. een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart en een aanwijzing van reserveringsstroken ten behoeve van uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet.

2.3 Provincie

2.3.1 Structuurvisie

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten.

In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.

De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:

  • 1. De kwaliteit van het landschap;
  • 2. De ontwikkeling van het buitengebied;
  • 3. De regionale verstedelijking.

Inhoud van de Structuurvisie 


Deel A 

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

Deel B

In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.

 
Deel C 

Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).

Uitwerking van de Structuurvisie


De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.

Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.

2.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant 2014

Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de Verordening ruimte 2014 vastgesteld. Deze verordening is op 19 maart 2014 in werking getreden.

In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.

Relatie met de structuurvisie
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

Inhoud
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit;
  • stedelijke ontwikkelingen;
  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
  • overige ontwikkelingen in het buitengebied.

Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.

Wijzigingen en ontheffingen
In de verordening is voor een aantal onderwerpen de mogelijkheid opgenomen om de grens van een gebied te wijzigen. Daarnaast is er een algemene ontheffingsmogelijkheid opgenomen. Ook kunnen gemeenten om wijziging van de begrenzing van gebieden verzoeken, zonder dat de verordening daarvoor regels stelt: de jaarlijkse actualisering.

Kwaliteitsverbetering landschap

Artikel 3.2 van de Verordening ruimte omvat de verplichting bij ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied, zoals in casu het geval is, te komen tot een kwaliteitsverbetering van het landschap.

In de onderhavige casus wordt de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse gestaakt, wordt het bestemmingsvlak fors verkleind en wordt vrijwel alle voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (ca. 1500 m²) gesloopt. De kwaliteitsverbetering wordt - voor zover deze na de verkleining van het bestemmimngsvlak gelet op de werkafspraken met de provincie nog aan de orde is - ruimschoots ingevuld door de sloop.

2.4 Gemeente

2.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.

De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:

  • a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
  • b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
  • c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
  • d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.

2.4.2 Overige gemeentelijke structuurvisies

De Structuurvisie Noordoost 2020 (door de gemeenteraad vastgesteld op 14 december 2009) beschrijft de ruimtelijke ontwikkeling tot 2020 van het gebied ten noorden van Tilburg Noord, inclusief Rugdijk / Kouwenberg. De visie heeft geen directe relevantie voor onderhavige ontwikkeling.

Tilburg kent daarnaast één thematische structuurvisie, de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.

Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

3.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

3.2.1 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.

Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.

Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.

Wat betreft stedenbouwkundige aspecten is vermeldenswaardig het geaccordeerde bouwplanadvies voor dit project d.d. 30 januari 2015, waarin o.a. het volgende staat vermeld:

De intrinsieke cultuurhistorische waarde van het pand is weliswaar beperkt dan wel niet nader aangetoond, de combinatie van de locatie binnen het oude buurtschap Vijfhuizen en het beeldbepalende karakter geven echter voldoende aanleiding medewerking te verlenen onder de volgende voorwaarden:

  • 1. In de verdere uitwerking zal de boerderij conform aanvraag worden hersteld: "in oude glorie herstellen. Het bestaande architectonisch karakter van de boerderij wordt hierbij hersteld" (conform aanvraag): het uitgangspunt is dus herstel en behoud van verschijningsvorm, bouwmassa, voorgevel, dakvlak.
  • 2. Inclusief behoud van de juist zo kenmerkende brede voorgevel met de opeenvolging van 10 stalramen (dit betekent aanpassing van het plan aan de linkerzijde van de voorgevel) 
  • 3. In het vervolgtraject moet dit uitgangspunt worden aangehouden, inclusief de toetsing door de Omgevingscommissie
  • 4. Inrichting voorerf: er worden geen hagen of schuttingen geplaatst die het perceel aan straatzijde fysiek of visueel splitst (en daarmee afbreuk doen aan het zicht op de bijzondere gevel)
  • 5. Voldaan moet worden aan de voorwaarden genoemd in onderdeel 4.6.3 van bp Buitengebied De Zandleij 2012.

3.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

3.3.1 Archeologie
3.3.1.1 Nota ´Grond voor het verleden´

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Hiermee is het Verdrag van Malta uit 1992 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Dit betekent onder meer het volgende:

  • 1. De introductie van het veroorzakersprincipe, waardoor de kosten van archeologisch onderzoek verhaald kunnen worden op de verstoorder;
  • 2. De verankering van de archeologische monumentenzorg in de ruimtelijke ordening.

