direct naar inhoud van Regels

Piushavengebied 2009, 10e herziening (Betuwestraat)

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0855.BSP2023003-e001
Plantype: bestemmingsplan

Toelichting

 

Hoofdstuk 1 Plan en plangebied

 

1.1 Aanleiding tot planontwikkeling

Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de realisatie van 40 appartementen in de sociale huursector aan de Betuwestraat te Tilburg. Het betreft het perceel sectie X nrs 1172, 1173 en 2251 (ged.).

 

Woonstichting Tiwos wil appartementen aan de Betuwestraat te Tilburg realiseren. Momenteel bevinden zich hier een voetbalveldje, een speeltuintje, groen en bestaande woningen.

 

 [image]

Ligging plangebied in Tilburg

 

Het appartementencomplex zal gevestigd worden in de naoorlogse wijk Jeruzalem. Jeruzalem is kenmerkend vanwege de typische bebouwing van Airey-woningen; een Engelse bouwsysteem uit de wederopbouwperiode met een betonnen skelet en betonnen gevelplaatjes. In het ontwerp van het appartementencomplex aan de Betuwestraat zijn deze twee kenmerken verenigd; ruimte voor nieuwe gelijkvloerse en zorggeschikte woningen voor mensen uit de buurt of daarbuiten, in een gebouw dat qua kleur en textuur verwijst naar de naastgelegen Airey-woningen.

 

Tiwos is voornemens om 40 appartementen met daarbij 20 parkeerplaatsen en groenvoorzieningen te realiseren. De plaatsing van het appartementencomplex past niet in het huidige planologische kader. Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

 [image]

Figuur 1: 3d ontwerp in de omgeving

 

 [image]

Figuur 2: plattegrond appartementengebouw met inrichtingsplan

 

Task force betaalbaar Wonen

De afgelopen jaren is de druk op de woningmarkt toegenomen, vooral voor degenen die op zoek zijn naar een betaalbare woning. Om verschillende redenen neemt de behoefte aan woningen in het goedkope segment toe. In het convenant dat gemeente Tilburg met de corporaties heeft gesloten voor de periode 2015-2020 (Convenant Wonen), is opgenomen dat partijen in deze periode de ambitie hebben om 800 woningen in het betaalbare segment toe te voegen. Hiervoor is de Taskforce Betaalbaar Wonen opgericht. De beoogde ontwikkeling aan de Betuwestraat draagt bij aan de behoefte voor woningen in het goedkope segment en is onderdeel van de Taskforce betaalbaar wonen. Met deze ontwikkeling wordt een bijdrage geleverd aan de opgave betaalbaar wonen in de stad. De ontwikkeling richt zich op de primaire doelgroep waar de grootste opgave ligt. De beoogde ontwikkeling wil bijdragen aan de woningbehoefte binnen gemeente Tilburg.

1.2 Het plangebied

Het plangebied bevindt zich in gemeente Tilburg in de plaats Tilburg. Het plangebied is gesitueerd aan de Betuwestraat in de wijk Jeruzalem aan de westzijde van de Ringbaan-Oost. Het nieuwe appartementencomplex wordt gerealiseerd op de kadastrale percelen 1172, 1173 en 2233. De gronden zijn in bezit van gemeente Tilburg en worden gepacht door Tiwos. Onderstaande figuur geeft de ligging van het plangebied weer.

 

 [image]

Figuur 3: Ligging en begrenzing plangebied

 

1.3 Voorgaande plannen

Voor de gronden van het plangebied is het bestemmingsplan 'Piushavengebied 2009’ van toepassing. Het bestemmingsplan is vastgesteld op 14 december 2011. Verder zijn de bestemmingsplannen 'Tilburg appartementen 2019', vastgesteld op 17 december 2019, en 'Tilburg, Parkeerregeling 2017', vastgesteld op 7 augustus 2018, van toepassing.

 

Navolgende afbeeldingen tonen een uitsnede van de bestemmingsplannen 'Piushavengebied 2009', 'Tilburg, Appartementen 2019' en 'Tilburg, Parkeerregeling 2017'.

 

[image]
Figuur 4: Uitsnede bestemmingsplan 'Piushavengebied 2009'

 

 [image]

 [image]

Figuur 5: Uitsnede bestemmingsplan 'Tilburg appartementen 2019'.

 
[image]

 [image]

Figuur 6: Uitsnede bestemmingsplan 'Tilburg, Parkeerregeling 2017'.

 

Ter plaatse van de beoogde bouwlocatie van het appartementencomplex zijn de bestemmingen ‘groen’, ‘wonen’, dubbelbestemming ‘waarde – appartementen’ en dubbelbestemming ‘waarde – parkeren’ van toepassing.

 

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn de aangewezen gronden (enkel) bestemd voor:

 

Hieronder vallen ook de bij de bestemming behorende voorzieningen:

 

voor zover deze voorzieningen behoren bij en ondergeschikt zijn aan bovengenoemde functies.

 

Binnen de bestemming 'Groen' zijn de aangewezen gronden (enkel) bestemd voor:

 

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn tevens bestemd voor objecten voor beeldende kunst, voor zover deze ondergeschikt zijn aan bovengenoemde functies.

 

Het initiatief omvat 40 appartementen en 21 parkeerplaatsen. Dit is in strijd met het bestemmingsplan ‘Piushavengebied 2009’. De herontwikkeling vindt deels plaats binnen de bestemming 'Groen'.

Om de ontwikkeling mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Ruimtelijke en functionele structuur

Het plangebied bevindt zich in gemeente Tilburg in de plaats Tilburg. Het plangebied is gesitueerd aan de Betuwestraat in de wijk Jeruzalem vlak bij de Ringbaan-Oost. Het nieuwe appartementencomplex wordt gerealiseerd op kadastrale percelen 1172, 1173 en 2233.

 

 [image]

 [image]

Figuur 7: overzichtfoto's huidige situatie plangebied

 

Inpassing in de omgeving

Het nieuwe appartementencomplex heeft een oppervlakte van circa 570m2 en een hoogte van
25 meter. Het nieuwe appartementencomplex dient zich te voegen in het landschap. Er is dan ook veel aandacht besteed aan de landschappelijke inpassing van het appartementencomplex. Zo is tijdens het ontwerp de kenmerken van de naoorlogse wijk Jeruzalem meegenomen. Deze wijk is om meerdere redenen kenmerkend. Als eerste is het een buurt in verandering, met enerzijds bewoners die er al heel lang met veel plezier wonen, en anderzijds ook met nieuwe bewoners die de buurt weer verrijken. Deze verandering is ook in de buurt duidelijk zichtbaar door de nieuwe gebouwen. Maar Jeruzalem is ook kenmerkend vanwege de typische bebouwing van Airey-woningen; een Engels bouwsysteem uit de wederopbouwperiode met een betonnen skelet en betonnen gevelplaatjes. In het ontwerp van het appartementencomplex aan de Betuwestraat zijn deze kenmerken verenigd; ruimte voor nieuwe gelijkvloerse en zorggeschikte woningen voor mensen uit de buurt of daarbuiten, in een gebouw dat qua kleur en textuur verwijst naar de naastgelegen Airey-woningen. In onderstaande figuren zijn enkele impressies weergegeven.

 

 [image]

 

 [image]

 

 [image]

 

 [image]

Figuur 8: impressies van het appartementencomplex

 

Het gebouw is opgebouwd uit een twee verdiepingen hoge plint. Het omliggende landschap loopt gedeeltelijk op tegen deze plint. Hierdoor wordt het gebouw opgenomen in het landschap en worden blinde gevels vermeden. De bovenbouw bestaat uit een halfsteens blokverband als verwijzing naar de Airey gevelpaneeltjes.

De kroon van het gebouw is een licht getoonde dakrand waarmee het gebouw vanuit ieder perspectief een scherpe beëindiging heeft. Omdat het gebouw langs een drukke weg ligt, hebben de woningen geen uitkragende balkons maar inpandige en afsluitbare loggia’s. Hierdoor krijgt het gebouw een zuivere vorm dat, in combinatie met de lichte bakstenen gevel, een hele bescheiden maar mooie toevoeging is.

 

Beschrijving plan

Het initiatief omvat de nieuwbouw van een appartementencomplex in de vorm van een gestapeld woongebouw.

 

 [image]

Figuur 9: ontwerp bouwplan met inrichting

 

Een basisappartement zal bestaan uit een drie kamer appartement. De appartementen en het gebouw worden duurzaam, comfortabel en aanpasbaar ingericht met een prettige woonbeleving door diverse indelingsmogelijkheden. De kern is compact, omdat er korte leidinglengtes zijn. De verhouding in de gevel zorgt voor een energiezuinig gebouw. De afsluitbare loggia met ventilatie-voorziening (verticale suskast) wordt conform het gemeentelijk geluidsbeleid d.d. april 2015 uitgevoerd.

Door een goede basis opzet van het concept zijn diverse indelingsvarianten mogelijk, waarbij doelgroepen sturing in toewijzing maximaal kan worden ingevuld.

 

Duurzaamheid

Als basis is uitgegaan van betaalbare conceptwoningen (een tot in detail uitgedachte woning, waarbij de ontwerpers en de bouwers hun krachten gebundeld hebben). Conceptwoningen hebben flexibiliteit in o.a. materialen, duurzame modules en huurderskeuzes. Voor het thema circulariteit zijn de volgende materialen meegenomen:

 

Een ander belangrijk item in het circulair maken van producten is hergebruik waarvoor losmaakbaarheid en registratie verwerkte producten een belangrijke graadmeter is(zijn?). Hierdoor is in het plan rekening gehouden met:

 

Een andere methode om aan circulariteit te werken, is leveranciers bevragen op de eigenschappen van hun producten en om? verifieerbare gegevens aan te leveren. In dit project zijn daarom bijvoorbeeld de volgende producten toegepast met het Cradle to Cradle certificaat:

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader

 

2.1 Rijk

 

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.

 

De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen we staan, wat daarbij de nationale belangen zijn,welke keuzes we maken en welke richting we meegeven aan decentrale keuzes. Die keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen. Met de Nationale Omgevingsvisie geeft het Rijk een langetermijnvisie om de grote opgaven aan te pakken. Om samen ons land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden.

 

De NOVI is tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten, waterschappen, maatschappelijke partijen en burgers.

 

Betekenis voor dit project

Bij de realisatie van het appartementencomplex wordt bijgedragen aan het nationale belang nummer 2: 'Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit' en nummer 5: 'Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften'. Het nieuwe appartementencomplex draagt bij aan het voorzien van de huidige woningvoorraad die aansluit op de op dit moment geldende woonbehoeften. Ook draagt het bij aan het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, omdat groen in de omgeving geplaatst zal worden en het appartementencomplex geschikt is voor verschillende leeftijdsgroepen. Deze ontwikkeling draagt daardoor bij aan de nationale belangen. De ontwikkeling is verder niet in strijd met de andere nationale belangen. De ontwikkeling is daarmee in lijn met de NOVI.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

 

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

 

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.

Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt. Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden.

Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen. In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten.

 

De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen.

Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van

strijdigheid met nationale belangen.

2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.

 

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Om te bepalen of sprake is van een Ladderpichtige ontwikkeling, is allereerst van belang of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan een ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Besluit ruimtelijke ordening.

Volgens dit artikel wordt als stedelijke ontwikkeling bedoeld:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Voor wonen geldt dat voor nieuwe woningbouwlocaties vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. Dit blijkt uit jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in onder andere een uitspraak van 18 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3542). Omdat in het voorliggende geval sprake is van een complex met 40 woningen, 21 parkeerplaatsen en groen in de omgeving, is de ontwikkeling aan te merken als stedelijke ontwikkeling en dient het te worden getoetst aan de in de Ladder voor duurzame verstedelijking gestelde eisen.

 

Ligging binnen bestaand stedelijk gebied

Bestaand stedelijk gebied wordt in het Bro als volgt gedefinieerd: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur".

De ontwikkeling wordt gerealiseerd in de wijk Jeruzalem in Tilburg. In de huidige situatie is dit gebied al te kenmerken als bestaand stedelijk gebied.

 

Wonen en duurzame verstedelijking

De gemeente Tilburg maakt samen met tien andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In regionaal verband worden met de provincie Noord-Brabant afspraken gemaakt over de kwantitatieve woningbouwopgave voor een periode van 10 jaar. Dit op basis van de door de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose. In de periode 2020-2040 is er behoefte aan 25.000 extra woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke groei, de huishoudenverdunning en in de groei door migratie. De sterkste groei vindt plaats in de jaren tot 2030. In de update stedelijke ontwikkelingsstrategie 2021 is aangegeven dat de Tilburgse netto bouwopgave tot 2030 gemiddeld ten minste 1.500 woningen per jaar bedraagt.

 

De update Stedelijke Ontwikkelingsstrategie Wonen van september 2021 geeft antwoord op de vraag hoe we invulling kunnen geven aan de grote en urgente woningbouwopgave. De woningbouwopgave voor Tilburg wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd in aansluiting op de uitgangspunten van de NOVI. De strategie bevat richtinggevende verdichtingsprincipes, zodat er op een toekomstbestendige manier gebouwd kan worden aan Tilburg en initiatieven beter afgestemd kunnen worden op de mogelijkheden en ontwikkelrichtingen die wij als gemeente zien.

