Bedrijventerrein Loven 2016, 2e herziening (Bosscheweg 236-240)
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0855.BSP2022015-e001 |
Plantype: | bestemmingsplan |
Toelichting
Hoofdstuk 1 Plan en plangebied
1.1 Aanleiding tot planontwikkeling
Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de herontwikkeling van het bedrijfsperceel aan de Bosscheweg 236-240 te Tilburg waar op dit moment Rotil automaterialen gevestigd is. Het plan omvat de realisatie van gestapelde woningbouw met op de begane grond een ruimte waar een (...) mogelijk is. Het gaat in totaal om 49 appartementen voor middeldure en dure huur voor de doelgroep starters en/of senioren. De omvang van de appartementen variëren van middelgroot (70-75 m2 GO) tot groot (180 m2 GO). Het plan wordt ingezet op een woonprogramma van 30% middeldure huurwoningen en 70% vrije sector.
Daarnaast zal in het ontwerp van het plan de groenstructuur en het natuurlijke karakter van het kanaal worden doorgezet, zodat er een groene presentatie aan een belangrijke verkeersader zal ontstaan. Binnen het complex zal een binnentuin worden gerealiseerd als 'beleeftuin' voor de bewoners en aan de achterzijde van het complex een natuurlijk dicht struweel. De architectuur is geïnspireerd op het industriële verleden van de plek. Het ontwerp is opgebouwd als een ensemble van verschillende (fabrieks)gebouwen die elk een eigen karakter vormen: het Energiehuis, het Laboratorium, de Werkplaats, de Fabriekshal en het Depotgebouw. Niet alleen in de materialisatie, maar ook in de inrichting wordt de industriële referentie gezocht. Op deze manier refereert ook de ondergrond naar een fabrieksterrein.
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
Figuur 1 : impressie van de ontwikkeling, zijaanzicht vanaf de Lovense/Hoevense kanaaldijk
Figuur 2 : impressie van de ontwikkeling gezien vanaf het kruispunt Bosscheweg/Lovense kanaaldijk.
1.2 Het plangebied
Het plangebied omvat de percelen sectie V, nrs. 107, 108, 313, 418, 717 en 718 en wordt globaal begrensd door de Bosscheweg in het noorden, de kruising van de Bosscheweg en het spoor in het oosten, de spoorweg in het zuiden en de Lovensekanaaldijk/Wilhelminakanaal in het westen.
Figuur 3 - Ligging plangebied in Tilburg (aangegeven met blauwe stip)
1.3 Voorgaande plannen
Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van bestemmingsplan Bedrijventerrein Loven 2016, vastgesteld op 14 januari 2017.
De ontwikkellocatie heeft zowel de enkelbestemming Wonen als Bedrijventerrein. In beide bestemmingen is gestapelde woningbouw niet toegestaan.
1.4 Ruimtelijke en functionele structuur
Gebiedsbeschrijving
Het onderhavige perceel is gelegen in de zuidoostelijke oksel van het kruispunt Wilhelminakanaal – Bosscheweg, direct aan de brug over het kanaal. Rond de brug zien we verschillende bebouwingsstructuren met uiteenlopende kenmerken. Zo bestaat de Bosscheweg in deze omgeving voornamelijk uit aaneengebouwde lintbebouwing. Verder oostwaarts, wordt deze lintbebouwing ruimer van opzet en krijgt de Bosscheweg een riant en landelijk karakter. De bebouwing van aan het kanaal is daarentegen veel grootschaliger en grover van karakter. De detailhandel aan de Bosscheweg ten westen van de brug sluit hierop aan.
In de zuidoostelijk oksel van het kruispunt bevindt zich naast dit perceel alleen woningbouw, waardoor dit kavel als een solitair bedrijfskavel kan worden gezien.Op deze locatie heeft vroeger een markant fabriekscomplex gestaan. Dit complex heeft als inspiratie gediend voor het voorliggende voorstel.
Plan
Het initiatief betreft de herontwikkeling van de locatie naar gestapelde woningbouw in drie en vier bouwlagen. Stedenbouwkundig gezien is de transformatie zeer wenselijk. De huidige invulling van het bedrijfsperceel is niet hoogwaardig en aan de zijde van het kanaal zelfs rommelig te noemen. Herontwikkeling van dit perceel geeft een kans op een flinke kwaliteitsslag op een zichtbare plek.
Bij de planvorming is de geschiedenis van de plek onderzocht. Op deze plek heeft een ensemble van verschillende industriële gebouwen gestaan. Om die reden is ervoor gekozen om oude industriecomplexen uit de omgeving als inspiratie te gebruiken. Ook dit ontwerp is opgebouwd als ensemble van verschillende
gebouwen rond een binnenplaats. Zo zijn er het Energiehuis, het Laboratorium, de Werkplaats, de Fabriekshal en het Depotgebouw.
Figuur 4 : bovenaanzicht van de ontwikkeling met een goede impressie van het ensemble van verschillende gebouwen.
Technische infrastructuur
Binnen het plangebied bevindt zich een belangrijke technische infrastructurele voorziening met ruimtelijke relevantie (bijvoorbeeld in verband met n acht te nemen belemmeringenstroken of veiligheidszones), die derhalve op de verbeelding zijn weergegeven. Het gaat hierbij om:
Veiligheidzone - aandachtsgebied vervoer gevaarlijke stoffen
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader
2.1 Rijk
2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.
De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen we staan, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes we maken en welke richting we meegeven aan decentrale keuzes. Die keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen. Met de Nationale Omgevingsvisie geeft het Rijk een langetermijnvisie om de grote opgaven aan te pakken. Om samen ons land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden.
De NOVI is tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten, waterschappen, maatschappelijke partijen en burgers.
Hoe werkt de NOVI?
Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:
Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en
Afwentelen wordt voorkomen.
Belangrijkste keuzes in de NOVI
een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat we Nederland zo inrichten dat ons land de klimaatveranderingen aankan. Daarvoor is nodig dat we functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) inpassen. Een voorbeeld hiervan is het op termijn verhogen van grondwaterstanden in veenweidegebieden;
de verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie hebben we oog voor omgevingskwaliteit. Een voorbeeld hiervan is dat we eerst kijken naar ongebruikte daken om zonnepanelen op te plaatsten;
de overgang naar een circulaire economie, waarbij we tegelijk goed kunnen blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat bieden. Een voorbeeld is het aanpassen van productieprocessen en het gebruik van reststoffen in het haven- en industriegebied;
de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. Hiermee sturen we op een goed bereikbaar netwerk van steden. We gebruiken zo de ambities en mogelijkheden in steden en regio’s in heel Nederland. Voorbeelden van regionale uitwerking hiervan zijn de verstedelijkingsstrategieën, waarin vooruitgekeken wordt hoe verschillende ruimtelijke functies in en rondom steden het beste ingepast kunnen worden;
het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden. We maken daarbij gebruik van een voorkeursvolgorde logistieke functies;
het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap. We werken bijvoorbeeld aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen.
Uitvoering van de NOVI
Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe het Rijk samen met medeoverheden en de samenleving uitvoering geeft aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. Het Rijk werkt de NOVI uit in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma’s, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling en werkt gebiedsgericht met Omgevingsagenda’s en NOVI-gebieden.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking
getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch
wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is
op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de
inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van
de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op
doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels
opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en
deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan
bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de
gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een
bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing
zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe
ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet
een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een
of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.
Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde
projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.
Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden.
Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van
de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro
vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.
In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de
bij het Barro behorende kaarten.
De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen.
Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van
strijdigheid met nationale belangen.
2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.
De gemeente Tilburg maakt samen met tien andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In regionaal verband worden met de provincie Noord-Brabant afspraken gemaakt over de kwantitatieve woningbouwopgave voor een periode van 10 jaar. Dit op basis van de door de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose. In de periode 2020-2040 is er behoefte aan 25.000 extra woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke groei, de huishoudenverdunning en in de groei door migratie. De sterkste groei vindt plaats in de jaren tot 2030. In de update Stedelijke Ontwikkelingsstrategie Wonen 2021 is aangegeven dat de Tilburgse netto bouwopgave tot 2030 gemiddeld ten minste 1.500 woningen per jaar bedraagt.
De update Stedelijke Ontwikkelingsstrategie Wonen van september 2021 geeft antwoord op de vraag hoe we invulling kunnen geven aan de grote en urgente woningbouwopgave. De woningbouwopgave voor Tilburg wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd in aansluiting op de uitgangspunten van de NOVI. De strategie bevat richtinggevende verdichtingsprincipes, zodat er op een toekomstbestendige manier gebouwd kan worden aan Tilburg en initiatieven beter afgestemd kunnen worden op de mogelijkheden en ontwikkelrichtingen die wij als gemeente zien.
Het plan tot de bouw van 49 huurappartementen past binnen de gemeentelijke bouwopgave in regionale context en is opgenomen in de planlijst (ingevolge artikel 3.1.6. Bro). Ruimtelijk past dit plan binnen de in de update Stedelijke Ontwikkelingsstrategie Wonen geformuleerde strategie. Over de samenhang van dit plan met de kwalitatieve woningbouwopgave verderop meer.
2.2 Provincie
2.2.1 Brabantse omgevingsvisie
Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.
De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:
De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.
Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.
Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.
Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?
Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.
Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2021) echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld en wordt hierna besproken. Deze interim omgevingsverordening is relatief beleidsarm.
Elk van de vijf hoofdopgaven van de Brabantse Omgevingsvisie zijn uitgewerkt in specifieke aandachtspunten. Voor de beoogde ontwikkeling kunnen de volgende aandachtspunten een rol spelen.
De provincie gaat uit van meervoudig en zorgvuldig ruimtegebruik. Door een integrale benadering wordt de claim op de schaarse ruimte zo beperkt mogelijk gehouden.
De provincie streeft naar een stedelijk netwerk dat de gezondheid en het leefklimaat van de Brabanders versterkt. Dat betekent dat de provincie aandacht heeft voor de milieukwaliteit en een aantrekkelijke en bereikbare groene omgeving en voorzieningenstructuur. Nabijheid en menging van wonen, werken, voorzieningen, parken en natuur draagt niet alleen bij aan gezondheid, maar nodigt ook uit tot sociale contacten en draagt daardoor bij aan de sociale cohesie binnen steden en dorpen.
De provincie zet in op het vergroten van nabijheid als strategie om groei van de (auto)mobiliteit te beperken. Nabijheid en functiemenging van wonen, werken en voorzieningen dragen bij aan de ontwikkeling van nieuwe (en vernieuwing van) economische activiteiten.
2.2.2 Structuurvisie ruimtelijke ordening
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een
actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten. Belangrijke
onderwerpen zijn de realisatie van natuur en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in Brabant.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar
2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet
rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke
2.2.3 Interim omgevingsverordening
De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.
De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.
Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. Uitgaande van de huidige planning van de Omgevingswet wordt de definitieve omgevingsverordening in november 2020 vastgesteld.
De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).
Plan in relatie tot de Interim omgevingsverordening
Het plangebied bevindt zich binnen bestaand Stedelijk gebied. De Interim omgevingsverordneing stelt geen specifieke nadere eisen aan de herontwikkeling van deze locatie.
2.3 Gemeente
2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
de Brabantstrategie
de Regiostrategie
de Stadsstrategie.
Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten:
Binnenstad van de 21e eeuw
Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing
Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven
Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant
De drie stadsregionale parken zijn:
Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven
Stadsregionaal park Stadsbos013
Stadsregionaal park Noord
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.
De drie stedelijke knooppunten zijn:
Bedrijvenpark Zuid
Zorgcluster Leijpark
Duurzaam energielandschap Noord
De twee ecologische verbindingszones:
Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.
Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.
Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken
Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in
het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
Project in relatie tot de Omgevingsvisie
Het plangebied ligt niet binnen een gebied met een bovenlokale of regionale betekenis. De Brabant- en regiostrategie zijn niet van toepassing. Het plangebied maakt onderdeel uit van het stedelijk gebied. De beoogde woningen dragen bij aan de differentiatie in woonmilieus, zoals volgt uit de stadsstrategie. Daarnaast biedt de bedrijfsruimte mogelijkheden voor 'werken in de wijk' wat bijdraagt aan een vitale wijkeconomie. Dit volgt tevens uit de stadsstrategie.
Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
3.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand
3.2.1 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.
Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.
Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.
3.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
3.3.1 Archeologie
Op het voormalige industrieterrein Bosscheweg 236-240 zullen woningen worden gebouwd. Bedrijventerrein Loven 2016, 2e herziening.
-In 2021 is een bureauonderzoek en booronderzoek uitgevoerd voor het plangebied Bosscheweg 236-240 te Tilburg: M. van Riel en G. Sophie, Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek d.m.v. boringen, Bosscheweg 236/240, Tilburg, Antea Group Archeologie 2023/21 (BIJLAGE 1)
-Het plangebied ligt in een gebied waar dekzanden voorkomen die bedekt zijn met oude bouwlandgronden. Deze landbouwgronden zijn een gevolg van het landgebruik vanaf de IJzertijd. Tijdens de Middeleeuwen is dit land uitgeput geraakt door intensief gebruik, om de groeiende bevolking van voedsel te voorzien. De bodems werden daarom via potstalbemesting bemest. Hierdoor ontstond de huidige enkeerdbodem. In de jaren ’20-‘30 van de twintigste eeuw is het gebied omgebouwd tot een industriegebied. Op het moment is het gebied een mengeling van woongebied en industrieterrein.
-In de omgeving van het plangebied zijn bewoningssporen uit de late bronstijd/vroege IJzertijd aangetroffen. Ook zijn er vondsten gedaan welke in de Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd dateren.
-Op basis van het bureauonderzoek geldt een middelhoge verwachting voor resten uit het Neolithicum tot en met de nieuwe tijd. Behalve voor de delen van het plangebied die door recente activiteiten (saneringen en bestaande kelders) verstoord zijn geraakt.
-Om de intactheid van de bodem te toetsen is een booronderzoek uitgevoerd.
-Het verkennend archeologisch booronderzoek heeft nergens een intacte bodemopbouw opgeleverd. Het hele gebied bleek verstoord te zijn. Archeologisch vervolgonderzoek wordt niet zinvol geacht en voor het hele plangebied is de verwachting voor alle perioden bijgesteld naar laag.
- Gecombineerd met de in het bureauonderzoek verzamelde gegevens over de bebouwing leidt dit tot het advies om het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling zonder verder archeologisch onderzoek uit te voeren.
3.4 Volkshuisvesting
Woonvisie, Woonagenda, Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek en Update stedelijke ontwikkelingsstrategie 2021
Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de Woonvisie Tilburg 2015 en de Woonagenda 2020-2025. Hierin staan de thema's en trends in het wonen, zijn actuele knelpunten geduid en zijn de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de woonvisie en woonagenda wordt ingezet op de samenstelling en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Daarnaast blijft de nieuwbouwopgave voor Tilburg belangrijk vanwege de natuurlijke groei, gezinsverdunning en migratie.
Woonadvies specifiek voor plangebied
De locatie valt binnen het industrieterrein Loven. In deze wijk staan voornamelijk bedrijven. De woningen die er staan vallen voornamelijk in het koopsegment (83%). De rest valt binnen de particuliere huur (17%). Er is geen corporatiebezit in het gebied.
Het plan voorziet in middelgrote (70-75 m2 GBO) tot grote (180 m2 GBO) appartementen. Op 30% van de appartementen is de Verordening Middenhuur van toepassing, de rest (70%) valt in de vrije sector. Bij deze afweging is maatwerk geleverd en is een grotere inzet op middenhuur bij deze ontwikkeling passend gevonden. Dit maakt de locatie geschikt voor passende huisvesting voor starters en senioren wat de doorstroming bevordert. Hierbij adviseren we de appartementen levensloopbestendig en nultreden uit te voeren. Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast en dat certificering plaatsvindt, zowel op woningniveau als op het niveau van de woonomgeving.
In paragraaf 2.1.3. (Ladder voor) Duurzame verstedelijking hebben we omschreven op welke wijze we regionaal afspraken maken over nieuwbouw en hoe het plan zich verhoudt tot de plancapaciteit.
3.5 Groen en speelruimte
3.5.1 Bomenbeleid Tilburg
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer
bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is
onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Ook zijn ze van belang voor biodiversiteit en klimaatadaptatie. Om er niet
te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld
en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden, is het noodzakelijk om belangrijke zaken
rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:
Bomenverordening 2021
Bomenbeleid:
beoordelingscriteria houtopstanden
Nota 'overige houtopstanden'
Boomwaarde zoneringskaart 2021
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen
Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.
Bomenverordening
De Bomenverordening Tilburg 2021 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming
door middel van een velverbod met bijbehorende regels. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in een normaal en hoog beschermingsregime. Ook de compensatieverplichting maakt onderdeel uit van deze verordening.
Boomwaarde zoneringskaart 2017 (BWZ-kaart)
Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente
Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een klimaat- , eco-,hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.amet betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en
straatbeeld.
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)
Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de
Bomenverordening Tilburg 2021. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.
Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)
In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming
(Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van
de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij
velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie
Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod
opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal
houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde
plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van
de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen
in de zogenaamde Buiten-zone (van de BWZ-kaart). Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van deBomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.
Maatregelen in bestemmingsplan
De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of
herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan is de BWZ-kaart verwerkt in de Boomwaardekaart (bijlage bij de regels). Bomen met een klimaat-, eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.
Bomen binnen invloedsfeer van het plan
Voor dit plan is een Bomen Effect Analyse uitgevoerd en verwerkt in het rapport Bomen Effect Analyse (Versie 5), Bosscheweg 236 Tilburg, kenmerk: 03P2305221, 20 september 2023. (BIJLAGE 17) Binnen de invloedsfeer van het plan zijn 23 bomen aanwezig waarvan 2 bomen niet behouden kunnen blijven. Het betreft 2 bomen met een matige conditie en een levensverwachting van minder dan 10 jaar.
De 2 bomen zijn gesitueerd in een voortuin van de Bosscheweg en hebben de beleidstatus Ecowaarde. De bomen komen in aanmerking tot ontheffing op het kapverbod omdat ze een beperkte levensverwachting hebben maar, echter kan een ontheffing enkel verleend worden indien naast herplant van vier bomen op eigen terrein ook twee bomen aangrenzend aan het plangebied langs de Bosscheweg aangeplant worden. Indien de aanplant van 2 bomen langs de Bosscheweg niet veilig en duurzaam plaats kan vinden dan kan één boom op deze locatie, in combinatie met ten minste 2 bomen in de zone parallel aan het kanaal volstaan.
Voor dit plan is een definitieve terreininrichting uitgewerkt. Hier zijn ook alle groenvoorzieningen in opgenomen. Zie hiervoor Bijlage 18.
Figuur 6 : impressie van de collectieve binnentuin
3.5.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
3.5.3 Nota biodiversiteit
Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteitneemt wereldwijd af. Het doel van de nota, vastgesteld door de raad op 19 juli 2010, is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter tebeschermen.
De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de
mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en
versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie
van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een
duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet
worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.
Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de
groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en
groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon
waargenomen worden.
In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap,
heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene
beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.
Doelstellingen nota biodiversiteit
De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.
In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.
Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.
Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.
In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.
Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.
In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016).
3.5.4 Agenda groen in de stad
De agenda groen in de stad (vastgesteld door het college op 19 juli 2016) gaat samen met beheerbeleidsplan Groen op Niveau, en de nota’s groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad. De agenda groen geeft de kaders om de impuls voor groen in de stad goed in te zetten. Het geeft duidelijk richting aan de groene koers voor de in de omgevingsvisie 2040 omschreven netwerken, gebieden en structuren en omvat een integrale visie op het groen voor de (middel)lange termijn gebaseerd op de drie pijlers klimaatbestendige stad, beleefbaar groen en het verhogen van biodiversiteit.
Voor het halen van de doelstellingen op het gebied van biodiversiteit is de Stadsnatuurkaart 2040 opgesteld (gekoppeld aan agenda groen in de stad). Inmiddels is deze op 10 maart 2022 geactualiseerd (vastgesteld door de raad).
3.5.5 Stadsnatuurkaart 2040
De Stadsnatuurkaart 2040, vastgesteld door de gemeenteraad op 10 maart 2022, is de actualisatie van de eerder vastgestelde Stadsnatuurkaart die samen met de agenda groen in de stad in 2016 is vastgesteld.
Biodiversiteit en natuur zijn belangrijk voor al onze inwoners en de aantrekkelijkheid van de stad. Samen met de Bomenverordening, bijbehorend bomenbeleid en bestemmingsplannen vormt de Stadsnatuurkaart 2040 de beleidsmatige randvoorwaarden en instrumenten die ervoor moeten zorgen dat biodiversiteit in het stedelijk gebied behouden blijft en waar het kan, wordt versterkt. De stadsnatuurkaart 2040 geldt voor de gehele gemeente inclusief het buitengebied en de dorpen.
Op de stadsnatuurkaart zijn een aantal verschillende ecologische structuren opgenomen, verdeeld over drie verschillende ordes. Voor het plangebied geldt dat er ecologische structuren van de eerste en derde orde aanwezig zijn. Daarnaast ligt langs het Wilhelminakanaal de provinciaal vastgestelde ecologische verbindingszone.
Voor de ecologische structuur, gelegen langs het spoor, geldt dat er voldoende ruimte beschikbaar is en blijft om de ecologische zone te kunnen laten blijven functioneren.
De ecologische structuur aan de Bosscheweg en langs de Hoevensekanaaldijk bestaat voornamelijk uit de laanbomenstructuur die van belang is voor vleermuizen. Om deze structuren te versterken worden er bomen aangeplant, zodat de laanbomenstructuur versterkt wordt als verbinding naar het Wilhelminakanaal. De zone langs het Wilhelminakanaal is echter ook van belang voor kleine zoogdieren en insecten. Voor de kleine zoogdieren geldt dat met name de kade en de groenstructuur langs het kanaal van belang is.
Voor insecten kan op een breder niveau ingezet worden door in te zetten op kruidenrijke graslanden, inheemse klimplanten langs het toekomstige pand en een dak met een zeer geschikt kruidenmengsel voor insecten. Op die manier ontstaat er in potentie een geschikt lint voor insecten.
Figuur 7
3.5.6 Uitvoeringsagenda Koel Tilburg
Het klimaat verandert sneller dan verwacht en zet de leefbaarheid van de stad onder druk. We willen dat onze
stad en dorpen prettig zijn om in te wonen, te werken en te verblijven. Daarom willen we dat de stad leefbaar
blijft tijdens hittegolven, dat regenwater geen schade veroorzaakt en dat de Tilburgse bodem niet verder
uitdroogt. In de Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie is opgeschreven hoe we in Tilburg samenwerken aan een
Koel Tilburg.
De Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie Koel Tilburg is tot stand gekomen door in gesprek te gaan met partijen
uit de stad. We zetten in op bewustwording, gedeeld eigenaarschap en projecten van en met de stad. Om hier
een olievlekwerking van uit te laten gaan. Initiatiefnemers, bedrijven en organisaties uit de stad die bijdragen
aan de doelstellingen nodigen we nadrukkelijk uit om mee te gaan in de beweging die met de
Uitvoeringagenda Klimaatadaptatie Koel Tilburg in gang is gezet.
Ieder initiatief of ontwikkeling moet bijdragen aan het klimaatbestendiger maken van de stad. Om hier richting aan te geven hebben we zes doelstellingen geformuleerd en zijn er beleidsregels voor een klimaatrobuuste inrichting en ontwerp vastgesteld. De beleidsregels voor het omgaan met regenwater zijn uitgewerkt in het Programma Water en Riolering 2020-2023 (zie paragraaf 5.1). De beleidsregels worden juridisch verankerd in onder andere bestemmingsplanregels en Handboek Openbare Ruimte.
