direct naar inhoud van Regels

Buitengebied De Voorste Stroom, 10e herziening (Zandstraat 4 BE)

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0855.BSP2023005-e001
Plantype: bestemmingsplan

Toelichting

 

Hoofdstuk 1 Plan en plangebied

 

1.1 Aanleiding tot planontwikkeling

 

Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan Buitengebied De Voorste Stroom ingediend voor het ombestemmen van Zandstraat 4 te Berkel-Enschot. De agrarische bedrijfsbestemming verdwijnt. De bedrijfswoning blijft gehandhaafd, maar nu als bedrijfswoning bij een aannemersbedrijf. Het bestemmingsvlak wordt verkleind en er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Het plangebied

Het plangebied omvat het voormalige agrarische bouwblok aan Zandstraat 4 te Berkel-Enschot, gelegen op kadastraal perceel Berkel-Enschot, sectie D, nr.2028.

 

 [image]

 

Afbeelding: ligging plangebied in Tilburg

 

1.3 Voorgaande plannen

Dit bestemmingsplan vervangt ter plaatse van het plangebied het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied De Voorste Stroom", vastgesteld op 14 december 2009 en onherroepelijk geworden op 27 februari 2010.

 

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader

 

2.1 Rijk

 

2.1.1 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.

 

Met dit bestemmingsplan wordt de bouw c.q. het handhaven van 1 (bedrijfs)woning mogelijk gemaakt. Uit de jurisprudentie blijkt dat voor kleinschalige ontwikkelingen de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. In de overzichtsuitspraak ladder voor duurzame verstedelijking van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724 ) is aangegeven dat een bestemmingsplan dat voorziet in niet meer dan 11 woningen in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt. De omschakeling van agrarisch bedijf naar aannemersbedrijf aan huis leidt niet tot meer ruimtebeslag en/of meer milieubelastende activiteiten.

 

2.2 Provincie

 

2.2.1 Brabantse omgevingsvisie

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

 

De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:

  1. De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.

  2. Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.

  3. Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.

  4. Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?

  5. Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.

 

Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2024) echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De Interim omgevingsverordening (IOV) is op 25 oktober 2019 vastgesteld en wordt hierna besproken. Deze Interim omgevingsverordening is relatief beleidsarm.

 

 

2.2.2 Interim omgevingsverordening

De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld IOV, (25 oktober 2019, in werking getreden op 5 november 2019 en diverse keren aangepast en geactiualiseerd sindsdien) waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, de Verordening natuurbescherming, de Verordening Ontgrondingen, de Verordening ruimte, de Verordening water en de Verordening wegen.

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.

 

Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt.

 

De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).

 

IOV in relatie tot voorliggend bestemmingsplan

Het plangebied bevindt zich in zogenoemd ‘gemengd landelijk gebied’, als bedoeld in de IOV. Ingevolge artikel

3.73 van de interim omgevingsverordening kan zich in landelijk gebied een niet agrarische functie op een

bestaand bouwperceel vestigen als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

 

De vestiging past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied

Op het perceel met de agrarische bestemming is al lange tijd geen agrarisch bedrijf meer gevestigd. Het

behoud van de bestemming zonder dat er nog een actief agrarisch bedrijf wordt uitgeoefend leidt tot

leegstand, kapitaalvernietiging, verloedering en mogelijk illegaal gebruik.

 

De locatie ligt in een gemengde omgeving tussen een hoveniers/composteringsbedrijf en een loonbedrijf.

Verder liggen er een aantal burgerwoningen in de directe omgeving. Het kleinschalige aannemersbedrijf met

bedrijfswoning past in deze gemengde omgeving. De meest nabijgelegen woning ligt op 75 meter, er wordt

hiermee voldaan aan de richtafstanden. De ontsluiting van het bedrijf vindt plaats via de Zandstraat. Naar de

Oisterwijksebaan is enkel in een onverharde ontsluiting voorzien, bedoeld voor langzaam verkeer.

 

De vestiging van het aannemersbedrijf draagt bij aan het versterken van de omgevingskwaliteit. De overtollige

bebouwing wordt gesloopt en het bouwvlak met mogelijke bebouwing (max. 935m2) is in het

bestemmingsplan verminderd ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan. De

bebouwingsmogelijkheden zijn strak geregeld en geven geen flexibiliteit voor meer bebouwing in de toekomst.

