direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Transvaalplein e.o. 2008, 1e wijziging (Veestraat 86)
Status: onherroepelijk
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0855.WYZ2013003-e001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Postzegelplan aanleiding tot planontwikkeling

Er is een verzoek om wijziging van het bestemmingsplan ingediend voor de wijziging van een winkel/woning tot een beneden en bovenwoning aan de Veestraat 86 te Tilburg. Het betreft het perceel sectie R, nr. 1841.

Het perceel is gelegen op de hoek van de Veestraat en de Abel Tasmanstraat. In het verleden was op de begane grond van dit pand een winkel gevestigd. Deze winkel is echter al geruime tijd niet meer in gebruik. De initiatiefnemer wil de winkel wijzigen in een zelfstandige woning. Omdat op de verdieping al een woning is gelegen wordt hierdoor gestapeld woning gerealiseerd.

Het perceel ligt in het bestemmingsplan 'Transvaalplein e.o. 2008' en heeft hierin een gebiedsgerichte bestemming 'wonen' en de perceelsgerichte bestemming 'detailhandel'. Binnen de bestemming 'wonen' zijn alleen grondgebonden woningen mogelijk. Wanneer 2 woningen boven elkaar worden gerealiseerd valt dit onder gestapeld wonen. Op grond van artikel 13.6.2 van het bestemmingsplan zijn Burgemeester en wethouders onder voorwaarden de bestemming 'wonen' worden gewijzigd in de bestemming 'wonen-gestapeld'.

Om de wijziging van winkel naar woning mogelijk te maken is onderhavig wijzigingsplan opgesteld. Onderdeel van het wijzigingsplan is een verbeelding, waarbij de perceelsgerichte bestemming 'detailhandel' is geschrapt en ter plaatse de gebiedsgerichte bestemming 'wonen' wordt gewijzigd in 'wonen-gestapeld'. De bouwvoorschriften zoals deze voor dit perceel gelden, blijven ongewijzigd.

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanwijziging waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Het plangebied

Het plangebied omvat het perceel aan de Veestraat 86, gelegen op de hoek van de Abel Tasmanstraat. De reeds bestaande bovenwoning is geadreseerd aan de Abel Tasmanstraat 1A, en de op hetzelfde perceel gelegen bestaande opslag/werkplaats is gelegen aan de Abel Tasmanstraat 1B. Dit gedeelte van het perceel blijft ongewijzigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.WYZ2013003-e001_0001.jpg"

1.3 Voorgaande plannen

Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke wijziging van het bestemmingsplan 'Transvaalplein e.o. 2008'.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

De Veestraat is gelegen in het zuiden van Tilburg, ten noorden van de Ringbaan Zuid, binnen het plangebied Oude Stad-zuid.

Historische geografie

Het plangebied maakt deel uit van een breed oost-west gericht plateau dat is ingeklemd tussen het beekdal van de Korvelse Waterloop in het noorden en de Oerlese Waterloop in het zuiden. Langs de oostgrens van het plangebied lag een smalle rug, de Heelberch, waarover de huidige Broekhovenseweg loopt.

Centraal in het plangebied lag het gehucht Oerle, dat een knooppunt van wegen en paden vormde, waaronder de huidge Oerleseweg. Het gebied rond Oerle maakte deel uit van een groot akkercomplex, dat bekend stond als de Broechoven Acker. Het beekdal van de Korvelse Waterloop was in gebruik als weidegrond.

Delen van het plangebied bestonden tot de zeventiende/achttiende eeuw nog uit heide en waren in gebruik als gemeijnt. Dit was o.a. het geval voor het zuidoostelijke deel van de wijk Korvel/Oerle bij Het Heike. Hoewel grote delen van Tilburg in de negentiende eeuw snel veranderden van een agrarische in een stedelijk-industriële nederzetting, voltrok dit proces zich in het plangebied veel langzamer. In eerste instantie verdichtte de bebouwing zich langs de bestaande bebouwingslinten en vond alleen ten noorden van Oerle invulling van de open gebieden plaats.

Op de kaart van D. Zijnen uit 1760 staat ter plaatse de naam Kwetterie, wat blijkbaar hetzelfde als Hoocht moet zijn, want in het boekje 'de Verdeeling van de Tienden' uit 1778 staat 'de Hoogt of Queterrye'. Op de kadasterkaart van 1832 is De Hoogte het gebied dat omsloten wordt door de huidige straten: Voltstraat, Bisschop Zwijsenstraat, Veestraat en Oerlesestraat. In 1900 wordt door de gemeenteraad de naam Veestraat officieel vastgesteld.

Pas in de loop van de jaren twintig van de twintigste eeuw werd het westelijke deel van het plangebied (de Uitvindersbuurt en de Zeeheldenbuurt) volgebouwd. Na de tweede Wereldoorlog werden de nog openplekken aan de zuidzijde van de wijk bebouwd, onder andere langs de Ringbaan Zuid.

Ruimtelijke structuur

Het plangebied is op te delen in verschillende districten. De districten zijn geslecteerd op samenhang tussen de bebouwingstypologieën, de kavelgrootte en omvang van de bebouwing. De verkaveling in de woonbuurten is grotendeels rechtlijnig en rechthoekig, waarbij de woningen en gebouwen aan de straatzijde zijn gelegen. Veel bouwblokken hebben 'open hoeken', maar het onderhavige perceel is een voorbeeld van een gesloten hoek. De bebouwing ligt voornamelijk aan de straatzijde, wat er in resulteert dat de meeste bewoners geen voortuin hebben. Dat geldt ook voor het plangebied.

