Bedrijventerrein Loven, Bosscheweg e.o. 2008, 6e herziening (Oud Lovenstraat)
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0855.BSP2022016-c001 |
Plantype: | bestemmingsplan |
Toelichting
Hoofdstuk 1 Plan en plangebied
1.1 Aanleiding tot planontwikkeling
Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de realisatie van 17 grondgebonden woningen op het perceel ten noorden van Oud Lovenstraat 15 te Tilburg. Het betreft het perceel sectie V, nummer 812.
afbeelding 1: afbeelding plan
Het beoogde bouwplan komt te liggen op een terrein van circa 4.500 m2 en bevat 17 grondgebonden woningen. Behalve een eigen buitenruimte komt er een collectieve tuin en wordt er een parkeerplaats aangelegd voor de bewoners en bezoekers.
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
1.2 Het plangebied
Het plangebied omvat een terrein van circa 4.500 m2 gelegen ten zuidoosten van de spoorlijn Tilburg-Den Bosch, ten westen van de Oud Lovenstraat en ten noorden van de achtertuinen van woningen aan de Bosscheweg. Het betreft het perceel dat kadastraal bekend staat als sectie V, nummer 812. De begrenzing van het plangebied komt overeen met de kadastrale grenzen.
afbeelding 2: plangebied
1.3 Voorgaande plannen
Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van het op 12 oktober 2009 vastgestelde
bestemmingsplan "Bedrijventerrein Loven, Bosscheweg e.o. 2008". In dat bestemmingsplan is het plangebied
voorzien van de bestemming 'Agrarisch'. Het toekomstige gebruik past niet in de bestemming Agrarisch. Omdat een bouwvlak ontbreekt, is het daarnaast niet mogelijk om hoofdgebouwen op te richten. Daarom is deze herziening van het bestemmingsplannoodzakelijk.
1.4 Ruimtelijke en functionele structuur
Gebiedsbeschrijving
Het plangebied ligt op een overgangspunt tussen stad en buitengebied. Ten noorden en westen van zowel het perceel als de aanliggende spoorlijn ligt de stad; hier vinden we bedrijventerrein Loven en de kanaalzone. Ten oosten en zuiden van het perceel vinden we de Bosscheweg en het omliggende buitengebied. Het bebouwingslint Bosscheweg wordt gekenmerkt door een lange reeks riante percelen met villa’s. Het plangebied ligt hier direct tegenaan. Verder zuidwaarts vinden we Moerenburg; een van de drie stadsregionale landschapsparken rond Tilburg.
Ten oosten van het perceel, tussen het spoor, de oud-Lovenstraat en de achtertuinen van de Bosscheweg, ligt een spievormig stuk agrarisch land. Dit gedeelte van het buitengebied is een open, landelijke gebied dat Tilburg en Berkel-Enschot van elkaar scheidt. In de concept-versie van het koersdocument Oostflank wordt aangegeven dat dit gebied geen ontwikkellocatie is. De ruimtelijke adempauze tussen Tilburg en Berkel-Enschot is waardevol; dorp en stad moeten niet tegen elkaar aangroeien.
Het onderhavige perceel is een geïsoleerd stuk grond tussen het spoortalud (spoor Tilburg –Den Bosch), de achterzijden van een aantal percelen aan de Bosscheweg en de beplanting en bebouwing van de percelen de Oud Lovenstraat. Aan de Oud Lovenstraat staan momenteel een drietal woningen, maar de straat is vooral bekend als verbindend fietspad tussen de Bosscheweg en Enschotsestraat. Ruimtelijk maakt het perceel geen onderdeel uit van de lintbebouwing aan de Bosscheweg. Daarnaast is het contact met het nabijgelegen agrarische land (de spie) ook beperkt door de bebouwing en forse beplanting aan de Oud Lovenstraat.
Stedenbouw
Het beoogde bouwplan gaat uit van een losse, ontspannen opzet waarbij naast de bebouwing ruimte is voor collectieve tuinen. Er worden twee woonvolumes voorgesteld die samen plaats bieden aan 17grondgebonden woningen en krijgen een hedendaags karakter. Door een volume parallel aan het spoor te plaatsen schermt het een deel van het perceel en de aangelegen percelen af van het spoor. Hier ontstaat een geluidluwe zijde.
Het woonconcept van het plan is te typeren als Co-Wonen; woontypologieën bij elkaar op een gezamenlijk terrein voor diverse doelgroepen van bewoners. De eigen buitenruimte is beperkt, maar er zijn gemeenschappelijke buitenruimten.
Technische infrastructuur
Binnen het plangebied bevindt zich belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie (bijvoorbeeld in verband met in acht te nemen belemmeringenstroken of veiligheidszones), die derhalve op de verbeelding zijn weergegeven. Het gaat hierbij om een gasleiding parallel aan het spoor. Hiervoor is in het bestemmingsplan een dubbelbestemming voor opgenomen om er voor te zorgen dat hier aan bepaalde afstand aangehouden dient te worden voor het bouwen en aanleggen van werken en werkzaamheden.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader
2.1 Rijk
2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.
De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen we staan, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes we maken en welke richting we meegeven aan decentrale keuzes. Die keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen. Met de Nationale Omgevingsvisie geeft het Rijk een langetermijnvisie om de grote opgaven aan te pakken. Om samen ons land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden.
De NOVI is tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten, waterschappen, maatschappelijke partijen en burgers.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking
getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch
wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is
op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de
inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van
de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet. In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren. Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt. Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen. In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten.
De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen.
Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van
strijdigheid met nationale belangen.
2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.
Wonen en duurzame verstedelijking
De gemeente Tilburg maakt samen met tien andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In regionaal verband worden met de provincie Noord-Brabant afspraken gemaakt over de kwantitatieve woningbouwopgave voor een periode van 10 jaar. Dit op basis van de door de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose. In de periode 2020-2040 is er behoefte aan 25.000 extra woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke groei, de huishoudenverdunning en in de groei door migratie. De sterkste groei vindt plaats in de jaren tot 2030. In de update stedelijke ontwikkelingsstrategie 2021 is aangegeven dat de Tilburgse netto bouwopgave tot 2030 gemiddeld ten minste 1.500 woningen per jaar bedraagt.
De update Stedelijke Ontwikkelingsstrategie Wonen van september 2021 geeft antwoord op de vraag hoe we invulling kunnen geven aan de grote en urgente woningbouwopgave. De woningbouwopgave voor Tilburg wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd in aansluiting op de uitgangspunten van de NOVI. De strategie bevat richtinggevende verdichtingsprincipes, zodat er op een toekomstbestendige manier gebouwd kan worden aan Tilburg en initiatieven beter afgestemd kunnen worden op de mogelijkheden en ontwikkelrichtingen die wij als gemeente zien.
Het plan tot de bouw van 17 koopwoningen past binnen de gemeentelijke bouwopgave in regionale context en is opgenomen in de planlijst (ingevolge artikel 3.1.6. Bro). Ruimtelijk past dit plan binnen de in de update Stedelijke Ontwikkelingsstrategie Wonen geformuleerde strategie. Over de samenhang van dit plan met de kwalitatieve woningbouwopgave verderop meer.
2.2 Provincie
2.2.1 Brabantse omgevingsvisie
Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.
De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:
De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.
Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.
Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.
Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?
Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.
Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2023) echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld en wordt hierna besproken. Deze interim omgevingsverordening is relatief beleidsarm.
Elk van de vijf hoofdopgaven van de Brabantse Omgevingsvisie zijn uitgewerkt in specifieke aandachtspunten. Voor de beoogde ontwikkeling kunnen de volgende aandachtspunten een rol spelen.
De provincie gaat uit van meervoudig en zorgvuldig ruimtegebruik. Door een integrale benadering wordt de claim op de schaarse ruimte zo beperkt mogelijk gehouden.
De provincie streeft naar een stedelijk netwerk dat de gezondheid en het leefklimaat van de Brabanders versterkt. Dat betekent dat de provincie aandacht heeft voor de milieukwaliteit en een aantrekkelijke en bereikbare groene omgeving en voorzieningenstructuur. Nabijheid en menging van wonen, werken, voorzieningen, parken en natuur draagt niet alleen bij aan gezondheid, maar nodigt ook uit tot sociale contacten en draagt daardoor bij aan de sociale cohesie binnen steden en dorpen.
De provincie zet in op het vergroten van nabijheid als strategie om groei van de (auto)mobiliteit te beperken. Nabijheid en functiemenging van wonen, werken en voorzieningen dragen bij aan de ontwikkeling van nieuwe (en vernieuwing van) economische activiteiten.
2.2.2 Interim omgevingsverordening
De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.
De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.
Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt.
De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).
Plangebied
Het plangebied bevindt zich in het 'gemengd landelijk gebied', waar ook de aanduiding 'Verstedelijking afweegbaar' (paars gestreepte arcering) van kracht is. Op grond van artikel 3.43 van de Interim Omgevingsverordening is het mogelijk om binnen deze aanduiding een stedelijke ontwikkeling te realiseren. De beoogde woningen passen binnen de gemeentelijke bouwopgave die in regionale context is afgestemd (zie 2.1.3). Omdat bij de vormgeving van het beoogde bouwplan rekening is gehouden met de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting (zie 1.4) en voldaan wordt aan de afspraken ten aanzien van kwaliteitsverbetering landschap (zie hierna), wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de voorwaarden in artikel 3.43 van de Interim Omgevingsverordening.
Kwaliteitsverbetering van het landschap
Aangezien beoogde ontwikkeling is gelegen binnen het 'verstedelijking afweegbaar' speelt kwaliteitsverbetering van het landschap een rol. Dit betekent dat de realisatie van een beoogde ruimtelijke ontwikkeling gepaard moet gaan met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft of van het gebied waarvan de gemeente de voorgenomen ontwikkelingen in hoofdlijnen heeft beschreven (artikel 3.9 Verordening).
De toelichting op het bestemmingsplan bevat hiertoe een verantwoording van de wijze waarop de bedoelde verbetering financieel, juridisch en feitelijk is gewaarborgd.
In het kader van de regels die de Verordening voorschrijft met betrekking tot kwaliteitsverbetering landschap zijn werkafspraken gemaakt. In deze werkafspraken is een indeling in ruimtelijke ontwikkelingen gehanteerd, gebaseerd op de invloed die de beoogde ontwikkeling heeft op de omgeving.
De beoogde ontwikkeling wordt in overleg met de provincie Noord-Brabant aangemerkt als een categorie 3-project. Dit betekent, dat voor deze ontwikkeling een deel van de waardevermeerdering van de betreffende gronden moet worden geïnvesteerd in kwaliteitsverbetering van het landschap. Hiertoe is een landschapsinpassingsplan opgesteld die als bijlage aan de planregels is gekoppeld. Daarmee is in de planregels van dit bestemmingsplan geborgd dat binnen een jaar da inwerkingtreding van het bestemmingsplan de landschappelijke inpassing is gerealiseerd.
Om te verzekeren dat de initiatiefnemer zorg draagt voor de hiervoor genoemde kwaliteitsverbetering landschap is een 'overeenkomst kwaliteitsverbetering landschap' gesloten. In deze overeenkomst is gesteld welk bedrag minimaal door de initiatiefnemer voor de kwaliteitsverbetering landschap dient te worden geïnvesteerd en op welke wijze deze geïnvesteerd wordt. De kwaliteitsverbetering landschap is als kwalitatieve verplichting opgenomen in het bestemmingsplan.
2.2.3 Wonen en duurzame verstedelijking
De gemeente Tilburg maakt samen met tien andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In regionaal verband worden met de provincie Noord-Brabant afspraken gemaakt over de kwantitatieve woningbouwopgave voor een periode van 10 jaar. Dit op basis van de door de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose. In de periode 2020-2040 is er behoefte aan 25.000 extra woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke groei, de huishoudenverdunning en in de groei door migratie. De sterkste groei vindt plaats in de jaren tot 2030. In de update Stedelijke Ontwikkelingsstrategie Wonen 2021 is aangegeven dat de Tilburgse netto bouwopgave tot 2030 gemiddeld ten minste 1.500 woningen per jaar bedraagt.
De update Stedelijke Ontwikkelingsstrategie Wonen van september 2021 geeft antwoord op de vraag hoe we invulling kunnen geven aan de grote en urgente woningbouwopgave. De woningbouwopgave voor Tilburg wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd in aansluiting op de uitgangspunten van de NOVI. De strategie bevat richtinggevende verdichtingsprincipes, zodat er op een toekomstbestendige manier gebouwd kan worden aan Tilburg en initiatieven beter afgestemd kunnen worden op de mogelijkheden en ontwikkelrichtingen die wij als gemeente zien.
Het plan tot de bouw van 17 grondgebonden woningen past binnen de gemeentelijke bouwopgave in regionale context en is opgenomen in de planlijst (ingevolge artikel 3.1.6. Bro). Ruimtelijk past dit plan binnen de in de update Stedelijke Ontwikkelingsstrategie Wonen geformuleerde strategie. Over de samenhang van dit plan met de kwalitatieve woningbouwopgave verderop meer.
2.3 Gemeente
2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
de Brabantstrategie
de Regiostrategie
de Stadsstrategie.
Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten:
Binnenstad van de 21e eeuw
Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing
Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven
Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant
De drie stadsregionale parken zijn:
Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven
Stadsregionaal park Stadsbos013
Stadsregionaal park Noord
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.
De drie stedelijke knooppunten zijn:
Bedrijvenpark Zuid
Zorgcluster Leijpark
Duurzaam energielandschap Noord
De twee ecologische verbindingszones:
Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.
Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.
Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken
Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in
het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
Plangebied
Het plangebied ligt niet binnen een gebied met een bovenlokale of regionale betekenis. De Brabant- en regiostrategie zijn niet van toepassing. De beoogde woningen dragen bij aan de differentiatie in woonmilieus, zoals volgt uit de stadsstrategie. Het plangebied bevindt zich volgens provinciaal beleid in gemengd landelijk gebied, waar ook de aanduiding 'verstedelijking afweegbaar' van kracht is. Binnen deze aanduiding is het mogelijk om stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken. Verwezen wordt naar paragraaf 2.2.
2.3.2 Koersdocument Oostflank
In 2023 is de gemeente Tilburg samen met de gemeente Oisterwijk gestart met visieontwikkeling voor het gebied ten oosten van Tilburg, de Oostflank. De visie heeft tot 10 oktober 2023 als ontwerp ter inzage gelegen. Vaststelling is voorzien in 2024. In de concept-versie van het koersdocument wordt benoemd dat de ruimte die is omsloten door de Bosscheweg, het spoor naar Den Bosch, niet wordt ontwikkeld als stedelijke ontwikkellocatie. Beoogd wordt dat de ruimte rondom de Enschotsebaan als een groene ademruimte tussen Tilburg en Berkel-Enschot behouden blijft. Het plangebied bevindt zich in de uiterste westpunt van deze spie. De afweging om medewerking te verlenen aan het initiatief tot ontwikkeling van het plangebied heeft de gemeente in juni 2021 gemaakt. De gemeente beschouwt het doorzetten van de ontwikkeling van het plangebied niet in strijd met het mogelijke toekomstige beleid:
Het bouwproject is in de context van het koersdocument niet te beschouwen als 'een stedelijke ontwikkelingslocatie'. Daarmee wordt in het koersdocument een locatie met een aanzienlijk (woon)programma bedoeld.
Het betreft een kleinschalige en besloten gelegen inbreidingslocatie die door de afgezonderde ligging geen afbreuk doet aan de beleving van openheid rondom de Enschotsebaan.
Een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de woningbouw is middels het bestemmingsplan gewaarborgd.
Op 11 maart 2024 heeft de raad een besluit genomen over het koersdocument en zijn er ten opzichte van eerdere versies van het document verschillende aanpassingen aangebracht. De Tilburgse inbreng wordt samengevoegd met de inbreng vanuit de Oisterwijkse gemeenteraad en eind mei 2024 is het koersdocument definitief vastgesteld in beide gemeentes. In de door de Tilburgse raad besproken versie is in paragraaf 5.2 van het koersdocument aangegeven dat de landschappelijke spie tussen het spoor, de Oud Lovenstraat, de Bosscheweg en de tangent afvalt als stedelijke ontwikkelingslocatie. Het gebied ten westen van de Oud Lovenstraat valt daar buiten en komt dus wel in aanmerking als stedelijke ontwikkelingslocatie.
2.3.3 Programma Water en Riolering 2024-2027
Het Programma Water en Riolering (PWR) is een beleidsplan dat op hoofdlijnen de invulling van de
gemeentelijke watertaken weergeeft. Door middel van het PWR wordt vastgelegd wat de gemeente wil
bereiken en wat de rolverdeling is tussen overheid, bewoners en bedrijven ten aanzien van stedelijk
afvalwater, hemelwater en grondwater. Gemeenten zijn volgens de Wet milieubeheer verplicht een plan op te
stellen waarin de zorgplichten worden uitgewerkt. De Wet milieubeheer schrijft geen geldigheidsduur voor,
hierin zijn gemeenten vrij. Het is wel gebruikelijk om het rioleringsplan periodiek te herzien. Het PWR is tevens
de basis voor de gemeentelijke rioolheffing.
Eén van de doelstellingen in het PWR is om het water- en rioleringssysteem toekomstbestendig te maken.
Door klimaatverandering krijgen we te maken met zwaardere buien, een toename van warme dagen,
langdurige perioden van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Deze verandering stelt nieuwe eisen
aan het watersysteem, de waterketen en de omgeving. Als we droge voeten en een leefbare omgeving willen
behouden, moet iedereen hier een steentje aan bijdragen.
Om het water- en rioleringssysteem toekomstbestendig te houden is een regenwateropgave geïntroduceerd
voor vervanging van verhard oppervlak en hanteren we nieuwe ondergrenzen bij toename van het verhard
oppervlak. De regenwateropgave verplicht tot het aanbrengen van regenwaterberging en is in lijn met de
wateropgave die de waterbeheerder oplegt. Op dit moment is dat 60 mm. De opgave heeft als doel het
verwerken van extreme neerslaghoeveelheden om de kans op wateroverlast nu en in de toekomst te
beperken.
<50 m2: geen regenwateropgave
50 m2 - 150 m2:
indien niet vergunningplichting: geen regenwateropgave
indien wel vergunningplichting: regenwateropgave volgens tabel 1
>150 m2: regenwateropgave volgens tabel 1
Tabel 1 - regenwateropgave
De opgave is voor de gebieden Blaak en Reeshof kleiner omdat deze gebieden, vanwege de ruim opgezette
waterstructuur, al klimaatbestendig zijn ingericht. De opgave van 10 mm heeft als doel om het water van de
kleine buien af te vangen en toe te voegen aan de grondwatervoorraad.
Het Programma Water en Riolering 2024 - 2027 is in de regels van dit bestemmingsplan doorvertaald door middel van een voorwaardelijke verplichting. Het bouwen van een (vergunningplichtig) bouwwerk met een oppervlakte groter dan 50 m2 is uitsluitend toegestaan als er voorzien wordt in voldoende waterberging, overeenkomstig het gestelde in het Programma Water en Riolering 2024 - 2027. Er is een dynamische verwijzing opgenomen. Dat wil zeggen dat als de waterbergingseis in het Programma Water en Riolering 2024 - 2027 wijzigt, er voldaan dient te worden aan de gewijzigde waterbergingseis.
2.3.4 Uitvoeringsagenda Koel Tilburg
Het klimaat verandert sneller dan verwacht en zet de leefbaarheid van de stad onder druk. We willen dat onze
stad en dorpen prettig zijn om in te wonen, te werken en te verblijven. Daarom willen we dat de stad leefbaar
blijft tijdens hittegolven, dat regenwater geen schade veroorzaakt en dat de Tilburgse bodem niet verder
uitdroogt. In de Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie is opgeschreven hoe we in Tilburg samenwerken aan een
Koel Tilburg.
De Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie Koel Tilburg is tot stand gekomen door in gesprek te gaan met partijen
uit de stad. We zetten in op bewustwording, gedeeld eigenaarschap en projecten van en met de stad. Om hier
een olievlekwerking van uit te laten gaan. Initiatiefnemers, bedrijven en organisaties uit de stad die bijdragen
aan de doelstellingen nodigen we nadrukkelijk uit om mee te gaan in de beweging die met de
Uitvoeringagenda Klimaatadaptatie Koel Tilburg in gang is gezet.
Het klimaat verandert sneller dan gedacht. Daarom vinden we dat ieder initiatief of ontwikkeling moet bijdragen aan het klimaatbestendiger maken van de stad. Om hier richting aan te geven hebben we zes doelstellingen geformuleerd en zijn er beleidsregels voor een klimaatrobuuste inrichting en ontwerp vastgesteld. De beleidsregels voor het omgaan met regenwater zijn uitgewerkt in het Programma Water en Riolering 2024 - 2027. De beleidsregels worden juridisch verankerd in onder andere bestemmingsplanregels en Handboek Openbare Ruimte.
2.4 Waterschap
Het plangebied ligt in het beheergebied van Waterschap De Dommel. Dit waterschap heeft zijn actuele waterbeleid opgenomen in het Waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP5). In dit programma staat een watertransitie centraal die moet zorgen voor een toekomstbestendig watersysteem. De transitie heeft drie leidende principes: 1) elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt; 2) functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan; 3) wat schoon is moet schoon blijven.
De transitie die in het Waterbeheerprogramma is aangekondigd is verder uitgewerkt in het ‘Handelingsperspectief Watertransitie’. Hierin is het beheergebied ingedeeld in drie gebiedstypen met ieder een verschillende koers:
- Hoge koppen à structurele aanvulling van de grondwatervoorraad.
- Flanken à aan- en afvoer meer in balans bij een hoger grondwaterpeil.
- Beekdalen à voldoende ruimte om pieken op te vangen en geen verdrogende invloed op omgeving.
De regels die het waterschap stelt binnen haar beheergebied zijn opgenomen in de Waterschapsverordening (voorheen de Keur). Er staan regels in die bepalen welke activiteiten waar en onder welke voorwaarden mogen plaatsvinden. Er zijn regels opgenomen over o.a. lozen op oppervlaktewater, dempen van oppervlaktewater, onttrekken van grondwater en het profiel van vrije ruimte langs watergangen. In de Waterschapsverordening is ook het HNO-beleid opgenomen waarin is vastgelegd hoeveel regenwater er voor nieuw verhard oppervlak moet worden geborgen.
Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
3.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand
3.2.1 Hoogbouw
In de Omgevingsvisie Tilburg 2040 (vastgesteld op 21 september 2015 door de gemeenteraad) is de actualisering van de Handreiking Hoogbouw als thematische uitwerkingsopdracht aangekondigd. De nieuwe Handreiking is door de raad vastgesteld op 11 september 2017 en vervangt de Handreiking uit 2007.
Hoogbouw (gebouwen hoger dan 15 meter) is meer dan een hoog gebouw. Hoogbouw willen we realiseren op die locaties waar het meerwaarde oplevert voor de stad, in programmatische én in ruimtelijke zin. Hoogbouw kan positief bijdragen aan de 'leesbaarheid van de stad' door de oriëntatie en herkenbaarheid te vergroten en bij te dragen aan de identiteit van de stad. Met hoogbouw kunnen we verdichting mogelijk maken en daardoor de levendigheid in de stad en draagvlak voor stedelijke voorzieningen verbeteren. Maatschappelijke en economische ontwikkelingen bepalen mede op welke locaties hoogbouw gewenst is.
De Handreiking Hoogbouw is een praktisch en bruikbaar middel voor initiatiefnemers van hoogbouw. De Handreiking beschrijft de methodiek die gevolgd zal worden bij hoogbouwinitiatieven die niet passen binnen het vigerende bestemmingsplan/omgevingsplan.
Aangezien lager dan 15 m wordt gebouwd, is de handreiking hier niet van toepassing.
3.2.2 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.
Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit. Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.
3.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
3.3.1 Historische geografie
Het plangebied omvat een weiland van circa 4.500 m2. De bodem in het plangebied bestaat uit hoge zwarte enkeerdgronden met leem. Het plangebied ligt op de kaart van Hendrik Verhees (ca. 1792) in een gebied met akkerland aan de zuidzijde van de vroegere doorgaande weg naar Enschot (globaal het tracé van de Kapitein Nemostraat en de Enschotsebaan). Vanaf het eind van de negentiende eeuw vindt er vooral langs de Bosscheweg verdichting plaats in de vorm van veelal vrijstaande villabebouwing en verliest het gebied geleidelijk zijn agrarische functie. Langs de Weg van Tilburg naar Enschot (de huidige Enschotsebaan) bevond zich het gehucht Loven. Loven maakte deel uit van het Goet Inthout dat al in 1312 werd genoemd. Na de 16e eeuw sprak men van Klein en Groot (of Oud) Loven. Groot Loven lag ter hoogte van de kruising Oud-Lovenstraat-Enschotsebaan. De Oud-Lovenstraat is een restant van Groot Loven. Klein Loven was gelokaliseerd ter hoogte van de Nautilusstraat, circa 500 m ten westen van het plangebied. De Oud Lovenstraat was op de kaart van Diederik Zijnen uit 1760 een onbenaamd zandpad naar het gehucht Loven. In de periferie van het plangebied zijn met name de lijnen van het tracé van de Bosscheweg, aangelegd vanaf 1826, de spoorlijn naar 's-Hertogenbosch, aangelegd vanaf 1881 en het Wilhelminakanaal, aangelegd tussen 1919 en 1923 van belang.
3.3.2 Archeologie
Het plangebied is niet gekarteerd op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), ligt op de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ArWaTi) in een gebied met hoge verwachting en ligt niet in of grenst niet aan een AMK-Terrein (Archeologische Monumenten Kaart). In het plangebied en de nabije omgeving zijn diverse archeologische waarden of waarnemingen bekend. Ook in de ruimere omgeving (Loven en Moerenburg) zijn archeologische waarnemingen bekend.
Ten behoeve van bouwprojecten aan de Enschotsebaan, de Bosscheweg en de Hoevensekanaaldijk zijn in de afgelopen jaren diverse onderzoeken uitgevoerd. Daaruit blijkt dat het gebied om het plangebied tal van bewonings- en nederzettingssporen uit de late prehistorie en de middeleeuwen bevat. Over het algemeen zijn in Nederland op verschillende niveaus (landelijk, provinciaal, regionaal en gemeentelijk) archeologische (verwachtings-)kaarten opgesteld. Het huidige beleid, dat van toepassing is op het plangebied, is gebaseerd op de verwachtingskaart die in 2009 in het kader van het bestemmingsplan is opgesteld. Volgens deze kaart geldt voor het plangebied een archeologische verwachting voor de steentijd-nieuwe tijd. Het plangebied is op de kaart als weinig of niet verstoord aangeduid. De naastgelegen spoordijk en de Bosscheweg met de aangrenzende percelen zijn wel als verstoord aangeduid en hebben daarom een lage verwachting gekregen.