Het bedrijf wordt goed landschappelijk ingepast. Er is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, dat als

bijlage in het plan is opgenomen.

 

Er vindt geen splitsing plaats van het bouwperceel

Het betreft een aannemersbedrijf met bedrijfswoning. De initiatiefnemer heeft hier zijn bedrijf gevestigd en

woont zelf in het woonhuis. Om te voorkomen dat in de toekomst het perceel zou worden gesplitst, is 1

bouwvlak opgenomen met een maximale bebouwing van 935 m2. Het is niet aannemelijk dat het perceel zal

worden gesplitst.

 

De overtollige bebouwing wordt gesloopt

De op het perceel overtollige bebouwing betreft een nissenhut (tunnelkas) en kapschuur. Deze wordt gesloopt

en komt niet meer terug op het perceel. In het landschappelijk inpassingsplan is de sloop benoemd en wordt

deze bebouwing niet meer opgenomen.

 

De vestiging heeft geen betrekking op een kantoor met baliefunctie, lawaaisport of mestbewerking

De vestiging heeft betrekking op een kleinschalig aannemersbedrijf zonder kantoor met baliefunctie. Ook is

geen sprake van lawaaisport of mestbewerking.

2.3 Gemeente

 

2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

 

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

 

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

 

De vier stedelijke knooppunten:

 

De drie stadsregionale parken zijn:

 

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

 

De drie stedelijke knooppunten zijn:

 

De twee ecologische verbindingszones:

 

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

 

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in

het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

 

Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders

 

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

3.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

 

3.2.1 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.

 

Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.

Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.

3.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

 

3.3.1 Historische geografie

Ligging: het plangebied ligt ten oosten van de bebouwde kom van Tilburg, in het verlengde van de Broekstraat in het deel van het gebied Moerenburg dat voor 1996 bij de gemeente Berkel-Enschot hoorde. Geomorfologie: het plangebied is gelegen in een gebied dat wordt gekenmerkt door dekzandruggen al of niet met oud bouwlanddek. Het jonge dekzand is grover van textuur en het bevat minder leem dan het oude dekzand. Het oude dekzand wordt met name ten noorden van de Leij aangetroffen. Ten zuiden van de Leij bevindt zich voornamelijk jong dekzand in de bovengrond (Teunissen van Manen, 1985; Putten, 2000).
De Broekstraat/Zandstraat is het verlengde van de Oisterwijksebaan: een doorgaande weg waarvan het ontstaan tenminste tot de Romeinse tijd teruggaat maar die vermoedelijk nog veel ouder dan dat is. De Zandstraat zelf is als weg aangegeven op historische kaarten zoals die van Diederik Zijnen uit 1760. In een groot deel van het plangebied is hoge zwarte enkeerdgrond gekarteerd. Deze is het resultaat van een continue bewoning en een agrarisch gebruik van de grond. Het gebied is zeer dun bezaaid met bebouwing. De grootste concentratie daarvan bevindt zich langs de Oisterwijksebaan en de Broekstraat/Zandstraat.Het plangebied zelf ligt ten noorden van het beekdal van de Leij. Hier komen verschillende toponiemen voor met ’broek’ (Broeckstraet, die Broecksijde) en ‘moer’ (Moerenburg). Beide toponiemen verwijzen naar zompig, moerassig land. Deze zompige, moerassige gebieden waren minder geschikt voor akkerland en bewoning. Hier lagen de graslanden, hooilanden, bossen en woeste gronden.De gras- en hooilanden werden vaak op een typische manier verkaveld, waardoor kenmerkende beemden ontstonden: langgerekte kavels, loodrecht op de waterloop, met tussenliggende sloten om het gebied verder te ontwateren.Aan de zuidwestelijke zijde van het plangebied wordt het landschap gedomineerd door het beekdal van de Leij waarin op verschillende plaatsen andere waterlopen, zoals de Zwarte Rijt, de Voorste stroom en de Korvelse Waterloop uitmonden.

3.3.2 Archeologie

De bescherming van het archeologische erfgoed is in Nederland vastgelegd in de Erfgoedwet (2016), en de ruimtelijke omgang ermee in de Wet op de Ruimtelijke Ordening (2008).

Op de locatie Zandstraat 4 te Berkel-Enschot geldt het bestemmingsplan Buitengebied De Voorste Stroom dat dateert uit 2010. Voor grote delen van het bestemmingsplangebied geldt een dubbelbestemming Archeologie.

