Groeseind 2017, 5e herziening (NOAD-terrein)
Status: | ontwerp |
Identificatie: | NL.IMRO.0855.BSP2022014-b001 |
Plantype: | bestemmingsplan |
Toelichting
Hoofdstuk 1 Plan en plangebied
1.1 Aanleiding tot planontwikkeling
Het voormalige voetbalveld - het NOAD-terrein - aan de Melis Stokestraat wordt al enige tijd niet meer als sportvoorziening gebruikt. De kunstgrasvelden en de kantine zijn verwijderd.
De gemeente heeft besloten om het Noad-terrein aan te bieden voor burgerinitiatieven. Burgerinitiatieven worden omschreven als 'collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO) en woon-zorgcombinaties of woon-werkcombinaties'. Door het aanbieden van gronden aan collectieven draagt de gemeente bij aan het voorzien in voldoende aanbod voor alle doelgroepen. Tevens zorgt de gemeente voor een goede invulling van het Noad-terrein.
Dit heeft zich vertaald in een plan met een drietal woonvelden voor woningbouw (circa 63 woningen) in collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO). Daarnaast is het uitgangspunt om rondom deze woonvelden een nieuw park te realiseren. Het park zal niet alleen bedoeld zijn voor de nieuwe bewoners, maar ook nadrukkelijk voor de bewoners van de omliggende dicht bebouwde woonbuurten om te kunnen recreëren. Het nieuwe park zal voor het grootste deel gelegen zijn aan de zijde van het Wilhelminakanaal.
Het bestaande pand op het terrein (Melis Stokestraat 40) zal – overeenkomstig het huidige gebruik – bestemd worden voor maatschappelijke doeleinden.
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
1.2 Het plangebied
Het plangebied omvat de percelen kadastraal bekend sectie B, nrs. 9034 en 9035 en wordt globaal begrensd door de Lovensekanaaldijk in het noordoosten, de Gelrebaan in het zuiden en de Melis Stokestraat en de Ringbaan-Oost in het westen.
Figuur 1 : ligging van het plangebied binnen de gemeente Tilburg
1.3 Voorgaande plannen
Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan Groeseind 2017, vastgesteld op 22 mei 2018. Met deze ontwikkeling wordt beoogd het voormalig voetbalterrein het in te richten, waarbij ook woningbouw wordt gerealiseerd. Woningbouw is binnen de bestemming 'Sport' - die op dit moment op de planlocatie rust - niet mogelijk.
1.4 Ruimtelijke structuur
1.4.1 Stedenbouwkundige opzet
Op 24 september 2019 heeft het College van B&W besloten om (een deel van) het NOAD-terrein, dat er sinds het vertrek van voetbalvereniging NOAD leeg en verlaten bij ligt, aan te wijzen voor burgerinitiatieven. Burgerinitiatieven zijn daarbij omschreven als collectief particulier opdrachtgeverschap en woon-zorgcombinaties of woon-werkcombinaties. Dit is vertaald in het voorliggende plan van circa 60 woningen in collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO).
Hiervoor is een stedenbouwkundige invulling ontworpen, met een drietal woonvelden, zoals aangegeven op onderstaande kaart. De woonvelden zijn genummerd A tot en met C. De woningen worden binnen deze woonvelden gerealiseerd.
Figuur 2 : stedenbouwkundig plan NOAD-terrein, met mogelijke uitwerking
Uitgangspunt is om rond de drie woonvelden ook een nieuw park te realiseren, het NOAD-park, dat behalve voor de nieuwe bewoners van de nieuwe woonvelden ook nadrukkelijk bedoeld is voor de bewoners van de vrij dicht bebouwde woonbuurt aan de overzijde van de Melis Stokestraat. Ook bewoners uit Oud Noord kunnen hier terecht om te recreëren. Dit nieuwe park is voor het grootste deel gelegen aan de zijde van het Wilhelminakanaal, binnen de geluidszone van bedrijventerrein Loven, waarbinnen geen woningen gerealiseerd kunnen worden. Om de bestaande woonbuurt goed aan te sluiten op dit grotere aaneengesloten deel van het park en dus ook op het Wilhelminakanaal worden vanaf de Melis Stokestraat fysieke en visuele verbindingen gemaakt voor voetgangers, in de vorm van groene uitlopers van het park. De noordelijke speeltuin blijft behouden en wordt ook verbonden met het park. De aldus gevormde groenstructuur bepaalt de opzet van het plan en definieert de drie woonvelden.
Figuur 3 : Structuurkaart NOAD-terrein met groenstructuur en drie woonvelden
Het pand Melis Stokestraat 40 wordt bestemd voor maatschappelijke doeleinden, overeenkomstig het huidige gebruik en de huidige bestemming. De bijbehorende omliggende gronden krijgen ook deze bestemming, echter zonder bouwmogelijkheden. Daarbij is tevens de mogelijkheid opgenomen dat deze gronden omgezet kunnen worden naar groen, zodat het park hier eventueel uitgebreid kan worden.
1.4.2 Stedenbouwkundige uitwerking woonvelden
Voor de woningen gelden de volgende algemene (bouw-) voorschriften:
de woningen worden gerealiseerd binnen de woonvelden A, B en C;
het betreft grondgebonden woningen in CPO;
het maximale aantal woningen per woonveld staat aangegeven op de verbeelding; het daadwerkelijk te realiseren aantal woningen is afhankelijk van het “laadvermogen” van het betreffende woonveld, waarbij de kwaliteit van de oplossing maatgevend is;
minimale vloeroppervlakte van een woning is 50 m2;
maximale bouwhoogte van een woning is 11 meter, met uitzondering van woonveld 3 waar vanwege de geluidhinder van de Gelrebaan de bouwhoogte 7 meter (2 bouwlagen) bedraagt;
maximale bouwdiepte van een woning is 12 meter.
Het plan bevat een afwijkingsmogelijkheid voor het realiseren van maximaal drie bovenwoningen/appartementen per woonveld. Hieraan worden de volgende voorwaarden gesteld:
de positie is stedenbouwkundig gemotiveerd als accent op een daarvoor geëigende locatie;
de inpassing moet verantwoord zijn in relatie tot omwonenden;
een eventuele toename van parkeren mag niet ten koste gaan van het (leef-) kwaliteit van het plan.
De crux bij de stedenbouwkundige uitwerking van de woonvelden zit `m in het onderscheid dat we maken tussen enerzijds de buitenranden van de woonvelden en anderzijds de binnengebieden van de woonvelden.
Uitgangspunt is de realisering van drie alzijdige blokken, met een kwalitatieve uitstraling. De vormgeving van de buitenranden is daarbij essentieel en bepalend voor het beeld. De buitenranden zijn ook essentieel vanuit het oogpunt van woonkwaliteit, omdat hier contact gemaakt wordt met het park. Op onderstaande kaart staan de relevante buitenranden aangegeven. Ook de binnengebieden staan aangegeven op de kaart.
Figuur 4 : de buitenranden van de woonvelden en de binnenzijden van de woonvelden
De buitenranden van de woonvelden
Om de kwalitatieve uitstraling van de woonvelden te waarborgen en om optimaal te profiteren van de ligging aan het park is het volgende centrale uitgangspunt gekozen: Alle woningen liggen direct aan het park, in de op bovenstaande kaart aangegeven buitenranden van de woonvelden. Dit heeft een aantal consequenties:
Er komt aan de buitenkant van de woonvelden geen straat of pad. Daardoor liggen de (hoofd-) entrees van de woningen ook niet hier, maar aan de binnenzijden van de woonvelden.
Voor de gewenste uitstraling krijgen de woningen aan de buitenzijden wel een “voorkantkwaliteit” met front aan en uitzicht over het park.
Een inpandige buitenruimte die integraal onderdeel is van de architectuur / van het architectonisch ontwerp van de woning, zoals een veranda of een (zwevend) terras, is hierbij toegestaan. Een tuin is hier echter niet toegestaan.
Voorbeelden van mogelijke buitenruimtes aan de buitenranden van de woonvelden
Een aantal zaken, zoals parkeren en tuinen, passen niet in het gewenste beeld van de buitenzijden van de woonvelden. Deze zaken worden daarom in de binnengebieden van de woonvelden opgelost. Om deze zaken vanaf de buitenzijde gezien ook zo veel mogelijk aan het oog te onttrekken, wordt daarbij als uitgangspunt vastgelegd dat de buitenranden van de woonvelden uitsluitend mogen bestaan uit de volgende elementen:
Woningen (zie bovenstaand).
Een collectieve tuinmuur van minimaal 2 meter hoog, passend bij / aansluitend op de architectuur van de woningen.
Per woonveld één smalle toegang voor autoverkeer en andere verkeerssoorten van maximaal 5,5 meter breed. Deze toegang staat indicatief aangegeven op de verbeelding;
Per woonveld maximaal twee aanvullende toegangen voor voetgangers van maximaal 3,0 meter breed.
De collectieve tuinmuur is een belangrijke ontwerpopgave. De muur is bedoeld om het betreffende woonveld daar waar geen woningen staan een uniforme buitenrand te geven en om een aantal zaken die we van de buitenzijde aan het zicht willen onttrekken visueel af te schermen. Voor wat betreft de vormgeving wordt daarbij uitgegaan van een hoogwaardig ontwerp, in aansluiting op de architectuur en materialisatie van de woningen. Het streven is om de muur over beperkte lengte(s) te hoeven realiseren.
Op bovenstaande is één uitzondering aan de orde. Aan de noordwestelijke zijde van woonveld A staan grote bomen die duurzaam behouden moeten blijven. Om die reden mogen binnen de kroonprojectie van die bomen geen woningen of andere bebouwing gerealiseerd worden, waaronder de genoemde tuinmuur. Dit wordt nader geregeld binnen de omschrijving van de op de verbeelding aangegeven 8,5 meter brede onbebouwde zone. Als alternatief voor de vormgeving van de buitenrand dient hier een robuuste haag van 2 meter hoog gerealiseerd te worden.
De binnengebieden van de woonvelden
In de binnengebieden van de woonvelden zijn de volgende elementen voorzien:
wegen en paden;
de toegangen tot de woningen;
parkeren: parkeeropgave cf Tilburgse parkeernormen, 100% op eigen terrein;
per woonveld: een substantiële collectieve tuin met een groen karakter;
(eventuele) eventuele kleine privétuinen van maximaal 2 meter diep (gemet
qua bebouwing uitsluitend:
eventuele gebouwde collectieve parkeervoorzieningen;
per woonveld maximaal één collectieve berging of gebouw twee collectieve bergingen of gebouwen met een andere collectieve functie, met een maximale oppervlakte van in totaal 60 m2 en een maximale hoogte van 3,5 meter;
eventuele noodzakelijke geluidwerende voorziening;
groene erfscheidingen.
Uitgangspunt is dat deze elementen niet zichtbaar zijn vanaf de buitenkant van de woonvelden. Dit wordt bereikt door de in hiervoor genoemde uitgangspunten met betrekking tot de buitenranden van de woonvelden.
Niet toegestaan zijn andere (bij-) gebouwen dan hierboven genoemd losse bijgebouwen;
NB1: individuele bergingen maken onderdeel uit van de woning c.q. worden inpandig opgelost
gebouwde erfscheidingen
Overige inhoudelijke uitgangspunten van de woonvelden
Inpassing ten opzichte van bestaande woningen
Uitgangspunt is dat er een verantwoorde situatie gerealiseerd wordt ten opzichte van aanwonenden.
Om dit bij woonveld A te waarborgen in relatie tot de noordelijk gelegen woningen aan de Lovensekanaaldijk is aan de noordzijde van woonveld A een ”onbebouwde zone” van 8,5 meter breed opgenomen, waarbinnen geen woningen of andere gebouwen gerealiseerd mogen worden. Door het uitgangspunt om alle woningen in de buitenrand te bouwen, kan zich geen situatie voordoen dat er een woningenblok gebouwd wordt evenwijdig aan de zuidelijke perceelsgrens van de directe buurwoning.
De ruimtelijke inpassing van woonveld B in relatie tot de bestaande woningen aan de overzijde van de Melis Stokestraat achten wij verantwoord. Van belang in dit verband is met name de afstand van 36 meter tussen de bestaande woningen en de nieuwe woningen in woonveld B. zie onderstaande doorsnede. Hierdoor liggen de nieuwe woningen niet aan de Melis Stokestraat maar in het park, met een tussenliggende parkstrook van enige omvang (bestemming groen). In die parkstrook worden de bestaande grote bomen langs de Melis Stokestraat optimaal behouden.
Figuur 6 : doorsnede Melis Stokestraat bij woonveld B (rechts)
Gezien de onderlinge afstand achten wij de ruimtelijke inpassing van woonveld C in relatie tot (de achterzijde van) de belendende woningen aan de Melis Stokestraat verantwoord. De tussenliggende zone wordt bestemd als groen (park), waarbij de grote afschermende bomen behouden blijven.
Inpassing ten opzichte van bestaande boomstructuren.
Uitgangspunt is het duurzaam behoud van belangrijke boomstructuren.
Het duurzaam behoud van de grote bomen bij de noordwestelijke hoek van woonveld A wordt gewaarborgd binnen de omschrijving van de op de verbeelding aangegeven 8,5 meter brede onbebouwde zone.
Het duurzaam behoud van de grote bomen langs de Melis Stokestraat, aan de westzijde van woonveld B wordt gewaarborgd door het bestemmingsvlak groen ter plaatse. Zie ook bovenstaande doorsnede.