Naast deze verwachte archeologische waarden zijn rond het plangebied in het verleden ook daadwerkelijk archeologische waarden aangetroffen. In de database van de RCE, Archis 3, zijn in en rond het plangebied binnen een straal van circa 500 m diverse archeologische vondsten bekend. Bepaalde gebieden zijn vanwege hun archeologische waarde aangewezen als archeologische (rijks)monumenten. Ongeveer 500 m ten zuiden/zuidwesten van het plangebied bevindt zich een terrein van hoge archeologische waarde (monumentnr. 9003) waar sporen van bewoning uit de IJzertijd, Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen zijn gevonden alsmede aardewerkfragmenten uit de bronstijd en late middeleeuwen en een niet gedateerde vuursteenafslag. Onder de 40 tot 50 cm dikke bouwvoor is een 10 tot 30 cm dikke oude akkerlaag aangetroffen. In de omgeving van het gebied hebben ontgrondingen plaatsgevonden. Dit terrein ligt op de rand van de dekzandrug naar het beekdal van de Korvelse Waterloop-Voorste Stroom. Circa 250 m ten zuidwesten van het plangebied is recentelijk een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd, waarbij sporen van een nederzetting uit de (Midden) IJzertijd zijn gedocumenteerd. Naar aanleiding van deze resultaten is op deze locaties een definitieve opgraving uitgevoerd. Verder zijn in de omgeving van het plangebied (straal 500 m) meerdere archeologische onderzoeken uitgevoerd, vooral bureau- en booronderzoeken.
Voor het huidige plangebied zullen met name resten van de bebouwing uit de Nieuwe tijd te verwachten zijn. In mindere mate zijn ook resten van bewoning, landgebruik en/of begraving uit de Bronstijd tot en met de Volle Middeleeuwen te verwachten zijn. Het plangebied is inmiddels archeologisch onderzocht door middel van proefsleuven conform de richtlijnen van de KNA versie 4.1 en het goedgekeurde Programma van Eisen (zie bijlage 1). In de proefsleuven zijn resten van twee vindplaatsen aangetroffen: overblijfselen van een huisplaats uit de Nieuwe tijd (vindplaats 1) en sporen van landgebruik uit de periode Late Middeleeuwen – Nieuwe tijd (vindplaats 2). Na waardering zijn beide vindplaatsen als niet-behoudenswaardig beoordeeld.
3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen
Direct ten oosten van het plangebied is aan de Oud Lovenstraat een als rijksmonument (monumentnummer 35632) beschermde boerderij uit de achttiende eeuw gelegen. Het monument heeft enkele bijgebouwen als een bakhuisje. Op circa 200 meter ten zuidoosten van het plangebied is aan de Bosscheweg 87 een als gemeentelijk monument beschermde boerderij met bijgebouw gelegen. In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich diverse panden die zijn opgenomen in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP) of de inventarisatie van naoorlogse architectuur in de gemeente Tilburg. Het vanaf 1826 aangelegde deel van de Bosscheweg tussen de oostzijde van Tilburg en de Druiventros in Berkel-Enschot is door de provincie in het MIP aangeduid als een gebied met hoge stedenbouwkundige waarde vanwege de opzet van de route met eikenbeplanting en de kwaliteit van de villa-architectuur aan weerszijden van de weg. De flankerende bomen zijn op basis van de Bomenverordenig beschermd als gemeentelijke monumenten.
Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant zijn in de nabijheid van het plangebied twee lijnen opgenomen met redelijk hoge historisch geografische waarde. Dit zijn: het tracé van de Bosscheweg, aangelegd vanaf 1826, en het Wilhelminakanaal, aangelegd tussen 1919 en 1923.
3.3.4 Conclusie
Met de beoogde planontwikkeling worden er geen cultuurhistorische waarden aangetast of bedreigd. Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat er geen bezwaar tegen de planrealisatie.
Proefsleuvenonderzoek heeft uitgewezen dat zich in het plangebied geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen bevinden. Verder archeologisch onderzoek is niet nodig en er is vanuit de archeologie geen bezwaar tegen de voorgenomen bouwplannen.
3.4 Volkshuisvesting
Woonvisie, Woonagenda, Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek en update stedelijke ontwikkelingsstrategie 2021
Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de Woonvisie Tilburg 2015 en de Woonagenda 2020-2025. Hierin staan de thema's en trends in het wonen, zijn actuele knelpunten geduid en zijn de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de woonvisie en woonagenda wordt ingezet op de samenstelling en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Daarnaast blijft de nieuwbouwopgave voor Tilburg belangrijk vanwege de natuurlijke groei, gezinsverdunning en migratie.
Woonadvies specifiek voor plangebied
In de wijk Enschot staan voor het grootste gedeelte grondgebonden woningen (85%). Bijna vier op de vijf woningen valt in het koopsegment (78%) en de particuliere huurvoorraad (15%) is groter dan het corporatiebezit (7%). 1/3 van de woningen is na 2000 gebouwd (33%), met Koningsoord als laatste grote ontwikkeling. In Enschot wonen, net als het gehele gebied, veel gezinnen (44%) en relatief veel 65-plussers (23%).
Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast en dat certificering plaatsvindt, zowel op woningniveau als op het niveau van de woonomgeving.
In paragraaf 2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking hebben we omschreven op welke wijze we regionaal afspraken maken over nieuwbouw en hoe het plan zich verhoudt tot de plancapaciteit.
In het Addendum Woonagenda 2020-2025 van 13 april 2023 is opgenomen dat we bij nieuwbouwplannen op het niveau van de gemeente inzetten op een percentage van 35% sociale huur, (lage) middenhuur en onzelfstandige wooneenheden (studenten en doelgroep `Een thuis voor iedereen’), te realiseren door woningcorporaties. Daarnaast blijven we inzetten op 10% particuliere middenhuur (conform de Verordening Middenhuur). Dit kan echter per gebied en project verschillen en een maatwerkafweging blijft nodig. Het gemeentelijk standpunt omtrent de betaalbaarheid van de woningen voor dit plan is ingenomen voor de vaststelling van het Addendum. Voor dit initiatief is een destijds maatwerk afweging gemaakt om in te zetten op betaalbare koopappartementen (middelduur).
Het plan voorziet in compacte betaalbare woningen die in co-creatie worden gerealiseerd. Dit maakt de locatie geschikt voor passende huisvesting voor starters en kleine huishoudens die - in een groene setting - collectief willen leven (co-wonen). Het betreft een kleinschalige ontwikkeling op een locatie die is omsloten door woonbebouwing, een historisch woonlint en - ten noorden - een hoogspoor en een bedrijventerrein.
3.5 Groen en speelruimte
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer
bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is
onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Ook zijn ze van belang voor biodiversiteit en klimaatadaptatie. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden, is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:
Bomenverordening 2021
Bomenbeleid:
beoordelingscriteria houtopstanden
Nota 'overige houtopstanden'
Boomwaarde zoneringskaart 2021
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen
Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.
3.5.1 Bomenbeleid Tilburg
Bomenverordening 2021
De Bomenverordening Tilburg 2021 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming
door middel van een velverbod met bijbehorende regels. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in een normaal en hoog beschermingsregime. Ook de compensatieverplichting maakt onderdeel uit van deze verordening.
Boomwaarde zoneringskaart 2021 (BWZ-kaart)
Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente
Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een klimaat- , eco-,hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht enstraatbeeld.
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)
Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de
Bomenverordening Tilburg 2021. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.
Wet natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)
In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming
(Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van
de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij
velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie
Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod
opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal
houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde
plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van
de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen
in de zogenaamde Buiten-zone (van de BWZ-kaart). Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.
Maatregelen in bestemmingsplan
De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of
herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan is de BWZ-kaart verwerkt in de Boomwaardekaart (bijlage bij de regels). Bomen met een klimaat-, eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart.
De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor
het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit
het hart van de desbetreffende boom.
3.5.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld. In dit programma wordt aanvullend op de agenda groen o.a. aangegeven hoe de ambities op het gebied van groen en biodiversiteit de komende jaren geprioriteerd zijn.
3.5.3 Nota biodiversiteit
Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteitneemt wereldwijd af. Het doel van de nota, vastgesteld door de raad op 19 juli 2010, is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter tebeschermen.
De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, ht tweede niveau is gericht op de
mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en
versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie
van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een
duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet
worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.
Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de
groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en
groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon
waargenomen worden.
In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap,
heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene
beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.
Doelstellingen nota biodiversiteit
De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.
In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.
Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.
Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.
In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.
Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.
In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016).
3.5.4 Agenda groen in de stad
De agenda groen in de stad (vastgesteld door het college op 19 juli 2016) gaat samen met beheerbeleidsplan Groen op Niveau, en de nota’s groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad. De agenda groen geeft de kaders om de impuls voor groen in de stad goed in te zetten. Het geeft duidelijk richting aan de groene koers voor de in de omgevingsvisie 2040 omschreven netwerken, gebieden en structuren en omvat een integrale visie op het groen voor de (middel)lange termijn gebaseerd op de drie pijlers klimaatbestendige stad, beleefbaar groen en het verhogen van biodiversiteit.
Voor het halen van de doelstellingen op het gebied van biodiversiteit is de Stadsnatuurkaart 2040 opgesteld (gekoppeld aan agenda groen in de stad). Inmiddels is deze op 10 maart 2022 geactualiseerd (vastgesteld door de raad).
3.5.5 Stadsnatuurkaart 2040
De Stadsnatuurkaart 2040, vastgesteld door de gemeenteraad op 10 maart 2022, is de actualisatie van de Stadsnatuurkaart die samen met de agenda groen in de stad in 2016 eerder is vastgesteld.
Biodiversiteit en natuur zijn belangrijk voor al onze inwoners en de aantrekkelijkheid van de stad. Samen met de Bomenverordening, bijbehorend bomenbeleid en bestemmingsplannen vormt de Stadsnatuurkaart 2040 de beleidsmatige randvoorwaarden en instrumenten die ervoor moeten zorgen dat biodiversiteit in het stedelijk gebied behouden blijft en waar het kan, wordt versterkt. Op de Stadsnatuurkaart 2040 zijn onder meer de ecologische structuren benoemd. Hieraan is een duidelijke maatvoering gekoppeld. Deze maatvoering wordt zowel bij de start van ruimtelijke ontwikkelingen als gedurende het verdere proces meegenomen om zo de ecologische kwaliteit op een juiste manier mee te nemen. De grote ambities en veelheid van belangen die spelen in ruimtelijke ontwikkelingen, maken een heldere en duidelijke structuur en maatvoering voor ecologie wenselijk.
3.5.6 Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie Koel Tilburg
We krijgen in Nederland en dus ook in Tilburg te maken met steeds extremer weer. Het gaat vaker en harder regenen, er komen meer en langere hittegolven en de bodem droogt steeds verder uit. De veranderingen gaan gepaard met overlast en schade voor mens en natuur en zet de leefbaarheid van de stad onder druk. Doel van de uitvoeringsagenda (vastgesteld door het college op 30 juni 2020) is bewustwording, gedeeld eigenaarschap en projecten. De gemeente heeft daarnaast een zelfstandige opgave op het gebied van klimaatadaptatie bij eigen projecten, bij het meegeven van randvoorwaarden bij stedelijke ontwikkeling en een rol in het verankeren van klimaatadaptatie in andere beleidsvelden en organisaties. Er zijn zes doelstellingen geformuleerd om klimaatbestendiger te worden:
Een gevarieerd, natuurlijk en vitaal buitengebied;
Robuuste groen- blauwe structuren;
Een koele woonomgeving;
Onze nieuwbouw stelt het voorbeeld;
Klimaatbestendige bedrijventerreinen;
Klimaatbewustwording en Koel gedrag.
Onderstaande beleidsregels geven handvatten en richtlijnen voor een klimaatrobuuste inrichting en ontwerp:
Zorg voor voldoende groen in straten, pleinen en op gebouwen;
Zorg voor ‘koelte-eilanden’ en koele looproutes;
Zorg dat regenwater infiltreert op de plek waar het valt, dan droogt de bodem niet uit;
Zorg voor waterbergingsruimte om extreme buien op te vangen;
Gebruik groen als basis en verharding waar nodig.
3.5.7 Nota Ruimte voor Buitenspelen
Naar aanleiding van de ambities uit de Kadernota Jeugd en de behoefte aan algemene voorwaarden ten aanzien van richtlijnen voor de aanleg van speelplekken is de nota Ruimte voor Buitenspelen (2003) opgesteld. Doel van de nota is dat de jeugd als volwaardige medegebruikers van de openbare ruimte wordt geaccepteerd. Spelen is noodzakelijk voor de ontwikkeling van een kind. De nota geeft onder andere een analyse van de formele speelruimte in Tilburg weer. Algemene voorwaarden ten aanzien van speelruimte (veiligheid, bereikbaarheid, spreiding, ruimtegebruik, inrichting) en programmering van de spelenplannen en inrichtingseisen van speelruimte komen aan de orde. Een minimumnorm voor formele speelruimte wordt gesteld om voldoende speelruimte te kunnen garanderen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen transformatiegebieden (> 50 woningen), nieuwbouw en bestaande bouw.
Transformatiegebieden
Er worden twee stappen doorlopen:
per hectare uitgegeven gebied wordt 300m2 van de ruimte gereserveerd voor formele speelruimte;
de huidige grondoppervlakte aan formele speelruimte per kind bedraagt voor Tilburg 7,2m2. Naar aanleiding van het aantal kinderen woonachtig in het transformatiegebied wordt bepaald hoeveel formele speelruimte er in een wijk/buurt gerealiseerd dient te zijn.
