direct naar inhoud van Regels

Buitengebied De Zandleij 2012, 23e herziening (Schoorstraat 20)

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0855.BSP2023009-e001
Plantype: bestemmingsplan

Toelichting

 

Hoofdstuk 1 Plan en plangebied

 

1.1 Aanleiding tot planontwikkeling

 

Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor het wijzigen van de huidige bestemming van perceel Schoorstraat 20 ten behoeve van de realisatie van één woning op het perceel. De locatie staat kadastraal bekend als UDH00-B nummer 3414. Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

 

In het kader van de ontwikkeling stoppen op het perceel de (agrarische) bedrijfsactiviteiten en worden alle aanwezige opstallen en verharding gesaneerd. Dit betekent sanering van ca. 750m² stal, ca. 750m² sleufsilo's en 1800m² bijhorende erfverharding. De oprichting van de woning gaat gepaard met een aanzienlijke investering in het landschap (zie ook paragraaf 1.4.5).

1.2 Het plangebied

Het plangebied omvat percelen Schoorstraat 20 en 28 en wordt globaal begrensd door de Schoorstraat, agrarische gronden en agrarische bedrijven. Het plangebied ligt in het noorden van de gemeente Tilburg tussen de Loonse en Drunense Duinen en Udenhout.

 

 [image]

Locatieaanduiding plangebied in gemeente Tilburg.

 

 [image]

Locatieaanduiding percelen Schoorstraat 20 en 28.

 

1.3 Voorgaande plannen

Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van bestemmingsplan 'Buitengebied De Zandleij 2012' (onherroeplijk vastgesteld 2014-06-19).

 

In dit voorgaande bestemmingsplan zijn de gronden van locaties Schoorstraat 20 en 28 gekoppeld bestemd voor 'Agrarisch-Agrarisch bedrijf'. Binnen deze bestemming is de bouw van de beoogde woning niet toegestaan.

1.4 Ruimtelijke en functionele structuur

 

1.4.1 Gebiedsbeschrijving

De percelen Schoorstraat 20 en 28 zijn gelegen in het toponiem Schoorstraat en maken onderdeel uit van het buurtschap ’t Clappend Schoor. 't Clappend Schoor is een historische buurtschap in Udenhout, Noord-Brabant, Nederland. Het is waarschijnlijk oorspronkelijk een uitgebreide gebiedsaanduiding die voor het eerst in 1362 in de bronnen verschijnt. De buurtschap ligt aan de oostkant van de Schoorstraat en strekt zich uit vanaf de Strijdhoeven in noordelijke richting tot aan de duinen.

 

De omgeving van het plangebied kenmerk zich door een landschap ontstaan uit ruilverkaveling met een afwisseling van open en besloten ruimten gevormd door weidepercelen, boomgaarden en bosranden. De bebouwing in het gebied is herkenbaar als boerenerf concentratie of lintbebouwing langs de Schoorstraat. Daarbij is de hoofdbebouwing in het gebied, voornamelijk bestaande uit gebouwen met lange gevels goed herkenbaar. Het perceel Schoorstraat 20 ligt aan de oostzijde van het buurtschap aansluitend op de overige erven. Een deel van de weide ten noorden van het erf hoort bij het perceel.

1.4.2 Ligging plangebied

De Schoorstraat is gelegen ten noorden van de kern Udenhout en verbindt de kern met natuurgebied de Loonse en Drunense Duinen. De Schoorstraat is door de gemeente Tilburg aangewezen als lintbebouwing op basis van de Omgevingsvisie 2040. Lintbebouwing betreft een lijnvormige verzameling van gebouwen langs een weg in het buitengebied, doorgaans dubbelzijdig aanwezig, met geringe afstanden tussen de bouwkavels, veelal met een historisch gegroeide menging van kleinschalige buitengebied- en niet-buitengebied functies. Het bebouwingslint aan Schoorstraat. bestaat uit agrarische en niet-agrarische bedrijven afgewisseld met woonbestemmingen. De laatste decennia nemen het aantal agrarische bedrijven in dit lint gestaag af en vindt er een transformatie plaats naar niet-agrarische bedrijfsfuncties, waaronder een aantal recreatieve functies, en woonfuncties.

1.4.3 bebouwingsconcentratie

Het plangebied is gelegen aan de Schoorstraat. Dit betreft een voor oorsprong agrarisch bebouwingslint tussen de kern Udenhout en de Loonse en Drunense Duinen. Dit lint bestaat uit een veelheid aan (voormalig) agrarische bedrijfspercelen die ruim van opzet zijn en die op enige afstand van elkaar gelegen zijn in een ritme van openheid en bebouwing. Navolgende figuur geeft een topografische kaart van de bebouwingsconcentratie 'Schoorstraat'.

 

 [image]

Topografische kaart met de bebouwingsconcentratie Schoorstraat

 

Deze bebouwingsconcentratie was reeds in 1850 al aanwezig. De bebouwing concentreerde zich bij het ontstaan van het bebouwingslint aan de noordzijde van de bebouwingsconcentratie ten noordoosten van 'Hoek' en ten noorden van de thans nog aanwezig 'knik' in de Schoorstraat. Navolgende figuur geeft een beeld van de bebouwingsconcentratie Schoorstraat in circa 1900.

 [image]

Situatie omstreeks 1900. Buurtschap Schoorstraat heeft reeds de omvang die het nu heeft. Het landschap wordt gekenmerkt door bospercelen, afgewisseld door bouwlanden en stukken onontgonnen land.