 

Het plan tot de bouw van 40 woningen, allen in de sociale huursector past binnen de gemeentelijke bouwopgave in regionale context en is opgenomen in de planlijst (ingevolge artikel 3.1.6. Bro). Ruimtelijk past dit plan binnen de in de update Stedelijke Ontwikkelingsstrategie Wonen geformuleerde strategie. Over de samenhang van dit plan met de kwalitatieve woningbouwopgave meer in paragraaf 3.4.

2.2 Provincie

 

2.2.1 Brabantse omgevingsvisie

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

 

De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:

  1. De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.

  2. Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.

  3. Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.

  4. Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?

  5. Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.

 

Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2023) echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld en wordt hierna besproken. Deze interim omgevingsverordening is relatief beleidsarm.

 

Elk van de vijf hoofdopgaven van de Brabantse Omgevingsvisie zijn uitgewerkt in specifieke aandachtspunten.

2.2.2 Interim omgevingsverordening

De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.

 

Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. Uitgaande van de huidige planning van de Omgevingswet wordt de definitieve omgevingsverordening in november 2020 vastgesteld.

 

De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).

 

Het plangebied is gelegen binnen het Concentratiegebied - Instructieregels gemeenten stedelijke ontwikkeling en erfgoed.

 

 [image][image]

Figuur 10: uitsnede uit interim omgevingsverordening

 

Volgens deze regels dient het bestemmingsplan te voorzien in de ontwikkeling en onderbouwen dat:

  1. Gedeputeerde Staten organiseren samen met gemeenten, regio's en waterschappen ten minste tweemaal per jaar een regionaal omgevingsoverleg met als doel te komen tot samenhangende afspraken over klimaatadaptatie, energietransitie, duurzame verstedelijking en bereikbaarheid, een duurzame concurrerende economie en zorgvuldig ruimtegebruik.

  1. Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

  2. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;

  3. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;

  4. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;

  5. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;

  6. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;

  7. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.

 

Betekenis voor dit project

Het plangebied is niet in strijd met de regels van de omgevingsverordening. Voor het plangebied zijn de specifieke regels aangewezen omtrent concentratiegebied – instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed vanuit de omgevingsverordening van toepassing.. De ontwikkeling sluit aan op een duurzame stedelijke ontwikkeling, omdat aan de benoemde regels voldaan wordt. De beoogde ontwikkeling sluit aan bij de omgeving. Het zorgt voor zorgvuldig ruimtegebruik door de hoogte in te bouwen. Het appartementencomplex maakt gebruik van duurzame energie en houdt hierbij ook direct rekening met klimaatverandering door water lokaal te infiltreren en te zorgen voor voldoende groen. Indien de ontwikkeling binnen de regionale afspraken valt, is de bouw van het appartementen-complex niet in strijd met de regels uit de Interim Omgevingsverordening. De Interim Omgevingsverordening vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

2.3 Gemeente

 

2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

 

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

 

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

 

De vier stedelijke knooppunten:

 

De drie stadsregionale parken zijn:

 

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

 

De drie stedelijke knooppunten zijn:

 

De twee ecologische verbindingszones:

 

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

 

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

 

De beoogde ontwikkeling is in lijn met de omgevingsvisie Tilburg. De omgevingsvisie beschrijft dat people, planet, profit in balans moeten zijn. People betreft het prettig wonen. Bij de beoogde ontwikkeling is de focus gelegd op de mens en hoe zij prettig kunnen wonen in het appartementen-complex, waarbij gedacht is aan een ontmoetingsplek en verschillende leeftijdsgroepen. Verder wordt er voldoende groen geïmplementeerd tijdens de ontwikkeling wat bijdraagt aan planet. Profit gaat over een fijne woon- en leefomgeving. Ook met dit aspect is rekening gehouden in de beoogde ontwikkeling. Bovendien past het binnen de Brabantstrategie en de stadsstrategie van Tilburg, omdat de beoogde ontwikkeling volledig ontwikkeld wordt in de stijl die past bij de wijk Jeruzalem en er een groene omgeving rondom het appartementencomplex gerealiseerd wordt. Hiermee is de beoogde ontwikkeling in lijn met de Omgevingsvisie van gemeente Tilburg.

2.3.2 Structuurvisie linten oude stad

De Structuurvisie linten is vastgesteld omdat de huidige bestemmingsplannen onvoldoende de gewenste kwaliteit in de linten te sturen. Naast ruimtelijke aspecten (o.a. hoogte/ breedte nieuwbouw) is ook de eenzijdige gerichtheid van ontwikkelaars op appartementen een punt van zorg. Er wordt (te) kolossaal (in hoogte en breedte) gebouwd, winkels verdwijnen, er is steeds meer leegstand, historische panden worden gesloopt en er is een gebrek aan kwaliteit van de openbare ruimte. Kortom, de linten gaan in zijn algemeenheid in sfeer en functie achteruit en de roep om meer bijsturing wordt steeds luider. Algemene wens is te komen tot een introductie van een nieuwe manier van omgaan met de linten (dit gaat niet alleen om het bouwen, maar ook om de contacten met bewoners, ondernemers, de inrichting openbare ruimte etc.). Deze manier moet meer bijdragen en beter aansluiten op het karakter en de sfeer van de linten en die een aantal problemen waar de linten nu mee kampen oplost. De linten zijn erg belangrijk voor de economie van Tilburg. Circa 10% van de werkgelegenheid en 21% van het aantal winkels (met 17% van de winkelvloeroppervlakte) bevinden zich in de linten. De goede bereikbaarheid, de sterke menging van functies en de aanwezigheid van bekende winkels zijn sterke punten.

In de structuurvisie wordt een onderscheid gemaakt tussen bedrijvige en rustige linten:

  1. bedrijvige linten: Bedrijvige linten kenmerken zich door relatief veel doorgaand verkeer met veel bedrijven en winkels (meer dan 20%). Samen met de ringbanen vormen de 'bedrijvige linten' het huidige ontsluitingssysteem voor auto's in de Oude Stad;

  2. rustige linten: In deze linten ligt het accent op de functie wonen (min. 80 %). De bedrijvigheid is hier ondergeschikt.

 

Doelen

De doelen met betrekking tot rustige en bedrijvige linten in de Oude Stad zijn de volgende:

  1. bescherming van de historische structuur en het erfgoed, alsmede aandacht voor de historische uitstraling van de linten: naast behoud van de meest waardevolle beeldbepalende ensembles kan de historie in de linten als randvoorwaarde, inspiratiebron of referentie voor nieuwe ontwikkelingen benut worden;

  2. vergroten van de herkenbaarheid van de linten en hun identiteit (openbare ruimte en verkeer;

  3. introductie van een nieuwe manier van bouwen die meer bijdraagt aan het karakter en de sfeer van de linten en die een aantal problemen waar de linten nu mee kampen oplost;

  4. behoud en stimulering van de dynamiek van de bedrijvige linten: onder dynamiek wordt verstaan de combinatie van doorgaand verkeer en de aanwezigheid van een aanzienlijke hoeveelheid winkels en bedrijven (meer dan 20%);

  5. behoud en bevordering van de diversiteit van het wonen aan de linten met respect voor de historische perceelsgewijze bouwwijze van woningen en door beperking van de mogelijkheden van appartementenbouw.

 

De beoogde ontwikkeling ligt buiten de ringbanen en daarmee ook buiten de structuurvisie Linten in de Oude Stad.

Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders

 

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

3.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

 

3.2.1 Hoogbouw

In de Omgevingsvisie Tilburg 2040 (vastgesteld op 21 september 2015 door de gemeenteraad) is de actualisering van de Handreiking Hoogbouw als thematische uitwerkingsopdracht aangekondigd. De nieuwe Handreiking is door de raad vastgesteld op 11 september 2017 en vervangt de Handreiking uit 2007.

 

Hoogbouw (gebouwen hoger dan 15 meter) is meer dan een hoog gebouw. Hoogbouw willen we realiseren op die locaties waar het meerwaarde oplevert voor de stad, in programmatische én in ruimtelijke zin. Hoogbouw kan positief bijdragen aan de 'leesbaarheid van de stad' door de oriëntatie en herkenbaarheid te vergroten en bij te dragen aan de identiteit van de stad. Met hoogbouw kunnen we verdichting mogelijk maken en daardoor de levendigheid in de stad en draagvlak voor stedelijke voorzieningen verbeteren. Maatschappelijke en economische ontwikkelingen bepalen mede op welke locaties hoogbouw gewenst is.

 

De Handreiking Hoogbouw is een praktisch en bruikbaar middel voor initiatiefnemers van hoogbouw. De Handreiking beschrijft de methodiek die gevolgd zal worden bij hoogbouwinitiatieven die niet passen binnen het vigerende bestemmingsplan/omgevingsplan.

 

Ruimtelijke onderbouwing hoogbouw

In de ruimtelijke onderbouwing hoogbouw wordt onderscheid gemaakt tussen een gebiedsprofiel en projectprofiel. In het gebiedsprofiel wordt het plangebied in zijn stedelijke context beschreven. In het projectprofiel wordt nader ingegaan op het project zelf.

 

Gebiedsprofiel

Het gebouw heeft een hoogte van 7 bouwlagen. Daarmee speelt het een bescheiden rol in de ruimtelijke oriëntatie van de wijk en geen rol in de oriëntatie op stedelijk niveau. Door zijn hoogte is hij herkenbaar zonder bepalend te zijn. Hij is gepositioneerd naast de as van de Gooilandstraat, vanwege de plaatsing op voldoende afstand van waardevolle bomen. Hij heeft een kap die verwijst naar de Airey woningen in Jeruzalem. Door de positionering, de bescheiden hoogte en de architectonische verwijzingen kan hij worden gezien als onderdeel van het stedelijk weefsel van de wijk Jeruzalem.

 

Het gebouw concurreert niet met de meer prominente gebouwen in de wijk. Toren D en toren H, met respectievelijk circa 40 en 60 m, zijn beide aanzienlijk hoger. Toren D staat op de belangrijke as Caspar Houbenstraat, toren H op de ontmoeting van de Meijerijbaan en het Wilhelminakanaal. Ze zijn beide mede georiënteerd op het kanaal en Moerenburg.

 

Daarnaast speelt het hoogbouwcomplex Lourdeskade, aan de andere kant van Ringbaan-Oost, eveneens een prominentere rol dan de onderhavige toren. De hoek van 11 bouwlagen is niet als toren ontworpen, maar als hoog gebouw dat de betreffende buurt afrondt ten opzichte van de Ringbaan en de Piushaven.

 [image]

 

Specifiek voor hoogbouw zijn de volgende beleidsuitgangspunten van belang, hierbij is een passende motivatie geschreven hoe rekening wordt gehouden met het betreffende gebiedsprofiel.

 

  1. Ruimtelijke oriëntatie; hoogbouw moet ten goede komen aan de ruimtelijke oriëntatie in de stad, ook wel de 'leesbaarheid' van de stad genoemd, op drie manieren; langs stadsranden en groenranden, in centrumgebieden als vorm van verdichting en langs hoofdwegen en op belangrijke kruispunten en knooppunten. De beoogde ontwikkeling draagt bij en past binnen het positieprofiel van de stad. Het appartementencomplex zal geplaats worden aan de rand van Ringbaan-Oost. Vanaf de snelweg is het complex makkelijk bereikbaar. Het complex is een eerste zicht op de oriëntatie binnen de stad als men langs de Ringbaan-Oost Tilburg inrijdt. Vanaf hier is gemakkelijk het centrum van Tilburg te bereiken door de weg te volgen. Bovendien staat het in de 'voortuin' van het Piushavengebied en vormt het hierdoor een oriëntatie richting het Piushaven.

 

  1. Silhouet/skyline; hoogbouw moet een positieve bijdrage leveren aan de silhouet of de skyline van de stad. Voor dit kader wordt gevraagd om alleen hoogbouwinitiatieven van 35 m of hoger. Hierdoor is dit kader voor de beoogde ontwikkeling niet relevant.

 

  1. Inpassing in omgeving; hoogbouw dient ingepast worden in de omgeving. Voor hoogbouw moet specifiek naar de impact van cultuurhistorische waarden en karakteristieken gekeken worden. Hieronder vallen zichtlijnen. Ook de erfgoedcomponent moet steeds meegewogen worden. Verder dient de compositie van het gebouw beargumenteerd te worden, in relatie tot bebouwing in de directe omgeving. Betreffende de cultuurhistorische waarden, erfgoed en karakteristieken; deze worden behandeld in paragraaf 4.2. De compositie van het gebouw past in de omgeving en een wijk als Jeruzalem. Zoals beschreven in paragraaf 2.2, is rekening gehouden met de landschappelijke inpassing en het ontwerp dat past binnen deze wijk. De naam ‘Jeruzalem’ is te danken aan de witgrijze kleur van de gevelplaatjes. In het ontwerp van het appartementencomplex aan de Betuwestraat zijn deze twee kenmerken verenigd; ruimte voor nieuwe gelijkvloerse en zorggeschikte woningen, voor mensen uit de buurt of daarbuiten, in een gebouw dat qua kleur en textuur verwijst naar de naastgelegen Airey-woningen. Geen letterlijke kopie, maar een eigentijdse herinterpretatie. De beoogde ontwikkeling is dus juist ingepast in de omgeving.