Ten noorden van het plangebied lidt de herstructurering Zeeheldenbuurt Midden. De toegang aan de tuinzijde wordt ontsloten door parkeerplaatsen en pleinachtige structuren. Een reden voor de verdichte verkaveling is dat de wijken binnen de ringbanen intensiever bebouwd zijn. De verkaveling is niet specifiek zongericht, maar voegt zich naar het bestaande stratenpatroon. In de herstructurering is de openbare ruimte heringericht, met een luxere materialisering en met als belangrijkste wijziging dat de meeste auto's naar de binnenterreinen van de bouwblokken worden verwezen.

Functionele structuur

De meest voorkomende bestemming in de wijk is Wonen. Daarnaast is aan de Broekhoveseweg en de Oerlesestraat een gemengde bestemming opgenomen, teneinde winkelfuncties te faciliteren. De wijk kent nog een oud binnenwijks bedrijventerrein, het Voltterrein. Daar is sprkae van een groot aantal kleine bedrijfjes en een cultuurhistorisch waardevol en fraai kantoorgebouw, het I-mex businesscenter aan de Groenstraat.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Rijk en provincie

Volgens de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant is het plan gelegen in stedelijk gebied. Er spelen geen provinciale of rijksbelangen. Derhalve wordt het ruimtelijk beleidskader op provinciaal en rijksniveau (provinciale Verordening Ruimte en de AMvB Ruimte) niet besproken.

3.2 Gemeente

3.2.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.

De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:

  • a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
  • b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
  • c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
  • d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.

3.2.2 Overige gemeentelijke structuurvisies

Tilburg kent één thematische structuurvisie, de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders

4.1 Stedenbouwkundige aspecten

Het vervangen van de winkelruimte c.q. bakkerij door een woning is in dit specifieke geval stedenbouwkundig inpasbaar. Het hoekpand leent zich door zijn specifieke omvang (veel inhoud) en ligging (hoekpand zonder grote tuin) voor een beneden- en bovenwoning. Beide woningen hebben een eigen voordeur en zijn gedeeltelijk boven elkaar gelegen.

Verkeerskundige inpassing

De bestaande winkelruimte heeft een hogere parkeernorm dan de woning. Daardoor is de parkeernorm voor de nieuwe situatie lager dan die voor de oude situatie.

4.2 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

4.2.1 Archeologie

In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen terreinen gelegen die zijn opgenomen in de AMK.

Het plangebied is niet gekarteerd op de IKAW.

Het plangebied heeft op de Archeologische Waarschuwingskaart van Tilburg (ARWATI), vanwege de ligging op een relatief hooggelegen dekzandrug, grotendeels een hoge tot zeer hoge archeologische verwachtingswaarde.

De archeologische verwachting, zoals aangeduid op de ARWATI, is op basis van het uitgevoerde cultuurhistorisch en archeologisch onderzoek nader toegespitst en weergegeven in een verwachtingskaart. Deze verwachting geeft echter een historische situatie weer, waarbij geen rekening is gehoudenmet moderne en submoderne verstoringen waarmee de urbanisatie van het plangebied in de twintigste eeuw gepaard is gegaan.

Bebouwing van ná 1920 heeft een dermate grote funderingsdiepte dat het bodemarchief tot in het 'gele zand' is verstoord en de kans op archeologische waarden sterk is verminderd of zelfs geheel is verdwenen. Het plangebied heeft daardoor een lage archeologische verwachting.

In het bestemmingsplan 'Transvaalplein e.o. 2008' liggen geen terreinen van bijzondere archeologische trefkans of waarde, waaraan als prpimaire bestemming archeologie is gegeven en waarbij voor wijzigingen aan de bestemming een aanlegvergunning vereist is.

Voor de beoogde functiewijziging zijn geen bodemverstoringen voorzien. Archeologisch vervolgonderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

4.2.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg

In het plangebied bevinden zich geen op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening gemeente Tiliburg beschermde monumenten.

De bebouwing uit de periode 1850-1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). In de nabijheid van het plangebied komen diverse panden voor uit die periode, onder meer betreft dit bebouwing aan de Veestraat, de Oerlesestraat, de Voltstraat en aan de Abel Tasmanstraat.

Tot in het begin van de twintigste eeuw werde de directe omgeving van het plangebied doorkruist door een aantal wegen en paden, die mogelijk teruggaan op een zeer oud padenpatroon. Bij de aanleg van de stadswijk is een groot deel van het netwerk van wegen en paden verloren gegaan. Het tracé van enkele van deze wegen en paden is echter nog deels herkenbaar in het huidige wegenpatroon. Naast het oude wegenpatroon bevinden zich ook nieuwere lijnen en elementen (tot ca. 1950' in het plangebied die historisch geografisch waardevol zijn: dat betreft onder meer het Transvaalplein en de Varkensmarkt.

Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig. Wel bevinden zich in de gordel ten noorden van de Ringbaan Zuid diverse waardevolle structuren en flatgebouwen die in de eerste helft van de jaren vijftig van de twintigste eeuw zijn opgetrokken.

Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast.