3.6 Bedrijvigheid
3.6.1 Nota Toekomstbestendige Werklocaties 2021-2025
21 september 2020 heeft de gemeenteraad van Tilburg de nota Toekomstbestendige Werklocaties 2021‐2025
vastgesteld. Met deze nota wordt een meer kwalitatieve visie op de Tilburgse werklocaties gegeven. Enerzijds
omdat de beschikbare ruimte veel beperkter is en meer onder druk staat. Anderzijds omdat de
vestigingscriteria aan het veranderen zijn onder invloed van de verduurzamingsopgaven, de transitie naar
een circulaire economie, verslimming door digitalisering en robotisering en de ontwikkeling van nieuwe
sectoren zoals smart industries, smart logistics en smart services (Next Economy).
In de beleidsnota 'Toekomstbestendige werklocaties 2020-2025' worden de volgende ambities benoemd:
Onze werklocaties voorbereiden op de toekomst, door te zorgen dat de basis op orde is, werklocaties goed bereikbaar zijn en ze voldoen aan de eisen die de Next Economy stelt. Hierbij houden we rekening met ontwikkelingen op het gebied van mobiliteit, klimaat, energietransitie en circulaire economie.
Onze beschikbare ruimte voor bedrijven behouden, versterken en slim benutten met als belangrijkste doelstellingen en acties:
De bedrijventerreinen voor moderne industrie en logistiek behouden ter versterking van ons logistieke profiel: koesteren van de bestaande logistieke bedrijven en daaraan gelieerde maakindustrie en hun locaties.
We kijken kritisch naar nieuwe uitgifte en wegen dit af aan de hand van de maatschappelijke en economische toegevoegde waarde voor Tilburg.
Ruimte houden voor het lokale midden- en kleinbedrijf (MKB) om zich te vestigen en door te groeien en waar nodig en kansrijk daarvoor ruimte creëren, met aandacht voor bedrijvigheid met een specifiek profiel (zoals smart logistics en smart services, starters en bedrijven met hogere milieucategorieën).
Langs havens en Wilhelminakanaal watergebonden bedrijvigheid stimuleren.
Ruimte die binnenwijkse terreinen bieden voor bedrijvigheid, per saldo behouden.
Behoud van onze sterke kantoorlocaties, op andere plekken juist transformatie naar andere functies zoals mkb-werkplaatsen en/of wonen faciliteren.
Inspelen op veranderende behoeften van bedrijven en talenten door het op kansrijke locaties faciliteren van nieuwe, moderne, gemixte werkgebieden. Daarbij faciliteren we zzp'ers in de wijken optimaal, faciliteren we vraaggericht kleinschalige bedrijfsruimten en stimuleren we fysieke condities om innovatieve broedplaatsen te verbinden met andere werklocaties in de stad.
Met ‘Toekomstbestendige werklocaties 2020 - 2025’ zetten we in op het aan laten sluiten van onze werklocaties op de wensen en eisen van moderne bedrijvigheid. We zetten daarbij in op smart industry, smart logistics en smart services, ter versterking van de huidige mix aan bedrijven in de maakindustrie en logistieke sector die al aanwezig is in de regio en stad. Bovendien sorteren we hiermee voor op kansrijke bedrijvigheid in de toekomst. Om Tilburg ook in de toekomst zich economisch te kunnen laten ontwikkelen en de (regionale) arbeidsmarkt op peil te houden, is het noodzakelijk om onze werklocaties voor te bereiden op de Next Economy. Bedrijven die meegaan in deze verandering hebben immers andere vestigingseisen dan voorheen. We zijn daarbij kritisch op aan welke bedrijven we ruimte bieden; zij moeten wel van maatschappelijke en economische toegevoegde waarde zijn voor de stad en haar economisch ecosysteem. Dat vertaalt zich bijvoorbeeld in het aantal banen, maar ook in de wijze waarop een bedrijf een versterkend effect kan hebben voor al in Tilburg of de regio aanwezige bedrijven.
Naast inzet op algehele versterking van het (regionale) economische ecosysteem, zetten we ook in op versterking van de verschillende typen werklocaties zelf. Zo is het in sommige gevallen wenselijk om ondersteunende faciliteiten op bedrijventerreinen toe te staan. Hierbij kan worden gedacht aan functies zoals opleidingsvoorzieningen en truckparkings, maar ook aan ondersteunende zaken zoals wandelpaden en fietsroutes. Er moet dan wel blijken uit overleg met de vitaalverenigingen (de parkmanagementverenigingen op de Tilburgse bedrijventerreinen) dat hier een collectieve behoefte voor is. Voor de binnenwijkse terreinen kijken we allereerst naar de vitaliteit van het terrein en formuleren we vervolgens een aanpak. Dit kan het faciliteren van transformatie naar andere functies betekenen, maar ook het sturen op behoud en versterking van de terreinen. Bij transformatie streven we ernaar om per saldo de bedrijfsruimte te behouden, door uitplaatsing van bedrijven naar geschiktere locaties te faciliteren of door wonen met werken te mengen. Bij het versterken en behouden van de binnenwijkse terreinen kijken we nadrukkelijk naar kansen om verbinding te leggen met de wijk. Ook voor wat betreft de kantoorlocaties faciliteren we ontwikkeling van kansrijke locaties zoals de Spoorzone, kennis-as en binnenstad, terwijl we locaties die minder goed presteren faciliteren om te transformeren. Tot slot hechten we belang aan nieuwe ontwikkelingen zoals proeftuinen en experimenteerruimte waar onderwijs en ondernemers samenkomen, om de onderlinge interactie te versterken.
Doorwerking binnen het bestemmingsplan
Met dit bestemmingsplan wordt circa 560 m2 aan bedrijfsruimte mogelijk gemaakt op de begane grond van het complex. Een bedrijfsfunctie was op deze locatie reeds mogelijk en blijft ook in de toekomst mogelijk tot en met milieucategorie 2. Met de ontwikkeling blijft kleinschalige bedrijfsruimte behouden, wat in lijn ligt met de Nota Toekomstbestendige Werklocaties 2020-2025. De locatie maakt weliswaar geen onderdeel uit van een bedrijventerrein, maar biedt wel mogelijkheden voor ‘werken in de wijk’. Conform het beleid zijn zelfstandige kantoorfuncties niet toegestaan op deze locatie. Ondergeschikte kantoorruimte (maximaal 20% van het bedrijfsvloeroppervlakte) behoort wel tot de mogelijkheden. Zakelijke dienstverlening is een voorbeeld van een ‘lichte’ bedrijfsfunctie, waaronder verhuurbedrijven, reparatiebedrijven, ICT en uitzendbureaus.
3.7 Detailhandel
3.7.1 Visie detailhandel
Uitgangspunten
Met de Detailhandelsvisie 2020 is een helder beleidskader vastgesteld met een onderbouwd en afgestemd toekomstbeeld voor de gewenste Tilburgse detailhandelsstructuur en welke inspanningen nodig zijn om deze gewenste structuur te realiseren. Dit beleid is op te vatten als een thematisch ‘programma’ binnen de omgevingswet, dat zoveel mogelijk gebiedsgericht is opgezet.
Figuur 8 : Hoofdstructuur detailhandel gemeente Tilburg
In de detailhandelsvisie wordt de bestaande structuur van winkelgebieden centraal gesteld, winkels dienen zich binnen deze gebieden te vestigen, tenzij er nadrukkelijk redenen zijn om daarvan af te wijken. Daartoe in het beleid omschreven voorwaarden voor maatwerk opgenomen.
Winkelen en boodschappen doen
Traditioneel kennen we verschillende lagen in de detailhandelsstructuur. Deze gelaagdheid is zowel voor de concept structuurvisie 2040 van Tilburg als deze detailhandelsvisie het uitgangspunt. De Binnenstad is het belangrijkste winkelgebied van de stad, naast een boodschappenfunctie staat recreatief winkelen centraal, het is ook primair het gebied waar winkelbezoek gecombineerd wordt met andere bezoekdoelen zoals, theaterbezoek, evenementen en dergelijke. Bij de wijk, buurt en dorpscentra is de winkelfunctie de basis, maar wordt de ontmoetingsfunctie steeds belangrijker. Voor de linten is de nadruk gelegd op boodschappen doen in combinatie met bezoek aan speciaalzaken. Bij alle gebieden geldt dat – mede als gevolg van de teruglopende behoefte aan winkels – dat een verdere menging van functies mogelijk en wenselijk is. Naast detailhandel zijn dat andere op consumentengerichte functies als kapsalons en adviseurs, maar ook zorgverleners.
Grootschalige en perifere detailhandelsvestigingen
Naast winkels met het accent op dagelijkse boodschappen of meer recreatief en vergelijkend winkelen zijn er ook verschillende, verspreid gelegen, locaties voor grootschalige en perifere detailhandelsvestigingen die meer doelgericht worden bezocht. Deze bieden ruimte aan winkels die vanwege hun omvang of branche veelal niet passend zijn in andere winkelgebieden. Het gaat hierbij onder andere om bouwmarkten, autobedrijven en woonwinkels.
Winkels op perifere detailhandelslocatie moeten voldoen aan een aantal eisen om zich daar te kunnen vestigen, hiermee willen we voorkomen dat trekkers die voor winkelgebieden als de Binnenstad belangrijk zijn voor het functioneren zoals grote sportzaken of electronicawinkels zich overal kunnen vestigen. Daarom staan we winkels in bepaalde branches niet overal toe en worden er (voor een aantal branches) eisen gesteld aan de minimale oppervlakte van winkels op een perifere detailhandelsconcentratie.
Voor alle binnen de bestemming perifere detailhandel toegestane branches geldt een minimale maat van 1.000 m2 wvo voor zover de winkel niet gelegen is binnen een van de perifere concentraties zoals is weergeven in fig. x.x.. Voor winkels wel gevestigd op perifere concentraties blijft de minimale 1.000 m2 gehandhaafd voor de branches Sport- en Speelgoed en Wit- en Bruingoed/electronica. Voor Woninginrichting geldt daar een minimale omvang van 500 m2 wvo. Voor de branches, keukens, sanitair, doe-het-zelf/bouwmarkten wordt geen minimale eis gesteld aan de omvang.
Voor de in het beleid opgenomen perifere concentraties gelden de volgende toegestane branches:
AaBe Fabriek: Doe-het-zelf/Bouwmarkten, Keukens, Sanitair, Tuincentra, Woninginrichting, Fietsen, Sport en Speelgoed, Wit- en Bruingoed/Electronica
Vossenberg Oost: Doe-het-zelf/Bouwmarkten, Keukens, Sanitair en Tuincentra;
Leijendaal: Doe-het-zelf/Bouwmarkten, Keukens, Sanitair en Tuincentra, Woninginrichting;
Bosscheweg: Doe-het-zelf/Bouwmarkten, Keukens, Sanitair en Tuincentra, Woninginrichting;
Kraaiven: Auto’s, Boten, Caravans, Fietsen (en motoren)
De Groene Kamer: Tuincentra, Sport (cf. collegebesluit 2016)
Rugdijk/Stokhasselt: Tuincentra, Doe-het-zelf/Bouwmarkten
Nieuwe ontwikkelingen
Trends, ontwikkelingen, consumentengedrag en de behoefte van retailers krijgen een prominente plek in de Tilburgse detailhandelsstructuur. Met dat in het achterhoofd stimuleren we het behoud en versterking van de bestaande winkelgebieden. Als we de huidige markt willen volgen zullen we incidenteel zeker ook ruimte moeten kunnen bieden aan ontwikkelingen buiten de bestaande locaties. Onze doelstelling is daarmee de kwaliteit en vitaliteit van de bestaande structuur te versterken en te voldoen aan de wens van de consument.
Op trafficlocaties (zoals stations, bedrijventerreinen, ziekenhuizen of andere drukbezochte locaties waar veel mensen om andere redenen dan winkelen komen) blijft een beperkte mogelijkheid voor detailhandel aanwezig. In bijzondere gevallen kan de gemeente detailhandel buiten winkelcentra toestaan, denk aan (zeer) stedelijke gebiedsontwikkelingen waar een menging van functies stellen wenselijk is.
Ruimtelijke vertaling
Conform de Detailhandelvisie zijn geen zelfstandige detailhandelsfuncties toegestaan op deze locatie
3.8 Verkeer en parkeren
3.8.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg
De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.
