Buitengebied Landgoederenzone Bredaseweg, 8e herziening (Bredaseweg 546)
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0855.BSP2022011-e001 |
Plantype: | bestemmingsplan |
Toelichting
Hoofdstuk 1 Plan en plangebied
1.1 Aanleiding tot planontwikkeling
In het bestemmingsplan Buitengebied Landgoederenzone Bredaseweg, 3e herziening, dat is vastgesteld in 2017, heeft Villa Vredelust aan Bredaseweg 546 de bestemming Horeca gekregen. In dat plan was tevens een parkeerterrein opgenomen ter plaatse van 'de oude moestuin'. Omdat dat terrein uitsluitend bereikbaar bleek via een smalle, monumentale bomenlaan, die schade zou gaan ondervinden van autoverkeer, heeft het gemeentebestuur in 2020 geoordeeld dat het parkeerterrein beter gesitueerd kan worden aan de Pompstationweg. Hiertoe is in 2020 een omgevingsvergunning met tijdelijke afwijking van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Landgoederenzone Bredaseweg verleend. In het nu voorliggende plan Buitengebied Landgoederenzone Bredaseweg, 8e herziening, wordt e.e.a. definitief gemaakt. Het op basis van de genoemde omgevingsvergunning reeds gerealiseerde parkeerterrein krijgt de bestemming Horeca met (andere functies uitsluitende) aanduiding 'parkeerterrein', terwijl het oorspronkelijk beoogde parkeerterrein, de oude moestuin, de bestemming Bos krijgt toebedeeld.
Afbeelding: juridisch-planologische situatie Villa Vredelust, het onderste rode vlak is het in het vigerende plan Buitengebied Landgoederenzone Bredaseweg, 3e herziening beoogde, maar feitelijk ongeschikte parkeerterrein ("de oude moestuin").
1.2 Het plangebied
Het plangebied omvat delen van de kadastrale percelen Tilburg, sectie E, nrs. 2231 en 2276.
1.3 Voorgaande plannen
Dit bestemmingsplan vervangt ter plaatse van het plangebied de bestemmingsplannen
Buitengebied Landgoederenzone Bredaseweg
Buitengebied Landgoederenzone Bredaseweg, 3e herziening (Bredaseweg 546)
Afbeelding: ligging plangebied in Tilburg
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader
2.1 Rijk
2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.
De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen we staan, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes we maken en welke richting we meegeven aan decentrale keuzes. Die keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen. Met de Nationale Omgevingsvisie geeft het Rijk een langetermijnvisie om de grote opgaven aan te pakken. Om samen ons land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden.
De NOVI is tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten, waterschappen, maatschappelijke partijen en burgers.
De NOVI heeft geen consequenties voor het voorliggende plan.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking
getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch
wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is
op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de
inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van
de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op
doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels
opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en
deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan
bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de
gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een
bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing
zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe
ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet
een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een
of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.
Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde
projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.
Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden.
Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van
de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro
vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.
In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de
bij het Barro behorende kaarten.
De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen.
Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van
strijdigheid met nationale belangen.
2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.
Met dit bestemmingsplan wordt de (verplaatsing van) een parkeerterrein bij een horecavoorziening mogelijk gemaakt. Uit de jurisprudentie blijkt dat voor kleinschalige ontwikkelingen de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. Een parkeerterrein waarvan de behoefte afhankelijk is van de aanwezigheid van een bestaande voorziening, zoals bijvoorbeeld een horecavoorziening, is blijkens jurisprudentie niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, Bro (uitspraak van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:943 (Ermelo)).
2.2 Provincie
2.2.1 Brabantse omgevingsvisie
Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.
De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:
De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.
Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.
Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.
Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?
Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.
2.2.2 Interim omgevingsverordening
De provincie heeft een Interim omgevingsverordening (IOV) vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.
De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).
Project i.r.t. IOV
Specifiek voor het plangebied geldt dat het 'nieuwe' parkeerterrein zich op gronden bevindt, die volgens de IOV deel uitmaken van het NatuurNetwerk Brabant (NNB). Tegelijkertijd is het oude parkeerterrein uitgezonderd van het NNB, en moet dit daar aan worden toegevoegd. Het bestemmingsplan zal mogelijk worden gemaakt via een kleinschalige herbegrenzing van het NNB op grond van artikel 3.21 IOV. Daartoe is bij het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan in de publicatie melding gemaakt het voornemen om een verzoek tot kleinschalige herbegrenzing aan te vragen bij GS. Na afloop van de termijn van het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan wordt het verzoek om herbegrenzing inclusief de daartegen ingebrachte zienswijzen ingediend via het provinciale e-formulier. Op de planverbeelding is aangegeven welk deel van het plangebied in de IOV te verwijderen NNB en welk deel juist in de IOV toe te voegen NNB betreft.