Deze dubbelbestemming is destijds gebaseerd op de verwachting voortkomend uit het cultuurhistorisch en archeologisch bureauonderzoek dat in het verleden het gebied gebruikt en bewoond werd door de mens. In het rapport wordt geconcludeerd dat de archeologische verwachting in het plangebied middelhoog tot hoog is.

 

Het plangebied maakt deel uit van het dekzandlandschap van Midden-Brabant. Tussen Tilburg en Oisterwijk loopt een oost-west georiënteerde dekzandrug. De relatief hoge ligging in het landschap maakte het gebied interessant voor gebruik en bewoning door de mens, al vanaf de steentijd. Vanaf de late middeleeuwen werd door de boeren in het gebied plaggenbemesting toegepast. De hierdoor ontstane enkeerdgronden dekten de eronder gelegen bodems af waardoor deze bodems met de daarin aanwezig sporen, goed bewaard zijn gebleven. In de jaren-1990 werden tijdens archeologische karteringen op deze dekzandrug, tientallen vindplaatsen ontdekt met vondsten uit de perioden laat-paleolithicum tot en met de late middeleeuwen, waarbij het zwaartepunt in de IJzertijd en Vroege Middeleeuwen lag.

Tijdens opgravingen in verband met de aanleg en verbreding van de Burgemeester Bechtweg zijn in de perioden 1994-1995 en 2010-2013 verschillende archeologische vindplaatsen opgegraven. Hierbij ging het om een vondsten en een grafmonument uit de vroeg- en midden-bronstijd, een urnenveld uit de late bronstijd en nederzettingen uit de ijzertijd, Romeinse tijd, en vroege middeleeuwen. Aan de Zandstraat kwam een nederzetting tevoorschijn die stamde uit de ijzertijd t/m de Romeinse tijd.

Voor het plangebied geldt op basis van bovenstaande informatie een tamelijk hoge verwachting op het aantreffen van archeologische sporen en vondsten.Het grootste deel van het plangebied is echter bouwblok, en was dat ook in het verleden. De grond is hier diverse keren geroerd.

 

In verband met de hoge archeologische verwachting is het mogelijk dat ook bij kleine ingrepen, waarvoor conform de planregels geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is, sporen of vondsten worden gedaan waarvan de vinder kan vermoeden dat het gaat om archeologisch erfgoed. Hiervoor geldt dat de vinder op grond van art. 5.10 van de Erfgoedwet zo spoedig mogelijk melding moet doen bij de Minister (via de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) of bij de archeologen van gemeente Tilburg (het bevoegde gezag).

 

3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen

In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen van rijks- of gemeentewege beschermde monumenten gelegen.

De van rijkswege beschermde boerderij Broekstraat 6; een nog zeer gave uit 1747 daterende boerderij die in 2010 werd aangewezen als rijksmonument (monumentnr. 526901), ligt in een bocht van de Broekstraat op 1200 meter ten westen van het plangebied. Verder naar het zuidwesten (1500 meter) bevindt zich het rijksmonumentale complex van de voormalige Afvalwaterzuivering Oost dat grotendeels in 1937 en de decennia daarna werd aangelegd.

Langs de Broekstraat en de Zandstraat bevinden zich enkele in het Monumenten Inventarisatie Project als cultuurhistorisch waardevol aangeduide boerderijen. Dit zijn Broekstraat 4 en 8 en Zandstraat 11.

Gebieden (beschermd stadsgezicht, beschermd dorpsgezicht, …): nvt.Lijnen (historische assen, linten,…): De historische wegenstructuur in het gebied Moerenburg gaat eeuwen terug en is op de oudst bekende topografische kaart van Tilburg, die van Diederik Zijnen uit 1760, nagenoeg in dezelfde vorm aanwezig als dat nu nog is.Historisch groen: De beekdalen waren een belangrijke houtleverancier.Ongetwijfeld werd al in de Prehistorie hout in de beekdalen gewonnen. Vanaf de Middeleeuwen werden broekbossen beheerd als hakhoutbossen. Na het rooien van de bomen bleef de onderstam achter. Op de onderstam groeide nieuwe scheuten, zodat de onderstam na verloop van tijd een typische verdikking kreeg en meerdere stammen. In het plangebied zijn nog steeds enkele hakhoutbosjes aanwezig.