 

  1. Draagvlak en functiemenging; hoogbouw moet programmatisch gewenst zijn. In dit punt wordt gevraagd om aan te tonen hoe groot de bijdrage van hoogbouw is aan voorzieningen op stadsniveau en op gebiedsniveau. De beoogde ontwikkeling draagt bij aan de kwalitatieve vraag naar woningen van jong en oud, waardoor het bijdraagt aan voorzieningen in de woningbehoefte. Gestapeld bouwen is een geschikte optie om op schaarse ruimte veel te realiseren. Bovendien is het aan de rand van het stedelijk gebied, waardoor het een overgangszone is tussen een dynamische omgeving en een aangenaam woonklimaat. Hierdoor past de beoogde ontwikkeling binnen dit gebiedsprofiel.

 

Projectprofiel

In het projectprofiel wordt het initiatief beschreven. Op projectniveau wordt een hoogbouwinitiatief getoetst aan de lokale effecten. Deze zullen hieronder behandeld en gemotiveerd worden hoe hier rekening mee gehouden is.

  1. Windhinder; hoe groot is het effect van windhinder in de directe omgeving en hoe worden eventuele negatieve effecten beperkt? Hier wordt aangetoond hoe groot de invloed is van de bebouwing op de windstromen in de omliggende openbare ruimtes. Wind vormt volgens het windhinderonderzoek (zie paragraaf 3.2.3) geen probleem voor de beoogde ontwikkeling.

 

  1. Schaduwwerking: hoe groot is het effect van schaduwwerking in de directe omgeving en hoe worden eventuele negatieve effecten beperkt? Volgens TNO dient er in de periode van 19 februari tot 21 oktober op zijn minst 2 uur zon verkregen (niet aansluitend vereist) te worden in de woonkamer van naburige bebouwing en openbare ruimte, uitgaande van een zonhoogte van 10 graden op een hoogte van 75 cm vanaf het maaiveld en/of een verdiepingsvloer (lichte TNO norm of Haagse norm). Een strengere norm betreft drie uur zon per dag (niet aansluitend vereist) in de periode van 21 januari tot en met 22 november (strenge TNO norm). De architect heeft hiervoor een bezonningsstudie gedaan (bijlage 1). Over het algemeen ondervinden de portiekflats met huisnummer 57-103 langs de Caspar Houbenstraat en de Gooilandstraat 40 en 38 op specifieke momenten aan het einde van de dag hinder van schaduwwerking. Ook ondervindt de speelplaats achter de kinderdag-opvang in de ochtend van de wintermaand december (10:00 – 12:00 uur) hinder van de schaduwval.

Er bestaan geen wettelijke normen en eisen ten aanzien van bezonning voor bebouwing. In het kader van deze studie is het planvoornemen getoetst aan de lichte en strenge norm. Hieruit blijkt dat voor alle woningen wordt voldaan aan de lichte TNO-norm (ofwel Haagse norm) en de strenge TNO-norm.

 

  1. Uitzicht; hoe groot is het effect op het uitzicht vanaf omliggende bebouwing en hoe worden eventuele negatieve effecten beperkt? In de nabijheid zijn geen grote omliggende gebouwen. Hierdoor wordt het uitzicht van die gebouwen ook niet beperkt.

 

  1. Privacy; hoe groot is het effect op de privacy voor omliggende bebouwing en hoe worden eventuele negatieve effecten beperkt? De afstand aan de binnenzijde van deze bouwblokken is tussen de achtergevels veelal 25 meter. Deze afstand moet aangetoond worden en behaald worden. De afstand van 25m tot de dichtstbijzijnde woning wordt gehaald. Ook hebben de loggia's aan de Betuwestraat enkel zicht op de kopgevels van de Betuwestraat. Het is lastig om vanaf het complex direct de huizen in te kijken. Hierdoor wordt de privacy van de bestaande woningen niet geschaad.

 

  1. Schaalsprong; hoe groot is het schaalverschil, zowel verticaal als horizontaal, tussen de hoogbouw en omliggende bebouwing en hoe worden eventuele negatieve effecten beperkt? Het hangt vaak van de omgeving af in hoeverre schaalsprongen in de hoogte acceptabel zijn. De schaalsprongen van de beoogde ontwikkeling zijn acceptabel ,want de beoogde ontwikkeling is middels het planvoornemen, beschreven in paragraaf 2.2, ingepast. Ook zijn in de nabije omgeving aan de andere kant van de Ringbaan-Oost, panden die van dezelfde hoogte zijn als het beoogde appartementencomplex. Hierdoor vormt schaalsprong in schaalverschillen, verticaal en horizontaal geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

 

  1. Plint/openbare ruimte/openbaar groen; in hoeverre is de plint van het gebouw betrokken bij de openbare ruimte/openbaar groen en hoe worden eventuele negatieve effecten beperkt. De plint van het gebouw past binnen de omgeving. Het gebouw is opgebouwd uit een twee verdiepingen hoge plint in donker metselwerk. Het omliggende landschap loopt gedeeltelijk op tegen deze plint. Hierdoor wordt het gebouw opgenomen in het landschap en worden blinde gevels vermeden. Bovendien sluit het gehele gebouw qua kleur en textuur aan op de naastgelegen Airey-woningen. Hierdoor sluit de plint aan op de openbare ruimte en openbaar omliggend groen.

 

  1. Verkeer en parkeren; hoe zijn de verkeersontsluiting, de bereikbaarheid per openbaar vervoer en het parkeren geregeld? Het aspect verkeer en parkeren (zie paragraaf 4.5) vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

 

  1. Ruimtelijke kwaliteit; bij hoogbouw geldt de uitdaging te komen tot goede ruimtelijke kwaliteit en architectuur. Bij de beoogde ontwikkeling is nagedacht over de ruimtelijke kwaliteit en architectuur, ook in relatie tot de omgeving. Er is nagedacht over de landschappelijke inpassing, een geluidsbelaste gevel, installatieconcepten en duurzaamheid. Het gebouw draagt ruimtelijk bij aan de omgeving en past binnen de architectuur van de omgeving.

3.2.2 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.

 

Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.

Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.

 

Op 22 juni 2022 is er een advies afgegeven door de Omgevingscommissie van gemeente Tilburg. Dit advies was een reactie op een presentatie van de architecten en Tiwos. De commissie reageerde als volgt op deze presentatie.

 

Over het geheel is de commissie positief. Zij gaat ervan uit dat ook dit advies goed verwerkt wordt bij de verdere uitwerking. De commissie ziet het plan graag terug in een volgende fase.

3.2.3 Windhinder

Windklimaat volgens NEN 8100

De gevoeligheid van de mens voor wind is sterk afhankelijk van de activiteit waarmee men bezig is. Bij een laag activiteitenniveau (bijvoorbeeld wachten bij een bushalte, op een terrasje zitten) zullen lagere windsnelheden als hinderlijk ervaren kunnen worden dan bij een hoger activiteitenniveau. In de NEN 8100 wordt voor de beoordeling van het windklimaat derhalve onderscheid gemaakt tussen verschillende activiteitenklassen.

Windhinder is iets wat in geen geval geheel te voorkomen is: als het stormt, is de wind hinderlijk, wat voor maatregelen er ook getroffen worden. Het is daarom ook de kans op windhinder, die maatgevend gehouden wordt voor de beoordeling van het windklimaat. Voor windhinder wordt een drempelwaarde vDR;H aangehouden van 5 m/s uurgemiddelde windsnelheid op loop- of verblijfs-niveau. Bij deze windsnelheid gaan mechanische effecten bij de ervaring van het windklimaat een rol spelen, zoals bijvoorbeeld het omslaan van paraplu’s, in de ogen waaien van stof en in meer extreme vorm het dichtwaaien van een autoportier en dergelijke.

 

Tabel 5.5 Criteria windhinder volgens NEN 8100

 [image]

 

Afhankelijk van de activiteitenklasse wordt de waardering van het lokale windklimaat gekwalificeerd met ‘goed’, ‘matig’ of ‘slecht’ (zie Tabel 5.5). Bij een goed windklimaat ondervindt men geen overmatige windhinder. In een situatie zonder overmatige windhinder heeft het merendeel van het publiek onder normale omstandigheden geen last van windhinder. Bij een matig windklimaat ervaart men af en toe overmatige windhinder. In een slecht windklimaat ervaart men regelmatig overmatige windhinder. In een dergelijke situatie heeft het merendeel van het publiek last van windhinder.

 

Windklimaat op de locatie

Er is een windhinderonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2). Het windklimaat ter plaatse van de geplande ontwikkeling wordt bepaald door een aantal zaken. Allereerst speelt de statistiek van de windsnelheid op de locatie een rol. Daarnaast kan de geometrie van de geplande en van de omringende bebouwing de windsnelheid in positieve of negatieve richting beïnvloeden.

 

Windstatistiek

De norm NEN 8100 verwijst voor de statistische windgegevens naar de NPR 6097 Toepassing van de statistiek van de uurgemiddelde windsnelheden voor Nederland. Met behulp van door het KNMI ontwikkelde software, behorende bij de NPR 6097, kan de windstatistiek op een hoogte van
60 m op de planlocatie worden bepaald. Hierbij wordt gebruik gemaakt van data van een groot aantal meteostations en gegevens omtrent terreinruwheden tot 6 km afstand van de planlocatie. De terrein-ruwheden van het omliggend gebied worden per categorie weergegeven in Figuur 5.8. De kleur geeft de terreinruwheid aan, rood staat bijvoorbeeld voor stedelijk bebouwd gebied en blauw voor water.

 

 [image]

Figuur 11: Terreinruwheid tot 6 km afstand van de planlocatie volgens NPR 6097.

 

De op deze wijze vastgestelde windstatistiek en de hieruit volgende windroos voor de planlocatie zijn berekend. Uit deze gegevens blijkt onder meer dat op de planlocatie zuidwest de dominante windrichting is. Bij deze windrichting treden het vaakst hoge windsnelheden op.

 

Conclusie

Op basis van de windstatistiek en de oriëntatie van de geplande nieuwbouw is vastgesteld dat ten gevolge van de geplande nieuwbouw naar verwachting slechts een geringe verslechtering van het windklimaat op zal treden. Hierdoor zal nabij de gebouwhoeken mogelijk sprake zijn van een matig windklimaat. Opgemerkt wordt dat de plaatselijke verslechtering van het windklimaat enkel optreedt binnen het plangebied. Met behulp van extra begroeiing op de plaatsen met een verhoogde hinder-kans kan het windklimaat lokaal worden verbeterd.

 

De geplande bebouwing heeft naar verwachting geen significant negatief effect op het windklimaat rond de bestaande omgevingsbebouwing. Een exacte duiding van de hinderkans kan alleen worden vastgesteld met een aanvullend onderzoek op basis van windtunnel- of CFD-simulaties. Voor deze situatie wordt dit niet noodzakelijk geacht.

3.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

Aan de Betuwestraat in Jeruzalem zal op een braakliggend terreiin een appartementengebouw worden gerealiseerd tegen het zuidoostelijke talud van het viaduct over de Piushaven.

3.3.1 Historische geografie

Het Piushavengebied is grotendeels gelegen op een dekzandrug in de nabijheid van het stroomgebied van de Nieuwe Leij, al dan niet met een oud landbouwdek. Daarnaast komt ook de aan de Korvelse Waterloop gerelateerde beekdalglooiing voor. De Korvelse Waterloop verdween uit het plangebied bij de aanleg van de Piushaven tussen 1921 en 1923.

 

In de late middeleeuwen waren in het plangebied de kleine gehuchten Hogendries en Hoeven gelegen. De rest van het gebied was zo goed als onbewoond. In het noordelijk deel bevond zich de gemeenschappelijke heide (gemeijnt) met enkele leemputten.

 

Rond 1840 is het gebied vrijwel geheel in gebruik als akkerland en mogelijk deels als grasland. Dit gebruik gaat mogelijk zelfs terug tot de prehistorie maar in ieder geval tot de middeleeuwen. Slechts een klein deel aan de oostzijde van het plangebied behoorde tot de bebouwde stadskern. Sinds de middeleeuwen was langs de oude linten al enige bebouwing te vinden, met name langs de Oude Beekse Dijk (Lanciersstraat-Kruisvaardersstraat), langs de huidige Prinsenhoeven (het gehucht Hogendries) en langs de Hoevenseweg (het gehucht Hoeven). Achter de bebouwing bevonden zich tot aan het begin van de twintigste eeuw weiden en akkers. Na de aanleg van de haven (1921-1923) vestigden zich in hoog tempo bedrijven in het plangebied. De belangrijkste hiervan was de AaBe-fabriek die een groot terrein in beslag nam en in verschillende fases vanaf 1930 is opgericht.

 

Een groot deel van het omliggende gebied is vervat in het uit 1917 daterende “Algemeen Uitbreidingsplan der gemeente Tilburg”dat werd opgesteld door J.H.E. Rückert. Het kanaal en de haven waren toen al voorzien. Het 'uitbreidingsplan' is nog in hoge mate gezichtsbepalend voor grote delen van het plangebied. Hiervan is met name de planning en aanleg van het ringbanenstelsel van belang. Verder plande Rückert op basis van de bestaande straten de aanleg van twee nieuwe, tuindorpachtige buurten tussen de Ringbaan Oost en het nieuw te graven kanaal (Armhoef en Jeruzalem). Tussentijds, in 1921 en 1937 is het plan enigszins gewijzigd voor wat betreft deeloplossingen voor het stratennet. In het plan van 1937 werd de Ringbaan Oost doorgetrokken om aan te sluiten op de Ringbaan Zuid.