Met de komst van de wet wijzigt het archeologiebestel in Nederland met name voor de overheidsorganen sterk. De nota 'Grond voor het verleden' (2007) is het beleidsplan voor het Tilburgse archeologiebeleid.

3.3.1.2 Historische geografie plangebied
  • De directe omgeving van het plangebied kan op basis van de geomorfologie worden onderverdeeld in een zone met oude akkergronden op de dekzandruggen, een zone met weidegronden en graslanden langs de rand hiervan en een laaggelegen zone met natte moerassige gronden. De hooggelegen delen van het gebied bevatten zwarte enkeerdgronden.
  • Vijfhuizen en Kouwenberg zijn in de middeleeuwen ontstane buurtschappen van de vroegere herdgang De Heikant.
  • Ten noorden van de tenminste veertiende-eeuwse nederzetting Kouwenberg ligt het gehucht Vijfhuizen. Uit de Oisterwijkse protocollen blijkt dat er al in 1420 sprake was van bewoning. In 1552 is rond Vijfhuizen sprake van bebouwing, tuinen, zand, beemden, houtopstanden, weiden en heidevelden. In de toponiemen om het plangebied komen verwijzingen voor naar de Loonse heide en de Stokhasseltse waterloop.
  • Tenminste vanaf de zeventiende eeuw worden de bij het plangebied gelegen heidevelden geleidelijk aan ontgonnen.
  • In 1901 werden ten westen van het plangebied vloeivelden en drainageweiden aangelegd om het Tilburgse afvalwater te filteren. Nadat deze functie door de opkomst van mechanische zuivering overbodig was geworden, is in de tijd vanaf 2003 hier het Noorderbos aangelegd. De Noorderplas werd in de jaren negentig van de twintigste eeuw uitgegraven toen de Burgemeester Bechtweg als noordoostelijke tangent deels verhoogd werd aangelegd.
  • Het plangebied heeft het agrarisch karakter behouden met spaarzame, her en der in het landschap verspreid liggende bebouwing in een grotendeels open landschap.
3.3.1.3 Verwachtingswaarde plangebied
  • AMK: in of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen terreinen gelegen die zijn opgenomen in de AMK.
  • Ten noordoosten van het plangebied is een AMK-terrein (nr. 8209) gelegen. Dit is een terrein van hoge archeologische waarde waar zich waarschijnlijk sporen van een nederzetting uit de late bronstijd of vroege ijzertijd bevinden alsmede een vuursteenvindplaats uit het mesolithicium.
  • IKAW: het plangebied is gelegen in een gebied met een hoge archeologische verwachting.
  • ArWaTi: het plangebied is gebied is gelegen in een zone met een hoge archeologische verwachting.
  • Voor het plangebied Zandleij is in 2010 door Fontys Hogescholen/BILAN een archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek uitgevoerd: H. van Dijk, Van De Kommer tot Hoormanke Tiendl. Tilburg (NB) – Tilburg, Zandleij.
  • Net als andere stadsdelen van Tilburg voldoet het plangebied aan een groot aantal historisch-landschappelijke criteria dat kansen biedt aan vroege bewoning of deze althans doet vermoeden. Het gaat hierbij om elementen zoals de nabijheid van water, de afwisseling van reliëf (met name het voorkomen van hoger gelegen locaties), de bodemgesteldheid en de voormalige aanwezigheid van oude structuren die een aanduiding kunnen zijn van oude bewoningspatronen.
  • In het onderzoek van BILAN wordt op grond van de hoge ligging en de mogelijke aanwezigheid van zwarte enkeerdgronden die aan een esdek te relateren zijn, de archeologische verwachting gesteld op middelhoog tot hoog.
  • De ombouw van de boerderij tot woningen zal naar verwachting niet gepaard gaan met nieuwe bodemverstoring van relevante omvang. Archeologisch vervolgonderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
3.3.1.4 Vertaling naar bestemmingsplan

Gronden buiten het hoofdbebouwingsvlak krijgen de dubbelbestemming Waarde-Archeologie.