3.3.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat er geen bezwaar tegen de bestemmingswijziging en het bijbouwen van een schuur. De lintbebouwde structuur van de Zandstraat en de openheid van het landschap worden daardoor niet aangetast. Vanuit archeologie bestaat er geen bezwaar tegen de herbestemming.

 

 

 

 

 

3.4 Verkeer en parkeren

 

3.4.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg

De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.

 

De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.

 

Mobiliteitsagenda 013

De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.

3.4.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:

3.4.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'

In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.

Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.

 

Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven. Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling. In het voorliggende plan wordt de parkeerbehoefte met gemak opgevangen op eigen terrein.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

 

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

 

4.2 Milieueffectrapportage

 

4.2.1 Algemeen

 

Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een m.e.r. beoordeling opgesteld moet

worden. Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

a. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;

b. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.

 

ad. a.

In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke

activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt

zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig.

Bij de vraag of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit mer, worden de

concrete omstandigheden afgewogen, waarbij onder meer aspecten als de aard en omvang van de voorziene

wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen (zie o.a. uitspraak RvS ECLI:NL:RVS:2019:1879). Gelet

hierop wordt de omschakeling naar 1 woning met bedrijf aan huis niet aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Weliswaar verandert het gebruik van het perceel, maar er is geen nieuw ruimtebeslag. Het betreft hier al met al geen stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

 

ad b.

Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft

derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied

is Kampina en Oisterwijkse Vennen, gelegen op een afstand van circa 1 kilometer van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten. Dit wordt bevestigd door de uitgevoerde stikstofonderzoeken, waarvan de uitkomsten als bijlagen bij de plantoelichting zijn gevoegd.

 

Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling.

 

4.3 Milieuhinder bedrijven

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

 

Alle bedrijven binnen het plangebied en daarnaast die bedrijven erbuiten, waarvan de indicatieve milieucontouren over het plangebied liggen, zijn geïnventariseerd. Deze inventarisatie verschaft inzicht in de milieucategorie waartoe het bedrijf behoort en is gebruikt om de bestaande, binnen het plangebied gelegen, bedrijven in het bestemmingsplan vast te leggen en eventuele knelpunten te signaleren. Omdat het bestemmingsplan een beheersmatig karakter heeft, zijn deze bedrijven uit de inventarisatie allen in het bestemmingsplan opgenomen. Er is vanuit gegaan dat de bestaande bedrijven voldoen aan de milieuvoorschriften volgend uit de Wet milieubeheer en zodoende geen overlast veroorzaken voor de omgeving. Een aantal bedrijven is op basis van hun activiteiten en de daarmee samenhangende milieucategorie niet wenselijk op het desbetreffende adres. Een dergelijk bedrijf mag haar bestaande activiteiten voortzetten en eventueel uitbreiden, voor zover de regels dat toelaten. Zodra zo´n bedrijf zijn activiteiten beëindigt, moet worden voldaan aan de milieucategorie die bij de omgeving hoort. Wel mag op de desbetreffende locatie een soortgelijke activiteit plaatsvinden, mits de nieuwe activiteit niet in een hogere milieucategorie valt dan de oude.

De milieucategorie van de bedrijven binnen het plangebied is weergegeven op de verbeelding en/of genoemd in de bestemmingsregels.

 

Het plan voorziet in de vestiging van een aannemersbedrijf in de bestaande bebouwing en bewoning door de eigenaar van de bestaande bedrijfswoning op het perceel Zandstraat 4 te Berkel-Enschot. De bestaande bedrijfswoning wijzigt daarmee niet van functie. De beoogde bedrijfsfunctie betreft activiteiten welke vallen binnen bedrijfscategorie 2 conform de VNG systematiek.

 

De locatie ligt in een gemengde omgeving tussen een hoveniers/composteringsbedrijf en een loonbedrijf. Verder liggen er een aantal burgerwoningen in de directe omgeving.

 

De meest nabijgelegen woning ligt op 75 meter. De richtafstand voor een bedrijf van milieucategorie 2 bedraagt 30 meter. Deze richtafstand wordt ruimschoots gerespecteerd. Daarmee zijn er geen belemmeringen te verwachten voor omliggende functies vanuit bedrijven en milieuzonering. Er zal sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.