Het duurzaam behoud van de grote bomen aan de westzijde en zuidzijde van woonveld C wordt gewaarborgd door de bestemmingsvlakken groen ter plaatse.
Milieuaspecten.
Er mogen geen woningen gebouwd worden binnen de geluidcontour van het industrieterrein Loven. Bij de stedenbouwkundige opzet van het plan is hier rekening mee gehouden.
Geluid van wegverkeer speelt met name een rol aan de zuidzijde van woonveld C. Aan de zuidzijde van woonveld C is een afschermende geluidvoorziening nodig. Het verdient de voorkeur dat deze voorziening een meervoudige functie krijgt, bijvoorbeeld als collectieve berging en/of collectieve carport.
Voor de milieuaspecten wordt verder verwezen naar de milieuparagraaf van deze toelichting bij het bestemmingsplan.
Ruimtelijke kwaliteit / uitstraling.
Reeds eerder is het belang aangegeven van een kwalitatieve uitstraling van de woonvelden, met name vanaf de buitenzijde gezien. De woningen vallen onder welstandsniveau 2.
Procesmatige uitgangspunten van de woonvelden
Voor ieder woonveld wordt in opdracht van de toekomstige bewoners één stedenbouwkundige of architect met stedenbouwkundige/landschappelijke kwaliteiten aangesteld. Deze ontwerper stelt het stedenbouwkundige plan voor het betreffende woonveld op, rekening houdend met de uitgangspunten die zijn beschreven in deze paragraaf en die tevens vastgelegd zijn/worden in een kavelpaspoort. Vervolgens ontwerpt één architect alle bouwplannen voor de woningen van het betreffende woonveld. In beginsel kan deze architect dezelfde zijn als de ontwerper van het stedenbouwkundige plan.
De door de gemeente aangestelde landschapsontwerper, die het ontwerp voor het park maakt, krijgt ook een superviserende rol met betrekking tot de inpassing van de woonvelden in het park. Het accent ligt daarbij op de vormgeving van de buitenranden van de woonvelden.
1.4.3 Landschappelijke uitwerking park
De nieuwe bewoners van de CPO-woonvelden komen te wonen in een kwalitatieve woonomgeving in de vorm van het NOAD-park. Het park is echter niet exclusief hun park, maar in gelijke mate van andere (doel-) groepen, waarbij we in de eerste plaats de bewoners van de aanliggende woonbuurt aan de overzijde van de Melis Stokestraat noemen. Als kernwaarde van het toekomstige NOAD-park wordt gedacht aan “beleving van de natuur”, waarbij men “woont in het park”. Dat kan vertaald worden in een natuurlijk/ecologisch park, met geïntegreerde speelaanleidingen. Thema’s die hierbij zeker een rol spelen zijn retentie, klimaatadaptatie, biodiversiteit, maar ook avontuurlijk spelen. De gemeente huurt een landschapsarchitect in om het ontwerp voor het NOAD-park te maken. Het is de bedoeling om de (nieuwe en oude) bewoners hier intensief bij te betrekken.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader
2.1 Rijk
2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.
De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen we staan, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes we maken en welke richting we meegeven aan decentrale keuzes. Die keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen. Met de Nationale Omgevingsvisie geeft het Rijk een langetermijnvisie om de grote opgaven aan te pakken. Om samen ons land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden.
De NOVI is tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten, waterschappen, maatschappelijke partijen en burgers.
Hoe werkt de NOVI?
Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:
Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en
Afwentelen wordt voorkomen.
Belangrijkste keuzes in de NOVI
een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat we Nederland zo inrichten dat ons land de klimaatveranderingen aankan. Daarvoor is nodig dat we functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) inpassen. Een voorbeeld hiervan is het op termijn verhogen van grondwaterstanden in veenweidegebieden;
de verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie hebben we oog voor omgevingskwaliteit. Een voorbeeld hiervan is dat we eerst kijken naar ongebruikte daken om zonnepanelen op te plaatsten;
de overgang naar een circulaire economie, waarbij we tegelijk goed kunnen blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat bieden. Een voorbeeld is het aanpassen van productieprocessen en het gebruik van reststoffen in het haven- en industriegebied;
de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. Hiermee sturen we op een goed bereikbaar netwerk van steden. We gebruiken zo de ambities en mogelijkheden in steden en regio’s in heel Nederland. Voorbeelden van regionale uitwerking hiervan zijn de verstedelijkingsstrategieën, waarin vooruitgekeken wordt hoe verschillende ruimtelijke functies in en rondom steden het beste ingepast kunnen worden;
het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden. We maken daarbij gebruik van een voorkeursvolgorde logistieke functies;
het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap. We werken bijvoorbeeld aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen.
Uitvoering van de NOVI
Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe het Rijk samen met medeoverheden en de samenleving uitvoering geeft aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. Het Rijk werkt de NOVI uit in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma’s, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling en werkt gebiedsgericht met Omgevingsagenda’s en NOVI-gebieden.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking
getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch
wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is
op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de
inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van
de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op
doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels
opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en
deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan
bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de
gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een
bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing
zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe
ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet
een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een
of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.
Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde
projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.
Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden.
Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van
de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro
vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.
In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de
bij het Barro behorende kaarten.
De planlocatie is in geen van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met nationale belangen.
2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.
De gemeente Tilburg maakt samen met tien andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In regionaal verband worden met de provincie Noord-Brabant afspraken gemaakt over de kwantitatieve woningbouwopgave voor een periode van 10 jaar. Dit op basis van de door de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose. In de periode 2020-2040 is er behoefte aan 25.000 extra woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke groei, de huishoudenverdunning en in de groei door migratie. De sterkste groei vindt plaats in de jaren tot 2030. In de update Stedelijke Ontwikkelingsstrategie Wonen 2021 is aangegeven dat de Tilburgse netto bouwopgave tot 2030 gemiddeld ten minste 1.500 woningen per jaar bedraagt.
De update Stedelijke Ontwikkelingsstrategie Wonen van september 2021 geeft antwoord op de vraag hoe we invulling kunnen geven aan de grote en urgente woningbouwopgave. De woningbouwopgave voor Tilburg wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd in aansluiting op de uitgangspunten van de NOVI. De strategie bevat richtinggevende verdichtingsprincipes, zodat er op een toekomstbestendige manier gebouwd kan worden aan Tilburg en initiatieven beter afgestemd kunnen worden op de mogelijkheden en ontwikkelrichtingen die wij als gemeente zien.
Het plan tot de bouw van circa 63 woningen voor collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO) past binnen de gemeentelijke bouwopgave in regionale context en is opgenomen in de planlijst (ingevolge artikel 3.1.6. Bro). Ruimtelijk past dit plan binnen de in de update Stedelijke Ontwikkelingsstrategie Wonen geformuleerde strategie. Over de samenhang van dit plan met de kwalitatieve woningbouwopgave verderop meer.
2.2 Provincie
2.2.1 Brabantse omgevingsvisie
Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.
De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:
De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.
Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.
Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.
Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?
Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.
Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2021) echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld en wordt hierna besproken. Deze interim omgevingsverordening is relatief beleidsarm.
Elk van de vijf hoofdopgaven van de Brabantse Omgevingsvisie zijn uitgewerkt in specifieke aandachtspunten. Voor de beoogde ontwikkeling kunnen de volgende aandachtspunten een rol spelen.
De provincie gaat uit van meervoudig en zorgvuldig ruimtegebruik. Door een integrale benadering wordt de claim op de schaarse ruimte zo beperkt mogelijk gehouden.
De provincie streeft naar een stedelijk netwerk dat de gezondheid en het leefklimaat van de Brabanders versterkt. Dat betekent dat de provincie aandacht heeft voor de milieukwaliteit en een aantrekkelijke en bereikbare groene omgeving en voorzieningenstructuur. Nabijheid en menging van wonen, werken, voorzieningen, parken en natuur draagt niet alleen bij aan gezondheid, maar nodigt ook uit tot sociale contacten en draagt daardoor bij aan de sociale cohesie binnen steden en dorpen.
De provincie zet in op het vergroten van nabijheid als strategie om groei van de (auto)mobiliteit te beperken. Nabijheid en functiemenging van wonen, werken en voorzieningen dragen bij aan de ontwikkeling van nieuwe (en vernieuwing van) economische activiteiten.
2.2.2 Interim omgevingsverordening
De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.
De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.
Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. Uitgaande van de huidige planning van de Omgevingswet wordt de definitieve omgevingsverordening in november 2020 vastgesteld.
De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).
Volgens de Interim omgevingsverordening is het plangebied gelegen in het Stedelijk concentratie gebied. Het uitgangspunt voor een duurzame stedelijke ontwikkeling is eerst de mogelijkheid in het Stedelijk gebied benutten of de mogelijkheden in leegkomend of leegstaand erfgoed elders in de gemeente. Bij duurzame stedelijke ontwikkeling vormt zorgvuldig ruimtegebruik het uitgangspunt. Met zorgvuldig ruimtegebruik wordt bedoeld dat het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid. De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaand stedelijk gebied van Tilburg. Met de ontwikkeling is sprake van de herontwikkeling van een voormalig sportterrein tot woningbouw. Door deze locatie te gebruiken voor het realiseren van woningen wordt voorkomen dat buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gebouwd. Hiermee kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling inpasbaar is en sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik.
2.3 Gemeente
2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
de Brabantstrategie
de Regiostrategie
de Stadsstrategie.
Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten:
Binnenstad van de 21e eeuw
Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing
Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven
Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant
De drie stadsregionale parken zijn:
Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven
Stadsregionaal park Stadsbos013
Stadsregionaal park Noord
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.
De drie stedelijke knooppunten zijn:
Bedrijvenpark Zuid
Zorgcluster Leijpark
Duurzaam energielandschap Noord
De twee ecologische verbindingszones:
Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.
Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.
Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken
Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in
het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
Omgevingsvisie in relatie tot het plan
In de Omgevingsvisie worden een aantal gebiedsgerichte onderdelen nader uitgewerkt, waaronder (het toekomstperspectief van) de Kanaalzone. Daar waar de Kanaalzone vooralsnog grotendeels voor bedrijvigheid gereserveerd zal blijven is er de ambitie om naast bedrijvigheid ook een aantrekkelijk woongebied te realiseren en daarmee een goede verbinding te kunnen maken tussen de binnenstad en Tilburg-Noord (met aantrekkelijke routes). Er zijn hiervoor twee gebieden aangewezen waar een transformatie zal plaatsvinden met woningbouw. Deze twee gebieden zijn het Smariusterrein bij de Hasseltrotonde en het Noad-terrein.
Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
3.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand
3.2.1 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.
Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.
Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.
3.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
3.3.1 Historische geografie
Voor het plangebied Groeseind is in 2006 een uitgebreid cultuurhistorisch en archeologisch bureauonderzoek verricht: E. de Boer, H. van Dijk, K. Gheysen en S. van der Loo, Van Quaad End tot Kwadenhoek. Beheerbestemmingsplan Groeseind. Archeologisch en cultuurhistorisch onderzoek, BILAN 2006/163. Deze paragraaf is een samenvatting van dat onderzoek. Voor meer en uitgebreide informatie wordt kortheidshalve naar het onderzoek verwezen.
Voor Het plangebied Groeseind is gelegen op de noordelijke rand van het plateau waarop het grootste deel van de stad Tilburg is gesitueerd. Zoals ook elders in Tilburg bevinden zich op dergelijke hoge locaties niet alleen vaak oude nederzettingen, maar lijken ook de oude wegen- en padenpatronen hierdoor te zijn bepaald. Het plangebied kan op basis van de bodem en de geomorfologie grofweg worden verdeeld in twee delen: het zuidelijk deel, met goede landbouwgronden die al vroeg werden ontgonnen, en het overige deel van het gebied dat bestond uit laaggelegen drassige terreinen en heidevelden (gemeint) die veel later werden ontgonnen.
Het toponiem groes duidt op met gras begroeid land, vaak van goede kwaliteit. Groeseind was een kleine straatnederzetting ter hoogte van de huidige Pastoor Smitsstraat. De oudste vermelding van Groeseind dateert uit 1644 als er sprake is van jonge ontginningen aan de rand van de heidegebieden
Het gebied rond het Wilhelminapark (De Veldhoven), de Molenstraat, de Groeseindstraat en het Julianapark (Het Goirke) werd waarschijnlijk al vroeg ontgonnen. Deze gronden lagen iets hoger en bevonden zich in de nabijheid van belangrijke waterlopen. De belangrijkste waterloop in het plangebied was de Zooi of Caureijt die vanaf De Veldhoven - Molenstraat door een ondiep dal naar het noorden stroomde en ten zuiden van het Goirke afboog naar het oosten.
De naam van de in het uiterste noorden van het plangebied gelegen nederzetting Het Goirke verwijst naar de natte, drassige gronden in de direct omgeving ervan. De nederzetting zelf ligt echter op een hoogte tussen twee beken, de Zooi of Caureijt en de Heikantse Waterloop. De kern van de nederzetting werd gevormd door een groen driehoekig plein dat werd doorkruist door een aantal paden en voorzien van enkele poelen lagen. Deze situatie bleef bestaan tot 1910 toen de tuinarchitect Leonard Springer opdracht kreeg het plein te transformeren in een park, het huidige Julianapark. Uit zestiende-eeuwse bronnen blijkt dat er in die voege tijd al huizen aan Het Goirke stonden. Op de kaart van Zijnen uit 1760 is te zien dat de bebouwing zich rond het midden van de achttiende eeuw hoofdzakelijk bevond langs de oost- en westzijde van het plein en doorliep langs de weg naar het noorden. De zuidzijde van de nederzetting was waarschijnlijk te nat. De nederzetting werd omgeven door een aantal akkercomplexen, waaronder dat van de Waterlaten ten westen en de Goirkese Akkers ten noorden van de nederzetting. Het gebied ten zuiden van Het Goirke werd in de negentiende eeuw aangeduid als Het Klooster en bestond overwegend uit weiland.