De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.
Mobiliteitsagenda 013
De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.
3.8.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:
Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;
In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;
Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;
Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;
Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.
3.8.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'
In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.
Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.
Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is door Antea Group een verkeersonderzoek (BIJLAGE 2) uitgevoerd: 'Verkeersonderzoek herontwikkeling Bosscheweg 240 te Tilburg, projectnummer: 0473989.100, 17 november 2023'. Hier is naast onderzoek naar de verkeersgeneratie- en afwikkeling ook gekeken naar de parkeerbehoefte van de nieuwbouwontwikkeling.
Verkeersgeneratie en -afwikkeling
Met behulp van CROW kencijfers is voor de huidige en toekomstige situatie de verkeersgeneratie berekend. In
tabel 3.1 is de netto toename van de verkeersgeneratie weergegeven. De netto toename van de
verkeersintensiteiten op de omliggende wegen is berekend op 188 (gemiddelde weekdag) tot 200
(gemiddelde werkdag) motorvoertuigen. In het verkeersrapport zijn de uitgangspunten voor de
berekening nader weergegeven.
Om de verkeerseffecten van de planontwikkeling te toetsen is gekeken naar de verkeersafwikkeling van
kruispunten die dichtbij het plangebied liggen. Binnenstedelijk zijn kruispunten maatgevend voor de
doorstroming van een netwerk, omdat deze vaak de grootste knelpunten vormen. Gekeken is naar twee
kruispunten die maatgevend zijn voor de verkeersafwikkeling in van het plan. Het gaat daarbij om de kruispunten Bosscheweg –Lovense Kanaaldijk –Hoevense Kanaaldijk (4 takken) en Bosscheweg –Jules Verneweg (3 takken). Beide kruispunten zijn geregeld met verkeerslichten (VRI). Op andere kruispunten is de verkeersafwikkeling niet getoetst omdat het verkeer van het plan is opgenomen in het heersende verkeersbeeld. Als basis voor de verkeersafwikkeling zijn de verkeerscijfers uit het verkeersmodel BBMA Midden-Brabant voor het prognosejaar 2040 gehanteerd.
Voor VRI’s wordt getoetst op cyclustijd in seconden. De grenswaarde 90 seconden wordt gehanteerd voor de
Jules Verneweg en 120 seconde voor de Kanaaldijk. In tabel 3.2 is de cyclustijden voor de referentie en de
plansituatie weergegeven.
Tabel 2 : Verkeersafwikkeling kruispunten Bosscheweg (cyclustijden in seconden)
Uit de kruispuntberekeningen komt naar voren dat zowel in de referentiesituatie als de plansituatie de
verkeersafwikkeling op beide kruispunten ruim voldoende is. Voor beide kruispunten in zowel de ochtend- als de avondspits liggen de cyclustijden ruim onder de gestelde grenswaarde van 90 respectievelijk 120 seconden. De bijdrage van het plan in de spitsen is zelfs te klein om tot een zichtbaar verkeerseffect te komen, voor beide
situaties blijven de cyclustijden gelijk. Gesteld kan worden dat de ontwikkeling van de Bosscheweg niet leidt tot
doorstromingsknelpunten.
Parkeren
De 49 appartementen en 555 m2 bvo aan bedrijfsruimte leiden tot een normatieve parkeerbehoefte van 76 parkeerplaatsen. Rekening houdend met aanwezigheidspercentages bedraagt de maximale parkeerbehoefte op het drukste moment (werkdag avond) 58 parkeerplaatsen. Hiervan zijn 49 plaatsen bestemd voor bewoners van de woningen, 1 voor personeel van de bedrijfsruimte en 8 voor bezoekers (zowel van bewoners als bedrijfsruimte). De ontwikkeling voorziet in een parkeerterrein op eigen terrein van 58 parkeerplaatsen welke via de Lovense Kanaaldijk ontsloten wordt. Hiervan zijn 50 parkeerplaatsen afgesloten met een hek en alleen toegankelijk voor bewoners en personeel van de bedrijfsruimte. Daarnaast zijn 8 parkeerplaatsen gesitueerd voor het hek en openbaar toegankelijk voor bezoek en komen 7 parkeerplaatsen beschikbaar langs de Bosscheweg door de sloop van de huidige woningen. De in totaal 15 openbaar toegankelijke parkeerplaatsen bieden ruim voldoende parkeergelegenheid voor bezoekers.
Door de verschillende functies is dubbelgebruik van de parkeerplaatsen mogelijk. Op de drukste momenten
(werkdagnacht) zijn 55 parkeerplaatsen vereist. Daarmee is er een tekort van 4 parkeerplaatsen voor het
afgesloten deel van het parkeerterrein in de nacht. Op alle andere momenten is er geen tekort.
Indien de parkeerplaats vol is kunnen bewoners/personeel in het openbare gedeelte buiten het hek parkeren. Rekening houdend met de openbaar toegankelijke parkeerplaatsen is er genoeg ruimte om de parkeervraag van de gehele ontwikkeling op te vangen en wordt geen parkeeroverlast voor de omgeving verwacht. Daarmee volstaat de parkeercapaciteit van de gehele ontwikkeling.
Parkeren - fietsen
Voor de ontwikkeling zijn volgens de normen in totaal 168 fiets parkeerplaatsen benodigd voor de bewoners.
De ontwikkeling voorziet in een inpandige fietsenstalling welke toegankelijk is voor de bewoners. Deze biedt
plek aan 176 fietsen. De ontwikkeling voorziet daarmee in de behoefte.
De fietsparkeerbehoefte voor het bezoek van de woningen en commerciële ruimten (personeel + bezoek) is 23
fietsparkeerplaatsen. Net als bij parkeerplaatsen voor auto’s kunnen de stallingsplaatsen voor fietsen ook
dubbel gebruikt worden, omdat gebruikers van verschillende functies op andere momenten aanwezig zijn.
Op het drukste moment (zaterdagmiddag) zijn in totaal 19 stallingsplaatsen vereist. De ontwikkeling voorziet
hier in ruime mate in. De ontwikkeling voorziet daarmee in de behoefte.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
4.2 Milieueffectrapportage
4.2.1 Algemeen
Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een m.e.r. beoordeling opgesteld moet
worden. voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:
a. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;
b. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.
ad. a.
In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke
activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt
zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig.
Bij de vraag of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit mer, worden de
concrete omstandigheden afgewogen, waarbij onder meer aspecten als de aard en omvang van de voorziene
wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen (zie o.a. uitspraak RvS ECLI:NL:RVS:2019:1879). Gelet
hierop wordt de bouw van 49 appartementen en een bedrijfsruimte van circa 555 m2 niet aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Weliswaar verandert het gebruik van het perceel door de toevoeging van de appartementen en de bedrijfsruimte, maar het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing is te beperkt om aangemerkt te worden als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.
ad b.
Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Kampina en Oisterwijkse Vennen op 2,6 kilometer afstand van het plangebied Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.
Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling.
4.2.2 Aanleiding vormvrije m.e.r beoordeling
Voor dit plan is een aanmeldnotitie opgesteld op basis waarvan is beoordeeld of het noodzakelijk is een m.e.r. op te stellen: 'Vormvrije m.e.r.-beoordeling Bosscheweg 236-240 Tilburg, projectnummer 0473989, 31 oktober 2023 (Bijlage 3). De aanmeldnotitie is getoetst aan de hand van de drie hoofdcriteria (de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van het project) van bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn. Naar aanleiding van deze toetsing is geoordeeld dat ten gevolge van de voorgenomen activiteit, gezien diens aard, omvang en locatie, geen negatieve effecten op de nabijgelegen gevoelige gebieden en Natura 2000 gebieden zijn te verwachten
Op 12 december 2023 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg besloten dat voor het initiatief Crossroads gelegen aan de Bosscheweg 236-240 te Tilburg geen milieueffectrapportage (m.e.r.) behoeft te worden opgesteld.
4.3 Milieuhinder bedrijven
Bij het beoordelen van (de binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
Alle bedrijven binnen het plangebied en daarnaast die bedrijven erbuiten, waarvan de indicatieve milieucontouren over het plangebied liggen, zijn geïnventariseerd. Deze inventarisatie verschaft inzicht in de milieucategorie waartoe het bedrijf behoort en is gebruikt om de bestaande, binnen het plangebied gelegen, bedrijven in het bestemmingsplan vast te leggen en eventuele knelpunten te signaleren. Omdat het bestemmingsplan een beheersmatig karakter heeft, zijn deze bedrijven uit de inventarisatie allen in het bestemmingsplan opgenomen. Er is vanuit gegaan dat de bestaande bedrijven voldoen aan de milieuvoorschriften volgend uit de Wet milieubeheer en zodoende geen overlast veroorzaken voor de omgeving. Een aantal bedrijven is op basis van hun activiteiten en de daarmee samenhangende milieucategorie niet wenselijk op het desbetreffende adres. Een dergelijk bedrijf mag haar bestaande activiteiten voortzetten en eventueel uitbreiden, voor zover de regels dat toelaten. Zodra zo´n bedrijf zijn activiteiten beëindigt, moet worden voldaan aan de milieucategorie die bij de omgeving hoort. Wel mag op de desbetreffende locatie een soortgelijke activiteit plaatsvinden, mits de nieuwe activiteit niet in een hogere milieucategorie valt dan de oude. De milieucategorie van de bedrijven binnen het plangebied is weergegeven op de verbeelding en/of genoemd in de bestemmingsregels.
Volgens de VNG-brochure behoren gebieden met een matige tot sterke functiemenging tot het omgevingstype ‘gemengd gebied’. Gelet op de (directe) omgeving rondom het plangebied is er met de nabijheid van industrie, detailhandel, supermarkt, bedrijven en sport sprake van een combinatie van verschillende functies op korte afstand van elkaar. Daarmee is er sprake van omgevingstype ‘gemengd gebied’ volgens de VNG-brochure. De richtafstanden uit de VNG brochure mogen hiermee met één stap verkleind worden.
In een aanvullend onderzoek Bedrijven en Milieuzonering (‘Externe Veiligheid en Milieuzonering, plangebied Bosscheweg 236-240 te Tilburg’, 0473989.100, Anteagroup, d.d. 25 januari 2023) (BIJLAGE 4) is in beeld gebracht welke bedrijven en activiteiten zich in de omgeving van het plangebied bevinden. Geconcludeerd kan worden dat voor alle bedrijven en activiteiten (ruimschoots) wordt voldaan de richtafstanden, geldend voor ‘gemengd gebied’.
Lichthinder
Aanvullend op het onderzoek BMZ is een lichthinderonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in de rapportage ‘Lichtmetingen FC Tilburg t.b.v. herontwikkeling Bosscheweg 240-242’, rapportnr. 2006007268-20222281, AV Consulting BV, d.d. 13 januari 2023 (BIJLAGE 5)
Uit de resultaten en conclusies van dit onderzoek blijkt dat er geen lichthinder op zal treden bij de geprojecteerde woningen aan de Bosscheweg 240-242 te Tilburg en dat wordt voldaan aan de normering t.a.v. lichthinder op basis van de richtlijn Lichthinder van de NSVV (NSVV-2020).
Geitenmoratorium
In juni 2017 heeft de Provincie een geitenmoratorium (voor geitenhouderijen met meer dan 50 geiten) opgenomen in de Verordening ruimte. Dit betekent dat geitenhouderijen hun dierenverblijven niet mogen uitbreiden en er geen nieuwe geitenhouderijen mogen worden opgericht. Aanleiding hiervoor was het RIVM-onderzoek "Veehouderij en gezondheid Omwonenden- aanvullende studies" (VGO2).
Uit dit onderzoek blijkt dat mensen die binnen 2 kilometer van een geitenhouderij wonen een verhoogde kans op longontsteking hebben. De oorzaak van dit verhoogde risico op longontsteking is niet bekend en wordt op dit moment in opdracht van het Rijk nader onderzocht door het RIVM.
De provinciale verordening regelt alleen de situatie gezien vanuit de positie van geitenboeren (voor hen geldt namelijk dat verbod). Echter, bij het opstellen van ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) moet ook aan de zgn. omgekeerde werking worden getoetst. Hiervoor heeft het college op d.d. 14 mei 2019 de beleidslijn geitenmoratorium in ruimtelijke plannen vastgesteld.