Het deel dat uit het NNB begrensd wordt (het nieuwe parkeerterrein) heeft een oppervlakte van 1.850 m2. Daarvoor in de plaats zullen twee gebieden aan het NNB worden toegevoegd:
Binnen het plangebied van het voorliggende plan: het voormalige beoogde parkeerterrein, dat in het voorliggende plan is opgenomen en daarin de bestemming ‘Bos’ krijgt, heeft een oppervlakte van 1.360 m2. Conform het landschapsplan van Villa Vredelust zal dit terrein als een kruidenrijke vegetatie worden ontwikkeld. Daarmee ontstaat een waardevolle open plek in het bos, die van waarde is als foerageergebied voor zoogdieren, vogels en bloembezoekende insecten.
Buiten het plangebied van het voorliggende plan: In de geplande natuurontwikkeling “Landgoed Prinsenhoef” zal 490 m2 worden toegevoegd aan het NNB. In dit gebied zullen diverse natuurtypen worden gerealiseerd, zoals vochtige heide, kruiden- en faunarijk grasland, natuurakkers en bosstroken.
Zie verder de paragraaf inzake Ecologie en Natuur in deze plantoelichting.
2.3 Gemeente
2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
de Brabantstrategie
de Regiostrategie
de Stadsstrategie.
Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten:
Binnenstad van de 21e eeuw
Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing
Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven
Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant
De drie stadsregionale parken zijn:
Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven
Stadsregionaal park Stadsbos013
Stadsregionaal park Noord
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.
De drie stedelijke knooppunten zijn:
Bedrijvenpark Zuid
Zorgcluster Leijpark
Duurzaam energielandschap Noord
De twee ecologische verbindingszones:
Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.
Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.
Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken
Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in
het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
De onderhavige projectlocatie bevindt zich in de Landgoederenzone langs de Bredaseweg binnen stadsregionaal park Stadsbos013. De wenselijkheid van Villa Vredelust als horecavoorziening is eerder reeds afgewogen en juridisch is deze ontwikkeling vastgelegd in het bestemmingsplan Buitengebied Landgoedrenzone Bredaseweg, 3e herziening.
Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
3.2 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
3.2.1 Historische geografie
Ligging: het plangebied ligt aan de westelijke zijde van Tilburg, ten zuidwesten van de Oude Warande aan de zuidzijde van de Bredaseweg.
In dit deel wordt de Bredaseweg visueel afgebakend door bosontginningen en doorsneden door oudere kronkelende wegen en door laanbeplanting gekarakteriseerde lineaire verbindingswegen;
De zogenaamde landgoederenzone wordt centraal doorsneden door de Donge en in het zuidwesten door de Grote en Kleine Leij. De overgang tussen de beekdalen en de hogere delen worden gevormd door de vlakten. Deze bestaan uit door smeltwater verspoelde dekzanden. De hogere delen bestaan uit terrasafzettingswelvingen, bedekt met dekzand, en dekzandruggen. De beekdalen zijn vanaf de late middeleeuwen in gebruik genomen als weide- en hooilanden. De drogere gronden langs de Grote en Kleine Leij werden in de late middeleeuwen in cultuur gebracht als akkergronden.
Historisch landgebruik: het plangebied behoort tot de grootschalige heide-ontginning na 1850. Deze ontginning is omstreeks 1920 nagenoeg voltooid. Kenmerkend hierbij is de langgerekte vorm van de percelen die zowel aan de noordelijke als aan de zuidelijke zijde haaks op de Bredaseweg staan. De nu grotendeels beboste percelen zijn veelal door brandgangen of smalle slootjes van elkaar gescheiden.
De belangrijkste ruimtelijk factor qua infrastructuur in het gebied is de Bredaseweg. Deze werd in de periode tussen 1820 en 1826 aangelegd als onderdeel van de Rijksweg van Tholen naar Grave. De nieuw aangelegde weg volgde deels enkele zandpaden die tenminste tot de late Middeleeuwen teruggaan en benutte de bestaande oversteekplaatsen van beekjes en de Donge. Kenmerkend voor de nieuwe Rijksweg was de beplanting langs het gehele tracé met een dubbele rij eikenbomen. In de decennia na de aanleg worden langs de weg ruim opgezette landhuizen opgetrokken, vaak omgeven door een ruime tuin en/of bosaanleg. Langs de Bredaseweg werd in 1902 het eerste verharde fietspad van Nederland aangelegd.