Het huidige Rosmolenplein dankt zijn naam aan de rosmolen die op de hoek Rosmolenplein-Hoefstraat stond en in 1616 voor het eerst werd vermeld. De rosmolen ging in 1884 bij een brand verloren. Aan de oostzijde van het plein stond een windmolen die al in 1338 werd vermeld. De molen is enkele malen vervangen en van het laatste exemplaar, gebouwd in 1889, resteert slechts de romp. De rest van de molen werd al in 1926 ontmanteld. Langs het Rosmolenplein stroomden twee kleine waterlopen. De ligging op de oostflank van een naar het noordwesten afhellend dekzandplateau nabij een (klein) beekdal doet vermoeden dat de bewoning van het plein misschien nog wel verder teruggaat. Pal ten oosten van het plein lag vroeger de Rauwbraken, een oorspronkelijk ontgonnen gebied dat later weer braak kwam te liggen en vervolgens bijna geheel met bomen werd beplant. De situatie rond het Rosmolenplein met slechts wat schaarse bebouwing bleef gehandhaafd tot in de twintigste eeuw. Daarna werden het plein en de directe omgeving snel opgevuld met woningbouw. Overigens maakt alleen de noordelijke wand van het Rosmolenplein deel uit van het bestemmingsplan Groeseind.
In het gebied ten westen van het Sint Pieterspark is in de jaren na 2010 door herstructurering veel vooroorlogse bouwmassa gesloopt en vervangen door nieuwe bebouwing.
Tussen de Ringbaan-Oost en het Wilhelminakanaal ligt het bedrijventerrein 'Kanaalzone'. Het is een element uit het plan Rückert uit 1917, maar voor het grootste deel pas ingevuld na de Tweede Wereldoorlog. De bebouwing in het gebied is zeer divers, zowel in massa als in architectonische kwaliteit. Steeds meer oudbouw op het terrein wordt vervangen door nieuwbouw. Daarbij treedt vaak ook schaalvergroting op. Aan de Ringbaan-Oost vestigt zich steeds meer representatieve bedrijvigheid. Delen van de kanaalzone worden in de komende decennia geleidelijk aan worden ingevuld met woningbouw.
3.3.2 Archeologie
In het plangebied is in 2023 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek) uitgevoerd: E.M. de Boo van Uijen, Gemeente Tilburg Plangebied NOAD-terrein te Tilburg, Archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase), BAAC 2023/V-22.0426. (Bijlage 1)
Het plangebied maakt deel uit van een gebied dat wordt gekenmerkt door dekzandwelvingen. De natuurlijke ondergrond bestaat uit dekzand met binnen een meter onder maaiveld een leemlaag (Brabants leem). Het plangebied was voor zover bekend lange tijd onbebouwd en in gebruik als bos en later als bouwland. Als gevolg van plaggenbemesting is mogelijk een humeus cultuurdek ontstaan. Het terrein is geëgaliseerd voor het gebruik als sportveld. Er zijn geen bekende vondsten of vindplaatsen in de omgeving van het plangebied.
Op basis van het bureauonderzoek geldt er voor het hele plangebied een middelhoge archeologische verwachting voor resten uit het neolithicum tot en met de vroege middeleeuwen vanaf 50-60 cm onder maaiveld. Voor resten uit het paleolithicum en mesolithicum geldt een lage verwachting.
Tijdens het booronderzoek zijn aanwijzingen gevonden voor natte omstandigheden in het verleden, waarbij dekzand verspoeld is geraakt en er een zeer humeuze bovengrond is ontstaan.
Gezien de indicaties voor natte en ongunstige omstandigheden in het verleden en soortgelijke resultaten uit booronderzoeken in de omgeving, is na het booronderzoek de verwachting voor alle perioden bijgesteld naar laag.
Archeologisch onderzoek voorafgaand aan de beoogde ontwikkeling is daarom verder niet meer niet noodzakelijk.
3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen
In het plangebied Groeseind bevinden zich enkele op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten: de rijksmonumenten Hoefstraat 199 en 201; (voormalige kerk en pastorie) en Kardinaal de Jongplein 15; (voormalig Fraterhuis Petrus Donders) en de gemeentelijke monumenten Hoefstraat 258 en Lovensekanaaldijk 107.
De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). In het plangebied komen diverse panden voor uit die periode. Van der Aastraat 1 t/m 7 (oneven), 11 t/m 31 (oneven) en 2 t/m 30 (even);
Bisschop Aelenstraat 21, 22 en 24;
Groeseindstraat 41, 83, 85, 87, 102 C t/m E, 104, 106 en 108, Hoefstraat 47, 49, 85, 99, 116, 159, 175, 196, 198, 207 t/m 217 (oneven), 241, 243, 260, 262 en 288, Houtstraat 45 en 100, Jan Scharpstraat 1 t/m 35, Julianapark 23, 24, 51 en 51 A, Kardinaal Vaughanstraat 9 en 11, Leo XIII straat 53, 54, 56, 84 en 90, Van Mierisstraat 2 t/m 96 (even), Dr. Nuijensstraat 4, Paduaplein 66, Pastoriepad 2, Robert Fruinstraat 23, Rosmolenplein 29, 33, 34 en 35, Schotelplein 1 t/m 20, Smidspad 24, 27, 44 t/m 47, 75, 76, 76 A en 99, Veldhovenring 39, 89 en 97 t/m 111 (oneven), Wagenaarstraat 1 t/m 39 (oneven).
In 2009 is door Fontys Hogescholen/BILAN een onderzoek uitgevoerd naar de waardevolle bouwhistorische ensembles van voor 1960 aan de Tilburgse linten: BILAN-rapport 2009/78: Tilburg (NB) - Inventarisatie (waardevolle) bouwhistorische ensembles (tot 1960) en winkelpanden en (historisch) groen. In het plangebied komen de volgende ensembles voor met een hoge of zeer hoge waardering: Groeseindstraat 102-104, Hoefstraat 47-49, 199-201, 205219, 246-256, 258-262.
Historische structuren. Het plangebied wordt doorkruist enkele van oudsher belangrijke noord-zuid routes waaronder de Houtstraat en de Hoefstraat en grenst in het westen aan de Goirkestraat. Het Wilhelminapark, met aansluitend de Molenstraat, en de Groeseindstraat met in het verlengde de Pastoor Smitsstraat zijn, evenals het driehoekige plein van Het Goirke, de vanouds dichtst bewoonde straten en pleinen in het plangebied. In de loop van de achttiende eeuw sloot de Goirkestraat zich hierbij aan.
Aangrenzend aan het westelijke deel van het plangebied Groeseind bevindt zicht het in 2014 als zodanig aangewezen rijksbeschermde stadsgezicht Wilhelminapark/Goirkestraat. Dit gebied wordt gekenmerkt door hoogwaardige en gave bebouwing en structuren uit de periode 1850-1940.
Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.
3.3.4 Conclusie
Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat er geen bezwaar tegen deze ontwikkeling. Er worden geen beschermde monumenten, cultuurhistorisch waardevolle objecten of waardevolle historische structuren of groen aangetast.
Gezien de indicaties voor natte en ongunstige omstandigheden in het verleden en soortgelijke resultaten uit booronderzoeken in de omgeving, is na het booronderzoek de verwachting voor alle perioden bijgesteld naar laag. Archeologisch onderzoek voorafgaand aan de beoogde ontwikkeling is daarom verder niet meer niet noodzakelijk.
3.4 Volkshuisvesting
Woonvisie, Woonagenda, Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek en update stedelijke ontwikkelingsstrategie 2021
Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de Woonvisie Tilburg 2015 en de Woonagenda 2020-2025. Hierin staan de thema's en trends in het wonen, zijn actuele knelpunten geduid en zijn de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de woonvisie en woonagenda wordt ingezet op de samenstelling en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Daarnaast blijft de nieuwbouwopgave voor Tilburg belangrijk vanwege de natuurlijke groei, gezinsverdunning en migratie.
Woonadvies specifiek voor plangebied
In de Woonagenda geven wij aan dat voor iedereen voldoende keuze moet zijn voor een passende woning. De kracht van Tilburg is en blijft dat het een ongedeelde stad is met homogene buurten in heterogene wijken. In de wijken kunnen mensen van diverse leeftijden, met verschillende inkomens en woonwensen een geschikte woning vinden en wooncarrière maken. Ook hebben verschillende Tilburgse wijken een onderscheidende uitstraling. Dit maakt dat inwoners wat te kiezen hebben en een woning kunnen vinden in een woonomgeving die voor hen aantrekkelijk en toegankelijk is. Diversiteit binnen wijken is een belangrijke factor om een aantrekkelijke stad te zijn en te blijven.
Het plan voorziet in circa 63 woningen die in collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO) worden gerealiseerd. Dit maakt de locatie geschikt voor passende huisvesting voor verschillende doelgroepen die hun eigen woonwens kunnen invullen.
Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast en dat certificering plaatsvindt, zowel op woningniveau als op het niveau van de woonomgeving.
In paragraaf 2.1.3. (Ladder voor) Duurzame verstedelijking hebben we omschreven op welke wijze we regionaal afspraken maken over nieuwbouw en hoe het plan zich verhoudt tot de plancapaciteit.
3.5 Groen en speelruimte
3.5.1 Bomenbeleid Tilburg
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer
bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is
onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Ook zijn ze van belang voor biodiversiteit en klimaatadaptatie. Om er niet
te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld
en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden, is het noodzakelijk om belangrijke zaken
rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:
Bomenverordening 2021
Bomenbeleid:
beoordelingscriteria houtopstanden
Nota 'overige houtopstanden'
Boomwaarde zoneringskaart 2021
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen
Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.
Bomenverordening
De Bomenverordening Tilburg 2021 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming
door middel van een velverbod met bijbehorende regels. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in een normaal en hoog beschermingsregime. Ook de compensatieverplichting maakt onderdeel uit van deze verordening.
Boomwaarde zoneringskaart 2021 (BWZ-kaart)
Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente
Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een klimaat- , eco-,hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.amet betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en
straatbeeld.
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)
Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de
Bomenverordening Tilburg 2021. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.
Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)
In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming
(Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van
de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij
velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie
Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod
opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal
houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde
plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van
de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen
in de zogenaamde Buiten-zone (van de BWZ-kaart). Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.
Maatregelen in bestemmingsplan
De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of
herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan is de BWZ-kaart verwerkt in de Boomwaardekaart (bijlage bij de regels). Bomen met een klimaat-, eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voorhet uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.
Landschappelijk zal het project een grote bijdrage leveren aan het vergroenen van de omgeving. Het bestaande sportterrein zal voor een deel bebouwd worden met ‘woonblokken in het groen’ en voor een groot deel ingericht worden als park. Een groot deel van de bestaande woningen aan de Melis Stokestraat kijken in het nieuwe plan uit over het nieuwe park. Dit park zal d.m.v. wandelpaden aansluiten aan de bestaande en nieuwe woonomgeving. Bestaande bomen worden zo veel als mogelijk ingepast. Vanuit de omgeving worden doorzichten gemaakt langs de nieuwe woningen het park in. In het park is ruimte voor sport en spel maar ook voor ecologie en waterberging. Ten behoeve van het plan is een Bomen Effect Analyse opgesteld. (zie bijlage 10).
De nieuwe woningen krijgen geen voortuinen en de voordeuren komen niet aan het park maar intern in de woonblokken. Op deze manier komen de woonblokken als een soort ‘eilanden’ in het park te staan. Vanuit de Lovensekanaaldijk ontstaat een volledig zicht op het nieuwe park. De exacte uitwerking van het park zal in een later stadium plaatsvinden in relatie met de uitwerking van de woonblokken.
3.5.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld. In dit programma wordt aanvullend op de agenda groen o.a. aangegeven hoe de ambities op het gebied van groen en biodiversiteit de komende jaren geprioriteerd zijn.
3.5.3 Nota biodiversiteit
Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteitneemt wereldwijd af. Het doel van de nota, vastgesteld door de raad op 19 juli 2010, is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter tebeschermen.
De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de
mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en
versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie
van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een
duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet
worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.
Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de
groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en
groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon
waargenomen worden.
In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap,
heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene
beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.
Doelstellingen nota biodiversiteit
De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.
In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.
Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.
Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.
In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.
Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.
In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016).
3.5.4 Agenda groen in de stad
De agenda groen in de stad (vastgesteld door het college op 19 juli 2016) gaat samen met beheerbeleidsplan Groen op Niveau, en de nota’s groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad. De agenda groen geeft de kaders om de impuls voor groen in de stad goed in te zetten. Het geeft duidelijk richting aan de groene koers voor de in de omgevingsvisie 2040 omschreven netwerken, gebieden en structuren en omvat een integrale visie op het groen voor de (middel)lange termijn gebaseerd op de drie pijlers klimaatbestendige stad, beleefbaar groen en het verhogen van biodiversiteit.