 

Geitenmoratorium

In juni 2017 heeft de Provincie een geitenmoratorium (voor geitenhouderijen met meer dan 50 geiten) opgenomen in de Verordening ruimte. Dit betekent dat geitenhouderijen hun dierenverblijven niet mogen uitbreiden en er geen nieuwe geitenhouderijen mogen worden opgericht. Aanleiding hiervoor was het RIVM-onderzoek "Veehouderij en gezondheid Omwonenden- aanvullende studies" (VGO2). Uit dit onderzoek blijkt dat mensen die binnen 2 kilometer van een geitenhouderij wonen een verhoogde kans op longontsteking hebben. De oorzaak van dit verhoogde risico op longontsteking is niet bekend en wordt op dit moment in opdracht van het Rijk nader onderzocht door het RIVM.

 

De provinciale verordening regelt alleen de situatie gezien vanuit de positie van geitenboeren (voor hen geldt namelijk dat verbod). Echter, bij het opstellen van ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) moet ook aan de zgn. omgekeerde werking worden getoetst. Hiervoor heeft het college op d.d. 14 mei 2019 de beleidslijn geitenmoratorium in ruimtelijke plannen vastgesteld.

Dit houdt in dat:

  1. wooninitiatieven binnen stedelijk gebied (zgn. inbreidingslocaties) zonder meer worden toegestaan;

  2. kleine woningbouwinitiatieven buiten de bebouwde kom worden toegestaan met een maximum van 5 Ruimte voor Ruimte-woningen in ruil voor het inleveren van vergunde fosfaatrechten binnen de gemeentelijke grenzen;

  3. met initiatiefnemers worden afspraken gemaakt om potentiële bewoners van nieuwe woningen binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij te informeren over de gezondheidsrisico's;

  4. nieuwe initiatieven met de planologische bestemmingen kinderdagverblijf, verzorgingshuis, verpleeghuis en zorgwoning niet worden toegestaan binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij;

  5. de overige initiatieven waarvoor een ruimtelijke afweging nodig is en niet passen in bovenstaande criteria worden voorgelegd aan de GGD voor screening van de gezondheidsrisico's.

Wanneer nieuwe onderzoeken tot andere inzichten over gezondheidsrisico's in relatie tot geitenhouderijen leiden zal een nieuw beleidsvoorstel worden gedaan.

 

De planlocatie is gelegen binnen 2 kilometer van een geitenhouderij. Er worden binnen het plan geen nieuwe gevoelige bestemmingen voor wat betreft het geitenmoratorium mogelijk gemaakt. De bestaande bedrijfswoning blijft gehandhaafd. Daarmee vormt het geitenmoratorium geen belemmering voor dit plan.

 

 

 

 

 

4.4 Externe veiligheid

 

4.4.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

 

4.4.2 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

 

In dit plan is geen sprake van de oprichting van een (beperkt) kwetsbaar object en/of risicovolle inrichting. De planlocatie is al in gebruik als bedrijf met woning. Daarom is er geen aanleiding tot het opstellen van een risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico.

 

4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid

In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:

Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

 

4.4.4 Conclusie en restrisico

In dit plan is geen sprake van de oprichting van een (beperkt) kwetsbaar object en/of risicovolle inrichting. Daarom hoeven er geen conclusies getrokken te worden of gekeken te worden naar een eventueel restrisico.

 

4.5 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

 

4.6 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

 

4.6.1 Wegverkeerlawaai

Het plan voorziet niet in de realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen. De bestaande bedrijfswoning wordt gehandhaafd. Daarmee is de Wgh niet van toepassing voor wat betreft wegverkeerslawaai. Dit betekent dat niet getoetst hoeft te worden aan de normen van de Wgh voor wat betreft wegverkeerslawaai.

 

4.6.2 Railverkeerlawaai

Het plan voorziet niet in de realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen en is niet gelegen binnen de wettelijke zone van een spoorweg. De bestaande bedrijfswoning wordt gehandhaafd. Daarmee is de Wgh niet van toepassing voor wat betreft railverkeerslawaai. Dit betekent dat niet getoetst hoeft te worden aan de normen van de Wgh voor wat betreft railverkeerslawaai.

 

4.6.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing. De planlocatie is niet gelegen binnen een wettelijke geluidzone van een industrieterrein of een geluidzone van een industrieterrein waarvoor een geluidbeheerplan is vastgesteld. Industrielawaai vormt geen belemmering voor de nieuwbouw.