3.2.2 Archeologie
Het plangebied ligt op de rand van een gebied dat is gekarteerd op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) als een gebied met hoge archeologische trefkans;
Het plangebied ligt op de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ArWaTi) in een gebied met middelhoge verwachting;
In 2009-2010 is door Fontys Hogescholen BILAN een cultuurhistorisch en archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied landgoederenzone. Aan het gebied van Heidepark is daarin geen tot een lage archeologische verwachtingswaarde toegekend, onder meer vanwege de heideontginningen en de daarop volgende bebossing.
In 2011 is door BAAC verkennend archeologisch veldonderzoek uitgevoerd in het kader van de in de komende jaren geplande verbreding van de Bredaseweg (BAAC rapport V-09.0406AA). Daarin wordt aanbevolen om vervolgonderzoek te beperken tot begeleiding van de werkzaamheden in het veld door een archeoloog.
Gelet op de relatief beperkte gevolgen voor het bodemarchief, het feit dat het parkeerterrein in kwestie reeds is gerealiseerd en de lage verwachtingswaarde van het gebied is archeologisch vervolgonderzoek dan ook niet noodzakelijk.
3.2.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen
Heidepark, een in 1884 voor de fabrikantenfamilie Sträter gebouwd zomerverblijf met tuinaanleg en vijver, is in 2001 onder registernummer 521155 aangewezen als monument in de zin van de Monumentenwet 1988. Het monument is in de jaren vanaf 2018 gerestaureerd, er is een uitbouw aan de zuidzijde gemaakt en er is een restaurant in ondergebracht.
Ruim ten westen (Bredaseweg 600) is het eveneens rijksbeschermde landgoed Dongewijk gelegen dat in de periode vanaf 1835 werd aangelegd.
Gemeentelijke monumenten; Bredaseweg 602. Dit is een in 1913 verbouwd ouder tolhuis gelegen direct aan de weg bij de oversteek van de Donge.
MIP-panden; Bredaseweg 425, 429, 455 (toegangshek), 461, 530 en 570 (het grote bebouwde complex van Amarant, het vroegere Piusoord, dat in de periode vanaf 1938 en de daaropvolgende decennia werd aangelegd aan de zuidelijke zijde van de Bredaseweg).
Historisch groen: Oude Warande; een jachtbos in sterpatroon dat tussen 1712 en 1715 werd aangelegd door landgraaf Willem van Hessen Kassel. Op de cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant is dit gebied aangeduid als een historisch-geografisch vlak van zeer hoge waarde.
Overig historisch groen: met name de beplanting met eiken langs de Bredaseweg.
Lijnen (historische assen, linten: op de CHW van de provincie Noord-Brabant is de Bredaseweg gekenmerkt als historisch-geografische lijn van hoge waarde. Aan de oostzijde van het plangebied is het tracé van het voormalige "Bels Lijntje" gelegen, de tussen 1865 en 1867 aangelegde spoorverbinding tussen Tilburg en Turnhout. In 1974 werd de dienstregeling opgeheven waarna er tot 1981 een museumstoomtrein heeft gereden. In 1988 werd het tracé opgebroken en een fietspad aangelegd. Het deel van de voormalige spoorlijn langs Heidepark dateert uit 1958 toen de lijn om de bestaande stad heen werd verlegd. Het tracé is op de CHW gewaardeerd als een historisch geografische lijn van zeer hoge waarde.
Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.
3.2.4 Conclusie
Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de beoogde planwijziging. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast.
Gelet op de lage archeologische verwachting in en om het plangebied en de geringe omvang van de voorziene bodemverstoringen, is geen archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk.
3.3 Groen en speelruimte
3.3.1 Bomenbeleid Tilburg
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer
bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is
onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Ook zijn ze van belang voor biodiversiteit en klimaatadaptatie. Om er niet
te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld
en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden, is het noodzakelijk om belangrijke zaken
rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:
Bomenverordening 2021
Bomenbeleid:
beoordelingscriteria houtopstanden
Nota 'overige houtopstanden'
Boomwaarde zoneringskaart 2021
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen
Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.