Voor het halen van de doelstellingen op het gebied van biodiversiteit is de Stadsnatuurkaart 2040 opgesteld (gekoppeld aan agenda groen in de stad). Inmiddels is deze op 10 maart 2022 geactualiseerd (vastgesteld door de raad).
3.5.5 Stadsnatuurkaart 2040
De Stadsnatuurkaart 2040, vastgesteld door de gemeenteraad op 10 maart 2022, is de actualisatie van de Stadsnatuurkaart die samen met de agenda groen in de stad in 2016 eerder is vastgesteld.
Biodiversiteit en natuur zijn belangrijk voor al onze inwoners en de aantrekkelijkheid van de stad. Samen met de Bomenverordening, bijbehorend bomenbeleid en bestemmingsplannen vormt de Stadsnatuurkaart 2040 de beleidsmatige randvoorwaarden en instrumenten die ervoor moeten zorgen dat biodiversiteit in het stedelijk gebied behouden blijft en waar het kan, wordt versterkt.
Op de Stadsnatuurkaart 2040 zijn onder meer de ecologische structuren benoemd. Hieraan is een duidelijke maatvoering gekoppeld. Deze maatvoering wordt zowel bij de start van ruimtelijke ontwikkelingen als gedurende het verdere proces meegenomen om zo de ecologische kwaliteit op een juiste manier mee te nemen. De grote ambities en veelheid van belangen die spelen in ruimtelijke ontwikkelingen, maken een heldere en duidelijke structuur en maatvoering voor ecologie wenselijk.
3.5.6 Uitvoeringsagenda Koel Tilburg
Het klimaat verandert sneller dan verwacht en zet de leefbaarheid van de stad onder druk. We willen dat onze
stad en dorpen prettig zijn om in te wonen, te werken en te verblijven. Daarom willen we dat de stad leefbaar
blijft tijdens hittegolven, dat regenwater geen schade veroorzaakt en dat de Tilburgse bodem niet verder
uitdroogt. In de Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie is opgeschreven hoe we in Tilburg samenwerken aan een
Koel Tilburg.
De Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie Koel Tilburg is tot stand gekomen door in gesprek te gaan met partijen
uit de stad. We zetten in op bewustwording, gedeeld eigenaarschap en projecten van en met de stad. Om hier
een olievlekwerking van uit te laten gaan. Initiatiefnemers, bedrijven en organisaties uit de stad die bijdragen
aan de doelstellingen nodigen we nadrukkelijk uit om mee te gaan in de beweging die met de
Uitvoeringagenda Klimaatadaptatie Koel Tilburg in gang is gezet.
Ieder initiatief of ontwikkeling moet bijdragen aan het klimaatbestendiger maken van de stad. Om hier richting aan te geven hebben we zes doelstellingen geformuleerd en zijn er beleidsregels voor een klimaatrobuuste inrichting en ontwerp vastgesteld. De beleidsregels voor het omgaan met regenwater zijn uitgewerkt in het Programma Water en Riolering 2020-2023 (zie paragraaf 5.1). De beleidsregels worden juridisch verankerd in onder andere bestemmingsplanregels en Handboek Openbare Ruimte.
3.6 Verkeer en parkeren
3.6.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg
De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zetten we in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.
Onze gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In onze nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben onze inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met onze aanpak willen we meer dan alleen verkeersstromen in goede banen leiden. We willen de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.
Mobiliteitsagenda 013
De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.
3.6.2 4-sporen beleid parkeren 2021
Op 18 november 2021 heeft de raad met betrekking tot parkeren in de binnenstad het 4-Sporenbeleid Parkeren en Deelmobiliteit vastgesteld. Dit houdt onder andere in dat bij een nieuwe ontwikkeling de ontwikkelaar in de basis nog steeds geacht wordt het parkeren op de eigen ontwikkelplot op te lossen, maar dat er meer handvatten komen waarmee de gemeente een helpende hand kan bieden. De vier sporen zijn:
Het beter benutten van restcapaciteit in openbare parkeergarages
Hiervoor zijn nieuwe abonnementsvormen ingevoerd waarbij de garages op rustige momenten beter worden gebruikt en op drukke momenten voornamelijk ruimte bieden voor bezoekersparkeren. Voor bezoekers van bewoners wordt een bezoekersregeling in de garages ontwikkeld.
Met een hoogwaardig en betaalbaar aanbod deelmobiliteit een goed alternatief bieden voor de eigen auto
Met behulp van een vergunningenstelsel voor deelscooters en deelfietsen wordt actief gestuurd op een hoogwaardig aanbod. Ook voor deelauto’s is een dergelijk vergunningenstelsel volgens planning eind 2023 beschikbaar. In de nota parkeernormen zijn de voorwaarden voor deelmobiliteit opgenomen.
Gebiedsgericht aan de rand van de binnenstad openbare parkeercapaciteit toevoegen
Op 26 mei 2023 heeft het college besloten dat er aan de oostkant van het centrum een aantal van 500 á 600 extra parkeerplaatsen in openbare gebouwde voorziening wordt gerealiseerd. Daarnaast wordt aan de westzijde van de binnenstad een tijdelijke garage van ca. 350 parkeerplaatsen gerealiseerd.
Transferia bij de toegangspoorten van de stad
Op 26 mei 2023 heeft het college besloten dat een tweetal transferia, bij de Kempenbaan en in Noord, worden uitgewerkt. Deze worden voorzien van hoogwaardig natransport, waaronder snelle en frequente buslijnen.
3.6.3 Tilburg Fietst!, de Tilburgse Fietsagenda 2020
Het Tilburgs beleid voor de fiets is vastgelegd in “Tilburg Fietst!, de Tilburgse Fietsagenda 2020”, welke door het college is vastgesteld op 8 december 2020.
De fietsagenda is één van de vijf uitwerkingen van de Mobiliteitsaanpak Tilburg 2040 (MAT2040) en de MobiliteitsAgenda 013. Hierin is de doelstelling opgenomen dat tweederde van de verplaatsingen binnen de stad in 2040 op actieve wijze plaatsvindt (lopen en fietsen) en een groei van 20% van het aantal gereden fietskilometers in 2027 ten opzichte van 2017. Fietsen is inclusief, draagt bij aan een duurzame stad en is cruciaal in gezondheidspreventie. Daarom kiest de gemeente Tilburg voor de fiets en doet dit consequent. Hierbij wordt ingezet op drie pijlers: fietsinfrastructuur, fietsparkeren en fietsstimulering. De fietsagenda verbindt het Tilburgs fietsbeleid met het Regionaal Fietsbeleidsplan 2016-2020 (regio Hart van Brabant), met de Samenwerkingsagenda BrabantStad Fiets 2019-2022 (de vijf Brabantse steden, de provincie NoordBrabant en BUas) en met het landelijke Tour de Force 2e etappe Schaalsprong Fiets (samenwerking tussen het Ministerie van I&W, IPO, VNG/F10, vervoerregio’s en diverse organisaties waaronder de ANWB en de RAI Vereniging).
3.6.4 Agenda voor het stedelijk openbaar vervoer in Tilburg
De Tilburgse OV-agenda vormt een uitwerking van actuele kaders, waaronder de Mobiliteitsaanpak Tilburg (2016), Verstedelijkingsstrategie (2022), Parkeerstrategie (2022) en de Netwerkanalyse (2020). In het bestuursakkoord ‘Meer voor Elkaar’ (2022) is opgenomen dat voor het realiseren van de woningbouwopgave en voor een prettig en gezond verblijfsklimaat een mobiliteitstransitie noodzakelijk is met inzet op hoogwaardig openbaar vervoer voor de lange termijn.
Om Tilburg leefbaar en bereikbaar te houden, dient het aantal reizigers in 2040 met een factor 3-4 te zijn gegroeid ten opzichte van 2019. Om dat te bereiken, zet Tilburg op hoofdcorridors in op Bus Rapid Transit (BRT). Hier reizen inwoners en bezoekers snel en comfortabel over busbanen naar hun bestemming. Aanvullend op BRT worden sterke ontsluitende stads- en streeklijnen gehandhaafd. Een hoogfrequente stadslijn door de oude stad van noord naar zuid verbindt de Parkring, het Museumkwartier, Wagnerplein en mogelijk het ziekenhuis en te ontwikkelen transferia in Noord en Zuid. Tenslotte gaan reizigers voor de kleine vervoersbehoeften gebruik maken van flexibele, ondersteunende, toegankelijke diensten.
3.6.5 Netwerkanalyse, de auto-agenda Tilburg
De Omgevingsvisie uit 2015, de Mobiliteitsaanpak uit 2016 en TilburgNext uit 2017, sturen in combinatie met een mobiliteitstransitie en een toename van een fors aantal inwoners aan op stedelijke ontwikkeling die bijdraagt aan een vitale, economische sterke, inclusieve en mooie stad om in te wonen en werken. Dit geldt ook voor de binnenstad, dat als nieuw centrum toe moet naar meer bezoekers, meer inwoners en meer verblijfskwaliteit. Dit vergt echter ruimte en die is slechts beperkt beschikbaar.
Ten behoeve hiervan is de netwerkanlyse uitgevoerd en vastgesteld door de raad op 1 februari 2021.
In de netwerkanalyse is een betere benutting van de buitenring van de stad, voor vracht en doorgaand verkeer, door een optimalisering van deze routes, opgenomen. Daarnaast is vastgesteld dat de gehele cityring in een kwalitatieve en leefbare openbare ruimte geïntegreerd moet worden, met gegarandeerde bereikbaarheid van de binnenstad voor bewoners, bezoekers en bevoorrading. Hiervoor is op 4 oktober 2021 door de raad een aantal concrete, aanvullende, maatregelen vastgesteld die de hoeveelheid verkeer op de cityring in voldoende mate terugbrengt. Met deze aanpassingen wordt ook de naam “cityring” vervangen door een naam die de lading beter dekt en verwijst naar de parkeerroute en het gewenste groene karakter van de ring. De huidige werknaam hiervoor is “Parkring”.
3.6.6 Tilburg loopt!, de loopagenda Tilburg 2020 – 2023
Lopen draagt bij aan de doelen in het bestuursakkoord. Lopen maakt, zoals wetenschappelijk is bewezen, gezond en gelukkig. Lopen is inclusief, duurzaam en draagt bij aan de vitaliteit van onze inwoners.
Met dit doel is op 12 mei 2020 de loopagenda vastgesteld. Deze agenda geeft invulling aan het handvest voor lopen, het partnerschap van het platform ruimte voor lopen, de mobiliteitsaanpak 2040 en de mobiliteitsagenda 013. Bij de mobiliteitsaanpak 2040 horen uitvoeringsagenda's. In de loopagenda is het uitvoeringsprogramma voor de voetganger opgenomen.
De uitgangspunten die zijn vastgesteld gaan uit van volledige toegankelijkheid voor iedereen. Lopen maakt deel uit van elke verplaatsing ook die waarbij andere vervoerswijzen betrokken zijn. Het kan ook alleen een ommetje zijn. Er moet voor voetgangers een basiskwaliteit zijn, maar op plaatsen waar veel voetgangers komen moet dat een extra kwaliteitsimpuls krijgen.
3.6.7 Nota 'Parkeernormen Tilburg 2023', parkeernormen voor de auto en voor de fiets
In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2023' zijn de geactualiseerde parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd. Deze zijn voor zowel autoparkeren als fiets- en scooterparkeren opgenomen.
Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een te realiseren aantal parkeerplaatsen. Voor de auto betreft dit een minimum en meteen ook maximum norm. Voor fietsparkeren betreft dit een minimumnorm. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, te worden gerealiseerd. Een ontwikkeling kan uit verschillende functies bestaan. De parkeereis wordt per functie bepaald. De Tilburgse parkeernorm is gebaseerd op de parkeerkencijfers van het CROW. Dit zijn normen van de belangrijkste functies die in de gemeente voorkomen.
Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.
De mogelijkheid van inzet van deelmobiliteit is uitgebreid en er zijn rekenregels voor opgenomen. Tenslotte is de richtlijn laadpunten opgenomen.
3.6.8 Toets NOAD-terrein
Functies
Op het NOAD-terrein komen 3 verschillende bouwblokken waar woningen worden gebouwd. De woningen worden collectief gebouwd door de kopers van de verschillende kavels. Het is daarom op voorhand niet duidelijk wat het exacte aantal woningen is en welke typen woningen er worden gebouwd. Er is wel een maximaal aantal woningenbepaald. Voor de berekening van de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte is uitgegaan van het maximaal aantal woningen.
Ontsluiting
De 3 verschillende bouwblokken krijgen ieder een eigen ontsluiting op de bestaande wegenstructuur. De bouwblokken A en C ontsluiten op de Lovensekanaaldijk. Bouwblok B ontsluit op de Melis Stokestraat.
De Melis Stokestraat is een erftoegangsweg met een maximum toegestane snelheid van 30 km/uur. Langs de Melis Stokestraat ligt momenteel een vrijliggend fietspad. Deze maakt onderdeel uit van het sternetfietsnetwerk van Tilburg. Momenteel is een project in voorbereiding voor een andere inrichting van de Melis Stokestraat en omliggende straten. De Melis Stokestraat wordt daarbij ingericht als fietsstraat waarbij het vrijliggende fietspad komt te vervallen.
De Lovensekanaaldijk is een weg met een maximum toegestane snelheid van 50 km/uur die loopt vanaf de Oude Lind tot aan de Bosscheweg. De weg ontsluit diverse bedrijventerrein en woongebieden die in de kanaalzone liggen. De Lovensekanaaldijk kan gezien worden als een verbindingsweg tussen deze verschillende gebieden. Er sluiten diverse straten aan richting de Ringbaan-Oost of -Noord wat belangrijke gebiedsontsluitingswegen zijn voor Tilburg.