 

Kenmerkend voor de stedenbouwkundige structuur van de rond het verbindingskanaal geprojecteerde woonwijken is dat ze door Rückert nauwelijks op het kanaal en de haven georiënteerd zijn. De wijken zijn eerder op zichzelf gericht. Om het woningtekort aan te pakken verrijst de wijk Jeruzalem in twee bouwfases in 1949 en 1952. De woningen worden opgebouwd volgens het prefabsysteem Airey. De wijk kreeg zijn naam vanwege het opvallende grijswitte uiterlijk dat aan de architectuur van het Heilige Land deed denken. Soortgelijke wijken van hetzelfde bouwsysteem die eveneens de naam Jeruzalem kregen, stonden onder meer in Amsterdam, Nijmegen en Eindhoven.

 

In de jaren na 2010 werd het merendeel van de tweelaagse woningen aangepast aan de bouwkundige eisen van de moderne tijd en werden de hoogbouwblokken vervangen door nieuwbouw. Het bedrijventerrein aan de oostkant van Jeruzalem werd na 2013 vervangen door woningbouw; het project Aan de Waterkant.

3.3.2 Archeologie

In 2015 werden bij een noodopgraving naar aanleiding van een waarneming in de wijk Jeruzalem op de hoek van de Twentestraat en de Caspar Houbenstraat de resten onderzocht van een Middeleeuwse nederzetting uit de periode 1000 - 1200. De bewoning werd gevormd door enkele grote houten boerderijen. De Middeleeuwse nederzetting van Jeruzalem was de eerste in zijn soort die in het centrum van Tilburg onderzocht kon worden.

 

Vanwege dit belang, en het vermoeden dat de meer archeologische sporen en vondsten in de omgeving aanwezig zijn, laat de gemeente Tilburg in samenwerking met Triborgh en Tiwos ook andere delen van Jeruzalem onderzoeken. In 2022 is in opdracht van TIWOS door SWECO een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor de planlocatie Betuwestraat (Archeologisch bureauonderzoek Betuwestraat Tilburg, gemeente Tilburg, SWECO Archeologische Rapporten 2535) (zie bijlage 3).

 

Uit het bureauonderzoek komt naar voor dat in het plangebied mogelijk archeologische resten vanaf het Laat Paleolithicum tot en met de Nieuwe Tijd aanwezig zijn, in de top van het dekzand, direct onder het maaiveld en/of onder het mogelijk aanwezige plaggendek. De archeologische verwachting voor deze perioden is middelhoog tot hoog. Het is mogelijk dat archeologische resten uit het Paleolithicum en Mesolithicum zijn verploegd door het gebruik van het plangebied als bouwland tijdens de Middeleeuwen.

Als vervolgstap adviseert Sweco in het plangebied een inventariserend veldonderzoek uit te voeren in de vorm van een verkennend booronderzoek. Doel van vervolgonderzoek is de archeologische verwachting uit het bureauonderzoek te toetsen en waar nodig aan te passen.

 

De gemeente Tilburg neemt dit deel van het advies van Sweco niet over omdat verkennend booronderzoek onvoldoende en vaak misleidende informatie oplevert voor het toetsen van de archeologische verwachting. In plaats van booronderzoek dient in het plangebied een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd te worde voor het toetsen van de archeologische verwachting.

3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen

Ten zuiden van het plangebied en de Caspar Houbenstraat bevinden zich twee blokken als beschermde gemeentelijke monumenten aangewezen woonhuizen. In de wijk Jeruzalem bevinden zich verder geen panden of objecten met een nader aan te duiden cultuurhistorische waarde die als zodanig zijn aangemerkt in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Cultuurhistorische waardenkaart provincie Noord-Brabant (versie 2006) worden enkele lijnen in het plangebied aangeduid als lijnen met een historisch -geografische hoge tot redelijk hoge waarde. Dat zijn de Ringbaan-Oost en de Piushaven en het Wilhelminakanaal.

 

Ten oosten van het plangebied aan de overzijde van het Wilhelminakanaal is Moerenburg door de provincie aangeduid als een cultuurhistorisch waardevol gebied. Direct aan het kanaal ligt de als rijksmonument beschermde voormalige waterzuivering uit 1938. Hoewel woningen van het systeem Airey landelijk (nog) niet zeldzaam zijn, hebben zowel de stedenbouwkundige aanleg van de buurt alsmede de architectonische eenheid die het geheel uitstraalt een aanzienlijke cultuurhistorische waarde. Het verdient dan ook aanbeveling daar waar herstructurering aan de orde is het bestaande stedenbouwkundig plan te handhaven. Historisch groen: niet van toepassing op deze locatie.

3.3.4 Conclusie

De plannen hebben geen nadelige effecten voor wat betreft de cultuurhistorie van het plangebied. Er worden geen beschermde monumenten of structuren aangetast. In de vormgeving van het nieuwe wooncomplex is aansluiting gezocht bij de vormgeving van de huizen in de wijk. : Op 3 augustus 2023 is het archeologisch onderzoek, inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven van Sweco archeologische rapporten (zie bijlage XX) opgeleverd. Uit het onderzoek blijkt dat geen sporen of vondsten zijn aangetroffen, die kunnen leiden tot een noodzakelijk vervolgonderzoek. Naar aanleiding van dit onderzoek wordt het plangebied archeologisch vrijgegeven.

 

3.4 Volkshuisvesting

 

3.4.1 Kwaliteit

Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de Woonvisie Tilburg 2015 en de Woonagenda 2020-2025. Hierin staan de thema's en trends in het wonen, zijn actuele knelpunten geduid en zijn de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de woonvisie en woonagenda wordt ingezet op de samenstelling en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Daarnaast blijft de nieuwbouwopgave voor Tilburg belangrijk vanwege de natuurlijke groei, gezinsverdunning en migratie.

 

Centraal staat de gemeentelijke opgave om te voorzien in een compleet en gevarieerd palet aan woonmilieus. De woonmilieus vormen de basis voor een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, waarin zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Passend bij de huishoudenssamenstelling, het inkomen en de mate van zelfredzaamheid van de inwoners. Maar ook passend bij de verschillende leefstijlen.

 

Met voorliggende ontwikkeling wordt gebouwd in een centrum stedelijk woonmilieu. Deze ontwikkeling levert een goede bijdrage aan de behoefte aan ook dit type woonmilieu in de stad.

 

De update Stedelijke Ontwikkelingsstrategie Wonen van september 2021 geeft antwoord op de vraag hoe we invulling kunnen geven aan de grote en urgente woningbouwopgave. De woningbouwopgave voor Tilburg wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd in aansluiting op de uitgangspunten van de NOVI. De strategie bevat richtinggevende verdichtingsprincipes, zodat er op een toekomstbestendige manier gebouwd kan worden aan Tilburg en initiatieven beter afgestemd kunnen worden op de mogelijkheden en ontwikkelrichtingen die wij als gemeente zien.

 

In paragraaf 2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking hebben we omschreven op welke wijze we regionaal afspraken maken over nieuwbouw en hoe het plan zich verhoudt tot de plancapaciteit.

3.4.2 Woonadvies

Ten aanzien van de kwalitatieve opgave waar we als stad voor staan benoemen we hier specifiek een aantal kwaliteiten waar we vanuit de woonvisie en de opgave in de stad waarde aan hechten.

 

Appartementen

Toevoeging van nieuwe appartementen moet bijdragen aan een van onze kwalitatieve woningbouwopgaven.

Het heeft de voorkeur van de gemeente deze woningen minimaal levensloopbesteding en zo mogelijk levensloop geschikt te ontwerpen zodat deze ook geschikt zijn voor ouderen om lang zelfstandig thuis te kunnen wonen. De hier beoogde appartementen kunnen hier een kwalitatieve bijdrage aan leveren. Dit betekent dat aandacht wordt gevraagd voor de toe- en doorgankelijkheid van woningen.

 

Betaalbare (huur)woningen

In het bijzonder bij grotere gebiedsontwikkelingen wordt aangestuurd op een aandeel goedkope woningen. In

de raamovereenkomst Piushaven zijn afspraken gemaakt over het aandeel sociale huur in het gebied. Op deze locatie wordt een bijdrage geleverd aan betaalbaar wonen door 100% van de woningen in de sociale huursector te realiseren. Ook zijn voor de toekomstig huurders inkomenseisen van toepassing.

 

Politiekeurmerk Veilig Wonen

Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid. Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk zoveel als mogelijk dient te worden toegepast en dat certificering plaatsvindt, zowel op woningniveau als op het niveau van de woonomgeving.

3.5 Groen en speelruimte

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Ook zijn ze van belang voor biodiversiteit en klimaatadaptatie. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden, is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:

Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.

3.5.1 Bomenbeleid Tilburg

 

Bomenverordening 2021

De Bomenverordening Tilburg 2021 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming

door middel van een velverbod met bijbehorende regels. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in een normaal en hoog beschermingsregime. Ook de compensatieverplichting maakt onderdeel uit van deze verordening.

 

Boomwaarde zoneringskaart 2021 (BWZ-kaart)

Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een klimaat- , eco-,hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht enstraatbeeld.

 

Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)

Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2021. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.

 

Wet natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)

In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone (van de BWZ-kaart). Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.

 

Maatregelen in bestemmingsplan

De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan is de BWZ-kaart verwerkt in de Boomwaardekaart (bijlage bij de regels). Bomen met een klimaat-, eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart.

De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.

 

Boom Effect Analyse

Het doel van de Boom Effecten Analyse (hierna: BEA) is het onderzoeken of, en op welke wijze de voorgenomen plannen uitgevoerd kunnen worden met duurzaam behoud van de aanwezige bomen. Tevens worden soortgegevens met betrekking tot de huidige conditie, omvang, stamdiameter, groeifase, standplaats, levensverwachting, wettelijke bescherming en eventuele gebreken of bijzonderheden opgenomen. Per boom wordt aangegeven welke randvoorwaarden gesteld worden aan het ontwerp om tot een duurzame inpassing van de boom te komen. Met behulp van deze gegevens kan in de voorfase rekening gehouden worden met de aanwezige bomen binnen het ontwerp.

 

De meest beeldbepalende en kwalitatieve bomen zijn op de boomwaardekaart in de bijlage van dit bestemmingsplan aangeduid als beschermwaardige boom. In de beschermzone rond de boom is het niet toegestaan (bouw)werkzaamheden te verrichten. Een uitzondering kan gemaakt worden indien met een  Bomen Effect Analyse aangetoond wordt dat de werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden waarbij de duurzame instandhouding van de boom niet beperkt wordt.  In een Bomen Effecten Analyse (hierna: BEA) wordt onderzocht of, en op welke wijze voorgenomen plannen uitgevoerd kunnen worden met duurzaam behoud van de aanwezige bomen. Tevens worden soort, gegevens met betrekking tot de huidige conditie, omvang, stamdiameter, groeifase, standplaats, levensverwachting, wettelijke bescherming en eventuele gebreken of bijzonderheden opgenomen. Per boom wordt aangegeven welke randvoorwaarden gesteld worden aan het ontwerp om tot een duurzame inpassing van de boom te komen. Met behulp van deze gegevens kan zowel in de ontwerp- als uitvoeringsfase rekening gehouden worden met bomen binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden.

 

Door sweco is een BoomEffectAnalyse uitgevoerd (zie bijlage 4). Het plan bevindt zich in en park met daarin vele grote en volwassen bomen. Om tot een goede inpassing in relatie tot de bomen te komen zijn de standplaats, boomgegevens (hoogte, soort e.d.), conditie en beeldkwaliteit in beeld gebracht. De bebouwing is zodoende gepositioneerd dat alle bomen met een goede kwaliteit behouden blijven. Voor de terreininrichting rond het gebouw zullen 5 bomen met een matige kwaliteit gekapt worden, deze bomen worden gecompenseerd door nieuwe aanplant van bomen binnen het projectgebied.

 

Voor alle bomen waarbij werkzaamheden binnen een kwetsbare boomzone plaatsvinden (kroonprojectie + 1,5 m), is het boombeschermingsplan leidend. Indien de voorgeschreven maatregelen uit het boombeschermingsplan niet haalbaar zijn of doorgevoerd worden, kan duurzaam behoud van de bomen niet worden gewaarborgd. Indien hier rekening mee wordt gehouden vormt het aspect boom effect analyse geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

3.5.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld. In dit programma wordt aanvullend op de agenda groen o.a. aangegeven hoe de ambities op het gebied van groen en biodiversiteit de komende jaren geprioriteerd zijn.

3.5.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteitneemt wereldwijd af. Het doel van de nota, vastgesteld door de raad op 19 juli 2010, is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter tebeschermen.

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie

van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

 

Doelstellingen nota biodiversiteit

De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.

In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

 

In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016).