 

4.6.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

4.6.5 Stiltegebied-Attentiezone-Trillingen

Het plangebied is niet gelegen binnen een stiltegebied of binnen de attentiezone van een stiltegebied. Het plangebied ligt buiten het “aandachtsgebied” van 100 meter gezien vanaf het spoor. Dit betekent dat trillinghinder redelijkerwijs gezien niet te verwachten is en onderzoek hiernaar niet noodzakelijk is.

 

4.7 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

 

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de vestiging van een aannemersbedrijf en het handhaven van de bestaande bedrijfswoning. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Er zijn geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

 

 

 

 

 

4.8 Geur

 

4.8.1 Industriële geurhinder

Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.

 

Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen te worden aangesloten.

 

Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.

 

Het plan maakt geen functies mogelijk met een significante industriële geuremissie. Daarnaast worden met het plan geen nieuwe geurgevoelige functies mogelijk gemaakt. Daarmee vormt industriële geur geen belemmering voor het plan.

 

4.8.2 Agrarische geurhinder

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.

 

Het plan maakt geen functies mogelijk met een significante agrarische geuremissie. Daarnaast worden met het plan geen nieuwe geurgevoelige functies mogelijk gemaakt. Daarmee vormt agrarische geur geen belemmering voor het plan.

 

4.9 Bodem

Er is geen sprake van gevoeliger gebruik in de toekomst.

 

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740, dat niet ouder is dan 5 jaar.

 

Ter plaatse van de bestemmingsplanlocatie zijn bij de gemeente Tilburg geen bodemonderzoeken bekend. In het milieuarchief zijn geen bodembedreigende activiteiten bekend; voor zover bekend zijn op de locatie geen (ondergrondse) brandstoftanks aanwezig (geweest).

 

Conclusie

Op basis van de beschikbare gegevens zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging. In het geval van toekomstige bouwplannen kan eventueel wel een bodemonderzoek nodig zijn.

 

Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

 

4.10 Natuur en ecologie

 

4.10.1 Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

 

Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

 

Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

 

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

 

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

 

Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening provincie Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

4.10.2 Puntensysteem natuurinclusief bouwen

Verstedelijking zorgt wereldwijd voor een uitbreiding en een verdichting van het stedelijke gebied. In veel steden leidt dit tot een verlies aan biodiversiteit. Ook de opgave voor de energietransitie kan een bedreiging voor de natuur vormen. Natuur- en groeninclusief bouwen helpt om de stad prettig en de inwoners gezond te houden. Om het creëren van groene elementen in de stad te stimuleren is het puntensysteem ontwikkeld. Het systeem gaat uit van een lijst met groen- en natuurinclusieve maatregelen, waarbij elke maatregel een bepaald aantal punten waard is. Om te bepalen hoeveel van deze maatregelen genomen moeten worden bij de uitvoering van een bouwproject moet per project een te behalen puntenscore berekend worden.

4.10.3 Gebiedsontheffing gebouwbewonende soorten

Met de Tilburgse gebiedsontheffing gebouwbewonende vleermuizen en broedvogels worden de procedures in het kader van de Wet natuurbescherming en de Wabo vereenvoudigd. Om de gebiedsontheffing te kunnen toepassen zijn soortenmanagementplannen (SMP) opgesteld en worden de verblijfplaatsen van gebouwbewonende soorten in kaart gebracht. De gebiedsontheffing en bijbehorende SMP’s zijn erop gericht de instandhouding van gebouwbewonende vleermuizen en vogels te waarborgen. Dat wil zeggen dat bij elk project (zowel van derden als van de gemeente) preventieve maatregelen worden genomen, gericht op het behouden en verbeteren van het aanbod van verblijfplaatsen. Alle projecten (van de gemeente en van derden) die onder de werking van de SMP vallen, kunnen profiteren van de gebiedsontheffing. Dit betekent dat voor deze projecten geen afzonderlijke ontheffing nodig is.

4.10.4 Analyse plangebied

 

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Kampina & Oisterwijkse Vennen op één kilometer afstand van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten. Ook effecten door stikstofdepositie kunnen op basis van de uitgevoerde AERIUS-berekening worden uitgesloten.