Bomenverordening
De Bomenverordening Tilburg 2021 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming
door middel van een velverbod met bijbehorende regels. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in een normaal en hoog beschermingsregime. Ook de compensatieverplichting maakt onderdeel uit van deze verordening.
Boomwaarde zoneringskaart (BWZ-kaart)
Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente
Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een klimaat- , eco-,hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.amet betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en
straatbeeld.
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)
Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de
Bomenverordening Tilburg 2021. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.
Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)
In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming
(Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van
de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij
velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie
Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod
opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal
houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde
plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van
de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen
in de zogenaamde Buiten-zone (van de BWZ-kaart). Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van deBomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.
Maatregelen in bestemmingsplan
De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of
herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan is de BWZ-kaart verwerkt in de Boomwaardekaart (bijlage bij de regels). Bomen met een klimaat-, eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.
3.3.2 Agenda groen in de stad
De agenda groen in de stad (vastgesteld door het college op 19 juli 2016) gaat samen met beheerbeleidsplan Groen op Niveau, en de nota’s groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad. De agenda groen geeft de kaders om de impuls voor groen in de stad goed in te zetten. Het geeft duidelijk richting aan de groene koers voor de in de omgevingsvisie 2040 omschreven netwerken, gebieden en structuren en omvat een integrale visie op het groen voor de (middel)lange termijn gebaseerd op de drie pijlers klimaatbestendige stad, beleefbaar groen en het verhogen van biodiversiteit.
Voor het halen van de doelstellingen op het gebied van biodiversiteit is de Stadsnatuurkaart 2040 opgesteld (gekoppeld aan agenda groen in de stad). Inmiddels is deze op 10 maart 2022 geactualiseerd (vastgesteld door de raad).
3.3.3 Stadsnatuurkaart 2040
De Stadsnatuurkaart 2040, vastgesteld door de gemeenteraad op 10 maart 2022, is de actualisatie van de Stadsnatuurkaart die samen met de agenda groen in de stad in 2016 eerder is vastgesteld.
Biodiversiteit en natuur zijn belangrijk voor al onze inwoners en de aantrekkelijkheid van de stad. Samen met de Bomenverordening, bijbehorend bomenbeleid en bestemmingsplannen vormt de Stadsnatuurkaart 2040 de beleidsmatige randvoorwaarden en instrumenten die ervoor moeten zorgen dat biodiversiteit in het stedelijk gebied behouden blijft en waar het kan, wordt versterkt.
Op de Stadsnatuurkaart 2040 zijn onder meer de ecologische structuren benoemd. Hieraan is een duidelijke maatvoering gekoppeld. Deze maatvoering wordt zowel bij de start van ruimtelijke ontwikkelingen als gedurende het verdere proces meegenomen om zo de ecologische kwaliteit op een juiste manier mee te nemen. De grote ambities en veelheid van belangen die spelen in ruimtelijke ontwikkelingen, maken een heldere en duidelijke structuur en maatvoering voor ecologie wenselijk.
3.3.4 Uitvoeringsagenda Koel Tilburg
Het klimaat verandert sneller dan verwacht en zet de leefbaarheid van de stad onder druk. We willen dat onze
stad en dorpen prettig zijn om in te wonen, te werken en te verblijven. Daarom willen we dat de stad leefbaar
blijft tijdens hittegolven, dat regenwater geen schade veroorzaakt en dat de Tilburgse bodem niet verder
uitdroogt. In de Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie is opgeschreven hoe we in Tilburg samenwerken aan een
Koel Tilburg.
De Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie Koel Tilburg is tot stand gekomen door in gesprek te gaan met partijen
uit de stad. We zetten in op bewustwording, gedeeld eigenaarschap en projecten van en met de stad. Om hier
een olievlekwerking van uit te laten gaan. Initiatiefnemers, bedrijven en organisaties uit de stad die bijdragen
aan de doelstellingen nodigen we nadrukkelijk uit om mee te gaan in de beweging die met de
Uitvoeringagenda Klimaatadaptatie Koel Tilburg in gang is gezet.
Ieder initiatief of ontwikkeling moet bijdragen aan het klimaatbestendiger maken van de stad. Om hier richting aan te geven hebben we zes doelstellingen geformuleerd en zijn er beleidsregels voor een klimaatrobuuste inrichting en ontwerp vastgesteld. De beleidsregels voor het omgaan met regenwater zijn uitgewerkt in het Programma Water en Riolering 2020-2023 (zie paragraaf 5.1). De beleidsregels worden juridisch verankerd in onder andere bestemmingsplanregels en Handboek Openbare Ruimte.