Nieuwbouw
Bij nieuwbouwgebieden wordt uitgegaan van stap 1. De inrichting van de formele speelplekken wordt gedaan aan de hand van de actieradius voor speelplekken. In de toekomst zal dit wordt gedaan naar aanleiding van gegevens vanuit het woningbouwprogramma waarmee een schatting gemaakt zal kunnen worden van het aantal kinderen dat in de nieuwbouwwijk komt te wonen (dit wordt in het kader van de uitvoering van de nota Ruimte voor Buitenspelen uitgewerkt).
Bestaande stad
Voor de bestaande stad wordt uitgegaan van een standstill-situatie. Dit betekent dat het bestaande oppervlak voor buitenspelen niet (verder) mag afnemen.
Bij nieuwe stedenbouwkundige plannen dient reeds bij de nota van uitgangspunten (programma van eisen) de speelruimtenormering - zoals hierboven beschreven - te worden meegenomen. Dit geldt zowel voor gemeentelijke als particuliere plannen. Op deze manier worden formele speelplekken al vroegtijdig in het ontwerpproces meegenomen.
3.6 Verkeer en parkeren
3.6.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg
De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.
De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.
Mobiliteitsagenda 013
De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.
3.6.2 4-sporenbeleid parkeren 2021
Op 18 november 2021 heeft de raad met betrekking tot parkeren in de binnenstad het 4-Sporenbeleid Parkeren en Deelmobiliteit vastgesteld. Dit houdt onder andere in dat bij een nieuwe ontwikkeling de ontwikkelaar in de basis nog steeds geacht wordt het parkeren op de eigen ontwikkelplot op te lossen, maar dat er meer handvatten komen waarmee de gemeente een helpende hand kan bieden. De vier sporen zijn:
Het beter benutten van restcapaciteit in openbare parkeergarages
Hiervoor zijn nieuwe abonnementsvormen ingevoerd waarbij de garages op rustige momenten beter worden gebruikt en op drukke momenten voornamelijk ruimte bieden voor bezoekersparkeren. Voor bezoekers van bewoners wordt een bezoekersregeling in de garages ontwikkeld.
Met een hoogwaardig en betaalbaar aanbod deelmobiliteit een goed alternatief bieden voor de eigen auto
Met behulp van een vergunningenstelsel voor deelscooters en deelfietsen wordt actief gestuurd op een hoogwaardig aanbod. Ook voor deelauto’s is een dergelijk vergunningenstelsel volgens planning eind 2023 beschikbaar.
In de nota parkeernormen zijn de voorwaarden voor deelmobiliteit opgenomen.
Gebiedsgericht aan de rand van de binnenstad openbare parkeercapaciteit toevoegen
Op 26 mei 2023 heeft het college besloten dat er aan de oostkant van het centrum een aantal van 500 á 600 extra parkeerplaatsen in openbare gebouwde voorziening wordt gerealiseerd. Daarnaast wordt aan de westzijde van de binnenstad een tijdelijke garage van ca. 350 parkeerplaatsen gerealiseerd.
Transferia bij de toegangspoorten van de stad
Op 26 mei 2023 heeft het college besloten dat een tweetal transferia, bij de Kempenbaan en in Noord, worden uitgewerkt. Deze worden voorzien van hoogwaardig natransport, waaronder snelle en frequente buslijnen.
3.6.3 Tilburg fietst! De Tilburgse fietsagenda 2020
Het Tilburgs beleid voor de fiets is vastgelegd in “Tilburg Fietst!, de Tilburgse Fietsagenda 2020”, welke door het college is vastgesteld op 8 december 2020.
De fietsagenda is één van de vijf uitwerkingen van de Mobiliteitsaanpak Tilburg 2040 (MAT2040) en de MobiliteitsAgenda 013. Hierin is de doelstelling opgenomen dat tweederde van de verplaatsingen binnen de stad in 2040 op actieve wijze plaatsvindt (lopen en fietsen) en een groei van 20% van het aantal gereden fietskilometers in 2027 ten opzichte van 2017. Fietsen is inclusief, draagt bij aan een duurzame stad en is cruciaal in gezondheidspreventie. Daarom kiest de gemeente Tilburg voor de fiets en doet dit consequent. Hierbij wordt ingezet op drie pijlers: fietsinfrastructuur, fietsparkeren en fietsstimulering. De fietsagenda verbindt het Tilburgs fietsbeleid met het Regionaal Fietsbeleidsplan 2016-2020 (regio Hart van Brabant), met de Samenwerkingsagenda BrabantStad Fiets 2019-2022 (de vijf Brabantse steden, de provincie NoordBrabant en BUas) en met het landelijke Tour de Force 2e etappe Schaalsprong Fiets (samenwerking tussen het Ministerie van I&W, IPO, VNG/F10, vervoerregio’s en diverse organisaties waaronder de ANWB en de RAI Vereniging).
3.6.4 Agenda voor het stedelijk openbaar vervoer in Tilburg
De Tilburgse OV-agenda vormt een uitwerking van actuele kaders, waaronder de Mobiliteitsaanpak Tilburg (2016), Verstedelijkingsstrategie (2022), Parkeerstrategie (2022) en de Netwerkanalyse (2020). In het bestuursakkoord ‘Meer voor Elkaar’ (2022) is opgenomen dat voor het realiseren van de woningbouwopgave en voor een prettig en gezond verblijfsklimaat een mobiliteitstransitie noodzakelijk is met inzet op hoogwaardig openbaar vervoer voor de lange termijn.
Om Tilburg leefbaar en bereikbaar te houden, dient het aantal reizigers in 2040 met een factor 3-4 te zijn gegroeid ten opzichte van 2019. Om dat te bereiken, zet Tilburg op hoofdcorridors in op Bus Rapid Transit (BRT). Hier reizen inwoners en bezoekers snel en comfortabel over busbanen naar hun bestemming. Aanvullend op BRT worden sterke ontsluitende stads- en streeklijnen gehandhaafd. Een hoogfrequente stadslijn door de oude stad van noord naar zuid verbindt de Parkring, het Museumkwartier, Wagnerplein en mogelijk het ziekenhuis en te ontwikkelen transferia in Noord en Zuid. Tenslotte gaan reizigers voor de kleine vervoersbehoeften gebruik maken van flexibele, ondersteunende, toegankelijke diensten.
3.6.5 Netwerkanalyse, de auto-agenda Tilburg
De Omgevingsvisie uit 2015, de Mobiliteitsaanpak uit 2016 en TilburgNext uit 2017, sturen in combinatie met een mobiliteitstransitie en een toename van een fors aantal inwoners aan op stedelijke ontwikkeling die bijdraagt aan een vitale, economische sterke, inclusieve en mooie stad om in te wonen en werken. Dit geldt ook voor de binnenstad, dat als nieuw centrum toe moet naar meer bezoekers, meer inwoners en meer verblijfskwaliteit. Dit vergt echter ruimte en die is slechts beperkt beschikbaar.
Ten behoeve hiervan is de netwerkanlyse uitgevoerd en vastgesteld door de raad op 1 februari 2021.
In de netwerkanalyse is een betere benutting van de buitenring van de stad, voor vracht en doorgaand verkeer, door een optimalisering van deze routes, opgenomen. Daarnaast is vastgesteld dat de gehele cityring in een kwalitatieve en leefbare openbare ruimte geïntegreerd moet worden, met gegarandeerde bereikbaarheid van de binnenstad voor bewoners, bezoekers en bevoorrading. Hiervoor is op 4 oktober 2021 door de raad een aantal concrete, aanvullende, maatregelen vastgesteld die de hoeveelheid verkeer op de cityring in voldoende mate terugbrengt. Met deze aanpassingen wordt ook de naam “cityring” vervangen door een naam die de lading beter dekt en verwijst naar de parkeerroute en het gewenste groene karakter van de ring. De huidige werknaam hiervoor is “Parkring”.
3.6.6 Tilburg loopt!, de loopagenda Tilburg 2020-2023
Lopen draagt bij aan de doelen in het bestuursakkoord. Lopen maakt, zoals wetenschappelijk is bewezen, gezond en gelukkig. Lopen is inclusief, duurzaam en draagt bij aan de vitaliteit van onze inwoners.
Met dit doel is op 12 mei 2020 de loopagenda vastgesteld. Deze agenda geeft invulling aan het handvest voor lopen, het partnerschap van het platform ruimte voor lopen, de mobiliteitsaanpak 2040 en de mobiliteitsagenda 013. Bij de mobiliteitsaanpak 2040 horen uitvoeringsagenda's. In de loopagenda is het uitvoeringsprogramma voor de voetganger opgenomen.
De uitgangspunten die zijn vastgesteld gaan uit van volledige toegankelijkheid voor iedereen. Lopen maakt deel uit van elke verplaatsing ook die waarbij andere vervoerswijzen betrokken zijn. Het kan ook alleen een ommetje zijn. Er moet voor voetgangers een basiskwaliteit zijn, maar op plaatsen waar veel voetgangers komen moet dat een extra kwaliteitsimpuls krijgen.
3.6.7 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:
Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;
In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;
Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;
Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;
Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.
3.6.8 nota 'Parkeernormen Tilburg 2023'
Op 1 januari 2024 is de nota Parkeernormen Tilburg 2023 in werking getreden. In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2023' zijn de geactualiseerde parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd. Het doel van nota parkeernormen is om ervoor te zorgen dat de mobiliteit voor (toekomstige) bewoners, gebruikers, en bezoekers bij bouwontwikkelingen gefaciliteerd wordt, zodat de locatie toegankelijk is en ook in de toekomst bereikbaar blijft, zonder dat de extra mobiliteitsbehoefte wordt afgewenteld op de omgeving. Tegelijkertijd voorkomen we met de nota parkeernormen dat er te veel parkeerplaatsen worden aangelegd en er meer auto’s in de stad komen dan nodig is.
Omdat we het aantal toe te voegen autoparkeerplaatsen bij bouwontwikkelingen willen begrenzen, maar individuele initiatiefnemers niet altijd de mogelijkheid hebben om alternatieven voor parkeren goed en efficiënt te regelen, introduceren we naast het Parkeerfonds een Mobiliteitsfonds. Met dit fonds kunnen we bijvoorbeeld bijdragen aan het organiseren van een stadsbreed hoogwaardig én betaalbaar aanbod aan alternatieve vormen van mobiliteit, zoals deelmobiliteit of het inrichten van een gebiedsgerichte mobiliteitshubs met deelvoertuigen (zoals auto’s, fietsen en scooters).
Om te voorkomen dat nieuwe ontwikkelingen tot overlast leiden in de omgeving, plaatsen we deze ontwikkelingen op de BROP-lijst (Beperkt Recht Op Parkeerproduct). Hierin staan de afspraken over parkeervergunningen en -abonnementen. Het uitgangspunt is dat gebruikers (en bezoekers) van de nieuwe ontwikkeling niet in aanmerking komen voor een gemeentelijk product.
Bij iedere ontwikkeling bepalen we de normatieve parkeerbehoefte. Per functie wordt het normatieve aantal parkeerplaatsen van de ontwikkeling berekend. Dit gebeurt op basis van de parkeernorm per functie. Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik en de regeling 'oud voor nieuw'. Het uitgangspunt is dat deze parkeerbehoefte op eigen terrein wordt opgelost. In sommige gevallen is het wenselijk om minder parkeerplaatsen te maken. Met name binnenstedelijk, waar voldoende vervoersalternatieven zijn, kunnen we de parkeerbehoefte beïnvloeden. Daar hebben we ook de mogelijkheid in de vorm van betaald parkeren om de omgeving te beschermen tegen mogelijke parkeeroverlast. Een andere vorm om de parkeerbehoefte te beïnvloeden is het inzetten van deelmobiliteit. Het inzetten van deelauto’s en andere vormen van deelvervoer bij woonfuncties heeft alleen invloed op de parkeerbehoefte van bewoners.
In sommige gevallen is parkeren op eigen terrein niet mogelijk of niet wenselijk. In de nota parkeernormen 2023 zijn hiervoor verschillende vrijstellingsregels opgenomen.
Tenslotte is de richtlijn laadpunten bij nieuwbouw opgenomen. Deze richtlijn heeft als doel om in de pas te blijven met de opgave die voor ons ligt, namelijk het realiseren van afdoende laadvoorzieningen in de stad om elektrisch vervoer mogelijk te maken en houden.
Fietsparkeren
In de basis geldt dat fietsparkeervoorzieningen op eigen terrein worden gerealiseerd. Normen hiervoor zijn opgenomen in de Nota Parkeernormen 2023. Daarbij maken we onderscheid in de fietsparkeervoorziening voor vaste gebruikers en de fietsparkeervoorziening voor bezoekers. Vaste gebruikers parkeren hun fiets in een overdekte voorziening die afgesloten dan wel bewaakt is. Bezoekers parkeren hun fiets in een openbaar toegankelijke voorziening. De invulling van deze fietsparkeervoorzieningen is verschillend voor grondgebonden woningen en appartementen. Bij grondgebonden woningen is het uitgangspunt dat bezoekers hun fiets zonder hinder van het overige verkeer (voetgangers) nabij de woning kunnen stallen, bijvoorbeeld in de voor- of achtertuin of tegen de voorgevel. Bij appartementen stallen meerdere bezoekers op kleiner oppervlak, waardoor fietsparkeervoorzieningen als nietjes of rekken benodigd zijn.
3.6.9 Maatregelen in bestemmingsplan
Het plan bestaat uit 17 grondgebonden woningen en daarvoor worden er 22 parkeerplaatsen aangelegd op het eigen terrein. Het plan voldoet daarmee aan de parkeerbehoefte.