3.5.4 Agenda groen in de stad

De agenda groen in de stad (vastgesteld door het college op 19 juli 2016) gaat samen met beheerbeleidsplan Groen op Niveau, en de nota’s groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad. De agenda groen geeft de kaders om de impuls voor groen in de stad goed in te zetten. Het geeft duidelijk richting aan de groene koers voor de in de omgevingsvisie 2040 omschreven netwerken, gebieden en structuren en omvat een integrale visie op het groen voor de (middel)lange termijn gebaseerd op de drie pijlers klimaatbestendige stad, beleefbaar groen en het verhogen van biodiversiteit.

Voor het halen van de doelstellingen op het gebied van biodiversiteit is de Stadsnatuurkaart 2040 opgesteld (gekoppeld aan agenda groen in de stad). Inmiddels is deze op 10 maart 2022 geactualiseerd (vastgesteld door de raad).

3.5.5 Stadsnatuurkaart 2040

De Stadsnatuurkaart 2040, vastgesteld door de gemeenteraad op 10 maart 2022, is de actualisatie van de Stadsnatuurkaart die samen met de agenda groen in de stad in 2016 eerder is vastgesteld.

Biodiversiteit en natuur zijn belangrijk voor al onze inwoners en de aantrekkelijkheid van de stad. Samen met de Bomenverordening, bijbehorend bomenbeleid en bestemmingsplannen vormt de Stadsnatuurkaart 2040 de beleidsmatige randvoorwaarden en instrumenten die ervoor moeten zorgen dat biodiversiteit in het stedelijk gebied behouden blijft en waar het kan, wordt versterkt.

Op de Stadsnatuurkaart 2040 zijn onder meer de ecologische structuren benoemd. Hieraan is een duidelijke maatvoering gekoppeld. Deze maatvoering wordt zowel bij de start van ruimtelijke ontwikkelingen als gedurende het verdere proces meegenomen om zo de ecologische kwaliteit op een juiste manier mee te nemen. De grote ambities en veelheid van belangen die spelen in ruimtelijke ontwikkelingen, maken een heldere en duidelijke structuur en maatvoering voor ecologie wenselijk.

 

Op de stadsnatuurkaart is een gedeelte van het plangebied, de zone nabij de Ringbaan Oost, aangeduid als een groenstructuur met een gemiddelde maat van 10-15 meter. Het bouwvlak is op gemiddeld 18 meter van de Ringbaan Oost gesitueerd. Tussen het bouwvlak en de Ringbaan Oost zal een groenstructuur aan worden gebracht, die voldoet aan de doelstellingen als genoemd in de stadsnatuurkaart. Ook ter plaatse van de parkeerplaats zal hier met de inrichting rekening worden gehouden. Het uiteindelijke inrichtingsplan wordt hier nog aan getoetst

3.5.6 Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie Koel Tilburg

We krijgen in Nederland en dus ook in Tilburg te maken met steeds extremer weer. Het gaat vaker en harder regenen, er komen meer en langere hittegolven en de bodem droogt steeds verder uit. De veranderingen gaan gepaard met overlast en schade voor mens en natuur en zet de leefbaarheid van de stad onder druk.

Doel van de uitvoeringsagenda (vastgesteld door het college op 30 juni 2020) is bewustwording, gedeeld eigenaarschap en projecten. De gemeente heeft daarnaast een zelfstandige opgave op het gebied van klimaatadaptatie bij eigen projecten, bij het meegeven van randvoorwaarden bij stedelijke ontwikkeling en een rol in het verankeren van klimaatadaptatie in andere beleidsvelden en organisaties. Er zijn zes doelstellingen geformuleerd om klimaatbestendiger te worden:

 

Onderstaande beleidsregels geven handvatten en richtlijnen voor een klimaatrobuuste inrichting en ontwerp:

3.5.7 Groen in het bestemmingsplan

Ongeveer 50% van het plangebied krijgt de bestemming 'groen'. In het inrichtingsplan is rekening gehouden met het ontwikkelen van groen en een groenstructuur om het appartementencomplex. Ook is rekening gehouden met natuurinclusiviteit, door verschillende groenelementen toe te voegen die bijdragen aan de biodiversiteit. Hierdoor wordt ingezet op een groen netwerk met verschillende karakters van groen. De beoogde ontwikkeling draagt zorg voor het vergroten van het leefgebied van flora en fauna.

3.6 Verkeer en parkeren

 

3.6.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg

De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.

 

De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.

 

Mobiliteitsagenda 013

De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.

3.6.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:

3.6.3 Nota 'Parkeernormen Tilburg 2023'

 

4-sporen beleid parkeren 2021
Op 18 november 2021 heeft de raad met betrekking tot parkeren in de binnenstad het 4-Sporenbeleid Parkeren en Deelmobiliteit vastgesteld. Dit houdt onder andere in dat bij een nieuwe ontwikkeling de ontwikkelaar in de basis nog steeds geacht wordt het parkeren op de eigen ontwikkelplot op te lossen, maar dat er meer handvatten komen waarmee de gemeente een helpende hand kan bieden. De vier sporen zijn:

 
1.Het beter benutten van restcapaciteit in openbare parkeergarages 

Hiervoor zijn nieuwe abonnementsvormen ingevoerd waarbij de garages op rustige momenten beter worden gebruikt en op drukke momenten voornamelijk ruimte bieden voor bezoekersparkeren. Voor bezoekers van bewoners wordt een bezoekersregeling in de garages ontwikkeld.

 
2.Met een hoogwaardig en betaalbaar aanbod deelmobiliteit een goed alternatief bieden voor de eigen auto

Met behulp van een vergunningenstelsel voor deelscooters en deelfietsen wordt actief gestuurd op een hoogwaardig aanbod. Ook voor deelauto’s is een dergelijk vergunningenstelsel volgens planning eind 2023 beschikbaar. In de nota parkeernormen zijn de voorwaarden voor deelmobiliteit opgenomen.

 
3.Gebiedsgericht aan de rand van de binnenstad openbare parkeercapaciteit toevoegen

Op 26 mei 2023 heeft het college besloten dat er aan de oostkant van het centrum een aantal van 500 á 600 extra parkeerplaatsen in openbare gebouwde voorziening wordt gerealiseerd. Daarnaast wordt aan de westzijde van de binnenstad een tijdelijke garage van ca. 350 parkeerplaatsen gerealiseerd.

 
4.Transferia bij de toegangspoorten van de stad

Op 26 mei 2023 heeft het college besloten dat een tweetal transferia, bij de Kempenbaan en in Noord, worden uitgewerkt. Deze worden voorzien van hoogwaardig natransport, waaronder snelle en frequente buslijnen.

Nota 'Parkeernormen Tilburg 2023', parkeernormen voor de auto en voor de fiets

In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2023' zijn de geactualiseerde parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.  Deze zijn voor zowel autoparkeren als fiets- en scooterparkeren opgenomen. Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een te realiseren aantal parkeerplaatsen. Voor de auto betreft dit een minimum en meteen ook maximum norm. Voor fietsparkeren betreft dit een minimumnorm. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, te worden gerealiseerd. Een ontwikkeling kan uit verschillende functies bestaan. De parkeereis wordt per functie bepaald. De Tilburgse parkeernorm is gebaseerd op de parkeerkencijfers van het CROW. Dit zijn normen van de belangrijkste functies die in de gemeente voorkomen. Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven. De mogelijkheid van inzet van deelmobiliteit is uitgebreid en er zijn rekenregels voor opgenomen. Tenslotte is de richtlijn laadpunten opgenomen.

 
Tilburg Fietst!, de Tilburgse Fietsagenda 2020

Het Tilburgs beleid voor de fiets ia vastgelegd in “Tilburg Fietst!, de Tilburgse Fietsagenda 2020”, welke door het college is vastgesteld op 8 december 2020.

De fietsagenda is één van de vijf uitwerkingen van de Mobiliteitsaanpak Tilburg 2040 (MAT2040) en de MobiliteitsAgenda 013. Hierin is de doelstelling opgenomen dat tweederde van de verplaatsingen binnen de stad in 2040 op actieve wijze plaatsvindt (lopen en fietsen) en een groei van 20% van het aantal gereden fietskilometers in 2027 ten opzichte van 2017. Fietsen is inclusief, draagt bij aan een duurzame stad en is cruciaal in gezondheidspreventie. Daarom kiest de gemeente Tilburg voor de fiets en doet dit consequent. Hierbij wordt ingezet op drie pijlers: fietsinfrastructuur, fietsparkeren en fietsstimulering. De fietsagenda verbindt het Tilburgs fietsbeleid met het Regionaal Fietsbeleidsplan 2016-2020 (regio Hart van Brabant), met de Samenwerkingsagenda BrabantStad Fiets 2019-2022 (de vijf Brabantse steden, de provincie NoordBrabant en BUas) en met het landelijke Tour de Force 2e etappe Schaalsprong Fiets (samenwerking tussen het Ministerie van I&W, IPO, VNG/F10, vervoerregio’s en diverse organisaties waaronder de ANWB en de RAI Vereniging).

 
Agenda voor het stedelijk openbaar vervoer in Tilburg

De Tilburgse OV-agenda vormt een uitwerking van actuele kaders, waaronder de Mobiliteitsaanpak Tilburg (2016), Verstedelijkingsstrategie (2022), Parkeerstrategie (2022) en de Netwerkanalyse (2020). In het bestuursakkoord ‘Meer voor Elkaar’ (2022) is opgenomen dat voor het realiseren van de woningbouwopgave en voor een prettig en gezond verblijfsklimaat een mobiliteitstransitie noodzakelijk is met inzet op hoogwaardig openbaar vervoer voor de lange termijn. Om Tilburg leefbaar en bereikbaar te houden, dient het aantal reizigers in 2040 met een factor 3-4 te zijn gegroeid ten opzichte van 2019. Om dat te bereiken, zet Tilburg op hoofdcorridors in op Bus Rapid Transit (BRT). Hier reizen inwoners en bezoekers snel en comfortabel over busbanen naar hun bestemming. Aanvullend op BRT worden sterke ontsluitende stads- en streeklijnen gehandhaafd. Een hoogfrequente stadslijn door de oude stad van noord naar zuid verbindt de Parkring, het Museumkwartier, Wagnerplein en mogelijk het ziekenhuis en te ontwikkelen transferia in Noord en Zuid. Tenslotte gaan reizigers voor de kleine vervoersbehoeften gebruik maken van flexibele, ondersteunende, toegankelijke diensten.

 
Netwerkanalyse, de auto-agenda Tilburg

De Omgevingsvisie Tilburg 2040, de Mobiliteitsaanpak uit 2016 en TilburgNext uit 2017, sturen in combinatie met een mobiliteitstransitie en een toename van een fors aantal inwoners aan op stedelijke ontwikkeling die bijdraagt aan een vitale, economische sterke, inclusieve en mooie stad om in te wonen en werken. Dit geldt ook voor de binnenstad, dat als nieuw centrum toe moet naar meer bezoekers, meer inwoners en meer verblijfskwaliteit. Dit vergt echter ruimte en die is slechts beperkt beschikbaar. Ten behoeve hiervan is de netwerkanalyse uitgevoerd en vastgesteld door de raad op 1 februari 2021. In de netwerkanalyse is een betere benutting van de buitenring van de stad, voor vracht- en doorgaand verkeer, door een optimalisering van deze routes, opgenomen. Daarnaast is vastgesteld dat de gehele cityring in een kwalitatieve en leefbare openbare ruimte geïntegreerd moet worden, met gegarandeerde bereikbaarheid van de binnenstad voor bewoners, bezoekers en bevoorrading, waarbij er zodanige maatregelen getroffen worden dat er sprake is van een maximumsnelheid van 30km/uur.

 
Tilburg loopt!, de loopagenda Tilburg 2020 – 2023

Lopen draagt bij aan de doelen in het bestuursakkoord. Lopen maakt, zoals wetenschappelijk is bewezen, gezond en gelukkig. Lopen is inclusief, duurzaam en draagt bij aan de vitaliteit van onze inwoners. Met dit doel is op 12 mei 2020 de loopagenda vastgesteld. Deze agenda geeft invulling aan het handvest voor lopen, het partnerschap van het platform ruimte voor lopen, de mobiliteitsaanpak 2040 en de mobiliteitsagenda 013. Bij de mobiliteitsaanpak 2040 horen uitvoeringsagenda's. In de loopagenda is het uitvoeringsprogramma voor de voetganger opgenomen. De uitgangspunten die zijn vastgesteld gaan uit van volledige toegankelijkheid voor iedereen. Lopen maakt deel uit van elke verplaatsing ook die waarbij andere vervoerswijzen betrokken zijn. Het kan ook alleen een ommetje zijn. Er moet voor voetgangers een basiskwaliteit zijn, maar op plaatsen waar veel voetgangers komen moet dat een extra kwaliteitsimpuls krijgen.

 

3.6.4 Ontwikkeling Betuwestraat

Situatie

De nieuwe woningbouwontwikkeling is gesitueerd aan de Betuwestraat in de wijk Jeruzalem vlak bij de

Ringbaan-Oost. De wijk Jeruzalem wordt ontsloten via de Ringbaan Oost. De Ringbaan Oost is een

gebiedsontsluitingsweg (50km/uur) en heeft een belangrijk stroom- en verzamelfunctie voor het verkeer. Via

de kruising Ringbaan Oost - Caspar Houbenstraat is de Betuwestraat bereikbaar. De woonstraten in dat gebied

liggen in een 30 km/uur-zone en maken onderdeel uit van het verblijfsgebied. De wegen zijn gecategoriseerd

als erftoegangswegen (30km/uur).