Verkeersgeneratie
De planontwikkeling geeft een bepaalde verkeersgeneratie. In onderstaande tabel is bepaald wat de verkeersgeneratie is van de afzonderlijke bouwblokken. Hiervoor zijn kencijfers van het CROW “ASVV 2021” gehanteerd. Tilburg is aangemerkt als “sterk stedelijk”. De locatie ligt in de zone “rest bebouwde kom”. De CROW-richtlijnen kennen een bandbreedte voor de verkeersgeneratie. Voor onderstaande berekening is uitgegaan van de minimale kant van de bandbreedte. Hier is voor gekozen omdat de gemeentelijke parkeernormen ook afgeleid zijn van de minimale kant van de bandbreedte van de CROW parkeernormen.
Omdat de typen woningen nog niet bekend zijn is uitgegaan dat alle woningen vallen in de categorie koop, tussen/hoekwoningen. De ontsluiting van de bouwblokken A en C vindt (apart) plaats op de Lovensekanaaldijk. Bouwblok B wordt ontsloten op de Melis Stokestraat. Daarom is de verkeersgeneratie van de bouwblokken A en C gezamenlijk bepaald en van bouwblok B apart.
Verkeersgeneratie bouwblokken A en C
Type woning |
Verkeersgeneratie |
Aantal |
Totaal |
Tussen/hoek |
6,7 |
43 |
288,1 |
De bouwblokken A en C zorgen voor een verkeersgeneratie van 288 ritten per gemiddelde weekdag. Deze toename kan zonder problemen afgewikkeld worden op de omliggende wegen waaronder de Lovensekanaaldijk.
Verkeersgeneratie bouwblok B
Type woning |
Verkeersgeneratie |
Aantal |
Totaal |
Tussen/hoek |
6,7 |
18 |
120,6 |
Bouwblok B zorgt voor een verkeersgeneratie van 121 ritten per gemiddelde weekdag. Dit is niet de theoretische toename van de hoeveelheid verkeer. De huidige bestemming ‘sport’ heeft ook een bepaalde verkeersgeneratie. De verkeersgeneratie van 121 ritten is in dit geval de meest negatieve situatie. De verkeersgeneratie van 121 ritten kan zonder problemen afgewikkeld worden op de omliggende wegen. Door de verkeersgeneratie van alle bouwblokken ontstaan er geen problemen op het gebied van doorstroming of verkeersveiligheid op de omliggende wegen.
Parkeren:
Het aantal parkeerplaatsen moet voldoen aan de vastgestelde normen van de gemeente Tilburg zoals vastgelegd in de nota parkeernormen van de gemeente Tilburg. Omdat de typen woningen nog niet bekend zijn is uitgegaan van de hoogste parkeernorm voor deze planlocatie. Dat betekent koopwoningen in de categorie duur.
Volgens de nota parkeernormen 2023 ligt de planlocatie in zone C. De parkeernorm voor een koopwoning in de categorie is 1,3 voor vaste gebruikers (bewoners) en 0,2 voor bezoekers. Onderstaande tabel geeft een overzicht van het aantal benodigde parkeerplaatsen voor bewoners en bezoekers per woonblok. Indien bewoners en bezoekers gebruik kunnen maken van dezelfde parkeerplaatsen is dubbelgebruik mogelijk. Dat betekent dat er geen parkeerplaatsen specifiek zijn toegewezen aan woningen. Dan is dubbelgebruik immers niet mogelijk.
|
Blok A |
Blok B |
Blok C |
Aantal woningen |
19 |
18 |
24 |
P Bewoners |
24,7 |
23,4 |
31,2 |
P Bezoekers |
3,8 |
3,6 |
4,8 |
P Dubbelgebruik |
25,3 |
23,9 |
31,9 |
In de verschillende bouwblokken is voldoende ruimte aanwezig om het parkeren op eigen terrein op te lossen.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Milieueffectrapportage
4.2.1 Algemeen
Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een m.e.r. beoordeling opgesteld moet
4.2.2 Aanleiding vormvrije m.e.r beoordeling
Ingevolge de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage dient bij een stedelijk
ontwikkelingsproject, ondanks dat het onder de drempelwaarden van de categorieën uit de bijlage Besluit
milieueffectrapportage valt, een vormvrije m.e.r.‐beoordeling gemaakt te worden.
Ten aanzien van deze ontwikkeling (de bouw van circa 63 woningen en het realiseren van een nieuw park) kan
geconcludeerd worden dat sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' zoals bedoeld in categorie 11.2,
onderdeel D, bijlage Besluit Milieueffectrapportage. De omvang van de ontwikkeling ligt echter beneden de
geldende drempelwaarden (circa 100 hectare en 2.000 woningen).
Het doel van een vormvrije m.e.r./beoordeling is om het milieubelang een volwaardige plaats in de
besluitvorming te geven, door in een vroeg stadium te onderzoeken en te beoordelen of de voorgenomen
activiteiten belangrijke nadelige milieugevolgen hebben. Om deze vraag te beantwoorden zijn in de
beoordeling de criteria betrokken die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn ´betreffende de
milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten´.
Uit de Vormvrije m.e.r.‐beoordeling die in aan de toelichting is gehecht (Bijlage 2), volgt dat nadelige
milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Uit geen van de effectstudies blijkt dat, met het (eventueel)
toepassen van de noodzakelijke maatregelen, belangrijke nadelige milieugevolgen blijven bestaan. De te
nemen maatregelen zijn afdoende geborgd in het vast te stellen bestemmingsplan en in wetgeving. Het
opstellen van een MER is dan ook niet aan de orde
4.3 Milieuhinder bedrijven
Bij het beoordelen van (de binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering. De VNG publicatie is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-publicatie staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
Alle bedrijven binnen het plangebied en daarnaast die bedrijven erbuiten, waarvan de indicatieve milieucontouren over het plangebied liggen, zijn geïnventariseerd. Deze inventarisatie verschaft inzicht in de milieucategorie waartoe het bedrijf behoort en is gebruikt om de bestaande, binnen het plangebied gelegen, bedrijven in het bestemmingsplan vast te leggen en eventuele knelpunten te signaleren.
Bij het vaststellen van de bouwvlakken is ervoor gezorgd dat de nieuwe woningen buiten de geluidzone van industrieterrein Loven komen te liggen. Dat houdt in dat een toets aan de Wet geluidhinder op het thema industrielawaai niet aan de orde is.
Gezien de ligging van het plangebied aan de Ringbaan West/Gelrebaan en de aanwezige bedrijvigheid in de directe omgeving van het plangebied kan uitgegaan worden van de gebiedstypering ‘gemengd gebied’. Op basis daarvan mogen de richtafstanden conform de VNG systematiek met één stap verkleind worden. Voor de inrichtingen die niet op industrieterrein Loven zijn gevestigd geldt het voorgaande niet. Het geval wil wel dat voor de meeste bedrijven de maximaal toegestane geluidbelasting al door bestaande geluidgevoelige gebouwen wordt begrensd.
De nieuwe woningen op het NOAD-terrein zullen voor deze bedrijven dan ook niet belemmerend werken. Dit is echter niet vanzelfsprekend voor de volgende inrichtingen:
‘naam onbekend’; Eginhardstraat 12; maximaal milieucategorie 3.2;
P. van der Wegen Gears B.V.; Lovensekanaaldijk 113; maximaal milieucategorie 3.1;
Span Design B.V.; Ringbaan-Oost 94; maximaal milieucategorie 3.2;
The Gaming Factory B.V.; Ringbaan-Oost 98; maximaal milieucategorie 3.1.
Bij deze inrichtingen bevinden zich namelijk aan de noordzijde – daar waar het NOAD-terrein is gelegen – weinig tot geen geluidgevoelige gebouwen. De nieuw te projecteren woningen worden bepalend voor de toets aan de geluidnormen aan de noordzijde voor deze inrichtingen. Op basis van de richtafstandenmethodiek uit de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering is inzichtelijk gemaakt of de nieuwe woningen binnen de richtafstanden worden geprojecteerd. Dat blijkt niet het geval te zijn. In onderstaande figuur is een impressie weergegeven van de richtafstanden van de inrichtingen die niet op het industrieterrein Loven zijn gevestigd:
Omdat aan de richtafstanden kan worden voldaan en de woningen gepland zijn buiten de wettelijke geluidzone van industrieterrein Loven is er vanuit Bedrijven en Milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Echter, hierbij wordt in principe enkel gekeken naar de langtijdgemiddelde geluidniveaus. In deze specifieke situatie is aanvullend ook gekeken naar de hoogte van mogelijke piekgeluiden, ook van de bedrijven die voldoen aan de richtafstanden.
Voor de in bovenstaande figuur getoonde inrichtingen is een geluidberekening gemaakt voor de prognose van het maximale geluidniveau LAmax. Voor elke afzonderlijke inrichting is een geluidrekenmodel opgesteld dat het in de vergunningvoorschriften/maatwerkvoorschriften opgenomen maximaal toegestane LAmax volledig benut. Vervolgens is met dat geluidrekenmodel geprognosticeerd wat het daarbij horende LAmax wordt ter plaatse van de nieuw te projecteren woningen op het NOAD-terrein. Uit de resultaten blijkt dat het maximale geluidniveau LAmax bij een deel van de nieuwe woningen hoger zal zijn dan bij de voor de inrichtingen maatgevende bestaande woningen in het studiegebied. Uit de prognose blijkt ook dat het maximale geluidniveau LAmax op de geplande nieuwbouw nergens hoger zal zijn dan de maximaal toegestane geluidniveaus van 70/65/60 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode op grond van het Activiteitenbesluit. Dit betekent dat de inrichtingen niet beperkt zullen worden in hun mogelijkheden op grond van het thans maximaal toegestane maximale geluidniveau LAmax.
Kortom, de bestaande inrichtingen in de directe omgeving van het NOAD-terrein worden niet beperkt in hun mogelijkheden door het toelaten van de nieuwe woningen. Het voorgaande neemt niet weg dat de maximale niveaus naar verwachting wel kunnen worden waargenomen, en tot op zekere hoogte ook te herleiden zijn naar de veroorzaker. Het grootste risico hiervoor geldt voor het bedrijf BTT Multimodal Container Solutions B.V., gevestigd aan de Geminiweg 51. Voor dit bedrijf heeft een nadere analyse van de maximale geluidniveaus (pieken) plaatsgevonden hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.6.3 Industrielawaai.
Geitenmoratorium
In juni 2017 heeft de Provincie een geitenmoratorium (voor geitenhouderijen met meer dan 50 geiten) opgenomen in de Verordening ruimte. Dit betekent dat geitenhouderijen hun dierenverblijven niet mogen uitbreiden en er geen nieuwe geitenhouderijen mogen worden opgericht. Aanleiding hiervoor was het RIVM-onderzoek "Veehouderij en gezondheid Omwonenden- aanvullende studies" (VGO2).
Uit dit onderzoek blijkt dat mensen die binnen 2 kilometer van een geitenhouderij wonen een verhoogde kans op longontsteking hebben. De oorzaak van dit verhoogde risico op longontsteking is niet bekend en wordt op dit moment in opdracht van het Rijk nader onderzocht door het RIVM.
De provinciale verordening regelt alleen de situatie gezien vanuit de positie van geitenboeren (voor hen geldt namelijk dat verbod). Echter, bij het opstellen van ruimtelijke plannen (o.a. bestemming-splannen) moet ook aan de zgn. omgekeerde werking worden getoetst. Hiervoor heeft het college op d.d. 14 mei 2019 de beleidslijn geitenmoratorium in ruimtelijke plannen vastgesteld. Dit houdt in dat:
wooninitiatieven binnen stedelijk gebied (zgn. inbreidingslocaties) zonder meer worden toegestaan;
kleine woningbouwinitiatieven buiten de bebouwde kom worden toegestaan met een maximum van 5 Ruimte voor Ruimte-woningen in ruil voor het inleveren van vergunde fosfaatrechten binnen de gemeentelijke grenzen;
met initiatiefnemers worden afspraken gemaakt om potentiële bewoners van nieuwe woningen binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij te informeren over de gezondheidsrisico's;
nieuwe initiatieven met de planologische bestemmingen kinderdagverblijf, verzorgingshuis, verpleeghuis en zorgwoning niet worden toegestaan binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij;
de overige initiatieven waarvoor een ruimtelijke afweging nodig is en niet passen in bovenstaande criteria worden voorgelegd aan de GGD voor screening van de gezondheidsrisico's.
Wanneer nieuwe onderzoeken tot andere inzichten over gezondheidsrisico's in relatie tot geitenhouderijen leiden zal een nieuw beleidsvoorstel worden gedaan.
De planlocatie ligt niet binnen 2 kilometer van een geitenhouderij. Het geitenmoratorium is niet van toepassing.
4.4 Externe veiligheid
4.4.1 Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.
Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden. De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.
Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".
4.4.2 Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald. In de bij dit plan gevoegde Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de spoorlijn Breda-Tilburg, Tilburg-Vught en de Rijksweg A58. bijlage 3.
De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage.
4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid
In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:
Kwetsbare objecten zijn overal mogelijk;
Geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;
Bestaande risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk;
Bevi-inrichtingen zijn niet mogelijk;
Beheersbaarheid gericht op effecten van mogelijke calamiteiten op orde.
Aan bovengenoemde randvoorwaarden uit de beleidsvisie wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid.
4.4.4 Conclusie en restrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Breda-Tilburg, Tilburg-Vught en de Rijksweg A58. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde bijlage Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico). De brandweer Midden- en West- Brabant heeft d.d. 6 november 2023 advies uitgebracht. De relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.
Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:
De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar van risicobronnen in de omgeving van het plangebied vormt geen belemmering voor het initiatief;
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot een toename van het groepsrisico van één of meerdere risicobronnen in de omgeving van het plangebied;
De bereikbaarheid van het plangebied is goed;
Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Atlas van de Leefomgeving, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit;
Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings- en alarmeringssysteem), en daarnaast NL-Alert biedt de mogelijkheid de bewoners tijdig te waarschuwen;
De aanwezigen kunnen het plangebied goed ontvluchten;
Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Bij mechanische ventilatie heeft het de voorkeur dat deze in de meterkast kan worden uitgezet. Hiermee is langdurig verblijf inpandig bij een toxische wolk mogelijk;
De brandweer voldoet aan de opkomsttijd conform het dekkings- en spreidingsplan.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
4.5 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
4.6 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
4.6.1 Wegverkeerlawaai
De nieuwe woningen worden gerealiseerd binnen wegen zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de Wgh ("zones langs wegen"). Daarom is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd en heeft een toetsing aan de normen van de Wgh plaatsgevonden. De 30 km/uur wegen rondom het plangebied zijn tevens onderzocht in het kader van de beoordeling van een goede ruimtelijke ordening. Voor de uitgangspunten en de rekenresultaten wordt verwezen naar het geluidonderzoek “Herontwikkeling NOAD-terrein” opgesteld door Anteagroup d.d. 9 november 2023 met projectnummer 0481551.100, definitief revisie 01. (zie bijlage 4)
Ingevolge de Wgh geldt voor nieuwe woningen een wettelijke voorkeurgrenswaarde van 48 dB. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeurgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden voor:
Blok A voor de Lovensekanaaldijk. De maximale geluidbelasting bedraagt 51 dB;
Blok C voor de Gelrebaan en de Ringbaan-Oost. De maximale geluidbelasting bedraagt 53 dB voor de Gelrebaan en 55 dB voor de Ringbaan-Oost.
De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor een binnenstedelijke situatie wordt voor genoemde wegen niet overschreden. Vanwege de overschrijding van de wettelijke voorkeurgrenswaarde voor wegverkeerslawaai is onderzoek gedaan naar geluidreducerende maatregelen. Hieruit blijkt dat maatregelen aan de bron (o.a. toepassen geluidreducerende wegdekverharding) en in de overdracht (plaatsen schermen) niet doelmatig dan wel vanuit financieel oogpunt niet wenselijk zijn. Hierbij dient te worden opgemerkt dat in het plan al rekening is gehouden met een stedenbouwkundig ontwerp dat voorziet in een carrévorm waardoor de buitenste schil van de woningen fungeert als een geluidafscherming voor het binnenterrein waardoor het binnenterrein waaraan de tuinen gesitueerd zijn geluidluw is. Tevens is rekening gehouden dat ter hoogte van Blok C een aan 3 zijden gesloten carport of andere geluidafschermende voorziening wordt gerealiseerd die fungeert als geluidafscherming waarmee het geluid van de Gelrebaan wordt vermindert waardoor het binnenterrein grotendeels geluidluw is.
Voor de Lovensekanaaldijk kan als bronmaatregel de bestaande elementenverharding in keperverband (‘klinkerbestrating’) worden vervangen door een wegdekverharding van SMA 0/8. Hiermee wordt de geluidbelasting teruggebracht tot de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48 dB. De kosten van deze maatregel weegt niet op tegen de te behalen milieuwinst gelet op de zeer geringe overschrijding van 3 dB t.o.v. de wettelijke voorkeurgrenswaarde en het gegeven dat de woningen kunnen beschikken over een geluidluwe gevel en een geluidluwe buitenruimte ondanks dat dit niet vereist wordt op basis van het gemeentelijk geluidbeleid.
Gemeentelijk geluidbeleid april 2015
Het gemeentelijk geluidbeleid is opgenomen in het document ‘Hogere waarde beleid’ van april 2015. Uitgangspunt van het gemeentelijk geluidbeleid is dat op (hoog) geluidbelaste locaties sprake moet zijn van een "acceptabel woon- en leefklimaat". In het geluidbeleid is aangegeven wanneer het zinvol is om aanvullende eisen te stellen. Deze aanvullende eisen zijn van toepassing als de geluidbelasting op de gevel van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen meer bedraagt dan 53 dB voor wegverkeerslawaai of 60 dB voor railverkeerslawaai. Reden hiervoor is dat uit onderzoek is gebleken dat pas boven deze geluidbelastingen er sprake kan zijn van substantiële hinder. Uit de rekenresultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting enkel voor Blok C meer bedraagt dan 53 dB t.g.v. de Ringbaan-Oost. Voor woningen waar de geluidbelasting op de gevel meer bedraagt dan 53 dB worden aanvullende eisen gesteld op basis van het gemeentelijk geluidbeleid om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te realiseren. Dit betekent dat deze woningen moeten beschikken over een geluidluwe gevel, een geluidluwe buitenruimte en een zodanige geluidgevelwering moeten hebben dat voldaan wordt aan de eisen van het binnenniveau conform het Bouwbesluit. In het uiteindelijk ontwerp van de woningen zal dit nader uitgewerkt worden en in het kader van de beoordeling van de aanvraag voor een omgevingsvergunning onderdeel bouwen definitief getoetst worden. Hierbij wordt opgemerkt dat de woningen voorzien worden van een minimale gevelgeluidwering van 30 dB(A) waarmee ruimschoots voldaan wordt aan de wettelijke eis conform het Bouwbesluit. Daar waar sprake is van overschrijding van de wettelijke voorkeurgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai, heeft het college van burgemeester en wethouders voor dit bestemmingsplan een hogere waarden besluit genomen.
4.6.2 Railverkeerlawaai
De nieuwe woningen liggen buiten het "aandachtsgebied" van het spoortraject Tilburg-
Vught-Boxtel. Dit betekent dat niet getoetst hoeft aan de normen van de Wgh/Besluit geluidhinder.
4.6.3 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
De nieuwe woningen worden buiten de wettelijke geluidzone van industrieterrein Loven gepositioneerd. In onderstaande afbeelding is de exacte afbakening van industrieterrein Loven en de ligging van de wettelijk geluidzone weergegeven.
Dit betekent dat de inrichtingen die gelegen zijn op dit wettelijke gezoneerd industrieterrein niet worden beperkt in hun (toekomstige) mogelijkheden ten aanzien van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT. Die mogelijkheden worden namelijk al wettelijk begrensd door de geluidzone waarvoor op grond van de Wet geluidhinder geldt dat de geluidbelasting van alle bedrijven tezamen niet meer dan 50 dB(A) etmaalwaarde mag bedragen. Het feit dat de nieuwe woningen buiten de geluidzone van industrieterrein Loven worden gepositioneerd -en daarmee de Wet geluidhinder niet van toepassing is- betekent niet automatisch dat er sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat/goede ruimtelijke ordening. De Wet geluidhinder ziet namelijk niet toe op een regulering van het maximale geluidniveau LAmax. Over de maximale piekgeluiden het volgende.
Ten oosten van de nieuwbouw bevindt zich de inrichting BTT Multimodal Container Solutions B.V., gevestigd aan de Geminiweg 51. Uit Figuur 6 van het geluidonderzoek blijkt dat het meest zuidelijk geprojecteerde Bouwblok C binnen de richtafstandencontour van BTT Multimodal Container Solutions B.V. is gelegen. Daarom is onderzoek gedaan naar de maximale geluidniveaus van deze inrichting op de nieuwbouw.
Bij het verladen van de zeecontainers -die per schip worden aangeleverd- ontstaan piekgeluiden als gevolg het tegen de kade stoten en het tegen elkaar stoten tijdens het stapelen. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat het maximale geluidniveau LAmax als gevolg van deze handelingen niet hoger zal zijn dan 55 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode. Dit is 15 dB lager dan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting in de dagperiode van 70 dB(A), 10 dB lager dan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting in de avondperiode van 65 dB(A) en 5 dB lager dan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting in de nachtperiode van 60 dB(A). Dit betekent dat de inrichting BTT Multimodal Container Solutions B.V. kan voldoen aan de geluidnorm van de verleende milieuvergunning voor het maximaal toelaatbaar geluidniveau op de gevel en dus niet wordt beperkt in haar mogelijkheden.
Ook als we hierbij het maximaal toelaatbaar binnenniveau betrekken (55 dB(A) voor de dagperiode, 50 dB(A) voor de avondperiode en 45 dB(A) voor de nachtperiode) wordt ruimschoots voldaan uitgaande van het wettelijke minimum van 20 dB(A) conform artikel 3.3, lid 1, Bouwbesluit 2012. Uitgaande van het wettelijk minimum van 20 dB(A) zal het maximaal geluidniveau in een geluidgevoelige ruimte nooit meer bedragen dan 35 dB(A) in de nachtperiode. Echter niet uitgesloten kan worden dat dergelijke hoge geluidniveaus van maximaal 55 dB(A)) op de gevel die ook nog eens herhaaldelijk kunnen optreden waar te nemen zijn ondanks het gegeven dat uit het gemeentelijke klachtendossier blijkt dat uit de voorgaande jaren in het studiegebied nooit een klacht is ingediend ten aanzien van (herhaald voorkomende) piekgeluiden. Daarom is er voor gekozen om voor alle woningen extra geluidkwaliteit aan te brengen door de woningen aanvullend te isoleren. Door de woningen te voorzien van een minimale gevelgeluidwering van 30 dB(A), vastgelegd in de planregels, wordt het waarschijnlijk geacht dat dit niet tot grote hinder bij de nieuwe woningen zal leiden, ook niet bij een eventuele toekomstige uitbreiding van de inrichting BTT Multimodal Container Solutions B.V. Door uit te gaan van een minimale gevelgeluidwering van 30 dB(A) zal bij gesloten ramen en deuren -bij geopende ventilatievoorzieningen- leiden dat het maximale geluidniveau in een geluidgevoelige ruimte nooit meer zal bedragen dan 25 dB(A). Een dergelijk geluidniveau nadert de algemeen veronderstelde gehoordrempel van 20 dB(A), waardoor de kans op schrikreacties, slaapverstoring en hinder uiterst klein zal zijn.
Geconcludeerd kan worden dat op basis van de onderzoeksresultaten voldoende aanleiding is om te oordelen dat er sprake zal zijn van een aanvaard woon- en leefklimaat en derhalve een goede ruimtelijke ordening. Hierbij is rekening gehouden dat de nieuwbouw in een stedelijke omgeving gerealiseerd wordt, omringd door drukke wegen, inrichtingen en het aanwezig industrieterrein.
Op grond van de in het geluidonderzoek gepresenteerde resultaten valt te verwachten dat al deze geluiden ten gevolge van genoemde geluidbronnen waarneembaar zullen zijn in het plangebied.
Dat neemt niet weg dat dit typische geluiden zijn die gebruikelijk zijn in een stedelijk gebied met een omvang als dat van Tilburg. In de beoordeling en afweging van een goede ruimtelijke ordening:
is rekening gehouden met de aanwezigheid van de wettelijke geluidzone van industrieterrein Loven door de nieuwe woningen buiten de wettelijke geluidzone te positioneren;
is rekening gehouden dat, met uitzondering van de inrichting BTT Multimodal Container Solutions B.V. gevestigd aan de Geminiweg 51, voldaan wordt aan richtafstanden van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering op basis van de planologisch toegestane bedrijvigheid rondom het plangebied;
is rekening gehouden met een stedenbouwkundig ontwerp dat voorziet in een carrévorm waardoor de buitenste schil van de woningen fungeert als een geluidafscherming voor het binnenterrein waardoor het binnenterrein waaraan de tuinen gesitueerd zijn en de gevels geluidluw zijn;
is voor Blok C rekening gehouden met een aan 3 zijden geheel gesloten carport of andere geluidafschermende voorziening met een hoogte van minimaal 3 meter en een massa van tenminste 10 kg/m2 die fungeert als geluidafscherming waarmee het geluid van de Gelrebaan wordt vermindert en het binnenterrein van Blok C waaraan de tuinen gesitueerd zijn en een groot deel van de gevels geluidluw zijn;
is rekening gehouden met een plan dat voorziet in voldoende mogelijkheden om ten minste één geluidluwe gevel en een geluidluwe buitenruimte per woning te voorzien waarbij tevens rekening wordt gehouden met (de voorwaarden van) het gemeentelijk geluidbeleid;
is rekening gehouden dat extra geluidkwaliteit in het plan wordt gebracht door alle woningen te voorzien van een minimale gevelgeluidwering van 30 dB(A) wat er toe zal leiden dat het maximale geluidniveau in geluidgevoelige ruimten als gevolg van de optredende maximale geluidniveaus afkomstig van de inrichting BTT Multimodal Container Solutions B.V. als gevolg van containerhandeling nooit meer bedraagt dan 25 dB(A). Een dergelijk geluidniveau nadert de algemeen veronderstelde gehoordrempel van 20 dB(A), waardoor de kans op schrikreacties, slaapverstoring en hinder uiterst klein zal zijn. Door extra geluidgevelwering in het plan aan te brengen wordt meer geluidgevelwering toegepast dan strikt nodig is op basis van het Bouwbesluit en het vastgesteld hogere waardenbesluit voor wegverkeerslawaai.