Wegenstructuur
De locatie Oud Lovenstraat ligt ten westen van Tilburg tussen de Enschotsebaan en de Bosscheweg in. De Oud Lovenstraat is een doodlopende straat voor het gemotoriseerd verkeer. Na perceel 2a gaat de rijbaan over in een tweerichtings fietspad. In de huidige situatie ontsluit de Oud Lovenstraat een beperkt aantal percelen. Op de Oud Lovenstraat rijdt, naast het fietsverkeer, enkel bestemmingsverkeer. Het gemotoriseerd verkeer kan de Oud Lovenstraat alleen bereiken via de Bosscheweg. De aansluiting Oud Lovenstraat met de Bosscheweg is geregeld met verkeerslichten.
Verkeerstoename
De toevoeging van programma levert extra verkeersbewegingen op. De gevolgen van deze toename van verkeer zijn doorgerekend door adviesbureau Goudappel (zie bijlage 17). De extra verkeersproductie als gevolg van de ontwikkeling bedraagt theoretisch ca. 150 mvt/etmaal. Deze toename kan verkeerskundig gezien door de bestaande infrastructuur worden afgewikkeld.
Fietsstructuur
De Oud Lovenstraat maakt onderdeel uit van het sternetfietsroutenetwerk. De sternetroutes zijn de hoofdwegen voor de fiets van de stad. De verbinding via de Oud Lovenstraat is een belangrijke schakel voor fietsers tussen Tilburg en Berkel Enschot. Omdat het aantal verkeerbewegingen beperkt blijft komt de bruikbaarheid en de verkeerveiligheid niet in het geding.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Milieueffectrapportage
4.2.1 Algemeen
Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een m.e.r. beoordeling opgesteld moet
worden. voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:
a. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;
b. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.
ad. a.
In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke
activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt
zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig. Dit project kan aangeduid
worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2). Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r.
beoordelingsplichtig indien het betreft een gebied met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of meer
dan 2000 woningen of meer dan 200.000 bruto vloeroppervlakte bevat. Gelet op het kleinschalige karakter van het plan in vergelijking met de plandrempels uit het Besluit m.e.r., de aard, omvang en locatie van het plan zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de milieutoets van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de overige paragrafen zijn opgenomen.
Er heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden (zie bijlage 2). Gebleken is dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van kenmerken en locatie van het plan die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen effecten optreden, dan wel dat deze effecten met mitigerende maatregelen worden beperkt, zodat voldaan wordt aan de geldende wet- en regelgeving.
Conclusie is dat er daarom geen aanleiding of noodzaak is voor het doorlopen van een formele m.e.r.-(beoordelings)procedure voor dit project.
ad b.
Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft
derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied
betreft Kampina en Oisterwijkse vennen op circa 2,5 kilometer van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.
Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling.
4.3 Milieuhinder bedrijven
Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
In het kader van Bedrijven en Milieuzonering is een aanvullend onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3). In dit onderzoek is inzichtelijk gemaakt met welke richtafstanden bij de invulling van het plan rekening moet worden gehouden. De omgeving van het plangebied is getypeerd als gemengd gebied.
Uit de uitgevoerde beoordeling blijkt dat de richtafstand van een bedrijfsperceel met bestemming ‘Bedrijventerrein - aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 4.1’ ten noorden van het plangebied reikt tot over de grens van het plangebied en de daarbinnen geprojecteerde woningen. Er is derhalve niet zonder meer sprake van voldoende ruimtelijke scheiding en een goed woon- en leefklimaat. Middels nadere positionering van de woonblokken aan de oostzijde van het plangebied is geborgd dat wel aan deze richtafstand kan worden voldaan. Daarmee is sprake van voldoende ruimtelijke scheiding.
Uit een nadere beschouwing van de planologische situatie blijkt dat aandacht moet zijn voor het milieuaspect geluid. Daarom heeft een nadere inventarisatie van (de milieudossiers van) de aanwezige bedrijven plaatsgevonden. Op basis hiervan blijkt dat de richtafstanden voor alle milieuaspecten, waaronder geluid, van alle aanwezige bedrijven op basis van de richtafstanden uit de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ niet tot aan de woningen reiken. Op basis hiervan is sprake van voldoende ruimtelijke scheiding.
Geitenmoratorium
In juni 2017 heeft de Provincie een geitenmoratorium (voor geitenhouderijen met meer dan 50 geiten) opgenomen in de Verordening ruimte. Dit betekent dat geitenhouderijen hun dierenverblijven niet mogen uitbreiden en er geen nieuwe geitenhouderijen mogen worden opgericht. Aanleiding hiervoor was het RIVM-onderzoek "Veehouderij en gezondheid Omwonenden- aanvullende studies" (VGO2). Uit dit onderzoek blijkt dat mensen die binnen 2 kilometer van een geitenhouderij wonen een verhoogde kans op longontsteking hebben. De oorzaak van dit verhoogde risico op longontsteking is niet bekend en wordt op dit moment in opdracht van het Rijk nader onderzocht door het RIVM.
De provinciale verordening regelt alleen de situatie gezien vanuit de positie van geitenboeren (voor hen geldt namelijk dat verbod). Echter, bij het opstellen van ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) moet ook aan de zgn. omgekeerde werking worden getoetst. Hiervoor heeft het college op d.d. 14 mei 2019 de beleidslijn geitenmoratorium in ruimtelijke plannen vastgesteld. Dit houdt in dat:
wooninitiatieven binnen stedelijk gebied (zgn. inbreidingslocaties) zonder meer worden toegestaan;
kleine woningbouwinitiatieven buiten de bebouwde kom worden toegestaan met een maximum van 5 Ruimte voor Ruimte-woningen in ruil voor het inleveren van vergunde fosfaatrechten binnen de gemeentelijke grenzen;
met initiatiefnemers worden afspraken gemaakt om potentiële bewoners van nieuwe woningen binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij te informeren over de gezondheidsrisico's;
nieuwe initiatieven met de planologische bestemmingen kinderdagverblijf, verzorgingshuis, verpleeghuis en zorgwoning niet worden toegestaan binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij;
de overige initiatieven waarvoor een ruimtelijke afweging nodig is en niet passen in bovenstaande criteria worden voorgelegd aan de GGD voor screening van de gezondheidsrisico's.
Wanneer nieuwe onderzoeken tot andere inzichten over gezondheidsrisico's in relatie tot geitenhouderijen leiden zal een nieuw beleidsvoorstel worden gedaan.
De planlocatie is niet gelegen binnen 2 kilometer van een geitenhouderij. Daarmee is het geitenmoratorium niet van toepassing voor de voorgenomen planontwikkeling.
4.4 Externe veiligheid
4.4.1 Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.
De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.
Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".
4.4.2 Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.
In de bij dit plan gevoegde “Quickscan Externe Veiligheid, met rapportnummer 20220509-TIL076-RAP-EV 2.0
d.d. 9 mei 2022” (zie bijlage 4) zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de rijksweg A58, de spoorlijn Tilburg – Vught, de spoorlijn Tilburg – Boxtel en een hogedruk aardgasleiding (Z-522-01). De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de het rapport “Verantwoording hoogte groepsrisico, met rapportnummer 20231005-TIL076-NOT-VGR 4.0 d.d. 5 oktober 2023” (zie bijlage 5). Er is een groepsrisicoberekening uitgevoerd voor de buisleiding en het spoor door Kragten getiteld “Externe veiligheid buisleidingen, met rapportnummer 20231005-TIL076-RAP-CAR 3.0, d.d. 5 oktober 2023” (zie bijlage 6) en “Externe veiligheid spoor, met rapportnummer 20231005-TIL076-RAP-RBM 4.0, d.d. 5 oktober 2023” (zie bijlage 7). Deze QRA’s zijn (na advies van de brandweer) op 21 april 2023 goedgekeurd door de beleidsadviseur gezonde leefomgeving van gemeente Tilburg.
4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid
In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een transportasgebied (zone II). Binnen zone II van een transportasgebied gelden de volgende voorwaarden:
Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.
4.4.4 Conclusie en restrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de rijksweg A58, de spoorlijn Tilburg – Vught, de spoorpijn Tilburg – Boxtel en een hogedruk aardgasleiding (Z-522-01). Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde bijlage 5 “Verantwoording hoogte groepsrisico, met rapportnummer 20231005-TIL076-NOT-VGR 4.0 d.d. 5 oktober 2023”. De brandweer Midden -en West Brabant heeft in diverse stadia advies uitgebracht en het laatste advies is uitgebracht op 20 april 2023. De relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.
Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:
De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar van risicobronnen in de omgeving van het plangebied vormt geen belemmering voor het initiatief;
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot een significante toename van het groepsrisico van één of meerdere risicobronnen in de omgeving van het plangebied;
De bereikbaarheid van het plangebied is met in acht neming van een aantal punten (zie de beoordeling van 21 april 2023) goed;
Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Atlas van de Leefomgeving en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit;
Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings- en alarmeringssysteem), dit (en daarnaast NL-Alert) biedt de mogelijkheid de aanwezigen in het gebied tijdig te waarschuwen;
De aanwezigen kunnen het plangebied goed ontvluchten;
Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Bij mechanische ventilatie heeft het de voorkeur dat deze in de meterkast kan worden uitgezet. Hiermee is langdurig verblijf inpandig bij een toxische wolk mogelijk;
De brandweer voldoet aan de opkomsttijd conform het dekkings- en spreidingsplan.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
4.5 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
4.6 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
4.6.1 Wegverkeerlawaai
De nieuwe woningen worden gerealiseerd binnen wegen zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de Wgh ("zones langs wegen") respectievelijk hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer:
• Bosscheweg;
• Enschotsebaan.
Ingevolge de Wgh geldt voor nieuwe woningen een voorkeurgrenswaarde van 48 dB. Voor de oprichting van de nieuwe woningen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 8) en heeft een toetsing aan de normen uit de Wgh plaatsgevonden.
De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai als gevolg van de Bosschebaan wordt niet overschreden. Als gevolg van de Enschotsebaan wordt de voorkeursgrenswaarde vanwege wegverkeer met maximaal 2 dB overschreden voor 5 woningen in het plan. Vanwege deze overschrijding dient een Hogere Waardenbesluit genomen te worden (zie bijlage 9). Gezien de beperkte overschrijding zijn voor wegverkeerslawaai geen aanvullende (isolatie)maatregelen nodig.
4.6.2 Railverkeerlawaai
Binnen het plangebied zijn geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-'s-Hertogenbosch. Het betreft 17 woningen. Voor deze geluidgevoelige bestemmingen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 8) en heeft een toetsing plaatsgevonden aan de normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat voor alle gevels van alle woningen in het plan de voorkeursgrenswaarde (55 dB) als gevolg van railverkeerslawaai wordt overschreden. De maximaal berekende geluidbelasting bedraagt 72 dB. In overeenstemming met het gemeentelijk Hogere Waardenbeleid zijn aanvullende maatregelen benodigd om realisatie van woningen op deze hooggeluidbelaste locatie mogelijk te maken. Deze maatregelen zijn onderzocht en staan in het akoestisch onderzoek.
De gemeente Tilburg eist bij een hogere waarde van meer dan 60 dB railverkeerslawaai, dat de gecumuleerde geluidbelasting Lden op de geluidluwe gevel en buitenruimte niet meer mag bedragen dan 55 dB waarbij op elke verdieping met verblijfsruimten, tenminste één verblijfsruimte (bij voorkeur slaapkamer) aan de geluidluwe gevel dient te liggen.
De noordwest gevels (aan het spoor) van alle kavels en de zijgevels van een drietal kavels dienen vanwege de hoge railverkeersbelasting (> 68 dB) volledig als dove gevel te worden uitgevoerd. Een dove gevel houdt in basis in dat er geen te openen geveldelen aanwezig mogen zijn. Indien aan deze gevels verblijfsruimten zijn gelegen die een spuivoorziening dienen te hebben, kunnen bij deze verblijfsruimten zogenaamde Harbour Fensters toegepast. Dit is een gelijkwaardige oplossing van 2 achter elkaar geplaatste kozijnen met beglazing. Het buitenste kozijn met beglazing fungeert hierbij als gebouwgebonden geluidscherm waarmee een reductie van minimaal circa 6 dB op het achterliggende daadwerkelijke raam van de verblijfsruimte bereikt wordt. De geluidbelasting op het daadwerkelijke raam van de verblijfsruimte is hierdoor lager dan de maximaal te ontheffen waarde van 68 dB.
De geluidbelasting vanwege het railverkeer is hoger dan 60 dB, waardoor alle woningen moeten
Beschikken over een geluidluwe gevel en buitenruimte. Door tegen de zuidoost gevel een overdekte, afsluitbare buitenruimte te creëren die het geluid tegenhoudt, kan elke woonfunctie voorzien worden van een geluidluwe gevel en geluidluwe buitenruimte. Deze ruimte dient buiten de thermische schil van de woning te liggen, en voorzien te zijn van permanente ventilatievoorzieningen om te kunnen voldoen aan de eisen van een buitenruimte.
Daarnaast dient bij de vergunningaanvraag een aanvullend onderzoek gevelisolatie aangeleverd te worden, waarin wordt aangetoond dat de hierboven genoemde oplossingsrichting in combinatie met de bouwkundige constructie van de woningen leidt tot voldoende gevelisolatie om te kunnen voldoen aan de eisen t.a.v. het binnenniveau (33 dB) conform het vigerend bouwbesluit.
Bovenstaande aanvullende eisen dienen te worden geborgd in de vergunning.
Voor deze geluidgevoelige bestemmingen dient het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde-besluit te nemen. Dit besluit is bij dit bestemmingsplan gevoegd.
4.6.3 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing. Over een deel van het plangebied ligt de wettelijke geluidzone vanwege industrieterrein Loven. De nieuwe woningen zijn niet gelegen binnen deze wettelijke geluidzone. In het kader van Bedrijven en Milieuzonering is onderzoek gedaan naar de geluidbelasting vanwege de bedrijven op industrieterrein Loven. Geconcludeerd wordt dat industrielawaai geen belemmering vormt voor de nieuwbouw.