 

Voor het gemotoriseerde verkeer is ter hoogte van de ontwikkeling een eenrichtingsregeling van kracht.

Vertrekkend verkeer kan direct via de Betuwestraat rechtsaf de Casper Houbenstraat oprijden, maar

aankomend verkeer dient via de route Casper Houbenstraat –Veluwestraat –Gooilandstraat te rijden om de

planontwikkeling te bereiken. De Betuwestraat sluit aan op de Caspar Houbenstraat. De Caspar Houbenstraat

sluit met een verkeerslichten regeling aan op de Ringbaan Oost. Vanaf de planlocatie rijdt men binnen vijf

minuten naar de snelweg A58. Op circa 5 minuten loopafstand liggen 2 bushaltes met een verbinding naar het

centraal Station Tilburg.

 

Verkeersonderzoek

In 2022 heeft SWECO voor dit nieuwbouwplan de verwachte verkeersgeneratie berekend en de impact van het

verkeer op de omgeving ingeschat (zie bijlage 5). Uit dat onderzoek blijkt dat de verkeersgeneratie voor de 40

woningen is berekend op 120 motorvoertuigen per etmaal. De verkeersbelasting tijdens de piekuren bepalend

is voor de effecten op de verkeersafwikkeling. Voor woningen betreft dit het ochtend- en het avondspitsuur als de bewoners naar het werk vertrekken in de ochtend en in de avond weer thuis arriveren. Over het algemeen wordt aangenomen dat de verkeersintensiteit tijdens het drukste spitsuur circa 10% van de etmaalintensiteit bedraagt (zowel voor het drukste ochtend- als avondspitsuur). Voor de betreffende woningbouwontwikkeling betekent dit dat in beide drukste spitsuren sprake is van een intensiteitstoename van circa 13 motorvoertuigen tijdens het drukste spitsuur in totaal.

 

Uit de verkeerslichtengegevens van de gemeente Tilburg blijkt dat de cyclustijd van de huidige regeling op het

kruispunt Ringbaan-Oost –Casper Houbenstraat –Lourdesstraat draait binnen een bandbreedte van 70 tot 90

seconden. De toename van slechts 13 motorvoertuigen in het drukste uur kan zonder problemen worden

afgewikkeld.

 

Parkeren

Het basisprincipe is dat een ontwikkeling in de parkeereis voorziet op eigen terrein. Wanneer niet (volledig)

aan dit basisprincipe kan worden voldaan, moet de initiatiefnemer aantonen waarom realisatie van de

benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein niet mogelijk is. In dat geval dient te worden bezien of een

aanpassing van het bouwplan of mogelijk andere oplossingen kunnen leiden tot het wel voldoen aan de

parkeereis op eigen terrein. In voorkomende gevallen kan het fysiek onmogelijk of onwenselijk zijn om op het

eigen terrein parkeergelegenheid te realiseren, maar bestaat wel de mogelijkheid om de parkeerbehoefte in de

directe nabijheid van het bouwplan op te lossen.

 

Benutten restcapaciteit omgeving

Als blijkt dat de parkeereis niet op eigen terrein kan worden opgelost dan is het mogelijk te onderzoeken of er

in de directe omgeving (structurele) restcapaciteit is voor de (resterende) parkeerbehoefte. Er is sprake van

restcapaciteit indien de parkeerdruk in de directe omgeving (250m), met toevoeging van de parkeerbehoefte

van de ontwikkeling, onder de 85% (frictie leegstand) blijft.

 

Parkeeronderzoek

In 2022 is voor dit nieuwbouwplan een parkeeronderzoek uitgevoerd (zie bijlage 6). Dat parkeeronderzoek is

uitgevoerd door Groen Licht Verkeersadviezen. Het parkeeronderzoek is gebaseerd op de nota Parkeernormen 2017. Inmiddels is de nota Parkeernormen Tilburg 2023 vastgesteld (zie bijlage XX). De parkeernorm voor sociale woningbouw bedraagt volgens deze nota 0,4 p.p. per woning voor bewoners en 0,15 p.p. per woning voor bezoekers. Omdat het terrein niet wordt afgesloten en dus voor iedereen toegankelijk is, mag gerekend worden met dubbelgebruik. Hierdoor bedraagt het totale aantal benodigde parkeerplaatsen voor 40 woningen 19,2 stuks (afgerond 20). Op het eigen terrein bij de ontwikkeling worden 20 parkeerplaatsen aangelegd. Het plan voldoet daarmee aan de parkeernormen zoals gesteld in de nota ‘Parkeernormen Tilburg 2023’.

 

Inrichting openbaar gebied

Het terrein ten noorden van het bouwplan inclusief de Schermerstraat wordt herinricht. Als gevolg van deze herinrichting komen er zeven parkeerplaatsen in de Schermerstraat te vervallen. Op de plek van de parkeerplaatsen is het mogelijk te ontharden en te vergroening. Er is onderzocht of het nodig is om het verlies van deze parkeerplaatsen te compenseren. Dit is meegenomen in het parkeeronderzoek van Groen Licht Verkeersadviezen. Uit het parkeeronderzoek blijkt dat er binnen de, volgens de parkeernota maximaal acceptabele loopafstand van 100-200 meter, op het maatgevende moment nog 10 parkeerplaatsen beschikbaar zijn in de directe omgeving van de herinrichting. Hiermee is aangetoond dat er voldoende restcapaciteit in de directe omgeving is, om het verlies van 7 parkeerplaatsen op te vangen.

 

3.6.5 Betekenis voor dit project

Op basis van de uitgevoerde parkeer- en verkeersonderzoek wat eerder beschreven is, worden de volgende conclusies getrokken:

 

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

 

4.1 Inleiding

 

4.2 Milieueffectrapportage

 

4.2.1 Algemeen

Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een m.e.r. beoordeling opgesteld moet

worden. voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

a. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;

b. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.

4.2.2 Aanleiding vormvrije m.e.r beoordeling

Voor dit plan is een aanmeldnotitie opgesteld op basis waarvan is beoordeeld of het noodzakelijk is een m.e.r. op te stellen (bijlage 7). De aanmeldnotitie is getoetst aan de hand van de drie hoofdcriteria (de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van het project) van bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn. Naar aanleiding van deze toetsing is geoordeeld dat ten gevolge van de voorgenomen activiteit, gezien diens aard, omvang en locatie, geen negatieve effecten op de nabijgelegen gevoelige gebieden en Natura 2000 gebieden zijn te verwachten

 

Op 27 februari 2023 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg besloten dat voor de bouw van 40 appartementen aan de Betuwestraat geen milieueffectrapportage (m.e.r.) behoeft te worden opgesteld (bijlage 8).

4.3 Milieuhinder bedrijven

Bij het beoordelen van (de binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

 

Alle bedrijven binnen het plangebied en daarnaast die bedrijven erbuiten, waarvan de indicatieve milieucontouren over het plangebied liggen, zijn geïnventariseerd. Deze inventarisatie verschaft inzicht in de milieucategorie waartoe het bedrijf behoort en is gebruikt om de bestaande, binnen het plangebied gelegen, bedrijven in het bestemmingsplan vast te leggen en eventuele knelpunten te signaleren. Omdat het bestemmingsplan een beheersmatig karakter heeft, zijn deze bedrijven uit de inventarisatie allen in het bestemmingsplan opgenomen. Er is vanuit gegaan dat de bestaande bedrijven voldoen aan de milieuvoorschriften volgend uit de Wet milieubeheer en zodoende geen overlast veroorzaken voor de omgeving. Een aantal bedrijven is op basis van hun activiteiten en de daarmee samenhangende milieucategorie niet wenselijk op het desbetreffende adres. Een dergelijk bedrijf mag haar bestaande activiteiten voortzetten en eventueel uitbreiden, voor zover de regels dat toelaten. Zodra zo´n bedrijf zijn activiteiten beëindigt, moet worden voldaan aan de milieucategorie die bij de omgeving hoort. Wel mag op de desbetreffende locatie een soortgelijke activiteit plaatsvinden, mits de nieuwe activiteit niet in een hogere milieucategorie valt dan de oude. De milieucategorie van de bedrijven binnen het plangebied is weergegeven op de verbeelding en/of genoemd in de bestemmingsregels.

 

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich een kinderdagverblijf en een buurthuis. De planlocatie is gelegen in de directe omgeving van de Ringbaan Oost. Vanwege deze ligging aan hoofdinfrastructuur is er sprake van gemengd gebied. Voor deze functies geldt, in gemengd gebied, een richtafstand van 10 meter. Deze afstand wordt gerespecteerd.

 
Tevens bevinden zich in de directe omgeving van het appartementencomplex een tweetal buitenspeelvoorzieningen. De geluidbelasting als gevolg van spelende kinderen ten noordwesten en ten noordoosten van de nieuwbouw is in beeld gebracht en bedraagt maximaal 52 dB(A) in de dagperiode. Hiermee wordt niet voldaan aan de grenswaarde van 50 dB(A) van stap 2 van de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering maar wel aan stap 3. Omdat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeerslawaai zwaar maatgevend is op de nieuwbouw, de woningen goed geïsoleerd worden om te kunnen voldoen aan het wettelijk binnenniveau van 33 dB vanwege wegverkeerslawaai en er sprake is van binnenstedelijke situatie wordt de geluidbelasting aanvaardbaar geacht.

 

Geitenmoratorium

In juni 2017 heeft de Provincie een geitenmoratorium (voor geitenhouderijen met meer dan 50 geiten) opgenomen in de Verordening ruimte. Dit betekent dat geitenhouderijen hun dierenverblijven niet mogen uitbreiden en er geen nieuwe geitenhouderijen mogen worden opgericht. Aanleiding hiervoor was het RIVM-onderzoek "Veehouderij en gezondheid Omwonenden- aanvullende studies" (VGO2). Uit dit onderzoek blijkt dat mensen die binnen 2 kilometer van een geitenhouderij wonen een verhoogde kans op longontsteking hebben. De oorzaak van dit verhoogde risico op longontsteking is niet bekend en wordt op dit moment in opdracht van het Rijk nader onderzocht door het RIVM.

 

De provinciale verordening regelt alleen de situatie gezien vanuit de positie van geitenboeren (voor hen geldt namelijk dat verbod). Echter, bij het opstellen van ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) moet ook aan de zgn. omgekeerde werking worden getoetst. Hiervoor heeft het college op d.d. 14 mei 2019 de beleidslijn geitenmoratorium in ruimtelijke plannen vastgesteld.

Dit houdt in dat:

  1. wooninitiatieven binnen stedelijk gebied (zgn. inbreidingslocaties) zonder meer worden toegestaan;

  2. kleine woningbouwinitiatieven buiten de bebouwde kom worden toegestaan met een maximum van 5 Ruimte voor Ruimte-woningen in ruil voor het inleveren van vergunde fosfaatrechten binnen de gemeentelijke grenzen;

  3. met initiatiefnemers worden afspraken gemaakt om potentiële bewoners van nieuwe woningen binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij te informeren over de gezondheidsrisico's;

  4. nieuwe initiatieven met de planologische bestemmingen kinderdagverblijf, verzorgingshuis, verpleeghuis en zorgwoning niet worden toegestaan binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij;

  5. de overige initiatieven waarvoor een ruimtelijke afweging nodig is en niet passen in bovenstaande criteria worden voorgelegd aan de GGD voor screening van de gezondheidsrisico's.

Wanneer nieuwe onderzoeken tot andere inzichten over gezondheidsrisico's in relatie tot geitenhouderijen leiden zal een nieuw beleidsvoorstel worden gedaan.

 

De planlocatie bevindt zich niet binnen 2 kilometer van een geitenhouderij. Daarmee is het geitenmoratorium niet van toepassing.

4.4 Externe veiligheid

 

4.4.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

  1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);

  2. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;

  3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

4.4.2 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

 

In de bij dit plan gevoegde Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico (bijlage 9) zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg – Vught, Tilburg – Boxtel, Breda – Tilburg en Rijksweg de A58. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage.

4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid

In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:

Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

4.4.4 Conclusie en restrisico

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg – Vught, Tilburg – Boxtel, Breda – Tilburg en Rijksweg de A58. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde bijlage Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico).

De brandweer Midden -en West Brabant heeft d.d. 16 februari 2023 advies uitgebracht (bijlage 10), de relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.

 

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

4.5 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

 

4.6 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

4.6.1 Wegverkeerlawaai

De nieuwe appartementen zijn gelegen binnen de zone van een weg zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). Dit betreft de Ringbaan Oost. De overige wegen kennen een snelheidsregiem van maximaal 30 km/uur. Op deze wegen is de Wet geluidhinder niet van toepassing, maar is de bijdrage ervan wel beschouwd in het kader van de beoordeling van een goede ruimtelijke ordening/aanvaardbaar woon- leefklimaat.