 

Deze bebouwing waaronder ook de bebouwing binnen het plangebied is behouden gebleven en aan het lint Schoorstraat aan het lint uitgebreid tot de huidige situatie aan de Schoorstraat. Dit is een bebouwinglint in een gemengde omgeving. Er is sprake van transitie van (voormalige) agrarische bedrijven naar wonen of recreatieve functies. De woningen aan Schoorstraat 34-36 noordwest gelegen van het plangebied zijn recent ook als twee burgerwoningen bestemd. Daarnaast zijn in de omgeving meerdere burgerwoningen gelegen zoals aan Schoorstraat 61, 32a en 32. Naast deze woningen is er een diversiteit aan agrarische activiteiten. Dit betreft bijvoorbeeld de aspergeboerderij aan Schoorstraat 63, een melkveebedrijf aan Schoorstraat 32a en een tankstation aan Schoorstraat 30. Er zijn diverse initiatieven in ontwikkeling. Navolgende figuur geeft hier een beeld van. Dit betreft uit een uitsnede van Masterplan Pauwels voor de omgeving, waarop de ligging van het plangebied is aangeduid.

 

 [image]

Beeld van functies binnen bebouwingslint, niet zijnde wonen of agrarisch bedrijf.

 

1.4.4 Planopzet

Het voornemen voor de locatie Schoorstraat 20 bestaat uit het beëndigen van de (agrarische) bedrijfsactiviteiten, het saneren van alle opstallen en verharding op deze locatie en het realiseren van één woning met bijgebouw en een aanzienlijke investing in het landschap. (zie hierna).

 

De beoogde woning zal georiënteerd worden op de Schoorstraat, aansluitend op de reeds aanwezige bebouwing. De woning zal aansluiten op de woningen in de omgeving voor wat betreft situering, vorm, maatvoering, materiaalgebruik en detaillering. Het hoofdgebouw (de woning) krijgt een langsgevel aan de wegzijde, op circa 25 meter van de voorste perceelsgrens. Dit creëert ruimte tussen weg (geluid), boomgaard (spuitzone) en de woning.

 

Het toepassen van een langgevel sluit aan op de karakteristieken van de overige hoofdbebouwing welke eveneens uit langgevels bestaan. Het (ruimtelijk) ondergeschikte bijgebouw ligt achter de voorgevelrooilijn van de woning, en krijgt een haakse situering. Hierdoor draagt het bijgebouw tevens bij aan een reducering van mogelijk overlast van de paardenhouderij. Door de haakse situering is het bijgebouw ook vanaf de weg gezien ondergeschikt aan de woning. Er wordt één toegang behouden voor zowel de achterliggende percelen (via kavelpad) als voor de woning. De toegang komt in de boomgaard te liggen zodat het minder nadrukkelijk aanwezig is dan een directe (en rechte) inrit vanaf de weg. Er wordt gebruik gemaakt van de bestaande inrit en dam.

1.4.5 Landschappelijke inpassing

Nieuwe functies en bebouwing dienen te passen binnen de ruimtelijke en stedenbouwkundige structuur van de omgeving. Het plangebied is gelegen binnen een bebouwingslint in de gemeente Tilburg.

 

Het voornemen om een woning op te richten op de locatie Schoorstraat 20 gaat gepaard met een landschappelijke investering. De inpassing van de woning sluit aan bij de woningen in de directe omgeving en voorziet niet in een toename van bebouwing in het buitengebied. Daarnaast gaat de ontwikkeling samen met een significante versterking van de omgevingskwaliteit welke geborgd wordt in de planregels van het bestemmingsplan. In de planregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat het gebruik van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde pas is toegestaan nadat de vereiste landschappelijke inpassing is gerealiseerd en in overeenstemming is met het Stedenbouwkundig en landschappelijk ontwerp (bijlage 4 bij de planregels). In het Stedenbouwkundig en landschappelijk ontwerp zijn onder meer opgenomen: een ruimtelijk voorstel, beplantingsoverzicht, criteria en richtlijnen voor beeldkwaliteit, referentiebeelden en een motivering van de cultuurhistorische waarden en het bijgebouw bij de woning.[image]

 

Landschappelijke inpassing na herontwikkeling.

 

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader

 

2.1 Rijk

 

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.

 

De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen we staan, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes we maken en welke richting we meegeven aan decentrale keuzes. Die keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen. Met de Nationale Omgevingsvisie geeft het Rijk een langetermijnvisie om de grote opgaven aan te pakken. Om samen ons land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden.

 

De NOVI is tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten, waterschappen, maatschappelijke partijen en burgers.

 

Planspecifiek:

De NOVI heeft geen directe gevolgen voor het plan.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking

getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch

wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is

op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de

inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van

de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op

doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels

opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en

deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan

bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

 

Planspecifiek:

De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen.

Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van

strijdigheid met nationale belangen.

2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.

 

Met dit bestemmingsplan wordt de bouw van één woning mogelijk gemaakt. Uit de jurisprudentie blijkt dat voor kleinschalige ontwikkelingen de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. In de overzichtsuitspraak ladder voor duurzame verstedelijking van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724 ) is aangegeen dat een bestemmingsplan dat voorziet in niet meer dan 11 woningen in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt.

2.2 Provincie

 

2.2.1 Brabantse omgevingsvisie

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

 

De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:

  1. De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.

  2. Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.

  3. Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.

  4. Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?

  5. Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.

 

Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2023) echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld en wordt hierna besproken. Deze interim omgevingsverordening is relatief beleidsarm.

2.2.2 Interim omgevingsverordening

De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.

 

Zodra de Omgevingswet in werking treedt, treedt ook de definitieve omgevingsverordening in werking. In deze definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt.

 

De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).

 

Planspecifiek:
Het plangebied Schoorstraat 20 is volgens de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant gelegen binnen de werkingsgebieden met instructieregels voor gemeenten: cultuurhistorisch waardevol gebied, attentiezone stiltegebied, attentiezone waterhuishouding, Landelijk gebied, Groenblauwe mantel, beperkingen veehouderij en stalderingsgebied.