4.6.4 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
4.6.5 Stiltegebied attentiezone
Het plangebied is niet gelegen binnen een stiltegebied of binnen de attentiezone van een stiltegebied.
4.6.6 Trillingen
Het plangebied ligt binnen het “aandachtsgebied” van 100 meter gezien vanaf het spoor. Dit betekent dat trillinghinder niet uit te sluiten is. Om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen is een trillingonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 10). Uit de resultaten van dit onderzoek moet blijken dat het nieuwe bouwwerk voor de functie wonen voldoet aan de streefwaarden voor een nieuwe situatie zoals bedoeld in tabel 2 van de Richtlijn deel B van Stichting Bouwresearch. Indien niet voldaan kan worden aan de streefwaarden voor een nieuwe situatie en er sprake is van bijzondere omstandigheden biedt de voorwaardelijke verplichting de mogelijkheid om incidenteel gemotiveerd af te wijken op basis van een bestuurlijke afweging. Ernstige hinder dient hierbij te allen tijde te worden voorkomen.
Op basis van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat de bodemtrillingen zodanig zijn dat
ter plaatse van de kortstbij gelegen nieuwbouwwoningen er sprake is van een overschrijding van
de norm, geldig voor de nachtperiode van 0,2. Dit komt overeen met een overschrijding van het toegestane snelheidsniveau van 3 dB.
Deze hoogfrequente bodemtrilling is zodanig dat deze wordt gedempt door de fundering en de
vloervelden. Hierdoor kan bij juiste materialisering/ontwerp deze overschrijding teniet worden gedaan.
Aanbevolen wordt daarom om bij de bouw van de woningen breedplaatvoeren van beton met een overspanning van ca. 7 meter toe te passen. Dit dient in de vergunning (Wabo, onderdeel bouwen) geborgd te worden. Tevens wordt aanbevolen om ná de realisatie van de woningen een controlemeting uit voeren om vast te stellen of en in hoeverre de geprognosticeerde waarden overeenkomen met de werkelijkheid.
4.7 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van 17 woningen. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Er zijn geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.
4.8 Geur
4.8.1 Industriële geurhinder
Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.
Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen te worden aangesloten.
Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.
In het kader van Bedrijven en Milieuzonering is een inventarisatie gemaakt van omliggende bedrijven en bijbehorende richtafstanden en milieu-impact. Op industrieterrein Loven bevindt zich een bedrijf (vleesverwerkende industrie) met een relevante geuremissie. Het plangebied ligt buiten de richtafstand van dit bedrijf. Daarnaast is bekend dat dit bedrijf reeds aanvullende maatregelen zijn getroffen om de geuremissie te beperken. Op basis van recente controles door de omgevingsdienst is gebleken dat het bedrijf aan alle wettelijke eisen voldoet. Industriële geur vormt daarmee geen belemmering voor dit plan.
4.8.2 Agrarische geurhinder
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen agrarische bedrijven met een relevante geuremissie. Agrarische geur vormt daarmee geen beperking voor dit plan.
4.9 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740, dat niet ouder is dan 5 jaar.
Er is een bodemonderzoek aangeleverd door de aanvrager van de bestemmingsplanwijziging:
Verkennend bodemonderzoek Oud Lovenstraat, Lankelma Geotechniek Zuid BV, kenmerk 2202518, d.d. 5 december 2022 (zie bijlage 11).
In het bodemonderzoek zijn geen verhoogde gehalten in grond- en grondwater aangetoond. Bij de gemeente zijn bodemonderzoeken bekend van de directe omgeving van het bestemmingsplangebied. Aandachtspunten daarbij vormen enkele grondwaterverontreinigingen in het diepere grondwater waarvan de bronnen ter plaatse van de Kaptein Grantstraat en de Lovense Kanaaldijk liggen.
Conclusie
In het uitgevoerde bodemonderzoek is de bodemkwaliteit ter plaatse voldoende in beeld gebracht. De resultaten vormen geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging. Het bodemonderzoek kan worden gebruikt bij de nog in te dienen aanvraag omgevingsvergunning voor de bouwplannen. Wel vormen de grondwaterverontreinigingen in de nabije omgeving mogelijk belemmeringen voor de voorgenomen bouwactiviteiten als hiervoor bemaling noodzakelijk is. In dat geval moet er wellicht in overleg met het bevoegd gezag (OMWB) een melding worden verricht voorafgaand aan de activiteiten. De verontreinigingen vormen geen risico’s voor het toekomstig gebruik “wonen met tuin”. Wel kunnen er beperkingen gelden voor het gebruik van grondwater.
4.10 Natuur en ecologie
4.10.1 Wettelijke kaders
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep", Dienst Regelingen, 2009. Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn)
Overige inheemse broedvogels
Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn
Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling (de algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant)
Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening provincie Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
4.10.2 Puntensysteem natuurinclusief bouwen
Verstedelijking zorgt wereldwijd voor een uitbreiding en een verdichting van het stedelijke gebied. In veel steden leidt dit tot een verlies aan biodiversiteit. Ook de opgave voor de energietransitie kan een bedreiging voor de natuur vormen. Natuur- en groeninclusief bouwen helpt om de stad prettig en de inwoners gezond te houden. Om het creëren van groene elementen in de stad te stimuleren is het puntensysteem ontwikkeld. Het systeem gaat uit van een lijst met groen- en natuurinclusieve maatregelen, waarbij elke maatregel een bepaald aantal punten waard is. Om te bepalen hoeveel van deze maatregelen genomen moeten worden bij de uitvoering van een bouwproject moet per project een te behalen puntenscore berekend worden.
4.10.3 Gebiedsontheffing gebouwbewonende soorten
Met de Tilburgse gebiedsontheffing gebouwbewonende vleermuizen en broedvogels worden de procedures in het kader van de Wet natuurbescherming en de Wabo vereenvoudigd. Om de gebiedsontheffing te kunnen toepassen zijn soortenmanagementplannen (SMP) opgesteld en worden de verblijfplaatsen van gebouwbewonende soorten in kaart gebracht. De gebiedsontheffing en bijbehorende SMP’s zijn erop gericht de instandhouding van gebouwbewonende vleermuizen en vogels te waarborgen. Dat wil zeggen dat bij elk project (zowel van derden als van de gemeente) preventieve maatregelen worden genomen, gericht op het behouden en verbeteren van het aanbod van verblijfplaatsen. Alle projecten (van de gemeente en van derden) die onder de werking van de SMP vallen, kunnen profiteren van de gebiedsontheffing. Dit betekent dat voor deze projecten geen afzonderlijke ontheffing nodig is.
4.10.4 Analyse plangebied
Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Kampina & Oisterwijkse Vennen op ongeveer 2,5 kilometer afstand. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten. Ook effecten door stikstofdepositie kunnen op basis van de uitgevoerde AERIUS-berekening worden uitgesloten (zie bijlage 12 en 13). Hierbij is wel als voorwaarde gesteld dat er tijdens de werkzaamheden het gebruik van AdBlue wordt toegepast.
Natuurbescherming in Interim Omgevingsverordening
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op circa 690 meter en 1,1 kilometer van het plangebied. Het betreffen hier de Ecologische verbindingszone van het Wilhelminakanaal en het gebied Moerenburg. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 3.16 van de Interim Omgevingsverordening, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten. Er is geen effect op het Natuurnetwerk Brabant.
Soortenbescherming
Op 31 oktober 2022 is er een quickscan naar flora en fauna uitgevoerd (zie bijlage 14), waarbij het gehele plangebied en de directe omgeving is onderzocht. Het te bebouwen perceel bestaat uit een open grasveld waarop een stal is gelegen. Er zijn verder geen landschapselementen die fungeren als vliegroute of schuil- of verblijflocatie. Tijdens het veldbezoek zijn geen sporen van marterachtigen waargenomen, zowel in de stal als in het veld. Omdat er geen landschapselementen aanwezig zijn, kunnen verblijfplaatsen van zoogdieren hierin worden uitgesloten. Ook zijn er geen vliegroutes van vleermuizen aanwezig op het perceel.
Ondanks de afwezigheid van landschapselementen, kan het omliggende gebied wel van belang zijn voor grondgebonden zoogdieren en vleermuizen. Om de functionaliteit van het omliggende gebied te garanderen zal bij de uitvoering van het plan rekening gehouden moeten worden met verstorende effecten. Het plangebied zelf kan dienst doen als foerageergebied voor vleermuizen. Doordat er in de toekomstige situatie meer divers groen aanwezig zal zijn en er rekening gehouden zal worden met de verlichting zal de functionaliteit als foerageergebied naar verwachting toenemen.
In de directe omgeving van het plangebied zijn beplantingen aanwezig waar vogels in kunnen nestelen. Het gaat daarbij om vogelsoorten waarvan de nesten uitsluitend gedurende de broed- en nestperiode beschermd zijn. Vaste, jaarrond beschermde nesten zoals roofvogel- en roekennesten zijn niet aanwezig. Voor aanvang van de werkzaamheden zal gecontroleerd moeten worden op broedvogels. Bij aanwezigheid van broedvogels zal een verstoringsvrije afstand in acht genomen moeten worden of zullen de werkzaamheden moeten worden uitgesteld. De periode van 15 maart tot 15 juli wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. De Wet Natuurbescherming kent echter geen standaardperiode voor het broedseizoen, het gaat erom of er een broedgeval is. De genoemde periode kan daarom slechts als vuistregel worden gehanteerd. De aanwezigheid van andere strenger beschermde plant- en diersoorten is op basis van habitatvoorkeur en algemene verspreidingsgegevens (NDFF) met voldoende zekerheid uit te sluiten. Hooguit zijn in het gebied soorten te verwachten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen, zoals huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, mol, gewone pad, bruine kikker etc. Tenslotte is voor alle soorten de wettelijke zorgplicht voor flora en fauna van kracht. In het kader van de zorgplicht zijn echter geen specifieke voorzorgsmaatregelen verbonden aan dit plan.
Conclusie
Vanuit de gebiedsbescherming zijn er geen belemmeringen om het plan uit te voeren, mits er bij de mobiele bronnen van het in te zetten machinepark AdBlue wordt toegepast.
Met betrekking tot de soortenbescherming zal men in het ontwerp rekening moeten houden met de aangrenzende gebieden en aanwezige natuurwaarden. Hier is in het huidige ontwerp rekening mee gehouden door een robuuste afscherming van houtige planten toe te passen en rekening te houden met de toe te passen verlichting. Tot slot dient verstoring van broedende vogels in de directe omgeving voorkomen te worden, door nesten van deze soorten binnen de verstoringsgrenzen uit te sluiten, te werken buiten het broedseizoen of de werkzaamheden af te schermen.
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Programma Water en Riolering 2020 - 2023
Het Programma Water en Riolering (PWR) is een beleidsplan dat op hoofdlijnen de invulling van de
gemeentelijke watertaken weergeeft. Door middel van het PWR wordt vastgelegd wat de gemeente wil
bereiken en wat de rolverdeling is tussen overheid, bewoners en bedrijven ten aanzien van stedelijk
afvalwater, hemelwater en grondwater. Gemeenten zijn volgens de Wet milieubeheer verplicht een plan op te
stellen waarin de zorgplichten worden uitgewerkt. De Wet milieubeheer schrijft geen geldigheidsduur voor,
hierin zijn gemeenten vrij. Het is wel gebruikelijk om het rioleringsplan periodiek te herzien. Het PWR is tevens
de basis voor de gemeentelijke rioolheffing.
Eén van de doelstellingen in het PWR is om het water- en rioleringssysteem toekomstbestendig te maken.
Door klimaatverandering krijgen we te maken met zwaardere buien, een toename van warme dagen,
langdurige perioden van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Deze verandering stelt nieuwe eisen
aan het watersysteem, de waterketen en de omgeving. Als we droge voeten en een leefbare omgeving willen
behouden, moet iedereen hier een steentje aan bijdragen.
Om het water- en rioleringssysteem toekomstbestendig te houden is een regenwateropgave geïntroduceerd
voor vervanging van verhard oppervlak en hanteren we nieuwe ondergrenzen bij toename van het verhard
oppervlak. De regenwateropgave verplicht tot het aanbrengen van regenwaterberging en is in lijn met de
wateropgave die de waterbeheerder oplegt. Op dit moment is dat 60 mm. De opgave heeft als doel het
verwerken van extreme neerslaghoeveelheden om de kans op wateroverlast nu en in de toekomst te
beperken.
<50 m2: geen regenwateropgave
50 m2 - 150 m2:
indien niet vergunningplichting: geen regenwateropgave
indien wel vergunningplichting: regenwateropgave volgens tabel 1
>150 m2: regenwateropgave volgens tabel 1
Tabel 1 - regenwateropgave
De opgave is voor de gebieden Blaak en Reeshof kleiner omdat deze gebieden, vanwege de ruim opgezette
waterstructuur, al klimaatbestendig zijn ingericht. De opgave van 10 mm heeft als doel om het water van de
kleine buien af te vangen en toe te voegen aan de grondwatervoorraad.
5.2 Bestaand watersysteem
De belangrijkste kenmerken van het gebied en het perceel zijn weergegeven in tabel 1. Het te ontwikkelen perceel is in de bestaande situatie in gebruik als grasland en onverhard.