 

 

 

Natuurbescherming in Interim Omgevingsverordening

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op ongeveer 425 meter afstand van het plangebied. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 3.16 van de Interim Omgevingsverordening, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.

 

Soortenbescherming

Op 12 juli 2013 is een quick scan naar flora en fauna uitgevoerd. Deze is bij de plantoelichting gevoegd als bijlage. In de te slopen bebouwing zijn geen kieren en gaten aanwezig geschikt als verblijfplaats voor huismus, gierzwaluw of vleermuizen. De te slopen opstal heeft geen spouwmuur. Door het gebruik van de stal is het niet aannemelijk dat de stal als essentieel foerageergebied functioneert voor vleermuizen of marterachtigen. Er zijn geen verblijfplaatsen van marterachtigen waargenomen. Door de ligging van het plangebied in de open ruimte is het ook niet aannemelijk dat marterachtigen er een verblijfplaats hebben.

 

In het plangebied zijn beplantingen aanwezig waar vogels in kunnen nestelen. Het gaat daarbij om vogelsoorten waarvan de nesten uitsluitend gedurende de broed- en nestperiode beschermd zijn. Vaste, jaarrond beschermde nesten zoals roofvogel- en roekennesten zijn niet aanwezig. Deze beplantingen zullen moeten worden verwijderd voor de geplande ontwikkeling. Negatieve effecten op broedende vogels dienen te worden voorkomen door begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen te verwijderen buiten het broedseizoen. De periode van 15 maart tot 15 juli wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. De Wet Natuurbescherming kent echter geen standaardperiode voor het broedseizoen, het gaat erom of er een broedgeval is. De genoemde periode kan daarom slechts als vuistregel worden gehanteerd.

 

Conclusie

Er zijn geen ecologische belemmeringen om het plan uit te voeren. Door de landschappelijke inpassing zal de ecologische waarde van het gebied toenemen.

 

 

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

 

5.1 Programma Water en Riolering 2020 - 2023

Het Programma Water en Riolering (PWR) is een beleidsplan dat op hoofdlijnen de invulling van de

gemeentelijke watertaken weergeeft. Door middel van het PWR wordt vastgelegd wat de gemeente wil

bereiken en wat de rolverdeling is tussen overheid, bewoners en bedrijven ten aanzien van stedelijk

afvalwater, hemelwater en grondwater. Gemeenten zijn volgens de Wet milieubeheer verplicht een plan op te

stellen waarin de zorgplichten worden uitgewerkt. De Wet milieubeheer schrijft geen geldigheidsduur voor,

hierin zijn gemeenten vrij. Het is wel gebruikelijk om het rioleringsplan periodiek te herzien. Het PWR is tevens

de basis voor de gemeentelijke rioolheffing.

 

Eén van de doelstellingen in het PWR is om het water- en rioleringssysteem toekomstbestendig te maken.

Door klimaatverandering krijgen we te maken met zwaardere buien, een toename van warme dagen,

langdurige perioden van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Deze verandering stelt nieuwe eisen

aan het watersysteem, de waterketen en de omgeving. Als we droge voeten en een leefbare omgeving willen

behouden, moet iedereen hier een steentje aan bijdragen.

 

Om het water- en rioleringssysteem toekomstbestendig te houden is een regenwateropgave geïntroduceerd

voor vervanging van verhard oppervlak en hanteren we nieuwe ondergrenzen bij toename van het verhard

oppervlak. De regenwateropgave verplicht tot het aanbrengen van regenwaterberging en is in lijn met de

wateropgave die de waterbeheerder oplegt. Op dit moment is dat 60 mm. De opgave heeft als doel het

verwerken van extreme neerslaghoeveelheden om de kans op wateroverlast nu en in de toekomst te

beperken.

  1. <50 m2: geen regenwateropgave

  2. 50 m2 - 150 m2:

  1. >150 m2: regenwateropgave volgens tabel 1

 [image]

Tabel 1 - regenwateropgave

 

De opgave is voor de gebieden Blaak en Reeshof kleiner omdat deze gebieden, vanwege de ruim opgezette

waterstructuur, al klimaatbestendig zijn ingericht. De opgave van 10 mm heeft als doel om het water van de

kleine buien af te vangen en toe te voegen aan de grondwatervoorraad.