 

Het voorliggend plan voorziet in het beëindigen van de agrarische bedrijfsvoering op perceel Schoorstraat 20, sloop van alle bestaande opstallen en het verwijdering van verharding. Hiernaast voorziet het plan in de realisatie van een woning op het perceel Schoorstraat 20 en de realisatie van nieuwe landschapselementen ter versterking van de omgevingskwaliteit.

 

Volgens de interim omgevingsverordening is de oprichting van een nieuwe woning in het landelijk gebied niet toegestaan tenzij de ontwikkeling voorziet in voldoende fysieke tegenprestatie ter versterking van de omgevingskwaliteit.

 

Bij het voorliggend plan wordt ten behoefte van de realisatie van de woning voorzien in voldoende fysieke tegenprestatie ter versterking van de omgevingskwaliteit. De initiatiefnemer heeft ter onderbouwing hiervan middels de provinciale rekenmodule een berekening uitgevoerd.

 

Door sloop van bedrijfsgebouwen (750m²), sloop van voorzieningen (750m²), verwijdering van overige verharding (1800m²) de realisatie van landschapselementen (zoals opgenomen en berekend in de bijlage bij dit plan)voorziet het plan in een fysieke prestatie ter een versterking van de omgevingskwaliteit met een waarde van € 75.000,- .

 

De woning is op een planologisch aanvaardbare locatie gelegen. Het plangebied is gelegen binnen de bebouwingsconcentratie "Schoorstraat". De Schoorstraat staat in de gemeentelijke omgevingsvisie 2040 (bijlage 4) vermeld als locatie waaraan binnen bebouwingsconcentraties woningen inpasbaar en of aanvaardbaar zijn. De inpassing van de beoogde woning zal aansluiten op de woningen in de direct omgeving. Meer over deze bebouwingsconcentratie staat vermeld onder Ruimtelijke en functionele structuur.

 

Middels planregels wordt de aanleg en het beheer van de vereiste versterking van de omgevingskwaliteit geborgd. Evenals wordt de omvang en situering van de woning middels planregels geborgd.

2.3 Regio

 

2.3.1 Masterplan Pauwels

 

Het plangebied is gelegen binnen het landschapspark Pauwels. De gemeenten Tilburg, Loon op Zand, de waterschappen De Dommel en Brabantse Delta, de Provincie Noord-Brabant, De Efteling, Natuurmonumenten, Brabants Landschap, ZLTO en Midpoint House of Leisure hebben afspraken gemaakt om Landschapspark Pauwels verder te ontwikkelen. Deze plannen zijn uitgewerkt in een ruimtelijk plan, het Masterplan. Dit is een algemeen plan dat omschrijft hoe landschap, cultuurhistorie, natuur, landbouw, water én recreatie in samenhang met elkaar versterkt kunnen worden. In het plan zijn de volgende doelen uitgewerkt:

2.3.2 Beleidskader

 

Landschapspark Pauwels betreft het landschap tussen Tilburg en de Loonse en Drunense Duinen. In het Koersdocument voor Landschapspark Pauwels gedateerd november 2017 is richting gegeven aan de ambities, als opmaat voor het masterplan. Dit betreft de navolgende ambities:

 

Navolgende figuur geeft een uitsnede van de visie op de omgeving waarbinnen het plangebied gelegen is, met daarin de ligging van het plangebied aangeduid.

 

 [image]

Uitsnede kaart uit Masterplan Pauwels, waarop de ligging van het plangebied is aangeduid.

 

Landschapspark Pauwels bevat verschillende historisch-geografische landschappen, met specifieke eigenschappen, kenmerkend voor de overgang tussen het Brabantse zandgebied en de (voormalige) veenlandschappen. In grote lijnen kunnen er drie gebieden worden onderscheiden: het agrarisch cultuurlandschap, De Brand, en de voormalige woeste gronden. Alle drie zijn het prachtige landschappen met een eigen sfeer en identiteit, die nog sterker tot expressie kunnen komen.

 

Landbouw is de grootste grondgebruiker en belangrijkste drager van het landschap van Pauwels. Er is wel sprake van transitie van de gehele landbouwsector en binnen het gebied. Voor de beoogde transitie moet, in nauwe samenspraak met de boeren in het gebied, een gedegen plan worden ontwikkeld met de nodige flexibiliteit om op veranderingen en kansen in te spelen.

 

Landschapspark Pauwels heeft al diverse bestemmingen die interessant zijn voor recreanten. Daar kunnen er nog velen aan worden toegevoegd. Het uitgangspunt voor het ontwikkelen van nieuwe bestemmingen is dat zo veel mogelijk de bestaande bouwvlakken worden benut. Navolgend figuur geeft een beeld van ontwikkelingen binnen het gebied, waarop de igging van het plangebied is aangeduid.

 

 [image]

Overzicht van bestaande en mogelijke nieuwe recreatieve bestemmingen uit Masterplan Pauwels.

 

Met het masterplan wordt ook beoogd om uit te nodigen met initiatieven te komen om het landschapspakrk te realiseren. Het masterplan houdt ruimte voor nieuwe ontwikkelingen die nog niet in het masterplan zijn opgenomen en met aanpassing van reeds voorgestelde ideeën.

2.4 Gemeente

 

2.4.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

 

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

 

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

 

De vier stedelijke knooppunten:

 

De drie stadsregionale parken zijn:

 

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

 

De drie stedelijke knooppunten zijn:

 

De twee ecologische verbindingszones:

 

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

 

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in

het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

 

Planspecifiek

Het voorliggende plan past binnen de richtinggevende doelen van de omgevingsvisie. De gemeente wil particuliere initiatieven en ontwikkelingen ruimte bieden. Het aantal woningen neemt op een volgens de visie aanvaardbare manier toe. Ook is het plan in overeenstemming met de people, planet, profit benadering van de omgevingsvisie.

Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders

 

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

3.2 Welstand

 

3.2.1 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.

 

Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.

Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.