Kenmerk |
In plangebied |
Stroomgebied |
ZandLeij |
Waterbeheerders |
Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel Oppervlaktewater: waterschap De Dommel |
Bruto oppervlakte |
Totaal: 4.597 m2 |
Terreinhoogte |
Tussen NAP+12,7 m en NAP+12,5 m |
Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) |
ca. NAP+11,6 m aflopend richting oosten |
Ontwateringdiepte |
0,9 à 1,1 m |
Bodem |
sterkzandige leemlenzen dikker dan 1 meter |
Riolering |
Gemengd rioolstelsel (Aandacht vanuit RUV om te onderzoeken naar de aansluiting) |
Afkoppelgebied |
Niet van toepassing |
Oppervlaktewater |
Geen belangrijke oppervlaktewateren in de buurt. Wel droogvallende sloten bij lage grondwaterstand. |
Keur beschermde gebieden |
Niet van toepassing |
Tabel 1: Gebiedskenmerken
5.3 Beleidskader
Het vastgestelde beleid is te vinden bij onderstaande documenten. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van het verleden heeft te maken met hogere normen voor het watersysteem en het moeten rekening houden met de klimaatontwikkeling.
Programma Water en Riolering (PWR) 2020-2023
Uitvoeringsagenda klimaatadaptatie (Koel Tilburg)
5.4 Duurzaam watersysteem
Randvoorwaarden watersysteem:
zowel inpandig als terreinriolering is een gescheiden watersysteem;
zo min mogelijk verharding aanleggen, hittestress;
verplichte waterbergingsopgave wordt in eigen terrein gerealiseerd, met een minimale inhoud van 60 l/m² aangekoppeld afwaterende oppervlakken;
technische oplossing voor de waterberging bij voorkeur een bovengrondse voorziening, bijvoorbeeld een wadi. Ondergrondse oplossingen zijn ongewenst;
bergen in groene daken is een mogelijkheid. De bergingscapaciteit ervan kan afgetrokken worden van de bergingsopgave;
keuze van terrein- en vloerhoogte is v.r.v. de eigenaar. Gemeente adviseert vloerhoogten minimaal 20 cm boven de hoogste punt in openbare ruimte i.v.m. risico op wateroverlast bij extreme neerslag, aangezien de locatie een verhoogd risico heeft op wateroverlast;
geen drainage dieper aanleggen dan GHG grondwater.
Randvoorwaarden klimaatadaptatie:
hitte: ontwerp moet insteken op verbetering t.o.v. heden. Streef naar minimaal 30% van terrein waar geen bebouwing is, groen in te richten zodat schaduw door groen (bomen) in de heetste moment van de dag na 5 jaar groei, bij normale groeiomstandigheden. Positionering en oriëntatie van bomen afstemmen op standplaats van gebouw en (buiten)verblijfruimtes. Vooral aandacht voor het binnenterrein.
Hierbij de algemene uitgangspunten voor de (her)ontwikkeling, in de geest van het vigerende waterbeleid in PWR:
het watersysteem wordt ontworpen in samenhang (integraal) met de overige opgaven van het plangebied en kan effectief beheerd worden.
in het ontwerpproces van de bouwmassa’s en het stedenbouwkundige ontwerp (incl. openbare ruimte) wordt een water-robuust en klimaatbestendig plan neergezet.
water-robuust: het nieuwe gebied moet bestendig zijn tegen wateroverlast bij extreme neerslag.
klimaatbestendig: het nieuwe gebied moet verdroging en het ontstaan van excessieve hitte zoveel mogelijk voorkomen.
‘water’ is een positief onderdeel van het plan, dat via slimme combinaties met ‘groen’ een belangrijke bijdrage heeft aan de kwaliteit van het plangebied.
de woningen, gebouwen en de openbare ruimte zijn bestand tegen weerextremen.
in het wettelijk verplichte proces van de watertoets (sectoraal) worden de integrale afwegingen vanuit de waterbelangen onderbouwd en omschreven. Er wordt aannemelijk gemaakt dat er voldoende ruimte beschikbaar is voor een water-robuust en klimaatbestendig watersysteem.
Toepassing van deze principes op het plan en enkele technische aspecten:
Hydrologisch positief watersysteem: de plandelen waarvan de regenwaterafvoer gekoppeld is op de bestaande gemengde riolering worden bij de nieuwe plannen ontkoppeld en dan aangekoppeld op de aan te leggen infiltrerende waterberging.
Gebiedseigen water wordt vastgehouden: Aan de hand van de maatgevende grondwaterstanden (GHG 11.6+) is de ontwateringdiepte bij de Oud Lovenstraat voldoende. Verlaging van het grondwater is niet toegestaan (geen drainage).
Bouwdelen onder het maaiveld dienen water- en vochtdicht te zijn. Verlagingen van het maaiveld voor bijvoorbeeld half-verdiepte inrichtingen moet rekening houden met dat het grondwater jaarlijks gedurende een periode het GHG mag overschrijden en dan ongewenste vochtigheid, kwel en onstabiliteit van het grondpakket onder het maaiveld.
Voldoende infiltrerende waterberging: de verplichte waterbergingsopgave is minimaal;
Nieuwe af te wateren oppervlakken: 60 mm (l/m2) o.b.v. de uit het inrichtingsplan nieuwe verharde terreinoppervlakken, plus de in bestemmingsplan maximaal toegestaan dakoppervlakken.
Regenwater
In het programma Water en riolering van de gemeente Tilburg is vastgelegd dat voor nieuwe en vervangende verharding een waterberging voor 60 mm, oftewel 60 l/m2 afvoerende oppervlak in de nieuwe situatie. In het plangebied is voldoende ruimte om de voorziening voor de waterberging aan te leggen.
Het regenwater dat op de openbare weg valt wordt verzameld met riolering. Hierop mag geen hemelwater ondergronds op aan gesloten worden vanuit het plan/project.
De Oud Lovenstraat komt niet direct voor als een locatie met water op straat bij een hevige bui. Op de enkele percelen zelf komt uit de water op straat modellen wel water voor. Hierdoor is er kans op wateroverlast op deze locatie.(zie afbeelding 5). Door op eigen terrein 60 mm berging te voorzien voor elke verharde vierkante meter levert een bijdrage op aan het verminderen van water op straat (vooral op het perceel zelf). Hieronder is een berekening opgenomen waaruit blijkt dat er een waterberging aangelegd dient te worden van 92,4 m3.
In directe omgeving is geen oppervlaktewater dat in beheer is van het Waterschap De Dommel. Er is niet direct aan de percelen oppervlaktewater. Zie afbeelding 6.
Afbeelding 6: Locatie plangebied, Legger oppervlaktewater Waterschap De dommel
Riolering
In het plan dient hemelwater en vuilwater gescheiden aangelegd te worden (inpandig alsook buiten de panden), geen vermenging van water. Hemelwater op eigen terrein verwerken zoals hierboven reeds opgesomd. Het vuilwater zal middels een aanvraag rioolhuisaansluiting aangesloten worden op de gemeentelijke riolering.
Er is aandacht nodig voor de bestaande riolering in de Oud Lovenstraat. Het huidige plan kan hier niet op aan sluiten.
Matrix advies water en klimaat ihkv IDO
Aspect |
Analyse |
Advies |
Plan(locatie)
|
Groen opgezet plan, waarbij vooral rode en grijze gecombineerd worden met een ruime groene invulling. Het plan lijkt voldoende rekening te houden met deze (wettelijke) opgaven. |
De invulling van het plan zoals geschetst is groen opgezet en zal hittestress verminderen. |
Grondwater
|
Uit de tekening is niet op te maken of er een kelder wordt gerealiseerd. Indien deze tocht komt dan geldt het onderstaande: Laag gelegen bouwdelen / (een deel van) het terrein is voorgesteld onder het huidige maaiveld. Daardoor zijn die ruimtes onder de invloed van grondwaterstanden en/of bodemvocht. Dat tast de wettelijke plicht mogelijk aan t.a.v. grondwateroverlast. Afvoer van grondwater t.b.v. voldoende drooglegging is uitgesloten. |
Opgave Bouwdelen / terreindelen onder maaiveld water- en vochtdicht gebouwd / aangelegd worden.
Drainage onder maatgevende grondwaterstanden (gemiddelde hoogste grondwaterstand) is niet toegestaan |
Regenwater
|
Het huidige beleid is gericht op positief hydrologisch ontwikkelen. Daaruit vloeit de bergingsopgave van minimaal 60 mm (oftewel l/m2 aangesloten afwaterende oppervlakte: dak en verharde terreinen) De waterberging moet in eigen terrein aangelegd worden, voor de aansluiting op het gemeentelijke afwateringssysteem. |
Opgave van 60 mm (l/m2) stellen. Bij de uitwerking van het plan t.b.v. omgevingsplanwijziging / -vergunning moet een haalbare waterberging opgenomen worden. Bij voorkeur een waterberging bovengronds, zoals bv. wadi’s.
|
Afvalwater
|
In deze fase van de ontwikkeling is alleen van belang te weten dat er geen onhaalbare aansluiting op de bestaande riolering wordt verwacht. |
De aansluitmogelijkheden moeten in overleg met de beheerder bekeken worden bij de uitwerking. |
Risico wateroverlast |
De locatie heeft een minder verhoogd risico voor overlast door water op straat bij extreme neerslag. |
De keuze van terrein- en vloerpeilen moet rekening houden met voldoende bescherming tegen waterdieptes in de omgeving |
Klimaatadaptatie
|
Het plan houdt rekening met de groenopgave. De kwaliteit van de leefomgeving is gewenst en bij zeer warm weer, kunnen bewoners / gebruikers overlast hebben van overmatige hitte. (zie afbeelding 4 voor huidige hittestress, de nieuwe situatie is veel beter met minder verharding.) |
De gemeente heeft de ‘Uitvoeringsagenda klimaatadaptatie Koel Tilburg’ vastgesteld. Daarin is te vinden hoe het beter kan. G:\TBRUI\Beleid_Wetten\Water\Klimaatadaptatie (vastgesteld in juni 2020)
|
Hittestress |
Het plan houdt rekening met de groenopgave voor zover ik deze uit de meegeleverde bestanden kan halen. De kwaliteit van de leefomgeving is minder dan gewenst en bij zeer warm weer, kunnen bewoners / gebruikers overlast hebben van overmatige hitte. (zie afbeelding 4 voor huidige hittestress, de nieuwe situatie is niet veel beter met weinig groen.) |
Tegen overmatige hitte: zoveel mogelijk behoud van bestaande bomen en streef naar minimaal 30% schaduw in terrein, waar geen bebouwing is. En dit te doen bij voorkeur door schaduw-gevend groen (bomen) te realiseren. Positionering en oriëntatie van bomen graag afstemmen op standplaats van gebouw en (buiten)verblijfruimtes. |
Hydrologie |
Men dient via een BHO Bodem Hydrologisch Onderzoek aan te tonen dat men het plan kan uitvoeren op het gebied van water bergen en infiltreren op het perceel zelf. |
Er is voldoende ruimte in het plangebied om de voorziening aan te leggen. |
Overige
|
Op AHN-Viewer is de sloot goed herkenbaar. Ook het dieper gelegen gedeelte aan de overzijde van het fietspad is goed zichtbaar. De weg/fietspad (b)lijkt bol te liggen waarbij water naar beide bermen stroomt. Aan de zijde van de ontwikkeling is dit dus opgevangen door de zaksloot. Indien de ontwikkeling wordt uitgevoerd zal hier dus een oplossing voor gevonden moeten worden, immers, de nieuwe woningen komen met de voorzijde vrij direct aan de straat te staan. In het plan moet hiervoor dus iets worden geregeld. |
In overleg met RUV een oplossing zoeken in het plan om in de toekomst wateroverlast te voorkomen. |
5.5 Watertoets
De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is beperkt. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het PWR 2020-2023. Conform deze aanpak kan het watertoets-proces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Opzet planregels
6.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
6.2 Standaard plansystematiek
6.2.1 Bouwvlak en erf
De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit plan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.
Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding. In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten. Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).
6.2.2 Bouwdiepte
De bouwdiepte is gerelateerd aan de dieptemaat van het betreffende bouwblok c.q. de bouwstrook. De Tilburgse standaardbouwdiepte bedraagt voor woningen 12 meter. In specifieke - bijvoorbeeld historisch zo gegroeide situaties - kan hiervan worden afgeweken.
6.2.3 Bouwhoogte
De volgende gebiedstypen worden onderscheiden, waarbij het onderscheid wordt gevormd door een verschillende maximale bouwhoogte:
structuurvisie Linten oude stad, onderverdeeld in:
bedrijvige linten;
rustige linten;
hoofdstructuur nieuwe gebieden;
overige gebieden.
Ingevolge de 'Structuurvisie Linten in de oude stad' is, zowel binnen bedrijvige linten als rustige linten, de maximaal toelaatbare hoogte 11m. Langs de 'Hoofdstructuur nieuwe gebieden' is een bouwhoogte van maximaal 15m toelaatbaar, terwijl in de overige gebieden maximaal 10m is toegestaan. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. Een omgevingsvergunning voor het afwijken van de regels ten behoeve van een hogere bouwhoogte is vaak mogelijk voor specifieke constructies.
6.2.4 Goothoogte
De toegelaten hoogte is in het algemeen gerelateerd aan de afstand tot de meest nabije gevels. In de meeste gevallen komt dit neer op een goothoogte die gelijk is aan de bouwhoogte. In de regels wordt de goothoogte dan ook meestal gelijk gesteld aan de bouwhoogte, tenzij op de verbeelding met een maatvoeringsaanduiding een andere goothoogte wordt weergegeven. Bij afwijkende woningtypes en in bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd.
6.2.5 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor woningen in stedelijk gebied:
oppervlakte:
20m2 indien erf kleiner is dan 50m2;
40% van erf met maximum van 60m2 bij erf tussen de 50m2 en 500m2;
80m2 bij erf tussen de 500m2 en 1000m2;
100m2 bij erf vanaf 1000m2;
bouwhoogte:
maximaal 3m bij plat dak;
bij schuin dak goothoogte maximaal 3m;
bouwhoogte maximaal 4,5m.