3.3.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg
  • In het plangebied bevinden zich geen op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten.
  • De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). In of in de directe nabijheid het plangebied komen geen panden voor uit die periode.
  • De uit het eerste kwart van de twintigste eeuw daterende boerderij is vooral vanwege de in de hoofdmassa nog duidelijk herkenbare agrarische uitstraling cultuurhistorisch van enig belang. Herbestemming zal deze uitstraling naar verwachting niet wezenlijk aantasten.
  • Historische structuren: de structuur van wegen en paden in het gebied gaat mogelijk terug tot de prehistorie.
  • De restanten van de in 1901 aangelegde vloeivelden ten westen van het plangebied vormen (grotendeels opgegaan in het Noorderbos) een landschappelijke structuur van hoge waarde.
  • Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.

Wat betreft cultuurhistorische aspecten is voorts vermeldenswaardig het geaccordeerde bouwplanadvies voor dit project d.d. 30 januari 2015, waarin o.a. het volgende staat vermeld:

Het betreft hier een voor het buurtschap Vijfhuizen te Tilburg kenmerkende woonboerderij. De bijzondere en afwijkende verschijningsvorm van het pand stammende uit ca 1900 is zeer goed waarneembaar en is derhalve een herkenningspunt geworden van deze plek.De intrinsieke cultuurhistorische waarde van het pand is weliswaar beperkt dan wel niet nader aangetoond, de combinatie van de locatie binnen het oude buurtschap Vijfhuizen en het beeldbepalende karakter geven echter voldoende aanleiding medewerking te verlenen onder de volgende voorwaarden:

  • 1. In de verdere uitwerking zal de boerderij conform aanvraag worden hersteld: "in oude glorie herstellen. Het bestaande architectonisch karakter van de boerderij wordt hierbij hersteld" (conform aanvraag): het uitgangspunt is dus herstel en behoud van verschijningsvorm, bouwmassa, voorgevel, dakvlak.
  • 2. Inclusief behoud van de juist zo kenmerkende brede voorgevel met de opeenvolging van 10 stalramen (dit betekent aanpassing van het plan aan de linkerzijde van de voorgevel) 
  • 3. In het vervolgtraject moet dit uitgangspunt worden aangehouden, inclusief de toetsing door de Omgevingscommissie
  • 4. Inrichting voorerf: er worden geen hagen of schuttingen geplaatst die het perceel aan straatzijde fysiek of visueel splitst (en daarmee afbreuk doen aan het zicht op de bijzondere gevel)
  • 5. Voldaan moet worden aan de voorwaarden genoemd in onderdeel 4.6.3 van bp Buitengebied De Zandleij 2012.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

4.2 Milieuhinder bedrijven

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

Het plangebied ligt een agrarische omgeving. Met dit bestemmingsplan komt de agrarische bestemming van het perceel te vervallen. Daarvoor in de plaats komt een (dubbele) woonbestemming die gevoelig is voor activiteiten in de omgeving. Hoewel er altijd al een (agrarische bedrijfs)woning heeft gestaan, is ook gekeken naar het woon- en leefklimaat.

De activiteiten in de omgeving hebben een overwegend agrarische karakter. Het geuraspect is daarbij meestal de bepalende factor (zie hoofdstuk 5.7). Voor de overige aspecten geldt dat aan de richtafstanden wordt voldaan. Hiermee kan bij de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd worden.

4.3 Externe veiligheid

4.3.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
  • Besluit transportroutes externe veiligheid (Bevt) van 1 april 2015;
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen(Bevb) van 1 januari 2011.

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

4.3.2 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is in een besluit vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

In de bijlage Inventarisatie van risicobronnen en verantwoording Vijfhuizen 5 zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg-'s-Hertogenbosch. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en maakt deel uit van de bijlage.

4.3.3 Beleidsvisie externe veiligheid

Het plangebied ligt volgens de beleidsvisie in luw gebied.

Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:

  • Kwetsbare objecten zijn overal mogelijk;
  • Geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;
  • Bestaande risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk;
  • Bevi-inrichtingen zijn niet mogelijk.

Het plan voldoet aan deze uitgangspunten.

4.3.4 Restrisico en conclusies

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg-'s-Hertogenbosch, Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen.

Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobron is de verantwoordingsplicht ingevuld. Hierbij is aangesloten aan het standaardadvies van de Brandweer Midden-en West Brabant.