3.4 Verkeer en parkeren
3.4.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg
De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.
De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.
Mobiliteitsagenda 013
De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.
3.4.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:
Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;
In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;
Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;
Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;
Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.
3.4.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'
In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.
Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.
Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.
Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.
Voor het voorliggende project geldt dat het aantal benodigde parkeerplaatsen in de procedure m.b.t. bestemmingsplan Buitengebied Landgoederenzone Bredaseweg, 3e herziening is vastgesteld op 56. Deze worden nu 1 op 1 (op 4 plaatsen voor mindervaliden na) verplaatst naar de nieuwe locatie. Het aantal parkeervakken is gebaseerd op het BVO van Villa Vredelust, waarbij een flinke overmaat genomen is met het oog op het dubbelgebuik door andere functies in de omgeving.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
4.2 Milieueffectrapportage
4.2.1 Algemeen
Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een m.e.r. beoordeling opgesteld moet
worden. voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:
a. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;
b. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.
ad. a.
In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke
activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt
zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig.
Bij de vraag of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit mer, worden de
concrete omstandigheden afgewogen, waarbij onder meer aspecten als de aard en omvang van de voorziene
wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen (zie o.a. uitspraak RvS ECLI:NL:RVS:2019:1879).
Omdat het in casu gaat om het in juridisch-planologische zin verplaatsen van een feitelijk reeds bestaand en (tijdelijk) vergund parkeerterrein, dat daarnaast niet is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro, is geoordeeld dat de voorliggende ontwikkeling naar zijn aard en ruimtebeslag beschouwd te beperkt is om aangemerkt te worden als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.
ad b.
Het gaat in casu om het juridisch-planologisch vastleggen van een in feitelijke en planologische zin reeds aanwezige parkeerplaats. Het plan maakt daarmee geen extra stikstofemissies mogelijk ten opzichte van de feitelijk en planologisch legale situatie voorafgaand aan de vaststelling van dit plan. Hiermee zijn significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden als gevolg van stikstofdepositie op voorhand uit te sluiten.
Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling.
4.3 Milieuhinder bedrijven
Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
De voorgenomen voorziet in het verplaatsen van een parkeervoorziening (t.b.v. horecabestemming) en het herbestemmen van de parkeervoorziening naar bos. De nieuwe locatie van de parkeervoorziening ligt niet binnen de richtafstand van de meest nabij gelegen woning. Daarnaast worden er geen gevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt die mogelijk hinder ondervinden van omliggende bedrijven. Daarmee is BMZ geen beperking voor de voorgenomen planontwikkeling.
4.4 Externe veiligheid
4.4.1 Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.
De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".
4.4.2 Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.
In dit plan is geen sprake van de oprichting van een (beperkt) kwetsbaar object en/of risicovolle inrichting. Daarom is er geen aanleiding voor het opstellen van een risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico.
4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid
In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:
Kwetsbare objecten zijn overal mogelijk;
Geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;
Bestaande risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk;
Bevi-inrichtingen zijn niet mogelijk;
Beheersbaarheid gericht op effecten van mogelijke calamiteiten op orde.
Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.
4.4.4 Conclusie en restrisico
In dit plan is geen sprake van de oprichting van een (beperkt) kwetsbaar object en/of risicovolle inrichting. Daarom hoeven er geen conclusies getrokken te worden of gekeken te worden naar een eventueel restrisico.
4.5 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
4.6 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
4.6.1 Wegverkeerlawaai
De planontwikkeling maakt geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk. Wegverkeerslawaai is daarmee geen belemmering.
4.6.2 Railverkeerlawaai
Binnen het plangebied zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda / Tilburg-Eindhoven / Tilburg-'s-Hertogenbosch. De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing.
4.6.3 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing. Er zijn geen nieuwe woningen gelegen binnen een wettelijke geluidzone van een industrieterrein of een geluidzone van een industrieterrein waarvoor een geluidbeheerplan is vastgesteld. Industrielawaai vormt daarmee geen belemmering voor de planontwikkeling.
4.6.4 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
4.7 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de verplaatsing van een parkeervoorziening (t.b.v. een horecavoorziening) en het herbestemmen van een parkeerplaats tot bosgebied. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Er zijn geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.