4.3 Volkshuisvesting

Bij brief van 5 februari 2010 zijn door de provincie de in de subregio Tilburg gemaakte kwantitatieve woningbouwafspraken bevestigd. Daarmee ligt vast dat Tilburg in de planperiode tot 2020 in totaal 9100 woningen (= uitbreiding woningvoorraad) kan/mag bouwen ter voorziening in de gemeentelijke woningbehoefte. Met de ontwikkeling van de locatie Veestraat 86 wordt hieraan mede invulling gegeven.

4.3.1 Woonvisie

Het gemeentelijk woonbeleid (zowel kwalitatief als kwantitatief) volgt primair uit de vierjaarlijkse WoonVisie. Hierin komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. Het centrale thema in de WoonVisie is het streven naar een 'stad in balans', een stad waarin voldoende mate van differentiatie in het woningaanbod is, zodat iedereen passende woonruimte kan vinden. Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften is de gemeente in de WoonVisie ingedeeld in vijf woonmilieus: Centrum-stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-stedelijk, (Centrum)-dorps en Landelijk. Daarbij wordt per gebied aangegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan het gewenste woonmilieu te voldoen. Bij (woningbouw)ontwikkelingen in een bepaald gebied dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met deze woonmilieuopgave.

Woonvisie Oud-Zuid

De kwaliteit van de woning en de woonomgeving wordt in de WoonVisie onder andere benaderd door het benoemen van woonmilieus. Het huidige woonmilieu van Oud-Zuid kan getypeerd worden als een buiten-centrum woonmilieu. De WoonVisie geeft aan dat het door de aangrenzende ligging van de Binnenstad wenselijk is om delen van Oud-Zuid te transformeren tot een centrum-stedelijk woonmilieu. Het gaat hierbij om de omgeving van de Korvelseweg/Korvelplein en het Stadspark, het Voltterrein en de Spoorzone (Hart van Brabantlaan). Deze transformatie kan met name door verdichting plaatsvinden. Verdichting betekent in dit geval dat vooral gedacht moet worden aan gestapelde bouw of grondgebonden stadswoningen in meerdere lagen. Wat betreft doelgroep zal het centrum gerichte woonmilieu meer gericht zijn op één- en tweepersoonshuishoudens en diverse inkomens-groepen zoals, empty-nesters, ouderen en starters.

Voor de overige delen van Oud-Zuid geeft de WoonVisie aan vooral in te steken op versterking van het huidige woonmilieu, het buiten-centrum milieu. Het gaat hierbij zowel om een kwaliteitsslag binnen de woningvoorraad, als om een verbetering van de inrichting en beheer van het openbaar gebied. Ten aanzien van de woningvoorraad geeft de WoonVisie voor Oud-Zuid aan het aandeel in de koopsector te willen vergroten, bijvoorbeeld door sloop en vervangende nieuwbouw.

4.3.2 Nota Wonen en Monitor Woningbouw 2013

Uit de Nota Wonen blijkt dat de aandacht van de gemeente en bouwprocespartners gericht moet blijven op kwaliteitsbevordering van de woningmarkt. De verleiding bestaat om, onder druk van de financieel-economische omstandigheden, een woonproduct aan te bieden dat minder toekomstbestendig is. Om aan te sluiten bij de structurele wens van consumenten en een kwaliteitsslag te maken, dient de beleidsfocus van de gemeente en andere partijen zich te

(blijven) richten op een gedifferentieerd aanbod naar woonmilieus, woningtypen en prijsklassen. Bovendien wordt onder kwaliteit ook begrepen levensloopbestendigheid/flexibiliteit, duurzaamheid/energiezuinigheid (ook i.r.t. betaalbaarheid) en vormen van (collectief) particulier opdrachtgeverschap / eigenbouw.

Elk jaar doet de gemeente in de Monitor Woningbouw verslag van de ontwikkeling van de woningvoorraad in het voorafgaande kalenderjaar. In deze monitor, editie 2013, gaat het over de nieuwbouw en sloop van woningen, dan wel toevoegingen respectievelijk onttrekkingen anderszins (= woningsplitsing of sloop, resp. woningsamenvoegingen of -onttrekkingen) in 2012. Tevens vermeldt de monitor de nieuwbouwprognose voor 2013 en 2014. De Monitor Woningbouw is te vinden op www.tilburg.nl.

4.3.3 Toetsingskader nieuwbouw appartementen

De gemeente heeft vanwege het surplus aan plannen voor de bouw van appartementen besloten nadrukkelijker sturing te geven aan de nieuwbouw van appartementen in Tilburg door bouwplannen te prioriteren. Prioritering zal plaatsvinden aan de hand van het in 2006 door de raad vastgestelde toetsingskader. Plannen worden getoetst aan het gewenst woonmilieu, ruimtelijk-stedenbouwkundige inpassing, consumentgerichtheid en de vraag of het plan onderdeel uitmaakt van een voor de gemeente prioritaire gebiedsontwikkeling.

4.3.4 Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek

De gemeente Tilburg voert elke vier jaar een woningbehoefteonderzoek uit. Het meest recente onderzoek is uitgevoerd in 2012. Veel woonwensen blijken in de tijd gezien behoorlijk bestendig en weinig te veranderen. De onderzoeksresultaten van het KWBO-2012 wijken niet wezenlijk af van de resultaten uit 2004 en 2008, maar er lijkt in 2012 wel sprake van (verdere) 'downgrading' in de woonwensen. Zo richten doorstromers zich minder op de koopsector en is er in het algemeen meer belangstelling voor de huursector. Tilburgers zijn nóg tevredener met hun woning en woonomgeving dan in eerdere edities. De verhuisgeneigdheid van Tilburgse huishoudens is (verder) gedaald naar een toch nog aanmerkelijk niveau van 37%; een deel van de doorstromers en starters wacht af of stelt actie uit, daarmee lijkt de woningmarkt in toenemende mate "op slot" te zitten en de effecten van de crisis voelbaar.