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

  • Het groepsrisico neemt niet toe.
  • Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de RISicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit.
  • Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings -en alarmeringssysteem), dit biedt de mogelijkheid de bewoners tijdig te waarschuwen.
  • Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Bij mechanische ventilatie heeft het de voorkeur dat deze in de meterkast kan worden uitgezet. Hiermee is langdurig verblijf inpandig bij een toxische wolk mogelijk. Of deze voorziening wordt aangebracht is niet duidelijk.

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

4.3.5 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

4.4 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

4.4.1 Wegverkeerslawaai

Binnen het plangebied zijn geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zones van wegen, zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). Het betreft twee woningen.

Voor deze geluidgevoelige bestemmingen is een akoestische berekening onderzoek uitgevoerd en heeft een toetsing plaatsgevonden aan de normen uit de Wet geluidhinder. In onderstaand plaatje zijn de rekenresultaten weergegeven. Uitgangspunt voor het onderzoek is dat de verkeersintensiteit op de Vijfhuizen maximaal 750 mvt/etmaal bedraagt in het prognosejaar 2025. Uit de berekening blijkt dat de geluidbelasting maximaal 53 dB (waarneemhoogten 1,5/ 4,5 meter) bedraagt inclusief de correctie van 5 dB uit artikel 110g Wgh.

Er zijn maatregelen onderzocht om de geluidbelasting te reduceren. Het treffen van maatregelen stuit op financiële en stedenbouwkundige bezwaren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.WYZ2015002-e001_0002.png"

Voor de realisatie van deze twee woningen heeft het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde-besluit genomen. Dit besluit is bij dit bestemmingsplan gevoegd.

4.4.2 Railverkeerslawaai

Binnen het plangebied zijn geen geluidsgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda / Tilburg-Eindhoven / Tilburg-'s-Hertogenbosch. De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing.

4.4.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

4.4.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidcontouren (de zogenaamde Ke-contouren). Deze contouren liggen niet over het plangebied.

4.5 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand gehouden moet worden.

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van twee woningen. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Er zijn geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

4.6 Geur

4.6.1 Industriële geur

Het plangebied ligt in een overwegend agrarische omgeving. Er zijn geen activiteiten in en rondom het plangebied aanwezig zijn die een belemmering vormen voor het woon- en leefklimaat van gevoelige bestemmingen.

4.6.2 Agrarische geur

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld. Voor het plan is een het buro Amitec een berekening gedaan naar de achtergrondbelasting. Uit het onderzoek blijkt dat er ter plaatsen van het plangebied sprake is van een zeer goed woon- en leefklimaat.

4.7 Bodem

Op de locatie is op 30 september 2004 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door UDM. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat het grondwater ter plaatse licht tot matig verontreinigd is met diverse zware metalen. Het betreffen hier licht tot matig verhoogde waardes aan cadmium, chroom, koper, lood, nikkel en zink. Naast deze aangetroffen waardes worden er ook lichte overschrijdingen geconstateerd aan benzeen en xyleen.

In de bodem is een lichte concentratie PAK en EOX aangetroffen.

In diverse delen van Noord-Brabant worden verhoogde gehalten aan zware metalen gemeten zonder dat daarvoor een duidelijke bron en oorzaak is aan te wijzen. De oorzaak ligt in dit soort gevallen meestal in een combinatie van factoren, waar bij de aanwezigheid van kalkarme zandgronden, verschillende vormen van antropogene belasting, zoals het jarenlang gebruik van meststoffen, bodemverbeterende middelen en bestrijdingsmiddelen en zure depositie een rol spelen. In sommige gevallen betreft het van nature aanwezige componenten. Het voorkomen van deze stoffen levert vaak een heel heterogeen beeld op. Hierdoor spreekt men van een lokaal verhoogde achtergrondconcentratie.

De licht verhoogde waardes aan PAK en EOX zijn mogelijk te relateren aan de aanwezige erfverhardingen gelegen op locatie.

Het grondwater is daardoor niet geschikt voor beregenings- en consumptiedoeleinden.

Dempingen

Voor zover bekend is lopen er over de locatie geen dempingen. 

Tank  

Op locatie is in 1993 een opslagtank KIWA gesaneerd.

Aanbeveling

Voor nieuwbouw op locatie is het noodzakelijk dat er een nieuw verkennend bodemonderzoek wordt uitgevoerd volgens de NEN 5740 door een erkend adviesbureau. Het rapport van 2004 is verjaard en daarmee niet voldoende.

Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

4.8 Natuur en Ecologie

Natuur/Natura2000

Inleiding

Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur en beschermde soorten (Flora- en faunawet).

Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld.

Natura 2000

Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.

Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamde habitattoets.

In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit is afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat.

Er zijn drie mogelijkheden:

  • 6. Er is zeker geen negatief effect. Er is dan geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig.
  • 7. Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect. De verslechterings- en verstoringstoets moet worden doorlopen.
  • 8. Er is een kans op een significant negatief effect. Een passende beoordeling is vereist.

Analyse plangebied

Het plangebied ligt op 1,3 km afstand van Natura 2000-gebied Loonse en Drunense Duinen en Leemkuilen. Dit volledige Natura 2000-gebied heeft een doelstelling voor 7 habitatttypen en 2 habitatsoorten. De Loonse en Drunense Duinen is een groot stuifzandgebied. In dit gebied zijn dikke pakketten dekzand afgezet. Deze dekzanden zijn in de loop der tijd begroeid geraakt met bos, maar door houtkap en overbeweiding kon het zand weer gaan stuiven en ontstonden de huidige Loonse en Drunense duinen. Het stuifzandgebied wordt omringd door uitgestrekte naald- en eikenbossen die aan de zuidkant aansluiten op de Brand, een beekdal met alluviale bossen, moeras en vennen (Bron: Ministerie van Economische Zaken).

Conclusie

De gewenste ontwikkelingen In het plangebied zullen geen negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden. De tussenliggende afstand is hiervoor te groot. En de storende factoren door de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard zijn dat geen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied zijn te verwachten.

Ecologische Hoofdstructuur

In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot de EHS.

Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.

Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden.

Analyse plangebied

In het plangebied komen geen terreinen voor die begrensd zijn als Ecologische Hoofdstructuur. De dichtstbijzijnde EHS is ten westen gelegen op ca. 400 m. afstand van het plangebied en betreft het beheertype N16.02 Vochtig bos met productie.

Conclusie

De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen (significante) negatieve effecten hebben op de Ecologische Hoofdstructuur in de omgeving. Het plangebied ligt niet in de EHS en de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard dat dit geen negatieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit en kwantiteit van de dichtstbijzijnde EHS.

Groenblauwe mantel

De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. Het kerngebied groenblauw wordt ommanteld om kernen te versterken en te verbinden. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Binnen de groenblauwe mantel zijn ook de zogenaamde beheersgebieden van de ecologische hoofdstructuur opgenomen. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten de EHS. Vanuit de watercomponent wordt vooral ingezet op het kwantitatief en kwalitatief herstel van kwelstromen, zoals het wijstverschijnsel op de Peelrandbreuk in Oost Brabant, in de beekdalen en op de overgangen van zand/veen naar klei in de zogenaamde Naad van Brabant. De groenblauwe mantel geeft naast de ontwikkeling van een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

Analyse plangebied

In het plangebied komen geen terreinen voor die begrensd zijn als Groenblauwe mantel. De dichtstbijzijnde Groenblauwe mantel is ten noorden gelegen op ca. 350 m. afstand van het plangebied. Deze Groenblauwe mantel ligt ten noorden van de Houtsestraat.

Conclusie

De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen (significante) negatieve effecten hebben op de Groenblauwe mantel. Het plangebied ligt niet in de Groenblauwe mantel en de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard dat dit geen negatieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit en kwantiteit van de dichtstbijzijnde Groenblauwe mantel-gebieden.

Flora- en faunawet

Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij rekening te houden met aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt.

Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.

Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet.

Analyse plangebied

Er is een quick-scan naar beschermde natuurwaarden uitgevoerd (veldbezoek en bureaustudie door bureau Blom Ecologie; zie bijlage voor rapportage).

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Tilburg Noord aan de Vijfhuizen 5 en bestaat uit een langgevelboerderij, twee voormalige varkensstallen, een schuur/loods en kuilvoerplaten. Het terrein is deels verhard. Op het terrein liggen diverse hopen puin en er is sprake van verruiging door achterstallig onderhoud. Aan de straatzijde van de woning is een beperkte tuin.