3.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

 

3.3.1 Historische geografie

3.3.2 Archeologie

3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen

3.3.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast. 

 

Archeologie

‘Waarde Archeologie’ op te nemen met uitzondering van de locatie van de stal in het zuidelijke deel.

Het onderzoek moet gedaan worden door een daarvoor gecertificeerd archeologisch bedrijf. Voor het onderzoek dient een Programma van Eisen te worden opgesteld dat ter accordering wordt voorgelegd aan de gemeente.

3.4 Volkshuisvesting

 

Woonvisie, Woonagenda, Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek en update stedelijke ontwikkelingsstrategie 2021

 

Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de Woonvisie Tilburg 2015 en de Woonagenda 2020-2025. Hierin staan de thema's en trends in het wonen, zijn actuele knelpunten geduid en zijn de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de woonvisie en woonagenda wordt ingezet op de samenstelling en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Daarnaast blijft de nieuwbouwopgave voor Tilburg belangrijk vanwege de natuurlijke groei, gezinsverdunning en migratie.

 

Woonadvies specifiek voor plan

De voorgenomen ontwikkeling Schoorstraat 20 met daarin de toevoeging van één grondgebonden woningen verlangt vanwege het beperkte aantal woningen geen toetsing of onderbouwing volgens de Ladder voor

Duurzame stedelijke verstedelijking. Alhoewel toetsing niet nodig is past het plan in de gemeentelijke woningbouwopgave en voldoet het aan de beleidsdoelen-Wonen in de WoonVisie en de Woonagenda 2020-2025, met name wat betreft het leveren van een bijdrage in de opgave grondgebonden woningen in een dorps woonmilieu als ook in de ontwikkeling van woningen in PO/particulier opdrachtgeverschap.        

                                                              

Voor het verder verloop van de planontwikkeling wordt aanbevolen de woning levensloopbestendig te ontwerpen en te laten voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen.

3.5 Groen

 

3.5.1 Bomenbeleid Tilburg

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer

bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is

onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Ook zijn ze van belang voor biodiversiteit en klimaatadaptatie. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden, is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:

Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.

 

Bomenverordening

De Bomenverordening Tilburg 2021 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming

door middel van een velverbod met bijbehorende regels.

 

Boomwaarde zoneringskaart (BWZ-kaart)

Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente

Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een klimaat- , eco-,hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.

 

Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)

De GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.

 

Wet natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)

In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming

(Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van

de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij

velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie

Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod

opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal

houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde

plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van

de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen

in de zogenaamde Buiten-zone (van de BWZ-kaart). Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.

3.5.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld. In dit programma wordt aanvullend op de agenda groen o.a. aangegeven hoe de ambities op het gebied van groen en biodiversiteit de komende jaren geprioriteerd zijn.

3.5.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteitneemt wereldwijd af. Het doel van de nota, vastgesteld door de raad op 19 juli 2010, is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter tebeschermen.

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de

mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en

versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie

van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een

duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet

worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de

groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en

groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon

waargenomen worden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap,

heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene

beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

3.5.4 Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie Koel Tilburg

We krijgen in Nederland en dus ook in Tilburg te maken met steeds extremer weer. Het gaat vaker en harder regenen, er komen meer en langere hittegolven en de bodem droogt steeds verder uit. De veranderingen gaan gepaard met overlast en schade voor mens en natuur en zet de leefbaarheid van de stad onder druk.

Doel van de uitvoeringsagenda (vastgesteld door het college op 30 juni 2020) is bewustwording, gedeeld eigenaarschap en projecten. De gemeente heeft daarnaast een zelfstandige opgave op het gebied van klimaatadaptatie bij eigen projecten, bij het meegeven van randvoorwaarden bij stedelijke ontwikkeling en een rol in het verankeren van klimaatadaptatie in andere beleidsvelden en organisaties. Er zijn zes doelstellingen geformuleerd om klimaatbestendiger te worden:

 

Planspecifiek:

De voorgenomen ontwikkeling wordt zodanig ingepast dat landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten worden versterkt. Door de sloop van bestaande opstallen en realisatie van het landschapsinpassingsplan wordt meer groen aangelegd en duurzaam in stand gehouden. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van het gemeentelijk groenbeleid.

 

Verder zijn in het voorliggende bestemmingsplan regels opgenomen om schade aan te beschermen bomen te voorkomen. De te beschermen bomen zijn aangegeven op de boomwaardekaart die bij het bestemmingsplan is gevoegd.

3.6 Verkeer en parkeren

 

3.6.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg

De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.

 

De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.

 

Mobiliteitsagenda 013

De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.

3.6.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:

3.6.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'

In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.

Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.

 

Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.

 

Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.

 

Planspecifiek:

Op het eigen terrein van het voormalig agrarisch bedrijf is voldoende ruimte beschikbaar om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor de beoogde woning.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

 

4.1 Inleiding

 

4.2 Milieueffectrapportage

 

4.2.1 Algemeen

 

Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een m.e.r. beoordeling opgesteld moet

worden. voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

a. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;

b. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.

 

ad. a.

In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke

activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lij st). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt

zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig.

Bij de vraag of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit mer, worden de

concrete omstandigheden afgewogen, waarbij onder meer aspecten als de aard en omvang van de voorziene

wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen (zie o.a. uitspraak RvS ECLI:NL:RVS:2019:1879). Gelet

hierop wordt de bouw van 1 woning niet aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Weliswaar

verandert het gebruik van het perceel maar het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing is te beperkt om aangemerkt te worden als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

 

ad b.

Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft

derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied

betreft de Loonse en Drunense Duinen op 150 meter van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.

 

Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling.