4.8 Geur
4.8.1 Industriële geurhinder
De planontwikkeling kent geen geurgevoelige objecten en heeft zelf geen significante industriële geuremissie. Industriële geur is daarmee geen belemmering.
4.8.2 Agrarische geurhinder
De planontwikkeling kent geen geurgevoelige objecten. Agrarische geur is daarmee geen belemmering.
4.9 Bodem
Binnen het bestemmingsplangebied is voor een deel recent onderzoek uitgevoerd. Ter plaatse van het nieuwe parkeerterrein is geen bodemonderzoek bekend. Echter, omdat het nieuwe gebruik minder gevoelig is dan het voormalige gebruik, en er geen sprake is van voormalige bodembedreigende activiteiten ter plaatse van het nieuwe parkeerterrein, is geen bodemonderzoek noodzakelijk. Voor het oude parkeerterrein is een ouder bodemonderzoek bekend (Verkennend bodemonderzoek Bredaseweg 546, Zeeuwen Milieu, ZM.0212067A/BO/msc.01, 17 oktober 2012). Daarin zijn geen sterk verhoogde gehalten aangetroffen.
4.10 Natuur en ecologie
4.10.1 Wettelijke kaders
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep", Dienst Regelingen, 2009. Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn)
Overige inheemse broedvogels
Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn
Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling (de algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant)
Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening provincie Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
4.10.4 Analyse plangebied
Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Regte Heide & Riels Laag op ruim 4 km ten zuiden van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.
Natuurbescherming in Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant
Het plangebied ligt deels in het Natuurnetwerk Brabant (NNB; voorheen Ecologische Hoofdstructuur), zoals begrensd op de kaarten van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. De ontwikkeling voorziet in een herbegrenzing van het NNB, waarbij de oppervlakte van het NNB in het plan lijkt blijft en de kwaliteit en samenhang van het NNB verbeterd wordt.
De herbegrenzing leidt op de volgende manieren tot kwaliteitsverbetering van het NNB:
Open plekken in het bos zijn waardevol omdat zij de variatie in het bos verhogen, omdat de overgangen (open/ gesloten, zonnig/beschaduwd, voedselrijk/voedselarm) juist interessant zijn voor flora en fauna. Veel diersoorten die het bos als rust- en schuilgebied gebruiken vinden hun voedsel op open plekken. In dit geval is het wenselijk om de open plek in het bos te behouden voor ontwikkeling van natuurwaarden en niet in te zetten voor parkeren. In het nieuwe plan wordt de open plek dan ook ingericht als kruiden- en faunarijk grasland. De beoogde locatie van het parkeerterrein bestaat uit een bos met Amerikaanse eik. Dit bostype is relatief arm aan natuurwaarden (weinig tot geen ondergroei en een slecht verteerbare strooisellaag), waardoor de effecten voor de biodiversiteit op deze locatie gering zijn.
Tussen de Pompstationweg en de oude plek van de parkeerplaats (ten zuiden van de villa) bevindt zich een monumentale en ecologisch waardevolle beukenlaan. Als er geparkeerd wordt op deze locatie zal er veel verkeer over de beukenlaan rijden waardoor de laan te veel wordt aangetast omdat de laan erg smal is en de verwachting is dat er te veel druk op de wortels van de bomen komt. Een Boom Effect Analyse heeft uitgewezen dat de hoeveelheid verkeer slechte invloed heeft op de vitaliteit van de bomen. In het nieuwe plan is de laan alleen toegankelijk voor laden en lossen en voor enkele invalideparkeerplaatsen. Het gebruik is daarmee extensief en de aantasting van de laan minimaal.
Het derde argument is dat door de nieuwe positie van het parkeerterrein het verkeer minder ver het bos in komt waardoor de verstoring minder is ten opzichte van de oude positie van het parkeer terrein. Het nieuwe parkeerterrein wordt via de Bredaseweg op een zelfde manier ontsloten als in het oude (huidige bestemmingsplan), alleen is de nieuwe parkeergelegenheid direct ten oosten van de Pompstationweg tussen de bomen gesitueerd.
De natuur die binnen het bestemmingsplan wordt bestemd en gerealiseerd op de oorspronkelijk bedachte parkeerplaats achter Villa Vredelust krijgt het beheertype N12.02 (kruiden- en faunarijk grasland). Het gaat hier om de vroegere moestuin horende bij de Villa, waar realisatie van schralere natuurtypen zonder natuurtechnische ingrepen niet mogelijk zijn.