Uit het onderzoek zijn de volgende bevindingen naar voren gekomen:


Vaatplanten geen ontheffing nodig


Grondgebonden zoogdieren geen ontheffing nodig


Vleermuizen geen ontheffing nodig; wel aandacht voor voorkómen van verstoring door verlichting tijdens verbouwactiviteiten


Amfibieën en reptielen geen ontheffing nodig


Vissen geen ontheffing nodig


Insecten, libellen en ongewervelden geen ontheffing nodig


Vogels vaste rust- en/of verblijfplaatsen van beschermde soort (kerkuil) aanwezig; ontheffing ter verificatie nodig; werkprotocol opgesteld; werkzaamheden buiten broedseizoen uitvoeren

Overige soortgroepen geen ontheffing nodig


Alle soortgroepen zorgplicht in acht nemen


Conclusie

In het plangebied of de directe omgeving daarvan komen beschermde diersoorten voor. Het is aannemelijk dat het plangebied geen essentiële betekenis heeft voor zwaarder en strikt beschermde soorten (tabel 2 en 3-soorten). Op twee locaties zijn braakballen van kerkuil aangetroffen. Om de planontwikkeling mogelijk te maken is een ecologisch werkprotocol noodzakelijk. Bureau Blom Ecologie heeft dit werkprotocol opgenomen in de onderzoeksrapportage.

Mits gewerkt wordt conform aanbevelingen én het werkprotocol leiden de werkzaamheden niet tot overtreding van de Flora- en faunawet. Er behoeft geen ontheffing van de Flora- en faunawet (art. 75) aangevraagd te worden.

De algemene zorgplicht (art.2 van de Flora- en faunawet) verplicht zorgvuldig handelen bij de uitvoering van werkzaamheden.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

5.1 Bestaand watersysteem

Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Zandleij en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel.

De bruto oppervlakte is 6.555 m². Daarvan is in de recente situatie ongeveer 1.676 m² bebouwing en ongeveer 395 m² verharding (erf). De terreinhoogte varieert tussen ongeveer 11,6 en 12,0 m +NAP.

In de bodem is fijn zand aanwezig met leemlenzen dikker dan 1 meter. De aanwezigheid van deze storende lagen vergroot de kans op schijngrondwaterspiegels; door de opbouw en structuur van de bodem stagneert de stroom van hemelwater richting het grondwater.

De gemiddelde hoogste grondwaterstand ligt op ongeveer 25 -50 cm onder het maaiveld (bron: wateratlas provincie en Bodemkundig/hydrologisch onderzoek 'plangebied Noord Oost Fase 1). Met maatgevende grondwaterstanden van 1 meter of minder onder het maaiveld, is de ontwatering in de bestaande situatie onvoldoende.

Bij het plangebied ligt een drukriolering voor de aansluiting van het vuilwater van het woonhuis. Deze drukriolering loost op het gemengd rioolstelsel bij het lozingspunt ter hoogte van de Stokhasseltlaan/Kalverstraat (Tilburg Noord). Het vuil- en regenwater wordt hier gezamenlijk verzameld en afgevoerd door middel van een gemengd leidingstelsel richting de rioolwaterzuiveringsinstallatie Tilburg, welke in beheer is van waterschap De Dommel.

In het plangebied liggen ten noorden (langs de Vijfhuizen) en ten oosten van het perceel watergangen.

Het plangebied is op de Keurkaart aangeduid als 'invloedsgebied Natura 200 met opheffen voorjaars- en urenverbod'. Dit heeft betrekking op de grondwaterberegening.

5.2 Duurzaam waterbeheer

5.2.1 Beleidskader

De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzaam waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het Stroomgebiedsbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuurgebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).

Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Krachtig Water' 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. Het plan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap, en maakt een indeling in zes thema's: droge voeten, voldoende water, natuurlijk water, schoon water, schone waterbodem en mooi water. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur waterschap De Dommel (in werking per 1 maart 2015), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.

De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:

  • Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
  • Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
  • Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.

Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.

5.2.2 Afwegingen

Voor het plangebied zijn in de SWR geen specifieke opgaven, behalve de algemene doelstellingen voor de gehele gemeente. De ontwikkeling houdt in dat de boerderij op het perceel (bestemming 'agrarisch bedrijf') wordt omgevormd tot twee burgerwoningen (bestemming 'wonen-buitengebied'). De bijgebouwen mogen worden gesloopt. In de nieuwe situatie mag er per perceel maximaal 100 m2 bijgebouw worden gerealiseerd (dus voor totale plangebied 200 m2 max.).