Dit houdt in dat:
wooninitiatieven binnen stedelijk gebied (zgn. inbreidingslocaties) zonder meer worden toegestaan;
kleine woningbouwinitiatieven buiten de bebouwde kom worden toegestaan met een maximum van 5 Ruimte voor Ruimte-woningen in ruil voor het inleveren van vergunde fosfaatrechten binnen de gemeentelijke grenzen;
met initiatiefnemers worden afspraken gemaakt om potentiële bewoners van nieuwe woningen binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij te informeren over de gezondheidsrisico's;
nieuwe initiatieven met de planologische bestemmingen kinderdagverblijf, verzorgingshuis, verpleeghuis en zorgwoning niet worden toegestaan binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij;
de overige initiatieven waarvoor een ruimtelijke afweging nodig is en niet passen in bovenstaande criteria worden voorgelegd aan de GGD voor screening van de gezondheidsrisico's.
Wanneer nieuwe onderzoeken tot andere inzichten over gezondheidsrisico's in relatie tot geitenhouderijen leiden zal een nieuw beleidsvoorstel worden gedaan.
De planlocatie is niet gelegen binnen 2 km van een geitenhouderij. Het geitenmoratorium is niet van toepassing.
4.4 Externe veiligheid
4.4.1 Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.
Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden. De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.
Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".
4.4.2 Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.
In de bij dit plan gevoegde rapport “Externe veiligheid en milieuzonering, Plangebied Bosscheweg 236/240 te Tilburg” d.d. 25 januari 2023 met projectnummer 0473989.100 (zie eerder genoemd als bijlage 4 onder paragraaf 4.3) zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de spoorlijnen Tilburg-Eindhoven en Tilburg-Vught.
De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage. Er is een groepsrisicoberekening uitgevoerd door Antea group en opgenomen in bovengenoemd rapport. Deze QRA is goedgekeurd door de adviseur milieu van gemeente Tilburg.
4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid
In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een transportasgebied. Binnen een transportasgebied gelden verschillende kaders binnen zone I (0-30 meter) en zone II (30-200m meter). Zone II is van toepassing op deze ontwikkeling en omvat de volgende voorwaarden:
Figuur 9
Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.
4.4.4 Conclusie en restrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijnen Tilburg-Boxtel en Tilbug-Vught. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde bijlage Externe veiligheid en milieuzonering, Plangebied Bosscheweg 236/240 te Tilburg”. De Brandweer Midden- en West-Brabant heeft d.d. 30 januari 2023 advies uitgebracht. De relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.
Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:
De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar van risicobronnen in de omgeving van het plangebied vormt geen belemmering voor het initiatief;
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot een significante toename van het groepsrisico van één of meerdere risicobronnen in de omgeving van het plangebied;
De bereikbaarheid van het plangebied is goed;
Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit;
Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings- en alarmeringssysteem), dit (en daarnaast NL-Alert) biedt de mogelijkheid de aanwezigen in het gebied tijdig te waarschuwen;
De aanwezigen kunnen het plangebied goed ontvluchten;
Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Bij mechanische ventilatie heeft het de voorkeur dat deze in de meterkast kan worden uitgezet. Geadviseerd is een instructie in de appartementen op te hangen. Hiermee is langdurig verblijf inpandig bij een toxische wolk mogelijk;
De brandweer voldoet aan de opkomsttijd (7.30 minuten) conform het dekkings- en spreidingsplan.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
4.5 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
4.6 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
4.6.1 Wegverkeerlawaai
De nieuwe appartementen worden gerealiseerd binnen wegen zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de Wgh ("zones langs wegen"). Dit betreft de Bosscheweg, de Lovense kanaaldijk/Hoevense Kanaaldijk (oost en west van het kanaal), de Jules Verneweg en de Insulindestraat. Daarom is voor de oprichting van de appartementen een akoestisch onderzoek uitgevoerd en heeft een toetsing aan de normen van de Wgh plaatsgevonden. De 30 km/uur wegen rondom het plangebied zijn tevens onderzocht in het kader van de beoordeling van een goede ruimtelijke ordening. Voor de uitgangspunten en de rekenresultaten wordt verwezen naar het akoestisch rapport Bosscheweg 240-242 opgesteld door Antea Group d.d. 24 april 2023 (projectnummer 0473989.100, definitief revisie 01) (BIJLAGE 6).
Ingevolge de Wgh geldt voor nieuwe woningen een wettelijke voorkeurgrenswaarde van 48 dB. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeurgrenswaarde van 48 dB enkel wordt overschreden als gevolg van de Bosscheweg en de Lovense kanaaldijk/Hoevense Kanaaldijk. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor een binnenstedelijke situatie wordt voor beide wegen niet overschreden.
4.6.2 Railverkeerlawaai
De nieuwe appartementen liggen binnen het "aandachtsgebied" van het spoortraject Tilburg-Vught en Tilburg-Boxtel. Daarom is voor oprichting van de appartementen een akoestisch onderzoek uitgevoerd en heeft een toetsing aan de normen van de Wgh/Besluit geluidhinder plaatsgevonden. Voor de uitgangspunten en de rekenresultaten wordt verwezen naar het eerder genoemde akoestisch rapport Bosscheweg 240-242 opgesteld door Antea Group d.d. 24 april 2023 (projectnummer 0473989.100, definitief revisie 01). Voor nieuwe woningen geldt als wettelijke voorkeurgrenswaarde 55 dB. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeurgrenswaarde van 55 dB op een groot deel van de nieuwbouw wordt overschreden. Tevens wordt de maximale ontheffingswaarde van 68 dB op een groot deel van de nieuwbouw overschreden.
4.6.3 Geluidsreducerende maatregelen
Vannwege de overschrijding van de wettelijke voorkeurgrenswaarde voor weg- en railverkeerslawaai en overschrijding van de maximale ontheffingswaarde voor railverkeerslawaai is onderzoek gedaan naar geluidreducerende maatregelen. Om de geluidbelasting vanwege een (spoor)weg te beperken, kunnen de volgende maatregelen worden getroffen:
Maatregelen aan de bron, bijvoorbeeld door middel van het toepassen van een geluidarm wegdektype of spoordempers;
Maatregelen in het overdrachtsgebied, bijvoorbeeld door middel van het toepassen van een geluidscherm of grondwal;
Maatregelen ter plaatse van de ontvanger, bijvoorbeeld door middel van het toepassen van gevelgeluidwering.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat maatregelen aan de Bosscheweg en de Lovense kanaaldijk/Hoevense Kanaaldijk en het spoor noch wenselijk noch doelmatig zijn. Ook bij de toepassing van een extra geluidreducerende wegdektype zal sprake zijn van een overschrijding van de voorkeurgrenswaarde. Overige maatregelen aan de bron zoals het verlagen van de verkeersintensiteit of het afschalen van de rijsnelheid zijn niet gewenst vanwege de functie van met name de Bosscheweg. Voor railverkeerslawaai geldt dat de gemeente geen bronbeheerder is en een beperkte invloed heeft op het toepassen van bronmaatregelen zoals raildempers. Met het toepassen van raildempers wordt de geluidbelasting niet teruggebracht tot aan de wettelijke voorkeurgrenswaarde van 55 dB maar ook niet tot aan de maximale ontheffingswaarde van 68 dB. Daarnaast kunnen raildempers niet overal toegepast worden vanwege de aanwezigheid van de brug en spoorwissel.
Maatregelen in de overdracht zoals het toepassen van geluidschermen langs wegen zijn vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk. Een geluidscherm nabij het spoor is lastig inpasbaar en erg kostbaar en derhalve niet doelmatig.
4.6.4 Reflectie van geluid
Naar aanleiding van een zienswijze is een aanvullende akoestische berekening uitgevoerd naar mogelijke reflecties. De resultaten daarvan zijn samengevat in de memo ‘BO Bosscheweg 242 te Tilburg - Berekening geluid bij nabijgelegen woningen (Antea Group)’, 0473989.100, d.d. 28 februari 2024 (Bijlage 20)
Geconcludeerd wordt dat de nieuwbouw van Crossroads leidt tot een beperkte reflectie van geluid. Echter, de nieuwbouw zorgt ook voor een gedeeltelijke afscherming van geluid, specifiek voor railverkeerslawaai. Dit afschermend effect is groter dan het reflecterend effect, zeker voor railverkeerslawaai. Gezien de beperkte toename in geluid als gevolg van enkel wegverkeerslawaai en het gegeven dat een neutraal effect tot zelfs een afname in geluid wordt berekend voor railverkeerslawaai, kan worden aangenomen dat eventuele reflecties van het geluid door de komst van het nieuwe appartementencomplex geen negatieve invloed hebben op de algehele geluidkwaliteit in de omgeving.
4.6.5 Maatregelen bij de ontvanger: Gemeentelijk geluidsbeleid april 2015
Het gemeentelijk geluidbeleid is opgenomen in het document ‘Hogere waarde beleid’ van april 2015. Uitgangspunt van het gemeentelijk geluidbeleid is dat op (hoog) geluidbelaste locaties sprake moet zijn van een "acceptabel woon- en leefklimaat". In het geluidbeleid is aangegeven wanneer het zinvol is om aanvullende eisen te stellen. Deze aanvullende eisen zijn van toepassing als de geluidbelasting op de gevel van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen meer bedraagt dan 53 dB voor wegverkeerslawaai of 60 dB voor railverkeerslawaai. Reden hiervoor is dat uit onderzoek is gebleken dat pas boven deze geluidbelastingen er sprake kan zijn van substantiële hinder. Uit de rekenresultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting op een groot deel van de nieuwbouw meer bedraagt dan 53 dB als gevolg van wegverkeerslawaai en meer bedraagt dan 60 dB als gevolg van railverkeerslawaai.
Om voor deze appartementen ondanks de hoge geluidbelasting een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en derhalve een goede ruimtelijke ordening te borgen, worden aanvullende voorwaarden aan de nieuwe appartementen gesteld conform het gemeentelijk geluidbeleid. Dit betekent dat de appartementen moeten beschikken over een geluidluwe gevel, een geluidluwe buitenruimte en de appartementen zodanig geïsoleerd worden dat voldaan wordt aan het wettelijk binnenniveau conform het huidig Bouwbesluit.
Voor de appartementen waar de geluidbelasting hoger is dan 53 dB resp. 60 dB is per appartement onderzocht of voldaan kan worden aan de voorwaarden van het gemeentelijk geluidbeleid en de Wet geluidhinder. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat met het pakket voorgestelde (bouwkundige) maatregelen voldaan kan worden aan de voorwaarde van een geluidluwe gevel en een geluidluwe gevel per appartement. Daar waar er geen bouwkundige maatregelen toegepast worden maar de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de wettelijke ontheffingswaarde van 68 dB voor railverkeerslawaai worden de gevels/geveldelen doof uitgevoerd.
Om een geluidluwe gevel en een geluidluwe buitenruimte te realiseren wordt appartement A9 voorzien van een bouwkundige voorziening in de vorm van een glazen afscherming met een hoogte van 2,4 meter. De appartementen B2 en B3 worden ter hoogte van de vierde bouwlaag voorzien van een loggia die in gesloten toestand met permanente buitenluchtcondities als geluidluwe buitenruimte (met daaraan gelegen de geluidluwe gevel) fungeert, zie memo d.d. 27 juni 2023 met projectnummer 0473989.100 opgesteld door Anteagroup (BIJLAGE 7).