De Tilburgse woningmarkt is in kwalitatief opzicht nog niet in evenwicht gekomen. Uit de vraag-aanbodbalans van verhuisgeneigden blijkt een (dreigend) overschot aan meergezins huurwoningen en is het tekort aan koopwoningen verdwenen. Het woningtekort richt zich op eengezins huur- en koopwoningen. In de koopsector in alle soorten en prijssegmenten, maar met uitzondering van het topsegment. De eengezinswoning met drie of vier kamers (en tuin) blijft favoriet.

Qua woonmilieu bestaat er overschot aan buitencentrum-stedelijk wonen, maar tekort in de andere woonmilieus (met name -vormen van- centrum-stedelijk wonen).De toekomstverwachting is dat veel woonconsumenten zich blijvend richten op een kwalitatief hoogwaardige en ruime -hoofdzakelijk- grondgebonden (koop)woning, mits de economie herstelt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.WYZ2013003-e001_0002.jpg"

Woningbehoefte voor Oud Zuid-West

Uit het Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek (Gemeente Tilburg, 2012) is gebleken dat er in het Oud Zuid-West zeer veel meerpersoonshuishoudens en veel 18-35 jarigen en 35 tot 55 jarigen wonen. Het inkomen dat de bewoners te besteden hebben is lager dan gemiddeld in Tilburg.

In het Oud Zuid-West staan relatief veel meergezinswoningen en rijtjeshuizen, met een in verhouding lage huur of lage koopprijs. In het gebied is 24% van de woningvoorraad volledig toegankelijk en daarmee geschikt voor ouderen. Gemiddeld in Tilburg is dat 22%. Verder blijkt uit het Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek dat de tevredenheid met de woning en de woonomgeving in Oud Zuid-West de afgelopen jaren substantieel is gestegen en ongeveer gelijk is met het Tilburgse gemiddelde

4.3.5 Actieplan Stimulering eigenbouw Tilburg 2012

Getuige de WoonVisie staat de woonconsument centraal in het woonbeleid. In z'n ultieme vorm gaat dit over ruimte geven aan eigenbouw middels particulier opdrachtgeverschap (PO). Stimulering van het (collectief) particulier opdrachtgeverschap, ofwel het als consument/particulier zelf of samen met anderen bouwen van je woning, heeft in Tilburg al jaren prioriteit, maar blijkt in de praktijk moeizaam van de grond te komen. Om de beleidsambitie rond eigenbouw te bevestigen en aan te scherpen, heeft het college besloten tot een actieplan stimulering eigenbouw. Geen voornemens meer, geen pilots, maar gewoon doen! Door zelf meer grond voor eigenbouw uit te gaan geven, en hiertoe ook de projectontwikkelaars uit te nodigen, streeft het huidige college naar een (C)PO-aandeel in 2014 van minimaal 30 procent van de grondgebonden woningproductie. Het actieplan stimulering eigenbouw is te vinden op www.tilburg.nl 

4.3.6 Nota levensloopbestendige woningbouw in Tilburg, een tussenstand.

De gemeente Tilburg wil dat alle nieuwe woningen zo worden gebouwd dat ze minimaal toegankelijk (bezoekbaar) zijn voor mensen met een fysieke beperking. Verder moet tenminste 40% van de nieuwbouwwoningen “levensloopbestendig” worden ontwikkeld, dan wel daartoe eenvoudig aanpasbaar. Dat wil zeggen dat de "primaire ruimten", namelijk woonkamer, keuken, hoofdslaapkamer en badkamer/toilet, gelijkvloers (te maken) zijn op entreeniveau van de woning. De doelstelling maakt ook onderdeel uit van de woningbouwafspraken met hogere overheden. De notitie Levensloopbestendige woningbouw in Tilburg (2009) evalueert vijf jaar gemeentelijk woonbeleid met betrekking tot levensloopbestendigheid. Belangrijkste conclusies zijn dat het percentage van 40% levensloopbestendige woningen in de nieuwbouwopgave wordt voortgezet en dat er in enkele wijken een extra opgave ligt. Dit betreft met name de wijken Blaak/Zorgvliet, Reit/Zand/Wandelbos en Tilburg Noord. Zie ook de Werkwijzer Levensloopbestendigheid 2.0 voor concrete ontwerphandreikingen.

4.3.7 Politiekeurmerk Veilig Wonen

Het Politiekeurmerk Veilig Wonen is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en wijken die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond sociale veiligheid, leefbaarheid, inbraak- en brandpreventie. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen bestaat eigenlijk uit twee keurmerken, namelijk een voor nieuwbouw en een voor bestaande bouw. Voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast.

Het beleid dat de gemeente voert omtrent het keurmerk is vastgelegd in de nota Beleid en implementatie Politiekeurmerk Veilig Wonen. Een folder is te vinden op www.tilburg.nl.

4.3.8 Toetsing plan

Het bestaande winkelpand wordt op de begane grond omgezet naar wonen, waardoor er op beide verdiepingen de functie wonen komt. Het pand grenst aan het project Uitvinders-/Zeeheldenbuurt. Dit deel van het project nabij het Stadspark draagt bij aan de gewenste transformatie naar centrum-stedelijk. Het omzetten van de bestemming wonen naar wonen gestapeld van de Veestraat 86 sluit hier goed bij aan.