4.3 Milieuhinder bedrijven

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

 

Alle bedrijven binnen het plangebied en daarnaast die bedrijven erbuiten, waarvan de indicatieve milieucontouren over het plangebied liggen, zijn geïnventariseerd. Deze inventarisatie verschaft inzicht in de milieucategorie waartoe het bedrijf behoort en is gebruikt om de bestaande, binnen het plangebied gelegen, bedrijven in het bestemmingsplan vast te leggen en eventuele knelpunten te signaleren. Omdat het bestemmingsplan een beheersmatig karakter heeft, zijn deze bedrijven uit de inventarisatie allen in het bestemmingsplan opgenomen. Er is vanuit gegaan dat de bestaande bedrijven voldoen aan de milieuvoorschriften volgend uit de Wet milieubeheer en zodoende geen overlast veroorzaken voor de omgeving. Een aantal bedrijven is op basis van hun activiteiten en de daarmee samenhangende milieucategorie niet wenselijk op het desbetreffende adres. Een dergelijk bedrijf mag haar bestaande activiteiten voortzetten en eventueel uitbreiden, voor zover de regels dat toelaten. Zodra zo´n bedrijf zijn activiteiten beëindigt, moet worden voldaan aan de milieucategorie die bij de omgeving hoort. Wel mag op de desbetreffende locatie een soortgelijke activiteit plaatsvinden, mits de nieuwe activiteit niet in een hogere milieucategorie valt dan de oude.

De milieucategorie van de bedrijven binnen het plangebied is weergegeven op de verbeelding en/of genoemd in de bestemmingsregels.

 

In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich op Schoorstraat 22 een gemengde Bed & Breakfast met paardenhouderij. Geur is het maatgevend milieuaspect voor deze inrichting. De nieuwe woning is gelegen op iets meer dan 50 meter van de perceelsgrens. Daarmee wordt voldaan de richtafstanden van deze bedrijfsactiviteiten. BMZ vormt daarmee geen beperking voor dit plan.

 

Geitenmoratorium

In juni 2017 heeft de Provincie een geitenmoratorium (voor geitenhouderijen met meer dan 50 geiten) opgenomen in de Verordening ruimte. Dit betekent dat geitenhouderijen hun dierenverblijven niet mogen uitbreiden en er geen nieuwe geitenhouderijen mogen worden opgericht. Aanleiding hiervoor was het RIVM-onderzoek "Veehouderij en gezondheid Omwonenden- aanvullende studies" (VGO2). Uit dit onderzoek blijkt dat mensen die binnen 2 kilometer van een geitenhouderij wonen een verhoogde kans op longontsteking hebben. De oorzaak van dit verhoogde risico op longontsteking is niet bekend en wordt op dit moment in opdracht van het Rijk nader onderzocht door het RIVM.

 

De provinciale verordening regelt alleen de situatie gezien vanuit de positie van geitenboeren (voor hen geldt namelijk dat verbod). Echter, bij het opstellen van ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) moet ook aan de zgn. omgekeerde werking worden getoetst. Hiervoor heeft het college op d.d. 14 mei 2019 de beleidslijn geitenmoratorium in ruimtelijke plannen vastgesteld.

Dit houdt in dat:

  1. wooninitiatieven binnen stedelijk gebied (zgn. inbreidingslocaties) zonder meer worden toegestaan;

  2. kleine woningbouwinitiatieven buiten de bebouwde kom worden toegestaan met een maximum van 5 Ruimte voor Ruimte-woningen in ruil voor het inleveren van vergunde fosfaatrechten binnen de gemeentelijke grenzen;

  3. met initiatiefnemers worden afspraken gemaakt om potentiële bewoners van nieuwe woningen binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij te informeren over de gezondheidsrisico's;

  4. nieuwe initiatieven met de planologische bestemmingen kinderdagverblijf, verzorgingshuis, verpleeghuis en zorgwoning niet worden toegestaan binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij;

  5. de overige initiatieven waarvoor een ruimtelijke afweging nodig is en niet passen in bovenstaande criteria worden voorgelegd aan de GGD voor screening van de gezondheidsrisico's.

Wanneer nieuwe onderzoeken tot andere inzichten over gezondheidsrisico's in relatie tot geitenhouderijen leiden zal een nieuw beleidsvoorstel worden gedaan.

 

De planlocatie ligt niet binnen 2km van een geitenhouderij. Daarmee is het geitenmoratorium niet van toepassing op deze planontwikkeling.

 

Spuitzones

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich enkele agrarische percelen. De ontwikkeling maakt een nieuwe woning mogelijk. Een woning is een spuitgevoelig object. In het kader van de gezondheidsrisico’s van de bewoners dient een afweging gemaakt te worden of er sprake is van gezondheidsrisico’s als gevolg van het spuiten met landbouwbestrijdingsmiddelen.

 

De percelen rondom het plangebied zijn in beeld gebracht:

 

Op basis van bovenstaande inventarisatie wordt geconcludeerd dat spuitzones geen belemmering vormen voor de voorgenomen planontwikkeling.

4.4 Externe veiligheid

 

4.4.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

  1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);

  2. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;

  3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

4.4.2 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

 

In de bij dit plan gevoegde Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg - Vught. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage.

4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid

In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:

Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

4.4.4 Conclusie en restrisico

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg - Vught. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde bijlage Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico).

De brandweer Midden -en West Brabant heeft d.d. 22 mei 2023 advies uitgebracht, de relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.

 

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

4.5 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

4.6 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

4.6.1 Wegverkeerlawaai

De nieuwe woning wordt gerealiseerd binnen de wettelijke geluidzone van wegen zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de Wgh ("zones langs wegen") respectievelijk hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer:

 

Schoorstraat;

Ingevolge de Wgh geldt voor nieuwe woningen een voorkeurgrenswaarde van 48 dB. Op basis van de EU Geluidkaarten van de gemeente Tilburg zal niet aan deze voorkeurswaarde kunnen worden voldaan. Daarnaast blijkt dat de maximaal te ontheffen waarde van 53 dB voor een nieuwbouwwoning in het buitengebied niet overschreden zal worden. Daarmee dient een HW besluit genomen te worden. Omdat de geluidbelasting onder de 53 dB zal liggen, zijn aanvullende voorwaarden niet van toepassing.