De appartementen C4 t/m C13 krijgen aan de westgevel een verglaasd balkon (loggia) die als buitenruimte dient. De wens bestaat om het verglaasd balkon deels te kunnen openen. Om aan de voorwaarden van het gemeentelijk geluidbeleid te kunnen voldoen (geluidluwe buitenruimte met daaraan gelegen de geluidluwe geveldelen) en de Wet geluidhinder (in geopende toestand van de loggia mag de geluidbelasting op de achterliggende gevel niet meer bedragen dan 68 dB) is onderzocht hoe groot de netto opening van het te openen deel maximaal mag zijn. Hiervoor wordt verwezen naar de notitie “Nieuwbouwplan Crossroads Tilburg; toetsing buitenruimte geluidbeleid” d.d. 30 mei 2023 met referentie SD/SD/ /H 8936-2-NO opgesteld door Peutz (BIJLAGE 8). In gesloten toestand van het verglaasd balkon bedraagt de geluidbelasting in de buitenruimte alsmede op de achterliggende geveldelen van de buitenruimte maximaal 55 dB en wordt voldaan aan de eis van een geluidluwe buitenruimte en geluidluwe gevel. In geopende toestand van het verglaasd balkon met de in de Peutz notitie aangegeven maximale opening bedraagt de geluidbelasting op de gevel (thermische gevel) achter het balkon maximaal 68 dB en wordt voldaan aan de Wgh. Om permanente buitenluchtcondities in het verglaasd balkon te realiseren wordt een geluidgedempt rooster toegepast.
De hoekappartementen (D1/D7/D13/D19 en D6/D12/D18/D24) en de overige appartementen gelegen aan de zuidkant krijgen tevens een verglaasd balkon. Vanwege de zeer hoge geluidbelasting op de west-, zuid- en oostgevel als gevolg van railverkeerslawaai hebben de balkons geen te openen delen. In gesloten toestand van het verglaasd balkon bedraagt de geluidbelasting in de buitenruimte als op de achterliggende geveldelen van de buitenruimte maximaal 55 dB en wordt voldaan aan de eis van een geluidluwe buitenruimte en geluidluwe gevel. Om permanente buitenluchtcondities in het verglaasd balkon te realiseren wordt een geluidgedempt rooster toegepast.
De uitvoering van de bouwkundige maatregelen worden nader beoordeeld in het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning onderdeel bouwen op basis van het definitief bouwontwerp. Hierbij zal tevens beoordeeld worden aan de hand van een gevelweringsonderzoek of de appartementen over voldoende gevelwering beschikken om aan de wettelijke eis voor het binnenniveau conform het huidig Bouwbesluit te kunnen voldoen.
Om de appartementen akoestisch mogelijk te maken heeft het college van burgemeester en wethouders voor dit bestemmingsplan een hogere waarden besluit genomen. In dit besluit, dat bij het bestemmingsplan is gevoegd, zijn aanvullende voorwaarden opgenomen op basis van het gemeentelijk geluidbeleid.
4.6.6 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing. De nieuwe appartementen zijn niet gelegen binnen een wettelijke geluidzone van een industrieterrein of een geluidzone van een industrieterrein waarvoor een geluidbeheerplan is vastgesteld. Industrielawaai vormt geen belemmering voor de nieuwbouw.
4.6.7 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
4.6.8 Stiltegebied: Attentiezone
Het plangebied is niet gelegen binnen een stiltegebied of binnen de attentiezone van een stiltegebied.
4.6.9 Trillingen
De nieuwe appartementen komen op korte afstand van het spoor te liggen (< 100 meter). Hierdoor is trillingshinder niet of niet volledig uit te sluiten. Daarom is een trillingsonderzoek uitgevoerd door Greten Raadgevende Ingenieurs. Voor de uitgangspunten en de rekenresultaten wordt verwezen naar het rapport d.d. 6 maart 2023 (documentnummer Rtri126abA0.hg, revisie 0) (BIJLAGE 9). Op basis van dit onderzoek kan gesteld worden dat er met het bestaande bouwontwerp (zonder aanvullende maatregelen) van de
appartementen sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat. Er is voldoende aannemelijk gemaakt dat voldaan kan worden aan de streefwaarden voor trillingen behorende bij nieuwe
situaties (herhaald voorkomende trillingen).
In de planregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze voorwaardelijke verplichting houdt in dat bij de aanvraag Wabo onderdeel bouwen aan de hand van het definitief bouwontwerp nogmaals een trillingonderzoek wordt uitgevoerd. Indien het definitief bouwontwerp niet afwijkt van het bouwontwerp zoals beoordeeld in het rapport d.d. 6 maart 2023 kan met dit rapport volstaan worden.
Toelichting
Incidenteel kunnen er zich bijzondere omstandigheden voor doen dat de oprichting van een gebouw of vervangende nieuwbouw acceptabel wordt geacht ondanks dat trillingen in het gebouw (goed) voelbaar kunnen zijn en dit tot (matige)hinder kan leiden. SBR-richtlijn B geeft aan dat hinder voor die situaties niet per definitie onaanvaardbaar hoeft te zijn. Voor die situaties is het mogelijk om op basis van een bestuurlijke afweging en bijlage 5 uit de SBR- richtlijn B overschrijding van de streef- en grenswaarden (tabel 2 en 3) toch acceptabel te vinden. Hierbij wordt (aanvullend) gebruikt gemaakt van de hinderkwalificatie genoemd in onderstaande tabel.
4.7 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van ca. 49 appartementen. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Daarnaast is geen sprake van luchtgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
Op de begane grond wordt voorzien in een commerciële ruimte. De verkeersgeneratie die toebedeeld kan worden aan deze functie is zal beperkt van omvang zijn en aannemelijk aangemerkt kunnen worden als NIBM.
Vanuit de Wet milieubeheer bestaat er geen bezwaar tegen dit plan.
4.8 Geur
4.8.1 Industriële geurhinder
Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden.
Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.
Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen te worden aangesloten.
Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven met een significante industriële geuremissie. Het plan zelf maakt geen functies mogelijk met een significante geuremissie.
Daarmee vormt industriële geur geen belemmering voor het plan.
4.8.2 Agrarische geurhinder
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven met een significante agrarische geuremissie. Het plan zelf maakt geen functies mogelijk met een significante geuremissie.
Daarmee vormt agrarische geur geen belemmering voor het plan.
4.9 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740, dat niet ouder is dan 5 jaar.
Aanleiding
De aanleiding is de bestemmingsplanwijziging op de locatie. Het huidige bedrijfsbestemming zal veranderen in “gestapeld wonen”. Er is sprake van een toekomstig gevoeliger gebruik van de locatie.
O.a. de ligging van de locatie is weergegeven in ingevoegd locatiekaartje (figuur 10).
Figuur 10
Voor de beoogde bestemmingswijziging en herinrichting is een bodemonderzoek uitgevoerd:
Verkennend bodemonderzoek en asbestonderzoek en nader asbestonderzoek Bosscheweg 240, Antea, 11 april 2023 (BIJLAGE 10). In het onderzoek zijn maximaal licht verhoogde gehalten geconstateerd. Wel wordt verwezen naar bekende bodemverontreinigingen op het perceel. Dit betreffen restverontreinigingen die na sanering zijn achtergebleven onder de huidige bebouwing.
Conclusie
In het aangeleverde bodemonderzoek zijn geen nieuwe bodemverontreinigingen aangetoond. Wel is vanuit eerdere bodemonderzoeken bodemverontreiniging aangetoond, dat nog niet volledig is gesaneerd. Hiervoor zijn reeds BUS-meldingen ingediend bij het bevoegd gezag.
Voor de bestemmingsfase vormen bovenstaande resultaten geen belemmering.
Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.
4.10 Natuur en ecologie
4.10.1 Wettelijke kaders
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep", Dienst Regelingen, 2009. Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn)
Overige inheemse broedvogels
Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn
Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling (de algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant)
Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening provincie Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
4.10.2 Puntensysteem natuurinclusief bouwen
Verstedelijking zorgt wereldwijd voor een uitbreiding en een verdichting van het stedelijke gebied. In veel steden leidt dit tot een verlies aan biodiversiteit. Ook de opgave voor de energietransitie kan een bedreiging voor de natuur vormen. Natuur- en groeninclusief bouwen helpt om de stad prettig en de inwoners gezond te houden. Om het creëren van groene elementen in de stad te stimuleren is het puntensysteem ontwikkeld. Het systeem gaat uit van een lijst met groen- en natuurinclusieve maatregelen, waarbij elke maatregel een bepaald aantal punten waard is. Om te bepalen hoeveel van deze maatregelen genomen moeten worden bij de uitvoering van een bouwproject moet per project een te behalen puntenscore berekend worden.
4.10.3 Gebiedsontheffing gebouwbewonende soorten
Met de Tilburgse gebiedsontheffing gebouwbewonende vleermuizen en broedvogels worden de procedures in het kader van de Wet natuurbescherming en de Wabo vereenvoudigd. Om de gebiedsontheffing te kunnen toepassen zijn soortenmanagementplannen (SMP) opgesteld en worden de verblijfplaatsen van gebouwbewonende soorten in kaart gebracht. De gebiedsontheffing en bijbehorende SMP’s zijn erop gericht de instandhouding van gebouwbewonende vleermuizen en vogels te waarborgen. Dat wil zeggen dat bij elk project (zowel van derden als van de gemeente) preventieve maatregelen worden genomen, gericht op het behouden en verbeteren van het aanbod van verblijfplaatsen. Alle projecten (van de gemeente en van derden) die onder de werking van de SMP vallen, kunnen profiteren van de gebiedsontheffing. Dit betekent dat voor deze projecten geen afzonderlijke ontheffing nodig is.
4.10.4 Analyse plangebied
Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Kampina en Oisterwijkse Vennen op 2,6 kilometer afstand van het plangebied Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten. Ook effecten door stikstofdepositie kunnen op basis van de uitgevoerde AERIUS-berekeningen (BIJLAGE 11) worden uitgesloten.
Natuurbescherming in Interim Omgevingsverordening
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. Het plangebied ligt echter wel op korte afstand van de Ecologische Verbindingszone die gelegen is langs het Wilhelminakanaal. Deze zone ligt op 22 meter van het plangebied. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op ruim 1 kilometer afstand van het plangebied. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant en de ecologische verbindingszone, zoals benoemd in artikel 3.16 van de Interim Omgevingsverordening, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten. Ten aanzien van de aanwezige ecologische verbindingszone wordt in het ontwerp aansluiting gezocht door deze zijde van het plangebied groen in te richten.
Soortenbescherming
Op 6 juli 2022 is een quickscan naar flora en fauna uitgevoerd. Dit is verwerkt in het rapport Quickscan Wet natuurbescherming sloop en herontwikkeling Bosscheweg 236, 238 en 240 Tilburg, projectnummer 220824, 24 augustus 2022 (BIJLAGE 12). Naar aanleiding van de quick scan en aanvullende gegevens van de gemeente is er ingezet op aanvullend onderzoek om de bestaande gegevens te verifiëren. Dit is opgenomen in het rapport Vervolgonderzoek Wet natuurbescherming sloop en herontwikkeling Bosscheweg 236, 238 en 240 Tilburg, projectnummer 230628, 26 juli 2023, rev. 02 (BIJLAGE 13)
Uit het aanvullende onderzoek en de aanwezige gegevens van de gemeente komt naar voren dat het gebouw geschikt is als zomer- of paarverblijfplaats voor de gewone dwergvleermuis. Tijdens de onderzoeken zijn geen verblijfplaatsen van gierzwaluw of huismus vastgesteld binnen het plangebied. Buiten het plangebied zijn wel huismussen waargenomen. Deze huismussen zijn buiten de invloedzone van het plangebied waargenomen.
Omdat de gemeente streeft naar een natuurinclusieve stad is er in het ontwerp ingezet op het creëren van een meerwaarde voor de gebouwbewonende soorten. Naast dat het huidige gebouw geschikt is als zomer- en paarverblijf van de gewone dwergvleermuis, wordt het aangrenzende Wilhelminakanaal veelvuldig gebruikt als vliegroute en foerageergebied door o.a. laatvlieger, meervleermuis, ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis en watervleermuis. Om voldoende verblijfplaatsen te realiseren voor zowel de gewone dwergvleermuis als andere gebouwbewonende soorten worden er in de toekomstige gebouwen op drie locaties spouwruimten gecreëerd met invliegopeningen geschikt als verblijfplaats voor zowel de gewone dwergvleermuis als de vleermuizen die over of langs het Wilhelminakanaal foerageren of migreren. Daarnaast worden er zes gierzwaluw- en zes huismuskasten ingebouwd.