4.4 Verkeer en parkeren

4.4.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)

Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:

Algemeen

  • 1. De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen.
  • 2. Alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.

    Autoverkeer
  • 3. Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.
  • 4. Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Dynamisch verkeersmanagement is een mogelijk in te zetten instrument.

    Parkeren
  • 5. Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2003, die in 2007 is aangepast ten aanzien van de parkeernormering voor woningen.
  • 6. Het vergunningparkeren wordt uitgebreid naar gebieden in de Oude stad en rond wijkwinkelcentra waar de parkeerdruk hoog is en als gevolg daarvan een draagvlak bestaat voor invoering van parkeervergunningen. Bewoners betalen een beperkt bedrag voor een vergunning.

    Goederenvervoer
  • 7. Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt.

    Mobiliteitsmanagement
  • 8. Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf. De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de wet worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement ten aanzien van bedrijven met een grote vervoersstroom, bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen) en bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.WYZ2013003-e001_0003.png"

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Milieuhinder bedrijven

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

In de omgeving zijn geen milieubelastende bedrijven actief die een belemmering kunnen vormen voor de woonfunctie. Daarnaast is de functie Wonen binnen het huidige bestemmingsplan op deze locatie al toegestaan. De wijziging betreft uitsluitend het toestaan van Wonen-gestapeld. Er komt dus geen nieuwe milieugevoelige bestemming bij. Hierdoor wordt het woon- en leefklimaat niet beïnvloed.

5.2 Externe veiligheid

5.2.1 Inleiding

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:

  • 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • 2. Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • 3. Circulaire " Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen";
  • 4. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);

Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

5.2.2 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar).

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan het plaatsgebonden risico 10-6. Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke besluiten vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.

De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.

Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.

5.2.3 Groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:

  • 1. de kans op een ongeval;
  • 2. het effect van het ongeval;
  • 3. het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
  • 4. de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.

Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico.

5.2.4 Verantwoordingsplicht

De verantwoordingsplicht draait kort gezegd om de vraag in hoeverre risico's, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling, worden geaccepteerd en indien noodzakelijk welke veiligheidsverhogende maatregelen daarmee gepaard gaan. Met de verantwoordingsplicht worden betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid voor de maatschappij als geheel voldoende gewaarborgd wordt. Op deze manier wordt beoogd een situatie te creëren, waarbij zoveel mogelijk de risico's zijn afgewogen en geanticipeerd is op de mogelijke gevolgen van een incident. Deze afweging is kwalitatief van aard en richt zich op aspecten zoals de mogelijkheden van bestrijdbaarheid van een mogelijke calamiteit en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking. Bij de invulling van de verantwoordingsplicht dienen de volgende elementen te worden beschouwd:

  • 1. het projectkader;
  • 2. de hoogte en toename van het groepsrisico;
  • 3. bronmaatregelen;
  • 4. ruimtelijke maatregelen te treffen maatregelen in het ruimtelijke besluit;
  • 5. mogelijkheden tot bestrijdbaarheid van een calamiteit en de gevolgen daarvan;
  • 6. mogelijkheden tot zelfredzaamheid;
  • 7. mogelijkheden planontwikkeling op andere locatie;
  • 8. mogelijkheden en voorgenomen maatregelen in de nabije toekomst.

In de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico (Ministeries van VROM en Binnenlandse Zaken, december 2007) zijn deze onderdelen nader uitgewerkt en toegelicht.

Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moeten alle ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van een inrichting verantwoord worden. Conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) moet het bevoegd gezag verantwoording afleggen bij elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico ten gevolge van de ruimtelijke ontwikkeling. Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling is de uitgebreidheid van de invulling van de verantwoordingsplicht afhankelijk van de hoogte en toename van het groepsrisico. Wanneer de ontwikkeling buiten de 100% letaal effectafstand ligt, kunnen de punten 3, 4, 7 en 8 buiten beschouwing gelaten worden. Hetzelfde geldt wanneer het groepsrisico 1) onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt of 2) tussen 0,1 maal en 1 maal de oriëntatiewaarde ligt én minder dan 10% toeneemt. We spreken in deze gevallen van een beperkte verantwoordingsplicht. In de andere gevallen dient de verantwoordingsplicht compleet ingevuld te worden.

5.2.5 Inrichtingen

In het voorliggende plan zijn risicovolle bedrijven en opslagvoorzieningen binnen het plangebied uitgesloten. Buiten het plangebied zijn geen bedrijven of opslagvoorzieningen aanwezig met een risicocontour die van invloed is op het plangebied.

5.2.6 Buisleidingen

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen binnen of rondom het plangebied.

5.2.7 Transport van gevaarlijke stoffen

Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

Door de gemeente Tilburg worden over verschillende wegen gevaarlijke stoffen vervoerd.

Voor gemeentelijke wegen blijkt uit de Inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen, die is opgesteld door Royal Haskoning in april 2008, dat op geen van deze wegen een 10-6 risicocontour aanwezig is c.q. een overschrijding van een risicocontour aan de orde is. Voor het groepsrisico van deze wegen geldt dat er conform deze rapportage, ter hoogte van dit bestemmingsplan geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.