4.6.4 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
4.7 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van ca. 55 nieuwe woningen. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Daarnaast is geen sprake van luchtgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) en blijkt uit het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) dat de gemeente Tilburg voldoet aan de omgevingswaarden voor de luchtkwaliteit. Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.
Ontgassen van containers
Binnen de inrichting BTT Multimodal Container Solutions B.V. gevestigd aan de Geminiweg 51 worden containers ontgast. De afstand tussen de containerlocatie en de geplande nieuwbouwlocatie bedraagt circa 170 meter. In de VNG-publicatie ‘bedrijven en milieuzonering’ uit 2009 zijn de richtafstanden vermeld. Dat zijn afstanden die in beginsel moeten worden aangehouden tussen de bedrijfsactiviteit en het gevoelige object dat ligt in omgevingstype ‘rustige woonwijk’. Voor laad-, los en overslagbedrijven ten behoeve van de binnenvaart is voor gevaar 50 meter als richtafstand vermeld. Voor de betreffende activiteit in relatie tot olie, LPG en dergelijke is bij de indices een L vermeld. Deze is opgenomen omdat voor deze activiteit (specifiek het ontgassen) emissies naar lucht een aandachtspunt kunnen zijn.
Voorschriften omgevingsvergunning milieu
In de milieuvergunning van 19 februari 2008 staat in de considerans aan het slot van de beschouwing over het ontgassen van containers aangegeven dat in de milieuvergunning geen emissie-eisen zijn opgenomen. Wel zijn aan de milieuvergunning voorwaarden (13.1.1 tot en met 13.1.5) verbonden om het ontgassen van containers op een (voor de omgeving) zo veilig mogelijk manier uit te voeren.
Dit houdt o.a. in dat in de milieuvergunning is bepaald dat een afstand van 20 meter moet worden aangehouden tussen de containerontgassing en de erfgrens. Zoals bovenstaand is aangegeven bedraagt de afstand tussen de containerontgassingslocatie en de nieuwbouwlocatie circa 170 meter.
Deze afstand van 170 meter is ruim voldoende om met zekerheid te stellen dat de stoffen die in de lucht komen bij de containerontgassingsactiviteit waarvoor aan de inrichting een milieuvergunning met voorschriften is verleend, geen probleem zullen vormen mede vanwege het gegeven dat door de grote afstand de nodige verdunning nog optreedt.
4.8 Geur
4.8.1 Industriële geurhinder
Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden.
Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.
Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen te worden aangesloten.
Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven met een relevante industriële geuremissie. Binnen het plan worden geen functies toegestaan met een relevante industriële geuremissie. Industriële geur vormt daarmee geen belemmering voor dit planvoornemen.
4.8.2 Agrarische geurhinder
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven met een relevante agrarische geuremissie. Binnen het plan worden geen functies toegestaan met een relevante agrarische geuremissie. Agrarische geur vormt daarmee geen belemmering voor dit planvoornemen.
4.9 Bodem
Aanleiding
De aanleiding is de bestemmingsplanwijziging en de aanvraag omgevingsvergunning op de locatie. Het huidige gebruik “sport” zal veranderen in “wonen met tuin”. Binnen het gebied zullen zowel reguliere (grond)gebonden woningen als Tiny Houses gerealiseerd worden.
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740, dat niet ouder is dan 5 jaar.
Voor de beoogde bestemmingswijziging en herinrichting zijn 2 bodemonderzoeken uitgevoerd:
Oriënterend bodemonderzoek NOAD-terrein (bijlage 5)
Uit het onderzoek van het overige terreindeel blijkt dat ter plaatse van deellocatie 3 koper, zink en lood sterk verhoogd zijn aangetoond in het traject 0,1-1,1 m-mv. De onderliggende bodem bevat maximaal licht verhoogde gehalten aan koper, zink en lood. Doormiddel van aanvullend onderzoek is de verontreiniging horizontaal en verticaal ingekaderd. Op basis van de bekende gegevens is het parkeerterrein over circa 55 m2 verontreinigd met koper, zink en lood in gehalten tot boven de interventiewaarde.
De totale omvang van het geval van ernstige bodemverontreiniging bedraagt circa 61 m3.
Briefrapport bodemonderzoek voormalig kunstgrasveld NOAD-terrein (bijlage 6)
De verhoogde gehalten in de grond rondom de velden tot boven de Klasse Wonen (= ontgravingsklasse Nota Bodembeheer) zijn ontstaan na 1987 waardoor er sprake is van een ‘nieuwe’ verontreiniging, zoals bedoeld in de Wet bodembescherming. Hierop is het zorgplichtbeginsel (artikel 13 Wet bodembescherming) van toepassing. In samenspraak met het bevoegd gezag moet worden bepaald in hoeverre de veroorzaker redelijkerwijs handelingen moet verrichten om deze nieuwe verontreiniging ongedaan te maken en eventuele herhaling te voorkomen.
Geadviseerd wordt om de resultaten van onderhavig onderzoek en de voorgaande onderzoeken voor te leggen aan het bevoegd gezag.
Bij de sanering dient terug gesaneerd te worden tot Klasse Wonen. Uit onderhavig onderzoek is gebleken dat in totaal circa 472 – 613 m3 grond niet voldoet aan de Klasse wonen of beter, en gesaneerd moet worden.
Conclusie
In de bodemonderzoeken zijn meerdere bodemverontreinigingen aangetoond. Ter plaatse van de kunstgrasvelden is sprake van verontreinigingen die conform de zorgplicht moeten gesaneerd. Tevens zijn op het overige terrein verontreinigingen die in het kader van de bouwplannen ook onder de saneringsplicht vallen.
Voor de bestemmingsfase vormen bovenstaande resultaten geen belemmering. De verontreinigingen zoals vastgesteld in beide onderzoeken dienen in het kader van de zorgplicht en de beoogde bouwplannen te worden gesaneerd voordat het terrein voor het beoogde gebruik geschikt is. Daarbij moet een voorwaarde worden toegevoegd waarbij verontreinigingen die buiten de bouwvakken liggen ook gesaneerd worden zodat de bodemkwaliteit van het gehele gebied voldoet aan het toekomstige gebruik.
Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is
opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder
uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.
4.10 Natuur en ecologie
4.10.1 Wettelijke kaders
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep", Dienst Regelingen, 2009. Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn)
Overige inheemse broedvogels
Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn
Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling (de algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant)
Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening provincie Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
4.10.2 Puntensysteem natuurinclusief bouwen
Verstedelijking zorgt wereldwijd voor een uitbreiding en een verdichting van het stedelijke gebied. In veel steden leidt dit tot een verlies aan biodiversiteit. Ook de opgave voor de energietransitie kan een bedreiging voor de natuur vormen. Natuur- en groeninclusief bouwen helpt om de stad prettig en de inwoners gezond te houden. Om het creëren van groene elementen in de stad te stimuleren is het puntensysteem ontwikkeld. Het systeem gaat uit van een lijst met groen- en natuurinclusieve maatregelen, waarbij elke maatregel een bepaald aantal punten waard is. Om te bepalen hoeveel van deze maatregelen genomen moeten worden bij de uitvoering van een bouwproject moet per project een te behalen puntenscore berekend worden.
Aan de burgerinitiatieven wordt de verplichting opgelegd, in het kader van de uitgifte van de grond, om te voldoen aan het puntensysteem natuurinclusief bouwen.
4.10.3 Gebiedsontheffing gebouwbewonende soorten
Met de Tilburgse gebiedsontheffing gebouwbewonende vleermuizen en broedvogels worden de procedures in het kader van de Wet natuurbescherming en de Wabo vereenvoudigd. Om de gebiedsontheffing te kunnen toepassen zijn soortenmanagementplannen (SMP) opgesteld en worden de verblijfplaatsen van gebouwbewonende soorten in kaart gebracht. De gebiedsontheffing en bijbehorende SMP’s zijn erop gericht de instandhouding van gebouwbewonende vleermuizen en vogels te waarborgen. Dat wil zeggen dat bij elk project (zowel van derden als van de gemeente) preventieve maatregelen worden genomen, gericht op het behouden en verbeteren van het aanbod van verblijfplaatsen. Alle projecten (van de gemeente en van derden) die onder de werking van de SMP vallen, kunnen profiteren van de gebiedsontheffing. Dit betekent dat voor deze projecten geen afzonderlijke ontheffing nodig is.
4.10.4 Analyse plangebied
Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Kampina & Oisterwijkse Vennen op circa 2,6 km afstand van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten. Ook effecten door stikstofdepositie kunnen op basis van de uitgevoerde AERIUS-berekening (Bijlage 7) worden uitgesloten.
Natuurbescherming in Interim Omgevingsverordening
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. Het nabijgelegen Wilhelminakanaal behoort tot het Natuurnetwerk Brabant en ligt op circa 25 meter van het plangebied. Het Wilhelminakanaal heeft aan de zijde van het plangebied een beschoeide oever en geen ontwikkelde landbiotopen. Het Wilhelminakanaal heeft beheertype N04.02 (zoete plas) en is behalve voor watergebonden diersoorten ook van belang als migratieroute voor vleermuizen, waaronder de meervleermuis.
Voor de bescherming van de natuurwaarden van het Wilhelminakanaal is van belang dat lichtverstoring op het kanaal wordt voorkomen. De houtsingel tussen het plangebied en de Lovensekanaaldijk heeft daarvoor een goede afschermende functie. De ontwikkeling van een parkzone aan de oostzijde van het plangebied leidt tot versterking van de ecologische structuur langs het kanaal.
Soortenbescherming
Er is een quickscan flora en fauna uitgevoerd voor de ontwikkeling van het plan. Hieronder worden de belangrijkste bevindingen en conclusies vermeld. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar de bijlagen (Bijlage 8).
Binnen het plangebied zijn nesten aangetroffen (van mogelijk houtduif, daarbij is een nestindicatieve waarneming gedaan van scholekster. Negatieve effecten op (broedgevallen van) vogels kunnen worden voorkomen door de werkzaamheden uit te voeren buiten het broedseizoen.
Negatieve effecten op essentiële vliegroutes van vleermuizen kunnen worden uitgesloten door de bomen langs de Lovensekanaaldijk en Melis Stokestraat te behouden. Behoud van deze bomen maakt deel uit van het programma van eisen. Door bomen met klimop te behouden worden eveneens effecten op boombewonende vleermuissoorten uitgesloten.
Negatieve effecten op essentieel foerageergebied van vleermuizen en kleine marterachtigen kunnen worden uitgesloten door de genoemde bomen/houtsingels te behouden en tevens een parkachtige omgeving te ontwikkelen met kruidenrijke vegetaties. Dit maakt deel uit van het programma van eisen.
Het plangebied ligt binnen het gebied waar het "Soortenmanagementplan Oude Stad Tilburg" van toepassing is en gebruik gemaakt kan worden van de gebiedsontheffing voor huismus, gierzwaluw en vleermuizen. In voorliggend plan wordt voor de sloop van de aanwezige bebouwing gebruik gemaakt van deze gebiedsontheffing. Om te voldoen aan de ontheffingseisen zal men maatregelen in acht nemen. Deze maatregelen zijn enerzijds gericht op zorgvuldig werken en anderzijds op het creëren van vervangende verblijfplaatsen. In het programma van eisen voor de ontwikkeling is natuurinclusief bouwen reeds verankerd.
Wanneer de bouwwerkzaamheden plaatsvinden tijdens de actieve periode (half mei t/m oktober) van vleermuizen tijdens de uren tussen zonsondergang en zonsopkomst dient rekening gehouden te worden met de verstorende werking van kunstlicht.
Negatieve effecten op bruine eikenpage, iepenpage en grote vos kunnen worden uitgesloten door hun waardplanten (jonge eikopstand en iep) te behouden en te versterken in het plan en te voorzien in voldoende voedselaanbod voor vlinders (bloemrijke vegetaties).
De aanwezigheid van andere strenger beschermde plant- en diersoorten is op basis van habitatvoorkeur en algemene verspreidingsgegevens (NDFF) met voldoende zekerheid uit te sluiten. Hooguit zijn in het gebied soorten te verwachten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen, zoals huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, mol, gewone pad, bruine kikker etc. Tenslotte is voor alle soorten de wettelijke zorgplicht voor flora en fauna van kracht. In het kader van de zorgplicht zijn echter geen specifieke voorzorgsmaatregelen verbonden aan dit plan.
Conclusie
Door bij de uitwerking van het plan ecologische randvoorwaarden voor beschermde soorten in acht te nemen (met name vleermuizen, marterachtigen en dagvlinders) kunnen negatieve effecten op beschermde soorten worden voorkomen en kan het leefgebied van deze soorten juist toenemen.
Negatieve effecten op beschermde gebieden zijn op voorhand uitgesloten.
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Programma Water en Riolering 2020 - 2023
Het Programma Water en Riolering (PWR) is een beleidsplan dat op hoofdlijnen de invulling van de
gemeentelijke watertaken weergeeft. Door middel van het PWR wordt vastgelegd wat de gemeente wil
bereiken en wat de rolverdeling is tussen overheid, bewoners en bedrijven ten aanzien van stedelijk
afvalwater, hemelwater en grondwater. Gemeenten zijn volgens de Wet milieubeheer verplicht een plan op te
stellen waarin de zorgplichten worden uitgewerkt. De Wet milieubeheer schrijft geen geldigheidsduur voor,
hierin zijn gemeenten vrij. Het is wel gebruikelijk om het rioleringsplan periodiek te herzien. Het PWR is tevens
de basis voor de gemeentelijke rioolheffing.