In het plangebied zijn beplantingen aanwezig waar vogels in kunnen nestelen. Het gaat daarbij om vogelsoorten waarvan de nesten uitsluitend gedurende de broed- en nestperiode beschermd zijn. Vaste, jaarrond beschermde nesten zoals roofvogel- en roekennesten zijn niet aanwezig. Deze beplantingen zullen moeten worden verwijderd voor de geplande ontwikkeling. Negatieve effecten op broedende vogels dienen te worden voorkomen door begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen te verwijderen buiten het broedseizoen. De periode van 15 maart tot 15 juli wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. De Wet Natuurbescherming kent echter geen standaardperiode voor het broedseizoen, het gaat erom of er een broedgeval is. De genoemde periode kan daarom slechts als vuistregel worden gehanteerd.
De aanwezigheid van andere strenger beschermde plant- en diersoorten is op basis van habitatvoorkeur en algemene verspreidingsgegevens (NDFF) met voldoende zekerheid uit te sluiten. Hooguit zijn in het gebied soorten te verwachten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen, zoals huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, mol, gewone pad, bruine kikker etc. Tenslotte is voor alle soorten de wettelijke zorgplicht voor flora en fauna van kracht. In het kader van de zorgplicht zijn echter geen specifieke voorzorgsmaatregelen verbonden aan dit plan.
Conclusie
Vanuit de gebiedenbescherming zijn er geen belemmeringen om het project uit te voeren. Vanuit de soortenbescherming zal er een meerwaarde gecreëerd worden door de voorstelde maatregelen. Om aan de zorgplicht te voldoen, zal er gewerkt moeten worden volgens het ecologisch werkprotocol (BIJLAGE 14 Memo Ecologisch werkprotocol Bosscheweg 240 e.o. sloop en nieuwbouw (herontwikkeling), memonummer: 20230323, rev. 02, , projectnummer: 210607 26 juli 2023)
Bij het kappen van de aanwezige beplanting zal rekening gehouden moeten worden met de broedperiode van vogels.
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Programma Water en Riolering 2020 - 2023
Het Programma Water en Riolering (PWR) is een beleidsplan dat op hoofdlijnen de invulling van de
gemeentelijke watertaken weergeeft. Door middel van het PWR wordt vastgelegd wat de gemeente wil
bereiken en wat de rolverdeling is tussen overheid, bewoners en bedrijven ten aanzien van stedelijk
afvalwater, hemelwater en grondwater. Gemeenten zijn volgens de Wet milieubeheer verplicht een plan op te
stellen waarin de zorgplichten worden uitgewerkt. De Wet milieubeheer schrijft geen geldigheidsduur voor,
hierin zijn gemeenten vrij. Het is wel gebruikelijk om het rioleringsplan periodiek te herzien. Het PWR is tevens
de basis voor de gemeentelijke rioolheffing.
Eén van de doelstellingen in het PWR is om het water- en rioleringssysteem toekomstbestendig te maken.
Door klimaatverandering krijgen we te maken met zwaardere buien, een toename van warme dagen,
langdurige perioden van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Deze verandering stelt nieuwe eisen
aan het watersysteem, de waterketen en de omgeving. Als we droge voeten en een leefbare omgeving willen
behouden, moet iedereen hier een steentje aan bijdragen.
Om het water- en rioleringssysteem toekomstbestendig te houden is een regenwateropgave geïntroduceerd
voor vervanging van verhard oppervlak en hanteren we nieuwe ondergrenzen bij toename van het verhard
oppervlak. De regenwateropgave verplicht tot het aanbrengen van regenwaterberging en is in lijn met de
wateropgave die de waterbeheerder oplegt. Op dit moment is dat 60 mm. De opgave heeft als doel het
verwerken van extreme neerslaghoeveelheden om de kans op wateroverlast nu en in de toekomst te
beperken.
<50 m2: geen regenwateropgave
50 m2 - 150 m2:
indien niet vergunningplichting: geen regenwateropgave
indien wel vergunningplichting: regenwateropgave volgens tabel 1
>150 m2: regenwateropgave volgens tabel 1
Tabel 1 - regenwateropgave
De opgave is voor de gebieden Blaak en Reeshof kleiner omdat deze gebieden, vanwege de ruim opgezette
waterstructuur, al klimaatbestendig zijn ingericht. De opgave van 10 mm heeft als doel om het water van de
kleine buien af te vangen en toe te voegen aan de grondwatervoorraad.
5.2 Inleiding
Ter hoogte van de kruising Bosscheweg/Lovensekanaaldijk vindt op de percelen behorende bij de bosscheweg 236 t/m 240a herontwikkeling plaats. De bestaande panden worden gesloopt en vervangen voor nieuwbouw.
Deze notitie gaat in op de wateropgave die voor deze herontwikkeling nodig is om te voldoen aan de beleidsregels van de gemeente Tilburg.
Binnen deze herontwikkeling vallen de kadestrale percelen V107, V108, V313, V418, V717 en V718.
5.3 Beleidskader
De provincie Noord-Brabant heeft in de interim omgevingsverordening handelingsbevoegdheden gegeven aan gemeenten en waterschappen ten aanzien van de waterhuishouding. Ten aanzien van dit project betreft het de gemeente Tilburg en waterschap de Dommel. Naast de omgevingsverordening heeft de provincie het regionaal water- en bodemprogramma opgesteld. Ten aanzien van de waterhuishouding is het streven om zoveel mogelijk regenwater te infiltreren naar de bodem en daarmee te voorkomen dat het versneld wordt afgevoerd. Daarmee sluit het document aan bij het geldende beleid van het bevoegd gezag.
Lettend op waterschap de Dommel geldt er ten aanzien van de waterhuishouding een verbod op het versneld afvoeren van verhard oppervlak. Dit is vastgelegd in de keur. Met het oog op dit verbod hanteert waterschap de Dommel een opgave van 60 mm op basis van de toename aan verhard oppervlak.
Ten aanzien van de waterhuishouding zijn de beleidsregels ondergeschikt aan de regels van de gemeente Tilburg. Dit omdat de gemeente Tilburg strengere eisen stelt aan de waterhuishouding. In tegenstelling van het waterschap hanteert de gemeente een compensatie-eis van 60 mm voor al de verharding dat (op)nieuw wordt aangelegd. Ook de eisen ten aanzien van vegetatiedaken zijn bij de gemeente strenger dan bij het waterschap. Zo rekent het waterschap een vegetatiedak als onverhard terwijl de gemeente een reductie van 50% hanteert.
5.4 Plangebied
Binnen de herontwikkeling vallen de kadestrale percelen V107, V108, V313, V418, V717 en V718. Volgens de kadastrale gegevens heeft dit plangebied een oppervlak van ca. 4015 m2(4015,11 m2). Door de herontwikkeling wordt op het plangebied een gebouw geplaatst met ca 1994 m2 met daaromheen een terreinverharding van ca. 1527 m2. In totaal in er sprake van een verhardingsoppervlak van ca 3520 m2. Hierbij moet worden opgemerkt dat een deel van de terreinverharding onder het gebouw wordt aangelegd en daarom niet in bovenstaande hoeveelheden zijn meegenomen. Dit om te voorkomen dat dezelfde oppervlak dubbel wordt meegeteld in deze waterparagraaf.
Figuur 11 - Weergave terreininrichting landschapsarchitect plangebied (weergave van de buiteninrichting is inclusief de verharding onder het gebouw)
Rondom het plangebied liggen geen watergangen die zijn opgenomen in de legger van het waterschap. Wel ligt aan de andere zijde van de Lovense Kanaaldijk het Wilhelminakanaal. Deze is in beheer van rijkswaterstaat en is binnen de keur van het waterschap op genomen als keurbeschermingsgebied. Daarmee is het kanaal onderdeel van het natuurnetwerk Brabant.
5.5 Grondwaterstand
Ten behoeve van het project zijn de grondwaterkaarten over de periode 2018-2022 (september 2022) van de gemeente Tilburg geraadpleegd. De volgende gemiddelde grondwaterstanden zijn van toepassing rondom het plangebied.
• Gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) = 10,60 m+NAP (ca. 3,25 m-maaiveld)
• Gemiddelde grondwaterstand (GG) = 11,0 m+NAP (ca. 2,85 m-maaiveld)
• Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) = 11,60 m+NAP (ca. 2,35 m-maaiveld)
Om te voorkomen dat de grondwaterstand de infiltratie naar de bodem negatief beïnvloed wordt bij voorkeur een voorziening ten minste 50 cm boven de GHG aangelegd.
5.6 Wateropgave
Particulier terrein
De gemeente Tilburg hanteert in zijn beleid het principe dat voor al het (op)nieuw aangelegde verharding dient te worden gecompenseerd om het watersysteem robuust te houden. Binnen het plangebied gelden een bergingseis van 60 mm waarbij op basis van het ontwerp de volgende reductiefactoren van toepassing zijn.
• Halfverharding telt voor 50% mee
• De bergingscapaciteit van een vegetatiedak mag in mindering worden getrokken op de opgave van het betreffende dakvlak.
Alle oppervlakten bepaald hebbende geldt voor het plangebied een bergingsopgave van 169,00 m3. In de onderstaande tabel is dit weergegeven. Waarbij het vegetatiedak een bergingscapaciteit van 72 l/m2 heeft en dus de daarbij behorende opgave volledig op het dak wordt gerealiseerd.
Tabel 2 - Wateropgave plangebied
Openbaar terrein
Een deel van de herinrichting heeft betrekking op het openbaar terrein. Volgens het beleid van de gemeente resulteert dit in een bergingsopgave van 60 mm voor het vervangen verhard oppervlak. Momenteel ligt hier ca 371 m2 verharding waarvan 206 m2 halfverharding. In de nieuwe situatie zal door de herinrichting ca 140 m2 terug komen. Dit komt neer op een bergingsopgave van 8,4 m3. Deze bergingsopgave kan worden opgevangen door de nieuwe groenstrook hol te leggen.
5.7 Vormgeving
Bergingsvoorziening
Binnen het tuinontwerp dat is aangeleverd is een wadi vormgegeven. Deze heeft volgens het ontwerp een maximale diepte van 50 cm uitgaande van een waking van 10 cm wordt een maximale waterstand van 40 cm aangehouden. De aangegeven wadi heeft daarmee een wateropgave van ca 32 m3. Dat betekend dat het plangebied nog een restopgave heeft van ca 137 m3.
lettend op de vormgeving van het plangebied en de omgeving zal dit met behulp van een ondergrondse bergingsvoorziening moeten worden gerealiseerd. De betreffende bergingsvoorziening kan op 2 locaties, Namelijk:
• De binnentuin
• In de rijbaan van het parkeerterrein.
De locatie in de rijbaan kan mogelijk een negatieve invloed hebben op de bestaande beuken die daar tegen de perceelsgrens aan staan. Het bedrijf dat de boomeffectenanalyse heeft uitgevoerd adviseert tenminste 7 m uit de het hart van de boom te blijven.
Voor de locatie in de binnentuin zijn er minder beperkingen aangezien hier sprake is van het aanplanten van nieuwe bomen. In figuur 2 zijn de 2 geschikte locaties indicatief aangegeven.
Figuur 12 - Potentiële locaties waterberging
Verder hebben we te maken met een maaiveld van ca 13,85 m+NAP. Op de bergingsvoorziening zal tenminste een dekking nodig zijn van 60 cm. E.e.a. hangt af van de verkeersbelasting en het type voorziening. (Zo kan voor een betonconstructie een dekking van 30 cm worden aangehouden.)
Dat betekend dat de bovenkant van de voorziening bij een dekking van 60 cm op ca 13,25 m+NAP ligt. (13,55 m+NAP bij 30 cm dekking). In een optimale situatie ligt de bodem van de voorziening 50 cm boven de GHG. Oftewel op 12,10 m+NAP. De inwendige hoogte komt daarmee op 1,15 m. Gemakshalve houden wij hier een ontwerphoogte van 1,2 m aan voor infiltratiekratten en voor betonnenconstructies een inwendige hoogte van 1,25.