4.6.2 Railverkeerlawaai

Binnen het plangebied zijn geluidgevoelige bestemmingen gelegen. Het betreft 1 woning. Binnen het plangebied zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van een spoortraject. De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing.

4.6.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing. De nieuwe woningen zijn niet gelegen binnen een wettelijke geluidzone van een industrieterrein of een geluidzone van een industrieterrein waarvoor een geluidbeheerplan is vastgesteld. Industrielawaai vormt geen belemmering voor de nieuwbouw.

4.6.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

4.6.5 Stiltegebied

Het plangebied is niet gelegen binnen een stiltegebied of binnen de attentiezone van een stiltegebied.

4.6.6 Trillingen

Het plangebied ligt buiten het “aandachtsgebied” van 100 meter gezien vanaf het spoor. Dit betekent dat trillinghinder redelijkerwijs gezien niet te verwachten is en onderzoek hierna niet noodzakelijk is.

4.7 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

 

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van 1 woning. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Er zijn geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

4.8 Geur

 

4.8.1 Industriële geurhinder

Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.

 

Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen te worden aangesloten.

 

Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.

 

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven met een relevante industriële geuremissie. Het plan zelf maakt geen activiteiten mogelijk met een relevante industriële geuremissie. Industriële geur vormt geen belemmering voor dit plan.

4.8.2 Agrarische geurhinder

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.

 

In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich op Schoorstraat 22 een gemengde Bed & Breakfast met paardenhouderij. Voor agrarische geur geldt voor inrichtingen met paarden een vaste afstand van 50 meter. De nieuwe woning is gelegen op iets meer dan 50 meter van de perceelsgrens. Daarmee wordt voldaan aan de minimum afstand voor deze bedrijfsactiviteiten. Agrarische geur vormt daarmee geen belemmering.

4.9 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740, dat niet ouder is dan 5 jaar.

 

Ter plaatse is momenteel sprake van een agrarische bestemming. Aanvrager heeft het voornemen om het agrarische bedrijf te beëindigen en ter plaatse een woning met tuin en boomgaard te realiseren. Er is dus sprake van een toekomstig gevoeliger gebruik van de locatie.

 

Voor de beoogde bestemmingswijziging is door de aanvrager een bodemonderzoek aangeleverd:

Verkennend bodemonderzoek en verkennend en nader asbestonderzoek Schoorstraat 20 te Udenhout, Tritiumadvies BV, 11 oktober 2023. Bij de gemeente Tilburg zijn verder geen bodemonderzoeken, saneringsplannen of evaluaties bekend.

 

In het bodemonderzoek zijn maximaal licht verhoogde gehalten in grond en grondwater gemeten. In het verkennend asbestonderzoek zijn gehalten gemeten die de maximale waarden overschrijden. Naar aanleiding hiervan is een nader asbestonderzoek uitgevoerd. Daarbij zijn licht verhoogde gehalten gemeten. Waarschijnlijk betreft het een plaatselijke bodembelasting.

 

Conclusie

De resultaten uit de bodemonderzoeken vormen geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingsplanherziening. Tevens kan het bodemonderzoek worden gebruikt bij een bouwvergunningsprocedure.

 

Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

4.10 Natuur en ecologie

 

4.10.1 Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

 

Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

 

Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

 

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

 

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

 

Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening provincie Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

4.10.2 Puntensysteem natuurinclusief bouwen

Verstedelijking zorgt wereldwijd voor een uitbreiding en een verdichting van het stedelijke gebied. In veel steden leidt dit tot een verlies aan biodiversiteit. Ook de opgave voor de energietransitie kan een bedreiging voor de natuur vormen. Natuur- en groeninclusief bouwen helpt om de stad prettig en de inwoners gezond te houden. Om het creëren van groene elementen in de stad te stimuleren is het puntensysteem ontwikkeld. Het systeem gaat uit van een lijst met groen- en natuurinclusieve maatregelen, waarbij elke maatregel een bepaald aantal punten waard is. Om te bepalen hoeveel van deze maatregelen genomen moeten worden bij de uitvoering van een bouwproject moet per project een te behalen puntenscore berekend worden.

4.10.3 Gebiedsontheffing gebouwbewonende soorten

Met de Tilburgse gebiedsontheffing gebouwbewonende vleermuizen en broedvogels worden de procedures in het kader van de Wet natuurbescherming en de Wabo vereenvoudigd. Om de gebiedsontheffing te kunnen toepassen zijn soortenmanagementplannen (SMP) opgesteld en worden de verblijfplaatsen van gebouwbewonende soorten in kaart gebracht. De gebiedsontheffing en bijbehorende SMP’s zijn erop gericht de instandhouding van gebouwbewonende vleermuizen en vogels te waarborgen. Dat wil zeggen dat bij elk project (zowel van derden als van de gemeente) preventieve maatregelen worden genomen, gericht op het behouden en verbeteren van het aanbod van verblijfplaatsen. Alle projecten (van de gemeente en van derden) die onder de werking van de SMP vallen, kunnen profiteren van de gebiedsontheffing. Dit betekent dat voor deze projecten geen afzonderlijke ontheffing nodig is.

4.10.4 Analyse plangebied

 

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt op slechts 150 meter afstand van het wettelijk beschermd natuurgebied Loonse en Drunense Duinen. Gezien deze afstand en de aard van de werkzaamheden zijn er geen externe effecten door bijvoorbeeld licht of geluid te verwachten die een negatief effecten op dit Natura 2000-gebied. Ook effecten door stikstofdepositie kunnen op basis van de uitgevoerde AERIUS-berekening worden uitgesloten.