Eén van de doelstellingen in het PWR is om het water- en rioleringssysteem toekomstbestendig te maken.
Door klimaatverandering krijgen we te maken met zwaardere buien, een toename van warme dagen,
langdurige perioden van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Deze verandering stelt nieuwe eisen
aan het watersysteem, de waterketen en de omgeving. Als we droge voeten en een leefbare omgeving willen
behouden, moet iedereen hier een steentje aan bijdragen.
Om het water- en rioleringssysteem toekomstbestendig te houden is een regenwateropgave geïntroduceerd
voor vervanging van verhard oppervlak en hanteren we nieuwe ondergrenzen bij toename van het verhard
oppervlak. De regenwateropgave verplicht tot het aanbrengen van regenwaterberging en is in lijn met de
wateropgave die de waterbeheerder oplegt. Op dit moment is dat 60 mm. De opgave heeft als doel het
verwerken van extreme neerslaghoeveelheden om de kans op wateroverlast nu en in de toekomst te
beperken.
<50 m2: geen regenwateropgave
50 m2 - 150 m2:
indien niet vergunningplichting: geen regenwateropgave
indien wel vergunningplichting: regenwateropgave volgens tabel 1
>150 m2: regenwateropgave volgens tabel 1
Tabel 1 - regenwateropgave
De opgave is voor de gebieden Blaak en Reeshof kleiner omdat deze gebieden, vanwege de ruim opgezette
waterstructuur, al klimaatbestendig zijn ingericht. De opgave van 10 mm heeft als doel om het water van de
kleine buien af te vangen en toe te voegen aan de grondwatervoorraad.
5.2 Bestaand watersysteem
De belangrijkste kenmerken van het gebied en het perceel zijn weergegeven in tabel 1. Het te ontwikkelen perceel is in de bestaande situatie in gebruik als grasland en onverhard.
Kenmerk |
In plangebied |
Stroomgebied |
ZandLeij |
Waterbeheerders |
Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel Oppervlaktewater: waterschap De Dommel |
Bruto oppervlakte |
Totaal: 35.669 m2 |
Terreinhoogte |
Tussen NAP+13,2 m en NAP+13,8 m |
Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) |
ca. NAP+11,8 m aflopend richting oosten |
Ontwateringdiepte |
1,4 à 2,0 m |
Bodem |
sterkzandige leemlenzen dikker dan 1 meter |
Riolering |
Gemengd rioolstelsel |
Afkoppelgebied |
Niet van toepassing |
Oppervlaktewater |
Geen belangrijke oppervlaktewateren in de buurt. |
Keur beschermde gebieden |
Niet van toepassing |
Tabel 1; Gebiedskenmerken
5.3 Beleidskader
Het vastgestelde beleid is te vinden bij onderstaande documenten. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van het verleden heeft te maken met hogere normen voor het watersysteem en het moeten rekening houden met de klimaatontwikkeling.
Programma Water en Riolering (PWR) 2020-2023
Uitvoeringsagenda klimaatadaptatie (Koel Tilburg).
5.4 Duurzaam watersysteem
Randvoorwaarden watersysteem:
Zowel inpandig als terreinriolering is een gescheiden watersysteem;
Zo min mogelijk verharding aanleggen, hittestress;
Verplichte waterbergingsopgave wordt in eigen terrein gerealiseerd, met een minimale inhoud van 60 l/m² aangekoppeld afwaterende oppervlakken;
Technische oplossing voor de waterberging bij voorkeur een bovengrondse voorziening, bijvoorbeeld een wadi. Ondergrondse oplossingen zijn ongewenst.
Bergen in groene daken is een mogelijkheid. De bergingscapaciteit ervan kan afgetrokken worden van de bergingsopgave;
Keuze van terrein- en vloerhoogte is v.r.v. de eigenaar. Gemeente adviseert vloerhoogten minimaal 20 cm boven de hoogste punt in openbare ruimte i.v.m. risico op wateroverlast bij extreme neerslag, aangezien de locatie een verhoogd risico heeft op wateroverlast;
Geen drainage dieper aanleggen dan GHG grondwater.
Randvoorwaarden klimaatadaptatie:
Hitte: ontwerp moet insteken op verbetering t.o.v. heden. Streef naar minimaal 30% van terrein waar geen bebouwing is, groen in te richten zodat schaduw door groen (bomen) in de heetste moment van de dag na 5 jaar groei, bij normale groeiomstandigheden. Positionering en oriëntatie van bomen afstemmen op standplaats van gebouw en (buiten)verblijfruimtes. Vooral aandacht voor het binnenterrein.
Hierbij de algemene uitgangspunten voor de (her)ontwikkeling, in de geest van het vigerende waterbeleid in PWR:
Het watersysteem wordt ontworpen in samenhang (integraal) met de overige opgaven van het plangebied en kan effectief beheerd worden.
In het ontwerpproces van de bouwmassa’s en het stedenbouwkundige ontwerp (incl. openbare ruimte) wordt een water-robuust en klimaatbestendig plan neergezet.
Water-robuust: het nieuwe gebied moet bestendig zijn tegen wateroverlast bij extreme neerslag.
Klimaatbestendig: het nieuwe gebied moet verdroging en het ontstaan van excessieve hitte zoveel mogelijk voorkomen.
‘Water’ is een positief onderdeel van het plan, dat via slimme combinaties met ‘groen’ een belangrijke bijdrage heeft aan de kwaliteit van het plangebied.
De woningen, gebouwen en de openbare ruimte zijn bestand tegen weerextremen.
In het wettelijk verplichte proces van de watertoets (sectoraal) worden de integrale afwegingen vanuit de waterbelangen onderbouwd en omschreven. Er wordt aannemelijk gemaakt dat er voldoende ruimte beschikbaar is voor een water-robuust en klimaatbestendig watersysteem.
5.5 Watertoets
Hemelwater
In het programma Water en riolering van de gemeente Tilburg is vastgelegd dat voor nieuwe en vervangende verharding een waterberging voor 60 mm, oftewel 60 l/m² afvoerende oppervlak in de nieuwe situatie.
Hetgeen aan verhard oppervlak aanwezig is in de omgeving Melis Stokestraat is bepalend voor de berging die op het Noad terrein dient te komen. Per straat met totaal aan verhard oppervlak van 9650 m2. Bij 60 mm verplichte afkoppeling komt dit neer op 9650 * 0,06 = 579 m3. Zoals door Kragten is opgesteld in de berekening voor het plan Melis Stokestraat.
Uiteraard zal hiernaast ook het deel aan verhard oppervlak van het NOAD terrein nog aan toegevoegd moeten worden.
Het totale perceel oppervlak is (9035) 54775 m² + (9034) 544 m² = 55319 m². Het totale plan is 35669m² (exclusief paden naar woningen, hiervoor heb ik 945m² aangehouden). De afvoerende oppervlakken bedragen ca. 10914 m². De waterbergingsopgave is dan ook minimaal 654.84m³ en project Melis Stokestraat 260m³. Totale berging te voorzien op terrein is 914,84 m³.
Het regenwater dat op de openbare weg valt wordt verzameld met riolering. Hierop mag geen hemelwater ondergronds op aangesloten worden vanuit het plan/project.
De Melis Stokstraat komt voor als een locatie met water op straat bij een hevige bui. Op enkele percelen zelf komt uit de water op straat modellen wel water voor. Hierdoor is er kans op wateroverlast op deze locatie.(zie afbeelding 3). Door op eigen terrein 60mm berging te voorzien voor elke verharde vierkante meter levert een bijdrage op aan het verminderen van water op straat (vooral op het perceel zelf).
In directe omgeving is geen oppervlaktewater dat in beheer is van het Waterschap De Dommel. Er is niet direct aan de percelen oppervlaktewater. De Lovensekanaaldijk ligt tussen het plangebied en het Wilhelminakanaal.
Riolering
In het plan dient hemelwater en vuilwater gescheiden aangelegd te worden (inpandig alsook buiten de panden), geen vermenging van water. Hemelwater op eigen terrein verwerken zoals hierboven reeds opgesomd. Het vuilwater zal middels een aanvraag rioolhuisaansluiting aangesloten worden op de gemeentelijke riolering.
Klimaatadaptatie
Tegen overmatige hitte: zoveel mogelijk behoud van bestaande bomen, voor zover van toepassing, en streef naar minimaal 30% schaduw in terrein, waar geen bebouwing is. En dit te doen bij voorkeur door schaduw-gevend groen (bomen) te realiseren. Positionering en oriëntatie van bomen graag afstemmen op standplaats van gebouw en (buiten)verblijfruimtes, zodat deze zoveel mogelijk schaduw kan hebben in de heetste uren van de dag.
Groene daken inrichten, water vertraagd afvoeren en tevens koeling in de zomer voor de PV panelen.
Parkeerplaatsen half verharding toepassen, infiltratie en verkoeling.
Gebruik voor dakbedekking een lichte kleur om hitte tegen te gaan. Voor bestratingsmateriaal ook een lichte kleur gebruiken om hittestress te voorkomen of te verminderen.
Hoofdstuk 6 Opzet planregels
6.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
Verbeelding
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding, juridisch gezien, geen enkele betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechts-zekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks burgers bindende werking.
6.2 Bestemmingen en aanduidingen
In het bestemmingsplan zijn de volgende enkelbestemmingen aanwezig:
Groen
Maatschappelijk
Verkeer
Verkeer - Verblijf
Woongebied
Binnen deze bestemmingen zijn de volgende gebiedsaanduidingen gebruikt:
Geluidzone - industrie
Binnen deze bestemmingen zijn de volgende functieaanduidingen gebruikt:
Erf
Bouwvlak
Bouwaanduidingen
Speciale bouwaanduiding - onbebouwd
Bijgebouwen
Maatvoeringsaanduidingen
Maatvoeringsvlak
Maximum bouwhoogte
Maximum aantal wooneenheden
Gevellijn
Het bestemmingsplan maakt de bouw van grondgebonden woningen in 3 woonvelden mogelijk. Deze velden heben de bestemming Woongebied gekregen. Binnen deze bestemming zijn ook groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen en ontsluiting toegestaan. Per veld is het maximaal aantal ontsluitingen opgenomen. Er zijn m.b.t. geluid extra voorwaarden opgenomen om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen. Het park krijgt de bestemming Groen. Het bestaande pand aan de Melis Stokestraat krijgt de bestemming Maatschappelijk, gelijk aan de geldende bestemming.
6.3 Bouw- en gebruiksregels
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.
De woonvelden hebben een bouwvlak waarbinnen de bebouwing mag plaatsvinden. Het binnenterrein is aangeduid als onbebouwd. Hier mag in beginsel niet gebouwd worden behalve per collectieve binnentuin één gemeenschappelijk bijgebouw met een maximale oppervlakte van 60 m2 en bebouwing ten behoeve van het parkeren. In bouwveld C is bebouwing in bijvoorbeeld berigngen of carports toegestaan die tevens als geluidwering kunnen dienen. Er is daar ook een voorwaardelijke verplichting voor de bouw van een geluidwerende voorziening van minimaal 3 meter opgenomen.
Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en moet er tegelijk met het (ontwerp)bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst.
Voor de beoogde ontwikkeling verkoopt de gemeente de grond ten behoeve van een ontwikkeling in collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO). Uit de opbrengst van de grondverkoop kan de gemeente haar kosten verhalen die in de grondexploitatie zijn opgenomen.
Gezien het bovenstaande wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht en is het kostenverhaal verzekerd. Het opstellen van een exploitatieplan is zodoende niet noodzakelijk.
Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog en vooroverleg
8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Groeseind 2017, 5e herziening (NOAD-terrein) op 16 december 2022 gepubliceerd in het Gemeenteblad.
8.2 Omgevingsdialoog
In het kader van de omgevingsdialoog zijn er in juni/juli 2021 twee digitale bijeenkomsten geweest met enerzijds omwonenden en anderzijds met de potentiële collectieven. Ook is een website met mailadres geopend. De plannen werden aanvankelijk positief ontvangen. In september 2022 is een nieuwe avond georganiseerd met omwonenden. Op die avond was er meer kritiek op de plannen. Dat heeft ertoe geleid om 2 werkgroepen te formeren waarmee de plannen doorgesproken werden. Er zijn 3 bijeenkomsten van de werkgroepen geweest. Er hebben 2 afzonderlijke gesprekken plaats gevonden met BTT die een containerterminal tegenover het plangebied aan de overkant van het kanaal exploiteert.
Naar aanleiding van opmerkingen van de omwonenden zijn de plannen aangepast. Zo is de ontsluiting van woonveld B aangepast, is daar waar mogelijk de afstand van de nieuwbouw tot de bestaande woningen vergroot, zijn schaduwstudies uitgevoerd en gedeeld met de werkgroep en is bij woonvlek A een strook van 1 meter opgenomen waarbinnen er niet geparkeerd mag worden, om zodoende overlast voor de buurman te voorkomen. Op 4 december 2023 is een afsluitende inloopavond gehouden waarbij de buurt is geïnformeerd over het ontwerp bestemmingsplan en de procedure. Zie voor uitgebreid verslag van de omgevingsdialoog bijlage 9.
8.3 Zienswijzen
pm