De ontwikkeling ligt op een afstand van 1260 meter van de A58. Ten aanzien van het groepsrisico van de A58 geldt dat de ontwikkeling binnen het invloedsgebied van de vervoerde gevaarlijke stoffen ligt. Uit de risicoberekeningen die ten grondslag liggen aan het Basisnet weg blijkt dat voor dit weggedeelte de hoogte van het groepsrisico ligt tussen 0,1 en 1 maal de oriëntatiewaarde. De risicoberekeningen zijn alléén met de stofcategorie GF3 (LPG) uitgevoerd. Het invloedsgebied van de stofcategorie GF3 is 325 meter. De ontwikkeling ligt daarbuiten. De ontwikkeling geeft dus geen toename van het groepsrisico. De verantwoordingsplicht moet ingevuld worden bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde en/of een toename van het groepsrisico, van beide is in voor dit plan geen sprake. De A58 is daarmee verder niet relevant voor de planontwikkeling.

Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor

Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/'s-Hertogenbosch. Hierover worden onder andere brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd. De ontwikkeling ligt op een afstand van ongeveer 1350m van het spoor.

In de beleidsvisie externe veiligheid is vastgelegd dat, tot het moment dat het Basisnet in wetgeving is vastgelegd, uitgegaan wordt van de uitgangspunten zoals deze zijn verwoord in het beleidsdocument Koersen op veilig. Dit betekent dat er, tot het van kracht worden van het Basisnet, geen objecten mogen worden opgericht binnen 29 meter van het hart van de buitenste spoorlijn. Het bestemmingsplan maakt geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk binnen deze afstandsmaat.

Het invloedsgebied van de spoorlijn is 3000 meter en valt dus over het plangebied. Uit de risicoberekeningen die ten grondslag liggen aan het toekomstige Basisnet Spoor blijkt dat voor het relevante spoortraject de hoogte van het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde ligt in de huidige situatie. Voor de spoorlijn dient daarom de verantwoordingsplicht ingevuld te worden. In paragraaf 5.3.8 is deze verantwoording opgenomen. Vanwege de afstand tot de spoorlijn, en het gegeven dat het initiatief niet gaat over een wijziging die leidt tot een sterke toename van het aantal personen, betekent dat er geen sprake is van een toename van het groepsrisico.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal

Uit het rapport definitief ontwerp basisnet water blijkt dat er voor het Wilhelminakanaal geen risico- en veiligheidsafstanden gelden.

Conclusie relevantie bronnen: Voor dit ruimtelijke besluit hoeft alleen voor de spoorlijn de verantwoordingsplicht ingevuld te worden. Vanuit externe veiligheid worden verder geen beperkingen aan deze ontwikkelingen gesteld.

5.2.8 Verantwoording groepsrisico

In deze paragraaf wordt de verantwoordingsplicht van het groepsrisico verwoord. In het kader van deze verantwoording heeft de regionale brandweer advies uitgebracht d.d 24 juni 2013. De relevante inbreng van dit advies is verwerkt in deze verantwoording.

Beleidsvisie

In de Beleidsvisie externe veiligheid is ingegaan op een aantal gebiedstypes. Het bestemmingsplan ligt in de zone die in de Beleidsvisie is gedefinieerd als "Risicoluw woongebied in Tilburg".

Het bestemmingsplan ligt niet binnen het invloedsgebied van een LPG-tankstation en kent geen bijzondere functies voor gebouwen met meer dan 2000 personen. De generieke verantwoording voor luwe gebied uit de Beleidsvisie externe veiligheid is daarmee van toepassing. Onderstaand is deze generieke verantwoording uit de beleidsvisie overgenomen. De afwegingen die ten grondslag liggen aan deze verantwoording staan verwoord in de beleidsvisie.

Groepsrisico

Dit ruimtelijk plan ligt in een luw gebied, waarvoor in de Beleidsvisie Externe Veiligheid geen planologisch kader is opgesteld. Ook bij een hogere personendichtheid zal er geen significante toename van het groepsrisico optreden, omdat:

  • de afstand tot de plaats van het mogelijke incident groot genoeg is;
  • de aard van incident is blootstelling aan toxisch gas.

Mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico

De mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico door maatregelen bij de risicobron zijn beschreven in de Beleidsvisie Externe Veiligheid. De mogelijkheid tot beperking van het groepsrisico door het beïnvloeden van de personendichtheid is binnen het plangebied geen item, vanwege het gegeven dat de:

  • geen sprake is van een toename van de personendichtheid en er dus geen significant effect plaatsvindt op het groepsrisico;
  • kans op overlijden ten gevolge van een incident met gevaarlijke stoffen in deze gebieden bijzonder klein is.

De bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Op deze afstand van de risicobron speelt het bestrijdbaarheids vraagstuk niet of nauwelijks. De bestrijding vindt plaats bij de bron, op ruime afstand van het plangebied. Ten aanzien van de algemene mogelijkheden van de bestrijdbaarheid wordt verwezen naar desbetreffende onderdelen van de Beleidsvisie Externe Veiligheid.

De opkomsttijd voor dit plangebied ligt binnen de zorgnorm. Hiermee wordt voldaan aan de opkomsttijden uit de dekkings- en spreidingsplan 2011-2014 van de veiligheidsregio Midden- en West Brabant.

De bluswatervoorzieningen zullen worden getoetst bij de omgevingsvergunning. Hierover kan advies aangevraagd worden bij de brandweer.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

De bewoners en aanwezigen in het plangebied worden beschouwd als over het algemeen zelfredzame personen.