De maximale oppervlak bebouwing van het totale plangebied (= twee percelen) bedraagt 482 m2. Hiermee neemt het maximaal oppervlak aan bebouwing af ten opzichte van de huidige situatie. Ervan uitgaande dat het oppervlakte aan overige verharding (erf) niet significant toeneemt, betekent dit dat er geen sprake is van een toename van het verhard oppervlak. Er zijn dan ook geen significante effecten voor het waterbelang.

Bij het plan gelden de volgende algemene uitgangspunten:

  • Bij de inrichting van het plan dient men rekening te houden met de bestaande terreinhoogte van het openbaar gebied en de aangrenzende percelen. Bij bouwwerkzaamheden moet de GHG exact bepaald worden;
  • Ten aanzien van de grondwaterstanden dient de ontwateringsdiepte ten opzichte van de GHG gehandhaafd te worden. Dit is afhankelijk van de functie. Zo geldt voor de functie bebouwing 0,90 m en voor groenvoorzieningen 0,50 m. Indien nodig dient het perceel opgehoogd te worden;
  • In verband met duurzaam waterbeheer is draineren niet toegestaan;
  • De water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen is voldoende voor het gebruik van het bouwdeel;
  • Het toepassen van uitlogende materialen is uitgesloten;
  • Het vuil- en hemelwater wordt inpandig gescheiden ingezameld en moet per perceel aan de perceelsgrens aangeboden. Het vuilwater wordt hierbij aangesloten op de drukriolering gelegen in de Vijfhuizen. Aangezien het bestaande perceel wordt opgesplitst in twee nieuwe percelen met twee burgerwoningen, moet er een extra aansluiting op het drukriool worden gemaakt. Het hemelwater van beide percelen kan afwateren op de watergang te noorden of oosten van het perceel.

5.3 Watertoets

Aangezien er nauwelijks sprake is van waterbelangen in het plangebied, hebben waterschap De Dommel en gemeente besloten de watertoets maximaal verkort te volgen. Hierdoor wordt deze waterparagraaf direct verwerkt in het ontwerpplan. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt verstrekt bij de terinzagelegging.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.6 van het Bro verplicht de bestemmingsplanwetgever een vast te stellen bestemmingsplan te doen vergezellen door een toelichting, waarin (o.a.) zijn neergelegd de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro, omdat het ziet op het realiseren van een extra woning. De grondexploitatiewet (afdeling 6.2 van de Wro) is derhalve van toepassing.

Er is met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst gesloten ter zake van 'reserve bovenwijkse voorzieningen'.

Eventueel uit te keren tegemoetkomingen in planschade zullen ten laste komen van de initiatiefnemer, die met de gemeente eveneens een overeenkomst inzake het verhaal van planschade heeft gesloten.

De enige gemeentelijke kosten die gemaakt worden zijn de plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit bestemmingsplan. Bij initiatiefnemer zijn dienaangaande bij aanslag leges in rekening gebracht.

Gelet op het vorenstaande is het plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 7 Burgerparticipatie en overleg

7.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende wijzigingsplan op 26 juni 2015 gepubliceerd in het Gemeenteblad.

7.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het concept-ontwerpwijzigingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties. Het concept is verzonden aan de volgende organisaties:

Instantie   Datum verzending   Datum ontvangst reactie   Opmerkingen?  
Provincie Noord-Brabant
Directie ROH  
13 juli 2015   22 juli 2015   nee  
Waterschap De Dommel   14 juli 2015   28 mei 2015/
15 juli 2015  
nee  

7.3 Burgerparticipatie

Op 9 april 2015 heeft initiatiefnemer ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie omwonenden schriftelijk ingelicht over het project. Conform de hiervoor geldende standaard heeft hij hen gevraagd eventuele schriftelijke reacties binnen twee weken in te sturen. De brief van initiatiefnemer heeft uitsluitend (schriftelijke) instemmende reacties opgeleverd. Negatieve reacties waren er niet. Het plan is naar aanleiding van de burgerparticipatie niet aangepast.

7.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van maandag 31 augustus tot en met maandag 12 oktober 2015. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.