N.B: op grond van de (landelijke) wettelijke regels voor vergunningvrij bouwen, kan er vaak meer gerealiseerd worden dan de bovenstaande standaardregeling doet vermoeden. Deze regeling maakt deel uit van de plansystematiek, omdat het Tilburgse 'erf' en het in het Besluit omgevingsrecht gedefinieerde 'achtererfgebied' niet noodzakelijkerwijs samenvallen.
6.3 Bestemmingen en aanduidingen
In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen aanwezig:
Groen
Wonen
Binnen deze bestemmingen zijn de volgende aanduidingen gebruikt:
De functie-aanduiding ‘parkeerterrein’ en de bouwaanduidingen ‘bijgebouw’.
Daarnaast zijn de volgende dubbelbestemmingen aanwezig:
6.4 Bouw- en gebruiksregels
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid ten aanzien van bepaalde functies.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.
Behoudens kosten voor ambtelijke voorbereiding en begeleiding zijn er voor de uitvoerbaarheid van de voorgestane ontwikkeling geen andere kosten voor de gemeente in de exploitatiesfeer. De ontwikkeling bevindt zich op eigen terrein van de initiatiefnemer en komt buiten de directe invloedssfeer van de gemeente tot stand. Alle kosten verbonden aan de realisatie van het plan komen voor rekening van de initiatiefnemer.
Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog en vooroverleg
8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Loven, Bosscheweg e.o. 2008, 6e herz. (Oud Lovenstraat) op 16 december 2022 gepubliceerd in het Gemeenteblad.
8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties, aangevuld met enkele organisaties, die de gemeente op vrijwillige basis de mogelijkheid wenste te geven op het concept te reageren. Het concept is verzonden aan de volgende organisaties:
Instantie |
Datum verzending |
Datum ontvangst reactie |
Opmerkingen? |
Provincie Noord-Brabant Directie ROH |
21 september 2023 |
10 oktober 2023 |
ja |
Waterschap De Dommel |
12 oktober 2023 |
30 oktober 2023 |
ja |
Nederlandse Gasunie, District West |
12 oktober 2023 |
geen reactie ontvangen |
nee |
Prorail |
12 oktober 2023 |
7 november 2023 |
ja |
Hieronder worden de overlegreacties met opmerkingen (samengevat) weergegeven, waarbij tevens het standpunt van het college van Burgemeester en wethouders wordt vermeld.
Provincie Noord Brabant
De provincie geeft aan dat het plan in overeenstemming is met de provinciale belangen (ziebijlage 15). Wel wordt opgemerkt dat het plan voorziet in landschappelijke maatregelen ter plaatse én aanvullend een bijdrage aan een landshcapsproject in het landelijk gebied. De landschappelijke maatregelen zullen opgenomen worden in het stedelijk gebied en worden in beginsel als stedenbouwkundig groen van het plan zelf gezien. De bijdrage aan het landschappelijk project in het landelijk gebied kan wel als inspanning voor de regeling kwaliteitsverbetering landschap worden gezien.
Reactie gemeente
De opmerking wordt overgenomen en de toelichting van het bestemmingsplan wordt hier op aangepast.
Waterschap De Dommel
Het waterschap vraagt aandacht voor de volgende punten
1. Is infiltratie van regenwater mogelijk, aangezien er leem aanwezig is in de bodem?
2. Wat wordt er mee bedoeld dat het perceel gevoelig is voor wateroverlast en hoe wordt daar in het plan rekening mee gehouden in combinatie met de toename van verhard oppervlak?
3. Volgens de landschappelijke inpassing wordt het plangebied deels opgehoogd tot aan of iets hoger dan de terreinhoogte van de aangrenzende woonpercelen. Afgevraagd wordt wat dit betekent voor de afwatering van de bestaande woonpercelen aan de Bosscheweg en de Oud Lovenstraat.
4. Gevraagd wordt hoe groot de toename verhard oppervlak en de bijbehorende regenwaterbergingsopgave is. Gevraagd wordt hoe dit wordt ingepast in het plangebied en of daar voldoende ruimte voor is in combinatie met de parkeeropgave en de gemeenschappelijke buitenruimte en tuinen. Afgevraagd wordt of de instandhouding inde gemeentschappelijke buitenruimte geborgd is.
5. De regenwaterberging lijkt deels uitgewerkt in de landschappelijke inpassing. Verzocht wordt om de uitgangspunten op te nemen.
6. Afgevraagd wordt hoe wordt omgegaan met afvalwater.
7. Verzocht wordt om een beschrijving van het provinciaal waterbeleid en het beleid van het waterschap op te nemen in het hoofdstuk wateraspecten.
Reactie gemeente
1. Uit boringen er plaatse van de geplande wadi blijken inderdaad leemlagen te liggen. Voorafgaand aan de aanleg van de wadi zal ter plaatse de doorlatendheid van de grond nader onderzocht worden en worden zo nodig maatregelen genomen ter verbetering van de doorlaatbaarheid.
2. We hebben inderdaad aangegeven dat er kans op wateroverlast is. We denken echter niet dat dit erg realistisch is omdat de wateroverlast maar op één punt te zien is en de twee putten daarnaast al geen water op straat laten zien. Desalniettemin moeten we wel rekening houden met kans op wateroverlast. Dit doen we vooral door ervoor te zorgen dat er geen inpandige schade ontstaat door goede drempelpeilen te kiezen.
3. Er is, zoals bij de vorige vraag aangegeven, naar verwachting geen of weinig water op straat op de locatie. Deze locatie zal dus geen water afwentelen naar de naastgelegen locaties. Andersom is het ook niet de bedoeling dat de locaties in de buurt afwentelen naar deze locatie. We verwachten dus niet dat het plan effect heeft op de afwatering van de naastgelegen percelen
4. In de toelichting wordt een berekening toegevoegd waaruit de oppervlakte verhard oppervlak blijkt en de bijbehorende regenwaterbergingsopgave. De instandhouding is via een voorwaardelijke verplichting in de regels vastgelegd.
5. Er is nog geen gedetailleerd ontwerp voor de woningen en gedetailleerd ontwerp voor de terreininrichting. Bij de aanvraag omgevingsvergunning wordt aangetoond dat het plan voldoet aan de geldende eisen voor waterhuishouding. In het kader van de bestemmingsplanprocedure dient aannemelijk te zijn dat de wateropgave kan worden opgelost.
6. Voor de DWA (het afvalwater) kan worden aangesloten op het hoofdriool.
7. Dit wordt in de toelichting van het bestemmingsplan toegevoegd.
Prorail
prorail vraagt aandacht voor de volgende punten:
1. Prorail verzoekt kennis te nemen van het ontwerp besluit inzake cluster Bosscheweg A te Tilburg. Dit heeft betrekking op een ontwerp besluit over vaststelling saneringsplan en verlaging geluidproductieplafonds meerjarenprogramma Geluidsanering.
2. Prorail wijst op de in de Spoorwegwet c.a. vastgelegde beperkingengebieden voor hoofdspoorwegen. De beperkingengebieden staan vermeld in artikel 21 van het Besluit hoofdspoorweginfrastructuur en in de regeling omgevingsregime hoofdspoorwegen. Binnen deze beperkingengebieden is voor te verrichten activiteiten op grond van artikel 19 van de Spoorwegwet een vergunning van ProRail vereist.
3. In de Omgevingsvisie zijn percelen opgenomen die in eigendom zijn van Railinfratrust B.V./ProRail B.V. ProRail merkt in dit kader op dat deze percelen - zonder nadrukkelijke schriftelijke toestemming van ProRail - niet mogen worden gebruikt. Deze percelen zijn door ProRail benodigd ten behoeve van de uitvoering van haar wettelijke taken en voor eventuele toekomstige (uitbreidings)plannen. De percelen van ProRail, alsmede de spoorbaan, dienen door ProRail, haar aannemers of hulpdiensten te allen tijde onbelemmerd toegankelijk te zijn en te blijven met het materieel dat ook momenteel wordt gebruikt voor het uitvoeren van werkzaamheden en in het geval van calamiteiten. Dit geldt ook voor over-/onderbouwingen en/of overkragingen van deze gronden. ProRail verzoekt u tevens alle percelen van ProRail te voorzien van de bestemming Verkeer-Railverkeer. Bestaande rechten op percelen van derden ten behoeve van bereikbaarheid van ProRail assets dienen behouden te blijven.
4. In paragraaf 3.5.2 van het akoestisch onderzoek staat dat het treffen van maatregelen, zowel aan de bron als in de overdracht, resulteert in bezwaren van verkeers- en vervoerskundige, stedenbouwkundige, landschappelijke en financiële aard. Uit het onderzoek blijkt niet welke maatregelen zijn onderzocht en wat de kosten van die maatregelen zijn. Daardoor is niet na te gaan of het standpunt dat wordt ingenomen in paragraaf 3.5.2. redelijk is. Doordat er geen maatregelen getroffen worden ontstaan er zeer geluidbelastingen.
ProRail verzoekt de gemeente om de mogelijke maatregelen en de kosten daarvan inzichtelijk te maken en aan te geven welke hebben geleid tot de conclusie dat er bezwaren zijn van verkeers- en vervoerskundige, stedenbouwkundige, landschappelijke en financiële aard ten aanzien van het treffen van die maatregelen.
5. In paragraaf 4.2.7 is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het aspect trillingen. Maatregelen om te voldoen aan SBR B voor nieuwe situaties hoeven alleen getroffen worden als deze doelmatig zijn. In regels zijn criteria opgenomen om de doelmatigheid te beoordelen. ProRail verzoekt de gemeente om toekomstige bewoners actief te informeren dat er sprake kan zijn van tenminste matige hinder vanwege trillingen als niet voldaan wordt aan Richtlijn SBR B voor nieuwe situaties.
Reactie gemeente
1. Wij hebben kennisgenomen van het ontwerp besluit inzake cluster Bosscheweg A. Onderdeel van dit ontwerp besluit is de toepassing van raildempers en een scherm van 1 meter hoog net ten zuiden van de planlocatie. Op dit moment is het saneringsplan enkel in concept beschikbaar, en zijn nog geen exacte detailtekeningen beschikbaar. Voor zover wij op dit moment kunnen beoordelen zal het voorgenomen plan geen belemmering vormen voor het te plaatsen geluidsscherm.
2. De planlocatie valt onder artikel 21, lid c van het Besluit hoofdspoorweginfrastructuur, daar het een ‘hoofdspoorweg in ophoging’ betreft. Het beperkingengebied bedraagt ter hoogte van de planlocatie daarmee zes meter, gemeten uit de teen van het talud.
Binnen dit beperkingengebied worden geen woningen en/of bouwwerken gerealiseerd. Voor eventuele overige werkzaamheden in het beperkingengebied zijn wij op de hoogte van de vergunningplicht bij ProRail en zullen we indien nodig t.z.t. contact met u opnemen voor een correcte vergunningaanvraag.
De afstand van een hoofdspoorweg op een brug of op een viaduct dient minimaal 30 m te bedragen vanaf de buitenste wand van de tunnel. De op te richten woningen liggen op grotere afstand. Wel wordt er op een afstand van circa 18 m een parkeerterrein aangelegd. Dit valt daarmee binnen het beperkingengebied. Hiervoor wordt te zijner tijd een vergunning aangevraagd bij Prorail.
3. Het plangebied bevindt zich buiten percelen in eigendom van Prorail.
4. Op basis van de ‘Berekening Normkosten Geluidsschermen’ van het Bureau Sanering Verkeerslawaai (BSV) is een inschatting gemaakt van de kosten van een geluidsscherm op deze locatie en de doelmatigheid daarvan. Op basis van de rekenmodule zou een scherm van 200 meter lang en 2 meter hoog leiden tot een investering van ongeveer € 500.000,-. Gebaseerd op een planomvang van 17 woningen, betekent dit een aanvullende investering van ca. € 30.000 per woning. Raildempers zijn niet onderzocht omdat het akoestisch effect te beperkt is, en geen oplossing kunnen bieden voor de hoge geluidbelastingen.
Op basis van aanvullende eisen uit het gemeentelijk Hogere Waardebeleid zullen de gevels aan de spoorzijde doof worden uitgevoerd, en zullen aanvullende bouwkundige maatregelen worden genomen zodat alle woningen toch over een geluidluwe gevel kunnen beschikken. Tevens wordt extra aandacht geschonken aan de gevelisolatie om zo aan de eisen uit het bouwbesluit t.a.v. het binnenniveau kan worden voldaan.
5. In het kader van het bestemmingsplan is een trillingsonderzoek uitgevoerd. Op basis daarvan is een aanvullende voorwaarde t.a.v. het aanbrengen van breedplaatvloeren van beton opgesteld. Deze maatregel is voldoende om de beperkte overschrijding van richtwaarden uit de SBR B richtlijn te voorkomen. Bij de uitvoering en vergunningverlening zal erop worden toegezien dat de voorgestelde maatregel wordt toegepast.
8.3 Omgevingsdialoog
Op 12 oktober 2022 en op 26 januari 2023 zijn ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog twee informatieavonden gehouden in café Zomerlust aan de Oisterwijksebaan 15. Tijdens deze informatieavonden is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het plan. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. De verslagen van de avonden zijn opgenomen in bijlage 16. Op 25 september 2023 is op de planlocatie een omgevingsdialoog gevoerd waarin een toelichting is gegeven op het gewijzigde plan. Het verslag is opgenomen in bijlage 16.
8.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), met ingang van 27 december 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er 11 zienswijzen ingediend. Deze zijn in bijlage 18behandeld.