Omdat blootstelling aan een toxisch gas het bepalende scenario is, biedt 'schuilen' de beste wijze van zelfredzaamheid. Schuilen vindt plaats binnen bouwwerken. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.

Bij bestaande bouwwerken worden geen aanvullende maatregelen getroffen om mogelijke indringing van toxisch gas te verminderen. Aanpassing van bijvoorbeeld oude woningen op dit punt is ingrijpend en kostbaar. Bij nieuwe bouwwerken is sprake van een steeds betere isolatie, welke zorgt voor een goede bescherming tegen het binnendringen van het toxische gas. Nieuwe gebouwen die voorzien zijn van een luchtbehandelinginstallatie, waardoor het toxisch gas naar binnen kan worden gezogen dienen bij voorkeur voorzien te zijn van mogelijkheden om dit systeem met één druk op de knop uit te schakelen. Dit is geen verplichting vanuit het bouwbesluit.

Van belang is dat bewoners tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het gebied ligt binnen het dekkingsgebied van een WAS-installatie.

Risicocommunicatie

Door actief te communiceren over risico's zal de zelfredzaamheid namelijk worden vergroot. De regionale brandweer adviseert daarom ook om een communicatieplan op te stellen met deskundigen op dit gebied. In dit plan kan dan worden vastgelegd met wie, op welke wijze en met welke frequentie over de risico's wordt gecommuniceerd. Op dit moment vindt uitsluitend passieve communicatie plaats.

5.2.9 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

5.2.10 Restrisico en conclusies

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg -'s-Hertogenbosch. Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen.

Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobron is de verantwoordingsplicht ingevuld, welke stoelt op de Beleidsvisie externe veiligheid.

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

5.3 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

Het huidig bestemmingsplan staat de functie wonen toe. De wijziging heeft enkel betrekking op het wijzigen van de functie wonen naar wonen-gestapeld. Dit betekent dat toetsing aan de Wet geluidhinder achterwege kan blijven. Ten aanzien van de gevelisolatie van de woning, geldt dat deze moet voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit 2012.

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen en Vergunningen Besluit (c.q. de desbetreffende bijlage bij de Wabo). Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

5.4 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

De bestemming in het plangebied is getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan kan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Daarnaast is er geen sprake van luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen, bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

5.5 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

5.6 Natuur en Ecologie

Inleiding

Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur en beschermde soorten (Flora- en faunawet).

Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld.

Natura 2000

Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.

Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamde habitattoets.

In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit is afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat.

Er zijn drie mogelijkheden:

  • 9. Er is zeker geen negatief effect. Er is dan geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig.
  • 10. Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect. De verslechterings- en verstoringstoets moet worden doorlopen.
  • 11. Er is een kans op een significant negatief effect. Een passende beoordeling is vereist.

Analyse plangebied

Het plangebied ligt in stedelijk gebied en op ruim 4 km van Natura 2000-gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen.

Conclusie

De gewenste ontwikkelingen In het plangebied zullen geen significant negatief effect hebben op het Natura 2000-gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen, omdat het plangebied op een ruime afstand van dit dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt.

Ecologische Hoofdstructuur

In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot de EHS.

Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.

Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden.

Analyse plangebied

In het plangebied komen geen terreinen voor die begrensd zijn als Ecologische Hoofdstructuur. De dichtstbijzijnde EHS is gelegen in De Boschkens (ten zuiden van de snelweg A58), op circa 1,5 km van het plangebied.

  Conclusie

De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen significante negatieve effecten hebben op de Ecologische Hoofdstructuur in de omgeving, omdat de afstand dusdanig groot is dat geen aantasting en verstoring zal plaatsvinden. De (tijdelijke) sloop- en bouwwerkzaamheden zullen ook geen significante negatieve effecten hebben op de EHS.

Kadernota Groene Mal

In de Kadernota Groene Mal is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout vastgelegd. De Groene Mal is een doorvertaling van de EHS naar de Tilburgse situatie. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden zijn binnen de Groene Mal sterk(er) aangezet. Doel van de Groene Mal is het sturen van de verstedelijking. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkómen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in daartoe aangewezen zoekgebieden binnen de Groene Mal. Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering en bescherming van de Groene Mal.

Analyse plangebied

Het plangebied maakt geen deel uit van de Groene Mal. De Ecologische Hoofdstructuur in De Boschkens daarentegen wel. Vanuit Groene Mal-beleid zijn geen echter aanvullende beschermingsmaatregelen - naast bovengenoemde EHS-bescherming - aan de orde.

Conclusie

Er zijn geen significante negatieve effecten op de Groene Mal aan de orde.

Flora- en faunawet

Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij rekening te houden met aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt.

Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.

Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet.

Analyse plangebied

Uit literatuuronderzoek (NDFF) is naar voren gekomen dat in het plangebied geen beschermde soorten zijn aangetroffen en evenmin verwacht worden. Ook vleermuizen (tabel 3-soorten) zijn niet in het plangebied waargenomen. De geplande werkzaamheden hebben geen significant nadelige invloed op de gunstige staat van instandhouding van vleermuizen die mogelijk toch in het plangebied zouden kunnen foerageren.

Conclusie

Op basis van literatuuronderzoek en deskundigenoordeel is geen ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet nodig voor de ontwikkelingen in het plangebied.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

6.1 Bestaand watersysteem

Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Voorste Stroom en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel.

De bruto oppervlakte is ongeveer 225 m² en is in de bestaande situatie volledig verhard. De terreinhoogte is ongeveer 14,25 + NAP. De maatgevende grondwaterstand ligt op ongeveer 12.00 + NAP. De ontwatering in de bestaande situatie is voldoende voor het huidig gebruik.