De oppervlakte natuur die in het nieuwe bestemmingsplan netto verloren gaat ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan, bedraagt 489 m2. Een compensatietoeslag is niet noodzakelijk geacht omdat voor het nieuwe parkeerterrein de bestaande bomen gehandhaafd zijn.
Voor deze natuurcompensatie is een natuurcompensatieplan opgesteld, dat betrekking heeft op (een deel van) de ontwikkeling van Landgoed Prinsenhoef, meer oostelijk gelegen aan de Bredaseweg.
De Natuurcompensatie voor het parkeerterrein van Villa Vredelust wordt ingevuld in Landgoed Prinsenhoef als onderdeel van een grotere natuurontwikkeling aldaar. Het huidige gebied Prinsenhoef ligt aan de zuidzijde van de Bredaseweg in Stadsbos013 als een enclave in het Natuurnetwerk Brabant (NNB).
In de huidige situatie vormt deze landbouwenclave een foerageergebied voor dieren die in het omliggende bos leven, maar tegelijkertijd is het intensief agrarisch gebruik (drijfmest, gebruik van zware machines, harde overgangen naar het bos) ongunstig voor de ontwikkeling van natuurwaarden. Op basis van eco-hydrologisch onderzoek is gebleken dat de potentie voor natuurontwikkeling en het vasthouden van water ter plaatse erg hoog is. Met name in het noordelijk deel, waar zich leemlagen in de bodem bevinden. Het ontwikkelen van Prinsenhoef tot natuurgebied heeft daarom 4 positieve effecten op het NNB:
1) het creëren van biotopen voor zeldzame soorten van heide en schraalland;
2) het verbeteren van de voedselbeschikbaarheid van soorten die in het omliggende bos leven;
3) het verminderen van de milieudruk op het omliggende NNB;
4) het vasthouden en infiltreren van water, dat via lokale grondwaterstromen als kwelwater kan uittreden in natuurontwikkelgebied de Drasse Driehoek.
SoortenbeschermingHet plan voorziet in de bestendiging van een situatie die reeds met een tijdelijke vergunning is gerealiseerd. Er is geen sprake van een nieuwe ruimtelijke ingreep. Bij deze eerder verleende vergunning zijn voorwaarden opgelegd aan de uitvoering van de werkzaamheden om effecten op beschermde soorten te voorkomen.
Conclusie
Vanuit de Wet Natuurbescherming zijn geen voorwaarden of belemmeringen gekoppeld aan deze ontwikkeling.
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Programma Water en Riolering 2020 - 2023
Het Programma Water en Riolering (PWR) is een beleidsplan dat op hoofdlijnen de invulling van de
gemeentelijke watertaken weergeeft. Door middel van het PWR wordt vastgelegd wat de gemeente wil
bereiken en wat de rolverdeling is tussen overheid, bewoners en bedrijven ten aanzien van stedelijk
afvalwater, hemelwater en grondwater. Gemeenten zijn volgens de Wet milieubeheer verplicht een plan op te
stellen waarin de zorgplichten worden uitgewerkt. De Wet milieubeheer schrijft geen geldigheidsduur voor,
hierin zijn gemeenten vrij. Het is wel gebruikelijk om het rioleringsplan periodiek te herzien. Het PWR is tevens
de basis voor de gemeentelijke rioolheffing.
Eén van de doelstellingen in het PWR is om het water- en rioleringssysteem toekomstbestendig te maken.
Door klimaatverandering krijgen we te maken met zwaardere buien, een toename van warme dagen,
langdurige perioden van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Deze verandering stelt nieuwe eisen
aan het watersysteem, de waterketen en de omgeving. Als we droge voeten en een leefbare omgeving willen
behouden, moet iedereen hier een steentje aan bijdragen.
Om het water- en rioleringssysteem toekomstbestendig te houden is een regenwateropgave geïntroduceerd
voor vervanging van verhard oppervlak en hanteren we nieuwe ondergrenzen bij toename van het verhard
oppervlak. De regenwateropgave verplicht tot het aanbrengen van regenwaterberging en is in lijn met de
wateropgave die de waterbeheerder oplegt. Op dit moment is dat 60 mm. De opgave heeft als doel het
verwerken van extreme neerslaghoeveelheden om de kans op wateroverlast nu en in de toekomst te
beperken.