 

Ingevolge de Wgh geldt voor nieuwe woningen een voorkeurgrenswaarde van 48 dB. Door Sweco is akoestisch onderzoek gedaan naar wegverkeerslawaai en heeft een toetsing aan de normen van de Wet geluidhinder plaatsgevonden. Voor de uitgangspunten en rekenresultaten wordt verwezen naar het rapport 6 februari 2023, versie D2, referentie NL23-648800269-4202 (bijlage 11). Uit de rekenresultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat:

 

Maatregelen

Een bronmaatregel in de vorm van een geluidreducerend wegdek voor de Ringbaan Oost stuit op overwegend bezwaar van technische aard. Het nabijgelegen kruispunt met bijbehorende opstelstroken is niet geschikt voor een wegdek met geluidreducerende eigenschappen wegens sterke slijtage veroorzaakt door het optrekken en afremmen en wringen van het verkeer.

 

Een bronmaatregel in de vorm van een snelheidsverlaging stuit op overwegend bezwaar van verkeerskundige aard. De Ringbaan-Oost heeft een doorstromende functie met een hoge verkeersintensiteit, en een snelheidsverlaging levert te veel hinder op voor de doorstroming van het

verkeer.

 

Een overdrachtsmaatregel in de vorm van een geluidscherm stuit op overwegend bezwaar van stedenbouwkundige aard voor een binnenstedelijke locatie. Tevens is een scherm onvoldoende effectief. Wegens korte afstand van de appartementen tot de weg en de hoogte van de appartementen, heeft een scherm geen afschermende werking voor een groot deel van de appartementen.

 

Geconcludeerd kan worden dat maatregelen aan de bron en in de overdracht om de geluidbelasting te reduceren tot aan de wettelijke voorkeurgrenswaarde van 48 dB overwegende bezwaren van verkeerskundige en stedenbouwkundige aard ontmoeten en derhalve niet wenselijk zijn.

 

Gemeentelijk geluidbeleid april 2015

Het gemeentelijk geluidbeleid is opgenomen in het document ‘Hogere waarde beleid’ van april 2015. Uitgangspunt van het gemeentelijk geluidbeleid is dat op geluid belaste locaties sprake moet zijn van een "acceptabel woon- en leefklimaat". In het geluidbeleid is aangegeven wanneer het zinvol is om aanvullende eisen te stellen. Deze aanvullende eisen zijn van toepassing als de geluidbelasting op de gevel van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen meer bedraagt dan 53 dB voor wegverkeerslawaai. Reden hiervoor is dat uit onderzoek is gebleken dat pas boven deze geluidbelastingen er sprake kan zijn van substantiële hinder. Uit de rekenresultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat een groot deel van het plangebied de geluidbelasting meer bedraagt dan 53 dB. Om voor deze appartementen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en derhalve een goede ruimtelijke ordening te borgen zijn aanvullende voorwaarden gesteld conform het gemeentelijk geluidbeleid. Dit betekent dat de appartementen waar de geluidbelasting op de gevel t.g.v. de Ringbaan Oost meer bedraagt dan 53 dB moeten beschikken over een geluidluwe gevel (met daaraan bij voorkeur gelegen de hoofdslaapkamer) en een geluidluwe gevel. Om aan deze voorwaarden te kunnen voldoen worden loggia’s toegepast met permanente buitenluchtcondities. Hiermee wordt een geluidluwe buitenruimte gecreëerd met daarachter gelegen de geluidluwe geveldelen.

 

Om de appartementen akoestisch mogelijk te maken heeft het college van burgemeester en wethouders voor dit bestemmingsplan een hogere waarden besluit genomen. In dit besluit, dat bij het bestemmingsplan is gevoegd, zijn aanvullende voorwaarden opgenomen op basis van het gemeentelijk geluidbeleid.

4.6.2 Railverkeerlawaai

De nieuwe appartementen liggen buiten het "aandachtsgebied" van het spoortraject Tilburg-Vught-Boxtel. Dit betekent dat niet getoetst hoeft te worden aan de geluidnormen van de Wet geluidhinder/Besluit geluidhinder.

4.6.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing. De nieuwe woningen zijn niet gelegen binnen een wettelijke geluidzone van een industrieterrein of een geluidzone van een industrieterrein waarvoor een geluidbeheerplan is vastgesteld.

4.6.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

4.7 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

 

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van ca. 46 appartementen. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Daarnaast is er geen sprake van luchtgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) en blijkt uit de NSL monitoringstool dat de gemeente Tilburg voldoet aan de wettelijke grenswaarden voor de luchtkwaliteit.

4.8 Geur

 

4.8.1 Industriële geurhinder

Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.

 

Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen te worden aangesloten.

 

Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.

 

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven met een relevante industriele geuremissie. Het plan maakt ook geen functies met een industriele geuremissie mogelijk. Daarmee vormt industriele geur geen belemmering voor dit plan.

4.8.2 Agrarische geurhinder

de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.

 

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven met een relevante agrarische geuremissie. Het plan maakt ook geen functies met een agrarische geuremissie mogelijk. Daarmee vormt agrarische geur geen belemmering voor dit plan.

4.9 Bodem

Kader

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, teneinde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken, zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingssituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek. De milieuhygiënische bodemkwaliteit moet geschikt zijn voor de bestemming van de gronden. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor het beoogde gebruik van de bodem.

 

Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

 

Situatie

Het vooronderzoek resulteert in een hypothese over de mate van verdachtheid ten aanzien van (bodem)verontreiniging op de onderzoekslocatie. De hypothese wordt gebruikt voor het bepalen van de onderzoeksstrategie.

 

Voor het bodem- en asbestonderzoek is een vooronderzoek uitgevoerd conform de NEN 5725 (bijlage 12), waarbij is aangesloten bij de strategie voor aanleiding A 'Opstellen hypothese over de milieuhygiënische bodemkwaliteit ten behoeve van uit te voeren bodemonderzoek'. Het vooronderzoek resulteert in een conclusie en een hypothese over de aard en verdeling van mogelijke verontreinigingen in het onderzoeksgebied.

 

De conclusie uit het vooronderzoek is als volgt:

 

Het veldwerk is uitgevoerd door Milieupartner BV (certificaat EC-SIK-20304) op 21 januari 2022. Het veldwerk (vanaf acceptatie van de opdracht voor het veldwerk tot en met de overdracht van de veldgegevens, veldwerkrapportage en monsters aan Sweco Nederland B.V.) is verricht onder de beoordelingsrichtlijn BRL SIKB 2000 (Veldwerk bij milieuhygiënisch bodem- en waterbodemonderzoek) en de bijbehorende protocollen 2001 en 2002.

 

Op de onderzoekslocatie zijn nagenoeg geen bijmengingen met bodemvreemd materiaal aangetroffen (sporen baksteen). Van de boven- en ondergrond zijn een aantal mengmonsters onderzocht, daarbij is geen onderscheid te zien tussen de vermoedelijke blauwsloot als de overige bodemmonsters. In zowel de boven- als de ondergrond zijn maximaal licht verhoogde gehalten aangetoond aan onder andere lood, PAK en cadmium. In een monster is een licht verhoogd gehalte aan minerale olie aangetoond. Indicatief is de grond getoetst aan het Besluit bodemkwaliteit om een beeld te krijgen van de hergebruiksmogelijkheden van de grond. De grond voldoet deels aan ‘Altijd toepasbaar’ en deels aan ‘Klasse Industrie’.

 

In het grondwater is een licht verhoogde concentratie aan barium gemeten.

 

De analyseresultaten zijn getoetst aan de veiligheidsnormen van de CROW 400. Op basis van deze toetsing is vastgesteld dat voor werkzaamheden in de bodem geen veiligheidsklasse van toepassing is. De definitieve veiligheidsklasse wordt vastgesteld door een hogere of middelbare veiligheidskundige.

 

Conclusie

Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van de voorgenomen herinrichting van het plangebied. Op basis van onderhavig onderzoek zijn er geen beperkingen op basis van de vastgestelde bodemkwaliteit. Opgemerkt wordt dat voor eventuele afvoer van grond mogelijk nog PFAS-onderzoek noodzakelijk is, naast eventuele partijkeuringen. Opgemerkt wordt dat het gehele onderzoeksgebied een oppervlakte van circa 4.600 m² heeft, daarvan is nu nog circa 200 m² bebouwd. De huidige bebouwing wordt voor de herinrichting gesloopt waarna nieuwbouw wordt gerealiseerd. Gezien het marginale oppervlakte van de bebouwing en het feit dat bij het huidige onderzoek geen bijzonderheden zijn waargenomen, hoeft mogelijk na sloop geen aanvullend onderzoek te worden uitgevoerd van de footprint. De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.10 Natuur en ecologie

 

4.10.1 Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

 

Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

 

Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

 

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

 

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

 

Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening provincie Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

4.10.2 Puntensysteem natuurinclusief bouwen

Verstedelijking zorgt wereldwijd voor een uitbreiding en een verdichting van het stedelijke gebied. In veel steden leidt dit tot een verlies aan biodiversiteit. Ook de opgave voor de energietransitie kan een bedreiging voor de natuur vormen. Natuur- en groeninclusief bouwen helpt om de stad prettig en de inwoners gezond te houden. Om het creëren van groene elementen in de stad te stimuleren is het puntensysteem ontwikkeld. Het systeem gaat uit van een lijst met groen- en natuurinclusieve maatregelen, waarbij elke maatregel een bepaald aantal punten waard is. Om te bepalen hoeveel van deze maatregelen genomen moeten worden bij de uitvoering van een bouwproject moet per project een te behalen puntenscore berekend worden.

4.10.3 Gebiedsontheffing gebouwbewonende soorten

Met de Tilburgse gebiedsontheffing gebouwbewonende vleermuizen en broedvogels worden de procedures in het kader van de Wet natuurbescherming en de Wabo vereenvoudigd. Om de gebiedsontheffing te kunnen toepassen zijn soortenmanagementplannen (SMP) opgesteld en worden de verblijfplaatsen van gebouwbewonende soorten in kaart gebracht. De gebiedsontheffing en bijbehorende SMP’s zijn erop gericht de instandhouding van gebouwbewonende vleermuizen en vogels te waarborgen. Dat wil zeggen dat bij elk project (zowel van derden als van de gemeente) preventieve maatregelen worden genomen, gericht op het behouden en verbeteren van het aanbod van verblijfplaatsen. Alle projecten (van de gemeente en van derden) die onder de werking van de SMP vallen, kunnen profiteren van de gebiedsontheffing. Dit betekent dat voor deze projecten geen afzonderlijke ontheffing nodig is.

4.10.4 Analyse plangebied

 

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt op 2,5 km afstand van het wettelijk beschermde natuurgebied Kampina & Oisterwijkse Vennen. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling, kunnen negatieve effecten, zoals verdroging, vernatting, optische, licht- en geluidsverstoring dan wel overige directe effectindicatoren op dit Natura 2000-gebied, op voorhand worden uitgesloten. Wel kan er als gevolg van de ontwikkeling een toename van emissies ontstaan. Er is daarom een AERIUS-berekening uitgevoerd om te bepalen of de stikstofemissie zal toenemen in zowel aanleg- als gebruiksfase (zie bijlage 13 en bijlage 14) op de omliggende Natura 2000-gebieden. Uit de berekening volgt dat het maximale projecteffect niet hoger is dan 0,00 mol N/ha/jaar (zie ook paragraaf 4.11).

 

Natuurbescherming in Interim Omgevingsverordening

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op 350 m van het plangebied en betreffen het Wilhelminakanaal. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 3.16 van de Interim Omgevingsverordening, zijn – gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed – redelijkerwijs uit te sluiten. Er is geen effect op het Natuurnetwerk Brabant.

 

Soortenbescherming

Uit de quick scan (bijlage.15) wordt geconcludeerd dat er enkele openingen aanwezig zijn bij het lood van het dak, mogelijk geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Naar aanleiding van deze constatering heeft er op 21 april 2022 een nadere inspectie plaatsgevonden met een endoscoop (bijlage 16). Uit deze nadere inspectie is gebleken dat er geen geschikte ruimten aanwezig zijn achter de lood slappen, geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. In de bebouwing zijn verder geen open stootvoegen, kieren of holten aanwezig, geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen of nestplaats voor huismus of gierzwaluw.

 

In het plangebied zijn beplantingen aanwezig waar vogels in kunnen nestelen. Het gaat daarbij om vogelsoorten waarvan de nesten uitsluitend gedurende de broed- en nestperiode beschermd zijn. Vaste, jaarrond beschermde nesten, zoals roofvogel- en roekennesten, zijn niet aanwezig. Een deel van de beplantingen zal moeten worden verwijderd voor de geplande ontwikkeling. Negatieve effecten op broedende vogels dienen te worden voorkomen door de begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen te verwijderen buiten het broedseizoen. Ook werkzaamheden in de nabijheid van beplanting die behouden blijft, dienen buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd. De periode van 15 maart tot 15 juli wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. De Wet Natuurbescherming kent echter geen standaardperiode voor het broedseizoen, het gaat erom of er een broedgeval is. De genoemde periode kan daarom slechts als vuistregel worden gehanteerd.

 

De aanwezigheid van andere strenger beschermde plant- en diersoorten is op basis van habitatvoorkeur en de algemene verspreidingsgegevens (NDFF) met voldoende zekerheid uit te sluiten. Hooguit zijn in het gebied soorten te verwachten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen, zoals huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, mol, gewone pad, bruine kikker etc. Tenslotte is voor alle soorten de wettelijke zorgplicht voor flora en fauna van kracht. In het kader van de zorgplicht zijn echter geen specifieke voorzorgsmaatregelen verbonden aan dit plan.