 

5.2 Bestaand watersysteem

De belangrijkste kenmerken van het gebied en perceel zijn weergegeven in tabel 1. Het te ontwikkelen perceel is in de bestaande situatie in gebruik en deels verhard.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Kenmerk

In plangebied

Stroomgebied

Nieuwe Leij

Waterbeheerders

Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg

Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel

Oppervlaktewater: waterschap De Dommel

Bruto oppervlakte

Ca. 8.800 m2

Terreinhoogte

Tussen NAP+13,00m en NAP+13,50 m

Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG)

Ca. NAP+10,5m

Ontwateringdiepte

2,5 à 3 m

Bodem

Sterkzandige leemlenzen dikker dan 1m

Riolering

drukriolering

Afkoppelgebied

Niet van toepassing

Oppervlaktewater

n.v.t. enkel een zaksloot in de Zandstraat

Keur beschermde gebieden

Het perceel bevindt zich in een beperkt invloedsgebied Natura 2000 en in een attentiegebied (zie afbeelding 2)

Tabel 1; Gebiedskenmerken

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding 1; Locatie plangebied ten opzichte van oppervlaktewater. Met een rode cirkel is het perceel aangegeven.

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding 2; Locatie plangebied (rode cirkel) ten opzichte van de beschermingsgebieden Keur.

 

Oostelijk van het perceel is een vuilwateraansluiting aanwezig van de drukriolering die langs de hoofdweg loopt. In de bestaande situatie is sprake van afvoerende verharde oppervlakte. Het regenwater infiltreert op het perceel in de boden tot het grondwater of op de naastgelegen zaksloot.

 

5.3 Beleidskader

Het Provinciale “Regionale Water en Bodem Programma” (RWP) 2022 – 2027 heeft als doel een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Rode draad is het herstel van de systeemwerking. Het water en bodemsysteem moet toegerust zijn op natte én droge tijden.

 

Waterschap De Dommel heeft zijn actuele waterbeleid opgenomen in het waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP5). In dit programma staat een watertransitie centraal die moet zorgen voor een toekomstbestendig watersysteem. De transitie heeft drie leidende principes: 1) elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt; 2) functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan; 3) wat schoon is moet schoon blijven.

 

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Programma Water en Riolering (PWR) 2020-2023. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het PWR is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.

 

5.4 Toekomstige situatie

De ontwikkeling betreft enkel een bestemmingswijziging. Er zijn geen bouwactiviteiten bekend. De bovengenoemde wet- en regelgeving omvat verbetering van de bestaande situatie en/of compensatie bij veranderingen in de waterhuishouding. Bij een eventuele verbouwing, nieuwbouw of ruimtelijke ontwikkelingen die een impact op de afwatering binnen het bestemmingsplan kunnen hebben, dient de initiatiefnemer hiermee rekening te houden.

 

Huishoudelijk afvalwater

Het huishoudelijk afvalwater wordt afgevoerd via een vuilwaterleiding naar de drukriolering aan de oostzijde van het perceel.

 

5.5 Watertoets

De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is nihil. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het PWR 2020-2023. Conform deze aanpak kan het watertoets-proces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

 

 

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit plan bevat geen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden niet van toepassing. Er hoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.

 

 

Hoofdstuk 7 Omgevingsdialoog en vooroverleg

 

7.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 24 februari 2023 gepubliceerd in het Gemeenteblad.

7.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is op 21 september 2023 aangemeld op de website van de provincie. Uitkomst was dat het wettelijk vooroverleg daarmee was afgerond. Zoals te doen gebruikelijk bij kleine plannen in het buitengebied, komt het waterschap De Dommel in de ontwerpfase van het plan met de watertoets.

7.3 Omgevingsdialoog

Initiatiefnemer heeft ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog in juli 2023 omwonenden schriftelijk op de hoogte gebracht van zijn plannen, nadat hij dit overigens al eerder mondeling had gedaan. Alle omwonenden zijn positief.

7.4 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 20 november 2023 tot en met 2 januari 2024 ter inzage gelegen.

Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen in te dienen. Gedurende de periode

van tervisielegging zijn 2 zienswijzen ingekomen door de Provincie Noord-Brabant en Waterschap de Dommel.

De zienswijzen zijn gedeeltelijk gegrond en leiden tot aanpassing van het plan. Verwezen wordt naar de Notitie behandeling zienswijzen bestemmingsplan ‘Bgb De Voorste Stroom 10e herz. (Zandstraat 4)’ (bijlage 5).