<50 m2: geen regenwateropgave
50 m2 - 150 m2:
indien niet vergunningplichting: geen regenwateropgave
indien wel vergunningplichting: regenwateropgave volgens tabel 1
>150 m2: regenwateropgave volgens tabel 1
Tabel 1 - regenwateropgave
De opgave is voor de gebieden Blaak en Reeshof kleiner omdat deze gebieden, vanwege de ruim opgezette
waterstructuur, al klimaatbestendig zijn ingericht. De opgave van 10 mm heeft als doel om het water van de
kleine buien af te vangen en toe te voegen aan de grondwatervoorraad.
5.2 Bestaand watersysteem
De belangrijkste kenmerken van het plangebied zijn weergegeven in onderstaande tabel. Het te ontwikkelen plangebied betreft meerdere kadastrale percelen en zijn in de bestaande situatie in gebruik en grotendeels voorzien van verharding of half-verharding.
Kenmerk |
In plangebied |
Waterbeheerders |
Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel Oppervlaktewater: waterschap Brabantse Delta |
Riolering |
drukriolering |
Oppervlaktewater |
Op het terrein is een vijver aanwezig |
Overig |
Grondwaterbeschermingsgebied |
De ontwikkeling geeft het al aanwezige, tijdelijk vergunde parkeerterrein de bestemming parkeren. Het voormalige parkeerterrein krijgt de bestemming Bos.
5.3 Beleidskader
Het Provinciale “Regionale Water en Bodem Programma” (RWP) 2022 – 2027 heeft als doel een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Rode draad is het herstel van de systeemwerking. Het water en bodemsysteem moet toegerust zijn op natte én droge tijden.
Waterschap De Dommel heeft zijn actuele waterbeleid opgenomen in het waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP5). In dit programma staat een watertransitie centraal die moet zorgen voor een toekomstbestendig watersysteem. De transitie heeft drie leidende principes: 1) elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt; 2) functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan; 3) wat schoon is moet schoon blijven.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Programma Water en Riolering (PWR) 2020-2023. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het PWR is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.
5.4 Toekomstige situatie
Het tijdelijke parkeerterrein krijgt nu de bestemming parkeren en kan daardoor in gebruik blijven. De parkeerplaats is onverhard, het regenwater infiltreert in de bodem. Omdat de parkeerplaats in het grondwaterbeschermingsgebied ligt moet de parkeerplaats zodanig worden ingericht dat het infiltrerende regenwater schoon genoeg is.
5.5 Watertoets
De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is beperkt. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het PWR 2020-2023. Conform deze aanpak kan het watertoets-proces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit plan bevat geen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden niet van toepassing. Er hoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 7 Omgevingsdialoog en vooroverleg
7.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 1 juli 2022 gepubliceerd in het Gemeenteblad.
7.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
De watertoets vindt conform werkafspraken met het waterschap plaats naar aanleiding van het ontwerpbestemmingsplan. De provincie heeft in haar vooroverlegreactie vooral vastgesteld dat het provinciale beleid inzake natuurcompensatie aanpassing behoeft en in procedure is. Daarop heeft de gemeente aangegeven dat om dit plan onder de huidige Wro te kunnen voltooien, nodig is dat plan in 2023 ter inzage wordt gelegd. De provincie heeft begrip getoond voor dit argument. Mogelijk zal gelet op het vorenstaande echter een zienswijze inkomen van de provincie, die erop gericht is de vaststelling van het plan enige tijd uit te stellen, in elk geval tot het moment waarop het provinciale beleid inzake natuurcompensatie zal zijn bijgewerkt. Dat is voor de gemeente geen probleem en staat niet aan het afwerken van dit plan onder de Wro in de weg.
7.3 Omgevingsdialoog
Het parkeerterrein, dat in dit bestemmingsplan in planologisch-juridische zin wordt verplaatst, is feitelijk reeds gerealiseerd in 2020 op basis van een omgevingsvergunning met tijdelijke afwijking. In dat traject is een omgevingsdialoog gehouden. Gelet daarop is besloten nu in het kader van de definitieve regeling geen nieuwe omgevingsdialoog op te starten.
7.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van van maandag 20 november 2023 tot en met dinsdag 2 januari 2024. Er zijn 2 zienswijzen ingediend. Eén zienswijze leidt tot aanpassing van het plan, verwezen wordt naar de nota van zienswijzen die opgenomen is als bijlage 3 bij deze toelichting. Daarin worden de zienswijzen zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.
Daarnaast is in de Staat van wijzigingen - opgenomen als bijlage 4 - een overzicht weergegeven van de