De bergingsopgave van 137 m3 resulteert in een netto oppervlak van ca 120 m2. In de onderstaande tabel staat de vormgeving van 5 verschillende bergingsvoorzieningen weergegeven. Rekening houdend met betonnen constructie en een daarbij geschatte wanddikte van 20 cm ligt er afhankelijk van de vormgeving voor het plangebied een ruimteclaim van ca 130 tot 140 m2.
Tabel 3 - Vormgeving van diverse types aan bergingsvoorzieningen
Rioolstelsel
De afvoerpunten van de daken zijn grotendeels gepositioneerd aan de binnentuin van het plangebied. Omdat de precieze waterverdeling nog niet bekend is hebben we nog geen rioolontwerp kunnen maken voor de binnentuin. In een later stadium zal op basis van de dakafvoeren de terreinriolering in de binnentuin worden vormgegeven.
In vergelijkbare situatie is aanwezig aan de voorzijde van het pand. De terreinverharding en de dakafvoeren zullen via de pad langs de oostgevel afgevoerd moeten worden richting de waterberging.
Aan de zuidzijde komt mogelijk ook een afwateringsriool. Of dit nodig is hangt af van de toekomstige locatie van de waterberging en de wensen om de kolken rechtstreeks op de bergingsvoorziening aan te sluiten.
De terreinverharding (ca 103 m2) aan de westzijde zal voornamelijk op basis van een theoretische toekenning worden geborgen aangezien de gevel op ca 20 cm van de perceelsgrens staat.
De lediging van de voorziening zal conform het beleid bij voorkeur plaatsvinden doormiddel van infiltratie. Voor de bovengrondse voorziening zal uitgegaan worden van de infiltratiecapaciteit van een goed onderhouden wadi voorzien van een goed doorwortelde grasmat. Wij houden daarmee een k-waarde aan van 0,5 m/dag. Voor de ondergrondse voorziening wordt de infiltratiecapaciteit is bepaald door de ondergrond. De capaciteit is door veldonderzoek vastgesteld (zie resultaten infiltratieproeven in: Memo doorlatendheid Bosscheweg te Tilburg, projectnummer: 0473989.100, 13 juni 2022 (BIJLAGE 15). Hierbij zijn 2 niveaus aangehouden namelijk:
• tot 1 m-maaiveld
• van 1 tot 2 m-maaiveld.
Voor de bovengrond kunnen we een k-waarde aanhouden van 1,1 m/dag en voor de laag daaronder een k-waarde van 2 m/dag.
Omdat een ondergrondse voorziening in beide lagen staan kan de laagste k-waarde van 1,1 m/dag worden aangehouden.
5.8 Noodoverstort
Mocht de bergingsvoorziening volledig zijn benut mag het water via een noodoverstort worden afgevoerd naar het openbaar terrein.
Uitgaande van een ontwerpcapaciteit van 110 l/s/ha (maximum van ontwerpbui 08 van de kennisbank stedelijke water) kent het plangebied een ontwerpdebiet van 38,72 l/s.
Bij een oppervlakkige overstort zal rekening moeten worden gehouden dat invloed heeft op het maaiveldniveau van het plangebied. Om op voorhand geen type roosterdeksel uit te sluiting moet rekening worden gehouden met een minimaal hoogteverschil tussen de kolken en de overstortput van 10 cm.
Een ondergrondse overstort is daarmee hoogte technisch gunstiger maar zorgt weer voor een aandachtspunt bij de aansluiting op het gemeentelijk stelsel. Doordat de gemeente een gemengd rioolstelsel heeft liggen zal de aansluiting voorzien moeten worden van een terugslagklep.
Een alternatief kan zijn om een aansluiting te maken op het Wilhelminakanaal. Dit heeft tot voordeel dat er geen extra water op het gemengde stelsel komt en tegelijk kan de aansluiting op het Wilhelminakanaal zodanig worden vormgegeven dat de afvoerleiding op gemeentegrond voldoende capaciteit heeft voor een toekomstige uitbreiding van het gemeentelijke regenwaterstelsel. Een dergelijke constructie vergt wel overleg met de gemeente en rijkswaterstaat.
5.9 Aandachtspunten
Om het het waterhuishoudkundig plan van dit project te kunnen afronden zijn diverse vragen en aandachtspunten van toepassing. Deze zijn in 2 groepen te verdelen en worden hieronder weergegeven:
1. Overleg met het bevoegd gezag
a. Hoe wordt omgegaan met de wateropgave van het openbare terrein dat door de ontwikkeling een nieuwe inrichting krijgt? (zie ook paragraaf 6)
b. Is er op termijn een regenwaterstelsel gepland in de Lovensekanaaldijk en de Bosscheweg?
i. Zo ja, kan in samenwerking met de gemeente en met het oog op het plangebied en het toekomstige regenwaterstelsel een overstort op het Wilhelminakanaal worden gerealiseerd?
ii. Zo nee, mag de noodoverstort van het terrein via de openbare weg op het Wilhelminakanaal worden aangesloten i.p.v. op het gemengde stelsel?
c. Indien een aansluiting op het Wilhelminakanaal volgens de gemeente mogelijk is met Rijkswaterstaat overleggen voor de eisen.
2. Ontwerp rioolplan
a. Ontwerpeisen ten behoeve van het beheer en onderhoud
b. Overzicht van de dakafwatering met afvoerend oppervlak
c. Inrichtingsplan landschapsarchitect definitief vaststellen
d. Afwatering verharding tegen westgevel
e. Bergingslocatie vaststellen i.o.m. Pius Floris boomverzorging
NB: Zie de volledige waterparagraaf inclusief bijlagen met gegevens over het groendak en boorprofiel- en locatie BIJLAGE 16
Hoofdstuk 6 Opzet planregels
6.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
6.2 Standaard plansystematiek
6.2.1 Bouwvlak en erf
De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit plan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.
Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.
In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.
Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).
6.2.2 Bouwdiepte
De bouwdiepte is gerelateerd aan de dieptemaat van het betreffende bouwblok c.q. de bouwstrook. De Tilburgse standaardbouwdiepte bedraagt voor woningen 12 meter. In specifieke - bijvoorbeeld historisch zo gegroeide situaties - kan hiervan worden afgeweken.
6.2.3 Bouwhoogte
De volgende gebiedstypen worden onderscheiden, waarbij het onderscheid wordt gevormd door een verschillende maximale bouwhoogte:
structuurvisie Linten oude stad, onderverdeeld in:
bedrijvige linten;
rustige linten;
hoofdstructuur nieuwe gebieden;
overige gebieden.
Ingevolge de 'Structuurvisie Linten in de oude stad' is, zowel binnen bedrijvige linten als rustige linten, de maximaal toelaatbare hoogte 11m. Langs de 'Hoofdstructuur nieuwe gebieden' is een bouwhoogte van maximaal 15m toelaatbaar, terwijl in de overige gebieden maximaal 10m is toegestaan. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. Met name vanwege het niet stedelijke karakter gelden voor de dorpen afwijkende maten die opgenomen zijn binnen de afzonderlijke bestemmingen: Wonen - 1, Wonen - 2 en Wonen - 3. Ook in het buitengebied en op bedrijventerreinen geldt een afwijkende regeling.
Structuurbeeld Plansystematiek
6.2.4 Goothoogte
De toegelaten hoogte is in het algemeen gerelateerd aan de afstand tot de meest nabije gevels. In de meeste gevallen komt dit neer op een goothoogte die gelijk is aan de bouwhoogte. In de regels wordt de goothoogte dan ook meestal gelijk gesteld aan de bouwhoogte, tenzij op de verbeelding met een maatvoeringsaanduiding een andere goothoogte wordt weergegeven. Bij afwijkende woningtypes en in bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd.
In het buitengebied gelden ten aanzien van goothoogten andere regels, die een lagere maximale goothoogte met zich brengen.
6.2.5 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor woningen in stedelijk gebied:
oppervlakte:
20m2 indien erf kleiner is dan 50m2;
40% van erf met maximum van 60m2 bij erf tussen de 50m2 en 500m2;
80m2 bij erf tussen de 500m2 en 1000m2;
100m2 bij erf vanaf 1000m2;
bouwhoogte:
maximaal 3m bij plat dak;
bij schuin dak goothoogte maximaal 3m;
bouwhoogte maximaal 4,5m.
N.B: op grond van de (landelijke) wettelijke regels voor vergunningvrij bouwen, kan er vaak meer gerealiseerd worden dan de bovenstaande standaardregeling doet vermoeden. Deze regeling maakt deel uit van de plansystematiek, omdat het Tilburgse 'erf' en het in het Besluit omgevingsrecht gedefinieerde 'achtererfgebied' niet noodzakelijkerwijs samenvallen.
In het buitengebied geldt voor bijgebouwen bij woningen dat de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij een woning mag niet meer bedragen dan:
75m² op bouwpercelen, kleiner dan 1000m²;
150m² op bouwpercelen, groter dan of gelijk aan 1000m², doch kleiner dan 5000m²;
200m² op bouwpercelen, groter dan of gelijk aan 5000m²;
terwijl de goothoogte maximaal 3m en bouwhoogte maximaal 6m mag bedragen.
6.3 Bestemmingen en aanduidingen
Het bestemmingsplan kent de volgende hoofdbestemmingen:
Wonen - Gestapeld
Binnen de planregels zijn voor onderstaande functieaanduidingen specifieke regels benoemd:
Bouwvlak
bedrijf t/m categorie 2
'parkeerterrein uitgesloten'
Binnen de planregels zijn voor onderstaande maatvoeringsaanduidingen specifieke regels benoemd:
maximum bouwhoogte
Binnen de planregels zijn voor onderstaande bouwaanduidingen specifieke regels benoemd:
specifieke bouwaanduiding - onbebouwd
6.4 Bouw- en gebruiksregels
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.
Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een anterieure overeenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. In deze overeenkomst is tevens bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog en vooroverleg
8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Bedrijventerrein Loven 2016, 2e herziening (Bosscheweg 236-240) op 27 oktober 2023 gepubliceerd in het Gemeenteblad.
8.2 Omgevingsdialoog
Op 29 juni 2023 is ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog een informatieavond gehouden in Café Zomerlust. Na een korte inleiding en uitleg over de aanpak en vorm van de omgevingsdialoog is het initiatief en het ontwerp toegelicht. Historie, visie, architectuur, materialisatie, (woon)programma, parkeren en landschappelijke inpassing zijn hierbij aan bod gekomen. Middels visualisaties en tekeningen is vanuit verschillende invalshoeken een beeld gegeven van de (nieuw)bouwplannen. De presentatie is toegevoegd als bijlage. In de zaal waren tevens panelen opgesteld met de visualisaties en een plattegrond van het plan in de omgeving.
Na de presentatie zijn omwonenden in de gelegenheid gesteld tot het stellen van vragen over het plan in zijn algemeenheid of op basis van individuele situaties specifiek. Het verslag omgevingsdialoog is opgenomen als bijlage 19bij de toelichting.
8.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van woensdag 27 december 2023 tot en met dinsdag 6 februari 2024. Tijdens deze periode zijn een tweetal zienswijzen ingediend.
De ingebrachte zienswijzen hebben betrekking op de onderwerpen: milieueffecten, verkeersstromen, stedenbouwkundige en historische aspecten, verlies van privacy , rust en uitzicht, weerkaatsing van geluid en planschade. Voor een volledig overzicht van de zienswijzen en de beoordeling daarvan wordt verwezen naar bijlage 21 - Nota van zienswijzen.
Naar aanleiding van één van de zienswijzen dat betrekking heeft op de mogelijke effecten van de reflectie van geluid door de komst van het appartementencomplex is een aanvullende akoestische berekening uitgevoerd naar mogelijke reflecties. De resultaten daarvan zijn samengevat in de memo ‘BO Bosscheweg 242 te Tilburg - Berekening geluid bij nabijgelegen woningen’, 0473989.100, d.d. 28 februari 2024. Deze is als bijlage 20 opgenomen bij deze toelichting.
Voor een overzicht van de wijzigingen die (n.a.v. een zienswijze) worden aangebracht in het bestemmingsplan wordt verwezen naar bijlage 22 - Staat van wijzigingen.
N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven (zulks o.a. n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober