direct naar inhoud van Regels

Buitengebied Landgoederenzone Bredaseweg, 7e herziening (Natuurontwikkeling Drasse Driehoek)

Status: ontwerp
Identificatie: NL.IMRO.0855.BSP2022006-b001
Plantype: bestemmingsplan

Toelichting

 

Hoofdstuk 1 Plan en plangebied

 

1.1 Aanleiding tot planontwikkeling

Er is een aanvraag ingediend ten behoeve van natuurontwikkeling in de zogenoemde Drasse Driehoek te Tilburg. Het betreft gronden, die in de provinciale Interim Omgevingsverordening zijn aangeduid als landelijk gebied (groenblauwe mantel).

 

De gemeente Tilburg, die initiatiefnemer is van dit plan, ziet in dit gebied op basis van het als bijlage bij deze plantoelichting gevoegde Projectplan Drasse Driehoek mogelijkheden voor natuurontwikkeling. Los van het feit dat het gebied zich daar voor leent op basis van specifieke gebiedskenmerken, speelt hier ook in mee dat de natuurcompensatie, die benodigd zal zijn door toepassing van de Spelregels Stadsbos 013 (= beleidsregels bij het toepassen van afwijkingsmogelijkheden van de vigerende bestemmingsplannen in het gebied, dat behoort tot Stadsbos 013), is voorzien in de Drasse Driehoek.

1.2 Het plangebied

De Drasse Driehoek ligt aan de westkant van Tilburg, tussen de woonwijken Reeshof en Zorgvlied. De Drasse Driehoek is een lager gelegen weide- en akkergebied, onderdeel van het Stadsbos 013. De driehoek, begrenst door de Reeshofdijk aan de noordzijde, de Zwartvenseweg aan de zuidoostzijde en de woonwijk Witbrant Oost aan de zuidwestzijde, bestaat uit een laaggelegen gras- en akkerbouwgebied. Het gebied wordt van zuid naar noord doorsneden door de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg en van oost naar west door de spoorlijn Breda-Tilburg.

 

 [image]

 

Afbeelding: ligging plangebied ten opzichte van centrum Tilburg

 

1.3 Voorgaande plannen

Dit bestemmingsplan vervangt/is een gedeeltelijke herziening van de bestemmingsplannen Wandelbos 2007 en Buitengebied Landgoederenzone Bredaseweg.

 

 

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader

 

2.1 Rijk

 

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.

 

De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen we staan, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes we maken en welke richting we meegeven aan decentrale keuzes. Die keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen. Met de Nationale Omgevingsvisie geeft het Rijk een langetermijnvisie om de grote opgaven aan te pakken. Om samen ons land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden.

 

De NOVI is tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten, waterschappen, maatschappelijke partijen en burgers.

2.1.2 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.

 

Met dit bestemmingsplan wordt geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt.

2.2 Provincie

 

2.2.1 Brabantse omgevingsvisie

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

 

De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:

  1. De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.

  2. Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.

  3. Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.

  4. Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?

  5. Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.

 

Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2021) echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld en wordt hierna besproken. Deze interim omgevingsverordening is relatief beleidsarm.

 

Elk van de vijf hoofdopgaven van de Brabantse Omgevingsvisie is uitgewerkt in specifieke aandachtspunten.

2.2.2 Interim omgevingsverordening (IOV)

De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.

 

De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).

 

Drasse Driehoek

Specifiek voor het plangebied geldt dat de in het plan begrepen gronden in de IOV deel uitmaken van het landelijk gebied, en binnen die structuur zijn aangewezen als groenblauwe mantel. Door deze gronden nu om te vormen tot natuur op basis van het bij deze plantoelichting gevoegde Projectplan Drasse Driehoek, kunnen zij effectief deel gaan uitmaken van het Natuur Netwerk Brabant (NNB). Hiertoe wordt gelijktijdig met het ontwerpbestemmimngsplan een voornemen om Gedeputeerde Staten te verzoeken om herbegrenzing van het NNB ter inzage gelegd.

2.3 Gemeente

 

2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

 

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

 

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

 

De vier stedelijke knooppunten:

 

De drie stadsregionale parken zijn:

 

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

 

De drie stedelijke knooppunten zijn:

 

De twee ecologische verbindingszones:

 

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

 

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in

het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

 

Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders

 

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

3.2 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

 

3.2.1 Historische geografie

3.2.2 Archeologie

3.2.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen

3.2.4 Conclusie

Vanuit oogpunt van cultuurhistorie is er geen bezwaar tegen de voorgenomen ontwikkeling. Er worden geen historisch waardevolle objecten of structuren aangetast.

 

Voor wat betreft de archeologie is voor de voorgenomen ontwikkeling geen archeologisch vervolgonderzoek nodig. Voor de toekomst is het van belang dat ontwikkelingen die de veenlagen bedreigen, vooraf gegaan dienen te worden door archeo-botanisch en daterend onderzoek, gericht op landschapsreconstructie.

De veenlagen bevinden zich in een zone ten oosten van de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg en ten zuiden van de spoordijk (zie afbeelding). Doel hiervan is het veilig stellen van archeologische informatie die niet op andere wijze kan worden verkregen. Het uitvoeren van een dergelijk onderzoek dient te geschieden door specialisten op het gebied van (archeologische) landschapsreconstructie en onder begeleiding van de bevoegde overheid inzake de archeologie.

 [image]

Afbeelding: Binnen de grijze contour worden moerige eerdgronden verwacht (veenlagen), waar mogelijk geschikte monsters voor een landschapsreconstructie genomen kunnen worden (AHN 2021). Afbeelding afkomstig uit Bergman 2021, p.28. Y coördinaat gelegen tussen circa 379900 en 379800).

 

 

 

 

Ondanks een zorgvuldige afweging kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden sporen of resten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs vermoed kan worden dat het gaat om archeologisch erfgoed. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt bij de Minister of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, via het vondstmeldingsformulier (zie: Vondstmeldingsformulier (cultureelerfgoed.nl).

3.3 Groen

 

3.3.1 Bomenbeleid Tilburg

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer

bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is

onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Ook zijn ze van belang voor biodiversiteit en klimaatadaptatie. Om er niet

te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld

en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden, is het noodzakelijk om belangrijke zaken

rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:

Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.

 

Bomenverordening

De Bomenverordening Tilburg 2021 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming

door middel van een velverbod met bijbehorende regels. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in een normaal en hoog beschermingsregime. Ook de compensatieverplichting maakt onderdeel uit van deze verordening.

 

Boomwaarde zoneringskaart 2021 (BWZ-kaart)

Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente

Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een klimaat- , eco-,hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.amet betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en

straatbeeld.

 

Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)

Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de

Bomenverordening Tilburg 2021. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.

 

Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)

In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming

(Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van

de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij

velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie

Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod

opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal

houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde

plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van

de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen

in de zogenaamde Buiten-zone (van de BWZ-kaart). Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van deBomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.

 

Maatregelen in bestemmingsplan

De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of

herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan is de BWZ-kaart verwerkt in de Boomwaardekaart (bijlage bij de regels). Bomen met een klimaat-, eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.

3.3.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

3.3.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteitneemt wereldwijd af. Het doel van de nota, vastgesteld door de raad op 19 juli 2010, is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter tebeschermen.

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de

mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en

versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie

van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een

duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet

worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de

groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en

groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon

waargenomen worden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap,

heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene

beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

 

Doelstellingen nota biodiversiteit

  1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.

In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

  1. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.

Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.

  1. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.

Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.

 

In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016).

3.3.4 Agenda groen in de stad

De agenda groen in de stad (vastgesteld door het college op 19 juli 2016) gaat samen met beheerbeleidsplan Groen op Niveau, en de nota’s groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad. De agenda groen geeft de kaders om de impuls voor groen in de stad goed in te zetten. Het geeft duidelijk richting aan de groene koers voor de in de omgevingsvisie 2040 omschreven netwerken, gebieden en structuren en omvat een integrale visie op het groen voor de (middel)lange termijn gebaseerd op de drie pijlers klimaatbestendige stad, beleefbaar groen en het verhogen van biodiversiteit.

Voor het halen van de doelstellingen op het gebied van biodiversiteit is de Stadsnatuurkaart 2040 opgesteld (gekoppeld aan agenda groen in de stad). Inmiddels is deze op 10 maart 2022 geactualiseerd (vastgesteld door de raad).

3.3.5 Stadsnatuurkaart 2040

De Stadsnatuurkaart 2040, vastgesteld door de gemeenteraad op 10 maart 2022, is de actualisatie van de Stadsnatuurkaart die samen met de agenda groen in de stad in 2016 eerder is vastgesteld.

Biodiversiteit en natuur zijn belangrijk voor al onze inwoners en de aantrekkelijkheid van de stad. Samen met de Bomenverordening, bijbehorend bomenbeleid en bestemmingsplannen vormt de Stadsnatuurkaart 2040 de beleidsmatige randvoorwaarden en instrumenten die ervoor moeten zorgen dat biodiversiteit in het stedelijk gebied behouden blijft en waar het kan, wordt versterkt.

Op de Stadsnatuurkaart 2040 zijn onder meer de ecologische structuren benoemd. Hieraan is een duidelijke maatvoering gekoppeld. Deze maatvoering wordt zowel bij de start van ruimtelijke ontwikkelingen als gedurende het verdere proces meegenomen om zo de ecologische kwaliteit op een juiste manier mee te nemen. De grote ambities en veelheid van belangen die spelen in ruimtelijke ontwikkelingen, maken een heldere en duidelijke structuur en maatvoering voor ecologie wenselijk.

3.3.6 Uitvoeringsagenda Koel Tilburg

Het klimaat verandert sneller dan verwacht en zet de leefbaarheid van de stad onder druk. We willen dat onze

stad en dorpen prettig zijn om in te wonen, te werken en te verblijven. Daarom willen we dat de stad leefbaar

blijft tijdens hittegolven, dat regenwater geen schade veroorzaakt en dat de Tilburgse bodem niet verder

uitdroogt. In de Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie is opgeschreven hoe we in Tilburg samenwerken aan een

Koel Tilburg.

 

De Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie Koel Tilburg is tot stand gekomen door in gesprek te gaan met partijen

uit de stad. We zetten in op bewustwording, gedeeld eigenaarschap en projecten van en met de stad. Om hier

een olievlekwerking van uit te laten gaan. Initiatiefnemers, bedrijven en organisaties uit de stad die bijdragen

aan de doelstellingen nodigen we nadrukkelijk uit om mee te gaan in de beweging die met de

Uitvoeringagenda Klimaatadaptatie Koel Tilburg in gang is gezet.

 

Ieder initiatief of ontwikkeling moet bijdragen aan het klimaatbestendiger maken van de stad. Om hier richting aan te geven hebben we zes doelstellingen geformuleerd en zijn er beleidsregels voor een klimaatrobuuste inrichting en ontwerp vastgesteld. De beleidsregels voor het omgaan met regenwater zijn uitgewerkt in het Programma Water en Riolering 2020-2023 (zie paragraaf 5.1). De beleidsregels worden juridisch verankerd in onder andere bestemmingsplanregels en Handboek Openbare Ruimte.

 

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

 

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

4.2 Milieueffectrapportage

 

4.2.1 Algemeen

Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een m.e.r. beoordeling opgesteld moet

worden. voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

a. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;

b. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.

 

ad. a.

In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke

activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt

zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig.

Bij de vraag of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit mer, worden de

concrete omstandigheden afgewogen, waarbij onder meer aspecten als de aard en omvang van de voorziene

wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen (zie o.a. uitspraak RvS ECLI:NL:RVS:2019:1879). Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen stedelijk ontwikkelingsproject mogelijk.

 

ad b.

Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft

derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden.Daarnaast richt het voorliggende plan zich juist op natuurontwikkeling. Gelet op het vorenstaande kunnen negatieve effecten op Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.

 

Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling.

4.3 Milieuhinder bedrijven

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

 

Het plan betreft de bestemming natuur. Hierdoor maakt het plan geen milieugevoelige functie of milieuhinderlijke functie mogelijk. Milieuzonering is voor dit plan dan ook niet aan de orde.

4.4 Externe veiligheid

 

4.4.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

4.4.2 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

 

In dit plan is geen sprake van de oprichting van een (beperkt) kwetsbaar object en/of risicovolle inrichting. Daarom is er geen aanleiding tot het opstellen van een risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico.

4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid

In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:

Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

4.4.4 Conclusie en restrisico

In dit plan is geen sprake van de oprichting van een (beperkt) kwetsbaar object en/of risicovolle inrichting. Daarom hoeven er geen conclusies getrokken te worden of gekeken te worden naar een eventueel restrisico.

4.5 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

4.6 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

 

Het plangebied is niet gelegen binnen een stiltegebied of binnen de attentiezone van een stiltegebied.

4.6.1 Wegverkeerlawaai

Binnen de nieuwe bestemming Natuur worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat er niet getoetst hoeft te worden aan de normen van de Wgh/Besluit geluidhinder.

4.6.2 Railverkeerlawaai

Binnen de nieuwe bestemming Natuur worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. De bestaande spoorlijn Tilburg-Breda blijft ongewijzigd. Dit betekent dat er niet getoetst hoeft te worden aan de normen van de Wgh/Besluit geluidhinder.

4.6.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing. Het plangebied is niet gelegen binnen een wettelijke geluidzone van een industrieterrein of een geluidzone van een industrieterrein waarvoor een geluidbeheerplan is vastgesteld. Industrielawaai is niet aan de orde.

4.6.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

4.7 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

 

Binnen het plangebied vinden er geen nieuwe activiteiten plaats die negatieve effecten hebben op de luchtkwaliteit anders dan op grond van de huidige bestemmingsplannen reeds zijn toegestaan. Daarnaast is er geen sprake van luchtgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

4.8 Geur

 

4.8.1 Industriële geurhinder

Het plan betreft geen geurgevoelige of geur belastende functie.