 

Conclusie

Er worden geen negatieve effecten verwacht op de beschermde gebieden of beschermde soorten, mits de volgende voorwaarden in acht worden genomen:

4.11 Stikstofdepositie

Een (afwijking van een) bestemmingsplan kan alleen worden vastgesteld als het plan geen significant effect heeft op de Natura 2000-gebieden ten opzichte van de feitelijke en planologisch legale situatie. Dit is het geval, indien uit de AERIUS-berekeningen blijkt dat er geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie (kleiner dan of gelijk aan 0,00 mol N/ha/jaar). Indien uit de berekening blijkt dat er sprake is van een toename aan stikstofdepositie (groter dan 0,00 mol N/ha/jaar) op reeds overbelaste habitattypen, is net als bij projecten meestal een passende beoordeling nodig en tenminste een voortoets. Als uit de passende beoordeling (of voortoets) blijkt dat significante gevolgen zijn uitgesloten of als de ADC-toets met succes is doorlopen, kan de ontwikkeling worden toegelaten. De Wet natuurbescherming staat dan niet in de weg aan de uitvoerbaarheid van het plan.

 

Voor het plan zijn Aeriusberekeningen uitgevoerd. (zie bijlage 13 en bijlage 14).

 

Gebruiksfase

Met de beoogde realisatie van het appartementencomplex worden er 40 appartementen gerealiseerd. Deze appartementen worden op een duurzame manier verwarmd. Hiermee is er geen emissie van stikstof ten gevolge van verwarming van gebouwen. Daarom wordt de uitstoot van stikstof in de gebruiksfase volledig gevormd door het verkeer dat wordt gegenereerd door de woningen.

 

Wegverkeer:

De emissies van het wegverkeer worden door het rekenprogramma automatisch bepaald op basis van de emissiefactoren (g/km), behorende bij het snelheidsprofiel van de verschillende typen voertuigen, het aantal vervoersbewegingen per type voertuig en de lengte van de afgelegde weg per vervoersbeweging.

Met het plan worden 40 huurappartementen gerealiseerd. Voor de verkeersgeneratie van de woningen is uitgegaan van de verkeersbewegingen, genoemd in de Verkeersnotitie van Sweco. Als worst-case benadering is ervan uitgegaan van de werkdag verkeersaantallen. De verkeersgeneratie bedraagt 150 mvt/etmaal. De ontsluitingsroute loopt over de Betuwestraat en ontsluit naar de Ringbaan-Oost waarna het opgaat in het heersende verkeersbeeld. Dit traject bevindt zich binnen de bebouwde kom en daarom is het snelheidsprofiel ‘Binnen bebouwde kom’ aangehouden in het rekenmodel.

 

Voor de gebruiksfase is het projecteffect berekend. Dit is de maximale toename van de stikstof-depositie in omliggende natuurgebieden als gevolg van het plan. De berekeningen zijn uitgevoerd met AERIUS Calculator 2021. Het resultaatbestand van AERIUS Calculator voor de gebruiksfase is los meegeleverd met dit rapport en ook opgenomen in bijlage 8. Het maximale projecteffect in de gebruiksfase is niet hoger dan 0,00 mol N/ha/jaar.

 

Aanlegfase

Ook voor de aanlegfase is een stikstofonderzoek uitgevoerd. Er is hierbij rekening gehouden met de mobiele werktuigen die nodig zijn voor de sloop van de huidige bebouwing, het bouwrijp maken van het terrein, de aanleg van de riolering en de nuts en wegen.

 

Uit de berekening van de aanlegfase blijkt dat de stikstofdepositie op de stikstofgevoelige
Natura 2000-gebieden niet hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. Daarnaast blijkt uit de berekening van de aanlegfase dat de stikstofdepositie ter plekke van de eigen rekenpunten (de Belgische Natura 2000-gebieden binnen een straal van 25 km van het plangebied) niet hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar.

 

Conclusie

Tijdens de gebruiksfase en aanlegfase van de planontwikkeling is er geen toename van de stikstofdepositie, hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Hiermee is er voor de planontwikkeling voor het onderdeel stikstofdepositie geen vergunning Wet natuurbescherming nodig. Stikstof vormt geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

 

5.1 Programma Water en Riolering 2020 - 2023

Het Programma Water en Riolering (PWR) is een beleidsplan dat op hoofdlijnen de invulling van de gemeentelijke watertaken weergeeft. Door middel van het PWR wordt vastgelegd wat de gemeente wil bereiken en wat de rolverdeling is tussen overheid, bewoners en bedrijven ten aanzien van stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. Gemeenten zijn volgens de Wet milieubeheer verplicht een plan op te stellen waarin de zorgplichten worden uitgewerkt. De Wet milieubeheer schrijft geen geldigheidsduur voor, hierin zijn gemeenten vrij. Het is wel gebruikelijk om het rioleringsplan periodiek te herzien. Het PWR is tevens de basis voor de gemeentelijke rioolheffing.

 

Eén van de doelstellingen in het PWR is om het water- en rioleringssysteem toekomstbestendig te maken. Door klimaatverandering krijgen we te maken met zwaardere buien, een toename van warme dagen, langdurige perioden van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Deze verandering stelt nieuwe eisen aan het watersysteem, de waterketen en de omgeving. Als we droge voeten en een leefbare omgeving willen behouden, moet iedereen hier een steentje aan bijdragen.

 

Om het water- en rioleringssysteem toekomstbestendig te houden is een regenwateropgave geïntroduceerd voor vervanging van verhard oppervlak en hanteren we nieuwe ondergrenzen bij toename van het verhard oppervlak. De regenwateropgave verplicht tot het aanbrengen van regenwaterberging en is in lijn met de wateropgave die de waterbeheerder oplegt. Op dit moment is dat 60 mm. De opgave heeft als doel het verwerken van extreme neerslaghoeveelheden om de kans op wateroverlast nu en in de toekomst te beperken.

  1. <50 m2: geen regenwateropgave

  2. 50 m2 - 150 m2:

  1. >150 m2: regenwateropgave volgens tabel 1

 

 [image]

Tabel 1 - regenwateropgave

 

De opgave is voor de gebieden Blaak en Reeshof kleiner omdat deze gebieden, vanwege de ruim opgezette waterstructuur, al klimaatbestendig zijn ingericht. De opgave van 10 mm heeft als doel om het water van de kleine buien af te vangen en toe te voegen aan de grondwatervoorraad.

5.2 Bestaand watersysteem

De belangrijkste kenmerken van het gebied en het perceel zijn weergegeven in tabel 1. Het te ontwikkelen perceel is in de bestaande situatie in gebruik als grasland en onverhard.

 

Kenmerk

in plangebied

Stroomgebied

Zandleij

Waterbeheerders

Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg

Zuivering afvalwater: waterschap de Dommel

Oppervlaktewater: waterschap De Dommel

Bruto oppervlakte

Totaal ca. 4600m2

Terreinhoogte

Tussen NAP+13,2 m en NAP+14,4 m (Afbeelding 2)

Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG)

ca. NAP+11,4 m aflopend richting zuid-oosten (Afbeelding 3)

Ontwateringsdiepte

1,8 à 3,0 m (grotendeels rond de 2 à 2,4m)

Bodem

Soort bodem: sterk lemig; matig fijn zand

Riolering

Gemengd rioolstelsel

Afkoppelgebied

Niet van toepassing

Oppervlaktewater

Geen belangrijke oppervlaktewateren in de buurt. Wel de ingang vanaf kanaal naar de Piushaven ten noorden

Keur beschermende gebieden

Niet van toepassing

tabel 1: Gebiedskenmerken

5.3 Beleidskader

Het vastgestelde beleid is te vinden bij onderstaande documenten. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van het verleden heeft te maken met hogere normen voor het watersysteem en het moeten rekening houden met de klimaatontwikkeling.

5.4 Duurzaam watersysteem

Voor het plan is een infiltratie onderzoek en watertoets uitgevoerd. (zie bijlage 17 en bijlage 18).

 

Randvoorwaarden watersysteem:

 

Randvoorwaarden klimaatadaptatie:

 

Hierbij de algemene uitgangspunten voor de (her)ontwikkeling, in de geest van het vigerende waterbeleid in PWR:

5.5 Watertoets

De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is beperkt. Conform het maatwerk dat de gemeente met het waterschap heeft afgesproken, kan het watertoetsproces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Opzet planregels

 

6.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

 

Verbeelding

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding, juridisch gezien, geen enkele betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

 

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

 

Toelichting

De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks burgers bindende werking.

6.2 Bestemmingen en aanduidingen

Het bestemmingsplan maakt de bouw van een appartementencomplex met 40 woningen mogelijk. In het bestemmingsplan zijn daarvoor de bestemmingen 'wonen-gestapeld' en 'groen' opgenomen.

 

Binnen de bestemming 'wonen-gestapeld' is een bouwvlak voor het appartementencomplex opgenomen. Rondom het bouwvlak is binnen deze bestemming parkeren mogelijk. In de regels is opgenomen dat alle woningen uit moeten worden gevoerd als sociale huurwoningen. Deze woningen worden eigendom van de woningbouwcorporatie en zullen via hen worden verhuurd.

 

De bestemming 'groen' is bedoeld voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, voorzieningen t.b.v. bijvoorbeeld waterberging en bouwwerken van algemeen nut.

6.3 Bouw- en gebruiksregels

 

Bouwregels

De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

 

Gebruiksregels

Binnen beide bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan van 40 woningen betreft een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist.

 

Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Het kostenverhaal is namelijk 'anderszins verzekerd' via uitgifte van de grond en aanvullende afspraken die gemaakt zijn middels een exploitatieovereenkomst met de partij die voornemens is het bouwplan te realiseren.

 

De gemeente Tilburg heeft een grondexploitatie vastgesteld. Hiermee zijn de financiële middelen beschikbaar gesteld om de benodigde publieke werken in dit plan te kunnen realiseren. Daarnaast houdt de gemeente ook rekening met de financiële risico's die bij dit project kunnen optreden.

Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog en vooroverleg

 

8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 24 februari 2023 gepubliceerd in het Gemeenteblad.

8.2 Omgevingsdialoog

In de periode 2019-2020 hebben er diverse gesprekken plaatsgevonden voor de herontwikkeling van de locatie Betuwestraat. Samen met diverse initiatieven en organisaties vanuit de wijk is er gekozen voor de ontwikkeling van een kleinschalig appartementencomplex van maximaal 8 bouwlagen.

 

Ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog is een fysieke bewonersbijeenkomst geweest in het buurthuis Jeruzalem, met als doel de bewoners mee te laten denken over de invulling van het te bebouwen gebied.

 

Op 30 mei 2022 is het programmateam uitgenodigd om als eerste hun mening te geven. Na positieve feedback van het programmateam zijn ca. 700 uitnodigingen verzonden naar de wijkbewoners. Vanwege het grote aantal bewoners is de wijk opgedeeld in 2 groepen, die op 14 juni 2022 's-middags en 's-avonds zijn uitgenodigd. Op de bewonersbijeenkomst zijn vragen gesteld en opmerkingen gemaakt over het Groen en spelen, parkeren en vorm en doelgroep van het gebouw. Over het algemeen waren de bewoners positief over het plan, maar vragen zij aandacht voor onderhoud van het openbaar groen, duurzaamheid en vandalismebestendigheid.

 

Een groot deel van de opgehaalde feedback kan goed in worden gepast in de verdere uitwerking van het ontwerp. Hiervan zal na VO en DO fase nog een terugkoppeling aan de wijk plaatsvinden via nieuwsbrieven en plaatsing in de wijkkrant, waarbij ook het planteam zal worden betrokken.

 

Een volledig verslag van de omgevingsdialoog is te vinden in bijlage 19 bij deze toelichting.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft van maandag 15 mei 2023 tot en met 26 juni 2023 ter inzage gelegen. Binnen deze termijn was een ieder in de gelegenheid om zienswijzen in te dienen. Gedurende de periode van tervisielegging is 1 zienswijze ingekomen door Enexis Netbeheer. De zienswijze is binnen de termijn ingekomen en daarmee ontvankelijk.

 

Zienswijze

Reclamant is van mening in haar belangen te worden geschaad, nu in het bestemmingplan de dubbelbestemming ‘waarde-archeologie’ met bijbehorend vergunningstelsel is opgenomen. Hierdoor wordt de uitbreiding van het energienetwerk bemoeilijkt. Reclamant is van mening dat een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan voor zowel reclamant als het bevoegde gezag een aanzienlijke lastenvermindering bewerkstelligt, zonder afbreuk te doen aan de overige belangen.

 

Reactie gemeente

Inmiddels is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Hierbij zijn geen sporen of vondsten zijn aangetroffen, die kunnen leiden tot een noodzakelijk vervolgonderzoek. De locatie wordt archeologisch vrij gegeven. De dubbelbestemming ‘waarde-archeologie’ kan daarom worden geschrapt uit het bestemmingsplan

De zienswijze leidt tot aanpassing van het bestemmingsplan, in die zin dat de dubbelbestemming ‘waarde-archeologie’ over het gehele plangebied vervalt.