In de bestaande situatie ligt een gemengd rioolstelsel in de omgeving van het plangebied. Het afvalwater en hemelwater stromen af richting het eindgemaal Moerenburg. Daar wordt het afvalwater verpompt naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie Tilburg, die in beheer is van waterschap De Dommel.

6.2 Duurzaam stedelijk water

Beleidskader

De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzaam waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het Stroomgebiedsbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuurgebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).

Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Krachtig Water' 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. Het plan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap, en maakt een indeling in zes thema's: droge voeten, voldoende water, natuurlijk water, schoon water, schone waterbodem en mooi water. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de Keur waterschap De Dommel (datum intrede 22 december 2009), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.

De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:

  • Streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
  • Optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
  • Vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.

Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.

Afwegingen

Voor het plangebied zijn in SWR geen specifieke opgaven, behalve de algemene doestellingen voor de gehele gemeente. De bestemming wordt gewijzigd van wonen naar wonen-gestapeld. Hierdoor kan in het bestaand pand (nu winkel) op de begane grond een woning worden gesitueerd. De nadere aanduiding 'detailhandel' vervalt.

Bij het plan gelden de volgende algemene uitgangspunten:

  • Bij de inrichting van het plan dient men rekening te houden met de bestaande terreinhoogte van het openbaar gebied;
  • De water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen is voldoende voor het gebruik van het bouwdeel;
  • Het toepassen van uitlogende materialen is uitgesloten;
  • Het vuil- en hemelwater worden aan de perceelgrens aangeboden voor aansluiting op de gemengde riolering;
  • De aansluitingen op het gemengde stelsel dient plaats te vinden via de bestaande aansluiting.

6.3 Watertoets

Aangezien er geen sprake is van waterbelangen in het plangebied, hebben waterschap De Dommel en gemeente besloten de watertoets maximaal verkort te volgen. Hierdoor wordt deze waterparagraaf direct verwerkt in het ontwerpplan, zoals in eerder gemaakte afspraken om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt dan ook (direct) verstrekt bij de ter inzage legging.

Hoofdstuk 7 Juridische regelgeving en procedure

7.1 Procedure

  • 1. Om gebruik te kunnen maken van de wijzigingsbevoegdheid zoals deze in het bestemmingsplan 'Transvaalplein e.o. 2008' is opgenomen, dient de procedure zoals vermeld in de Wet ruimtelijke ordening te worden gevolgd. Deze procedure verloopt als volgt:
  • 2. het ontwerp-wijzigingsplan ligt gedurende zes weken ter inzage;
  • 3. burgemeester en wethouders geven tevoren kennis van de terinzagelegging in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
  • 4. de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het schriftelijk kenbaar maken van zienswijzen bij het college tegen het ontwerpbesluit, gedurende de onder 1 genoemde termijn;
  • 5. indien op het ontwerp-wijzigingsplan zienswijzen zijn kenbaar gemaakt, wordt het besluit met redenen omkleed;
  • 6. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen hebben kenbaar gemaakt de beslissing daaromtrent mede, en stellen al dan niet het wijziginsplan, al dan niet gewijzigd, vast.

7.2 Indeling van de regels

In dit wijzigingsplan wordt aangesloten bij de regels van het moederplan 'Transvaalplein e.o. 2008'. De regels bij het wijzigingsplan bestaan uit drie artikelen.

In het eerste artikel worden de regels van het bestemmingsplan 'Transvaalplein e.o. 2008' van toepassing verklaard. Het tweede artikel benoemt de bij het wijzigingsplan behorende verbeelding en regelt dat deze voor het betreffende perceel in de plaats treedt van de verbeelding bij het bestemmingsplan 'Transvaalplein e.o. 2008'. Op de verbeelding is, conform het geldende bestemmingsplan, de gebiedsgerichte bestemming 'Wonen-gestapeld' opgenomen. Het derde artikel bepaalt dat het wijzigingsplan kan worden aangehaald als 'Transvaalplein e.o. 2008 1e wijziging (Veestraat 86)'.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Uitvoerbaarheid postzegelplan

Op 18 juni 2013 is een overeenkomst tegemoetkoming in schade gesloten door gemeente en initiatiefnemer. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van onderhavig bestemmingsplan, welke op de voet van afdeling 6.1 Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer.

Voor de bestemmingsplanherziening zijn leges verschuldigd. Deze bedragen in dit geval € 4.048,00. De verschuldigde leges zijn inmiddels door de initiatiefnemer voldaan. Aangezien het verhaal van kosten anderszins verzekerd is, is het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk en is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld.

Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie en overleg

9.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan 'Transvaalplein e.o. 2008 1e wijziging (Veestraat 86) op 11 mei 2013 gepubliceerd in het Stadsnieuws.

9.2 Burgerparticipatie

Door de initiatiefnemer zijn de plannen mondeling toegelicht aan de omwonenden. De initiatiefnemer heeft hiervoor de bewoners van Veestraat 76, 80, 88, 90, 98, 104 en 133-1, De Ruyterstraat 76 en 78 en de Abel Tasmanstraat 1, 1a, 2 en 3 benaderd. De initiatiefnemer heeft aangegeven dat de omwonenden geen bezwaren hebben tegen het veranderen van de winkel tot woning.

9.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 30 september 2013 tot en met 11 november 2013. tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.