 

Natuurbescherming in Interim Omgevingsverordening

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur), zoals begrensd op de kaarten van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op ongeveer 175 meter van het plangebied. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 3.16 van de Interim Omgevingsverordening, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.

 

Het plangebied ligt binnen de contouren van de Groenblauwe mantel zoals opgenomen in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Om de ontwikkeling mogelijk te maken zal moeten worden voldaan aan de regels en zal er invulling gegeven moeten worden aan een positieve bijdrage aangaande de bescherming en ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden. Hiervoor is het landschappelijk plan toegevoegd. De hagen op de perceelsgrens is onderdeel van het functionele leefgebied van de huismus. In de betreffende groenblijvende haag zijn in- en uitvliegende huismussen waargenomen.

 

Soortenbescherming

Op 19 mei 2023 is een quick scan naar flora en fauna uitgevoerd. Tijdens de quick scan zijn meerdere huismussen waargenomen. In het plangebied zijn geen nesten vastgesteld. Vermoed wordt dat de nestlocaties op het aangrenzende perceel ten noordoosten van het plangebied aanwezig zijn. Daar is een actieve kolonie huismussen waargenomen.

 

Binnen het plangebied zijn verder geen nesten, verblijfplaatsen of sporen van andere beschermde soorten waargenomen. Het te slopen pand is als niet geschikt beoordeeld door de ligging en kenmerken van het gebouw. De stal is dermate schoon en leeg dat het voorkomen van marterachtigen, in combinatie met het niet waarnemen van sporen, uitgesloten kan worden. Direct grenzend aan het gebouw en de voedersleuven zijn geen beplantingen aanwezig. De groenblijvende haag op de perceelsgrens blijft behouden. In het kader van de zorgplicht zal men met de sloop rekening moeten houden met eventueel aanwezige broedvogels. Het beste is te slopen buiten het broedseizoen.

 

De aanwezigheid van andere strenger beschermde plant- en diersoorten is op basis van habitatvoorkeur en algemene verspreidingsgegevens (NDFF) met voldoende zekerheid uit te sluiten. Hooguit zijn in het gebied soorten te verwachten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen, zoals huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, mol, gewone pad, bruine kikker etc. Tenslotte is voor alle soorten de wettelijke zorgplicht voor flora en fauna van kracht. In het kader van de zorgplicht zijn echter geen specifieke voorzorgsmaatregelen verbonden aan dit plan.

 

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen om het project uit te voeren. Tijdens de werkzaamheden zal wel rekening gehouden moeten worden met de aanwezige huismussen en de zorgplicht in het algemeen.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

 

5.1 Programma Water en Riolering 2020 - 2023

Het Programma Water en Riolering (PWR) is een beleidsplan dat op hoofdlijnen de invulling van de

gemeentelijke watertaken weergeeft. Door middel van het PWR wordt vastgelegd wat de gemeente wil

bereiken en wat de rolverdeling is tussen overheid, bewoners en bedrijven ten aanzien van stedelijk

afvalwater, hemelwater en grondwater. Gemeenten zijn volgens de Wet milieubeheer verplicht een plan op te

stellen waarin de zorgplichten worden uitgewerkt. De Wet milieubeheer schrijft geen geldigheidsduur voor,

hierin zijn gemeenten vrij. Het is wel gebruikelijk om het rioleringsplan periodiek te herzien. Het PWR is tevens

de basis voor de gemeentelijke rioolheffing.

 

Eén van de doelstellingen in het PWR is om het water- en rioleringssysteem toekomstbestendig te maken.

Door klimaatverandering krijgen we te maken met zwaardere buien, een toename van warme dagen,

langdurige perioden van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Deze verandering stelt nieuwe eisen

aan het watersysteem, de waterketen en de omgeving. Als we droge voeten en een leefbare omgeving willen

behouden, moet iedereen hier een steentje aan bijdragen.

 

Om het water- en rioleringssysteem toekomstbestendig te houden is een regenwateropgave geïntroduceerd

voor vervanging van verhard oppervlak en hanteren we nieuwe ondergrenzen bij toename van het verhard

oppervlak. De regenwateropgave verplicht tot het aanbrengen van regenwaterberging en is in lijn met de

wateropgave die de waterbeheerder oplegt. Op dit moment is dat 60 mm. De opgave heeft als doel het

verwerken van extreme neerslaghoeveelheden om de kans op wateroverlast nu en in de toekomst te

beperken.

  1. <50 m2: geen regenwateropgave

  2. 50 m2 - 150 m2:

  1. >150 m2: regenwateropgave volgens tabel 1

 

[image]Tabel 1 - regenwateropgave

 

De opgave is voor de gebieden Blaak en Reeshof kleiner omdat deze gebieden, vanwege de ruim opgezette

waterstructuur, al klimaatbestendig zijn ingericht. De opgave van 10 mm heeft als doel om het water van de

kleine buien af te vangen en toe te voegen aan de grondwatervoorraad.

5.2 Bestaand watersysteem

De belangrijkste kenmerken van het gebied en perceel zijn weergegeven in tabel 1. Het te ontwikkelen perceel is in de bestaande situatie in gebruik en deels verhard.

 

Kenmerk

In plangebied

Stroomgebied

Zandleij

Waterbeheerders

Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg

Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel

Oppervlaktewater: waterschap De Dommel

Bruto oppervlakte

Ca. 1,86ha

Terreinhoogte

Tussen NAP+9,20m en NAP+9,85 m

Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG)

Ca. NAP+8,25m

Ontwateringdiepte

0,95 à 1,60 m

Bodem

Zwakzandige leemlenzen dikker dan 1m

Riolering

drukriolering

Afkoppelgebied

Niet van toepassing

Oppervlaktewater

n.v.t. enkel een B-watergang in de Schoorstraat

Keur beschermde gebieden

Het perceel bevindt zich in een attentiegebied (zie afbeelding 2)

Tabel 1; Gebiedskenmerken

 

 

 [image]

Afbeelding 1; Locatie plangebied ten opzichte van oppervlaktewater. Met een rode ovaal is het perceel aangegeven

 

 [image]

Afbeelding 2; Locatie plangebied (rode ovaal) ten opzichte van de beschermingsgebieden keur.

 

Zuidwestelijk van het perceel is een vuilwateraansluiting aanwezig van de drukriolering die langs de hoofdweg loopt. In de bestaande situatie is sprake van afvoerende verharde oppervlakte. Het regenwater infiltreert op het perceel in de boden tot het grondwater of op de naastgelegen B-watergang.

5.3 Beleidskader

Het Provinciale “Regionale Water en Bodem Programma” (RWP) 2022 – 2027 heeft als doel een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Rode draad is het herstel van de systeemwerking. Het water en bodemsysteem moet toegerust zijn op natte én droge tijden.

 

Waterschap De Dommel heeft zijn actuele waterbeleid opgenomen in het waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP5). In dit programma staat een watertransitie centraal die moet zorgen voor een toekomstbestendig watersysteem. De transitie heeft drie leidende principes: 1) elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt; 2) functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan; 3) wat schoon is moet schoon blijven.

 

Het waterbeleid van Gemeente Tilburg is vastgelegd in het Programma Water en Riolering (PWR) 2020-2023. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het PWR is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.

 

Toekomstige situatie

De ontwikkeling betreft een bestemmingswijziging waarbij bestaande panden en silo’s worden gesaneerd (beëindiging agrarische bedrijfsactiviteiten). Ter plaatse van de stal en silo's zal een eengezinswoning worden opgericht. De afvoerend verharde oppervlakte zal afnemen en er wordt aanzienlijk geïnvesteerd in het landschap.

 

Normaliter volgt uit bovengenoemde regelgeving een wateropgave voor de gewijzigde afvoerend verharde oppervlakte. De verwachting is dat deze oppervlakte kleiner zal zijn dan 500 m2, waardoor er geen wateropgave is. Er wordt wel gestreefd naar een vertraagde afvoer van het hemelwater naar de naastgelegen sloot door het hemelwater zoveel mogelijk op eigen terrein te laten infiltreren in de bodem.

5.4 Duurzaam watersysteem

Huishoudelijk afvalwater

Het huishoudelijk afvalwater wordt afgevoerd via een vuilwaterleiding naar de drukriolering aan de zuidwestzijde van het perceel.

5.5 Watertoets

De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is nihil. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het PWR 2020-2023. Conform deze aanpak kan het watertoets-proces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Opzet planregels

 

6.1 Plansystematiek

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening).

6.2 Bestemmingen en aanduidingen

In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen aanwezig:

 

Binnen deze bestemmingen zijn de volgende aanduidingen aangebracht:

 

bestemmingen

De bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf is ter plaatse van perceel Schoorstraat 28 geplaatst ten behoud van de huidige gebruiks en bouwmogelijkheden.

De bestemming Agrarisch met Waarden is aangepast na aanleiding van de nieuwe perceelsbegrenzing van perceel Schoorstraat 20.

De bestemming Wonen - Buitengebied is geplaatst en verkleind op de voormalige agrarische Agrarisch - Bedrijf bestemming van perceel Schoorstraat 20 ter saning van de aanwijzige agrarische bedrijfsacitiviteiten en bebouwign en de realisatie van een nieuwe woning met bijgebouw.

de bestemming Waarde - Archeologie is aangebracht ter beschermig van de aanwezige archeologische waarden;

de bestemming Waterstaat - Attentiezone EHS is uit het onderliggende moederplan overgenomen en herbegrenst rond het perceel Schoorstraat 20 ter behoud, herstel en/of ontwikkeling van hydrologische waarden.

 

aanduidingen

de aanduiding landschapswaarden is opgenomen ter indicatatie dat op deze locatie middels regels de aanleg en het beheer van een landschappelijk inpassingsplan geborgd wordt.

de aanduiding bouwvlak begrenst de bouwmogelijkheden voor het bouwen van het hoofdgebouw en bijhorende bouwwerken.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

 
Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog, vooroverleg en zienswijzen

 

8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 28 april 2023 gepubliceerd in het digitale gemeenteblad.

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is in het kader van vooroverleg verzonden aan de de provincie Noord-Brabant.

 

Provincie Noord-Brabant

Het concept bestemmingsplan is aan de provincie Noord-Brabant toegestuurd en behandeld in het kader van vooroverleg. De provincie vindt de ontwikkeling voorstelbaar en is van mening dat voldoende ruimtelijke kwaliteit wordt toegevoegd door sloop van de voormalig agrarische bebouwing en verharding op perceel Schoorstraat 20, de realisatie van de voorgestelde landschappelijke inpassing, al dan niet in combinatie met een bouwtitel van de ruimte voor ruimte maatschapij. De provincie heeft aan de gemeente verzocht om borging van de ruimtelijke kwaliteitswinst in het plan.

8.3 Omgevingsdialoog

De initiatiefnemer stelt tussen 15 juli 2023 en 6 november 2023 zijn plannen aan 13 omwonenden gepresenteerd te hebben middels individuele bezoeken bij omwonenden thuis. Hierbij is het plan gepresenteerd middels tekeningen en verzocht om een eventuele reactie. De reacties van de omwonenden gaven geen aanleiding om het plan aan te passen. Het Verslag omgevingsdialoog is opgenomen in bijlage 14.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan ‘Buitengebied De Zandleij 2012, 23e herziening (Schoorstraat 20)’ heeft van maandag 27 december 2023 tot en met maandag 6 februari 2024 ter inzage gelegen voor zienswijzen. Zienswijzen konden worden ingediend door een ieder. Er zijn 2 zienswijzen ingediend. Deze zijn samengevat en