4.8.2 Agrarische geurhinder

Het plan betreft geen geurgevoelige of geur belastende functie.

4.9 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingssituaties op basis van een bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740, dat niet ouder is dan 5 jaar.

 

Er zijn geen bodemonderzoeken aangeleverd bij het verzoek tot bestemmingsplanherziening.

In het archief van de gemeente Tilburg zijn enkele bodemonderzoeken bekend:

Binnen het bestemmingsplangebied is voor een klein deel recent onderzoek uitgevoerd. Daarbij zijn maximaal licht verhoogde gehalten gemeten. Strikt genomen is er sprake van gevoeliger gebruik, waardoor een actueel bodemonderzoek noodzakelijk is. Echter, gezien het historisch gebruik, worden geen belemmeringen voor het toekomstig gebruik verwacht. Een bodemonderzoek wordt daarom in deze fase niet zinvol geacht. Op het moment dat grondwerkzaamheden noodzakelijk zijn voor de herinrichting van het gebied, zal voor die delen wel een bodemonderzoek verplicht zijn. Dit kan worden uitgevoerd zodra de herinrichtingsplannen concreet zijn.

4.10 Natuur en ecologie

 

4.10.1 Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

 

Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

 

Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

 

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

 

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

 

Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening provincie Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

4.10.2 Puntensysteem natuurinclusief bouwen

Verstedelijking zorgt wereldwijd voor een uitbreiding en een verdichting van het stedelijke gebied. In veel steden leidt dit tot een verlies aan biodiversiteit. Ook de opgave voor de energietransitie kan een bedreiging voor de natuur vormen. Natuur- en groeninclusief bouwen helpt om de stad prettig en de inwoners gezond te houden. Om het creëren van groene elementen in de stad te stimuleren is het puntensysteem ontwikkeld. Het systeem gaat uit van een lijst met groen- en natuurinclusieve maatregelen, waarbij elke maatregel een bepaald aantal punten waard is. Om te bepalen hoeveel van deze maatregelen genomen moeten worden bij de uitvoering van een bouwproject moet per project een te behalen puntenscore berekend worden.

4.10.3 Gebiedsontheffing gebouwbewonende soorten

Met de Tilburgse gebiedsontheffing gebouwbewonende vleermuizen en broedvogels worden de procedures in het kader van de Wet natuurbescherming en de Wabo vereenvoudigd. Om de gebiedsontheffing te kunnen toepassen zijn soortenmanagementplannen (SMP) opgesteld en worden de verblijfplaatsen van gebouwbewonende soorten in kaart gebracht. De gebiedsontheffing en bijbehorende SMP’s zijn erop gericht de instandhouding van gebouwbewonende vleermuizen en vogels te waarborgen. Dat wil zeggen dat bij elk project (zowel van derden als van de gemeente) preventieve maatregelen worden genomen, gericht op het behouden en verbeteren van het aanbod van verblijfplaatsen. Alle projecten (van de gemeente en van derden) die onder de werking van de SMP vallen, kunnen profiteren van de gebiedsontheffing. Dit betekent dat voor deze projecten geen afzonderlijke ontheffing nodig is.

4.10.4 Analyse plangebied

 

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Regte Heide & Riels Laag op 4,9 km afstand van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.

 

Natuurbescherming in Interim Omgevingsverordening

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur), zoals begrensd op de kaarten van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. Het plangebied wordt wel aan de oost-, noord- en westzijde omringd door bosgebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Brabant. Externe negatieve effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 3.16 van de Interim Omgevingsverordening, zijn gezien de nieuwe bestemming redelijkerwijs uit te sluiten. De verstoring van het aangrenzende bosgebied zal door het omvormen van de Drasse Driehoek naar natuurgebied juist afnemen.

De bedoeling is dat de Drasse Driehoek in de nieuwe situatie toegevoegd wordt aan het Natuurnetwerk, zodat het in ecologisch opzicht één geheel gaat vormen met het omliggende bos- en natuurgebied. Daarmee worden de natuurwaarden in het gebied duurzaam beschermd.

 

Soortenbescherming

In het plangebied is onderzoek uitgevoerd naar vaatplanten, broedvogels en amfibieën. Er zijn in het gebied geen wettelijk beschermde plantensoorten aangetroffen. Wel zijn lokaal enkele bijzondere, kwaliteitsindicerende plantensoorten aanwezig. Door te werken volgens een ecologisch werkprotocol kunnen deze tijdens de aanlegwerkzaamheden gespaard blijven.

 

De aangetroffen vogelsoorten betreffen uitsluitend broedvogels waarvan de nesten uitsluitend gedurende de broed- en nestperiode beschermd zijn. Vaste, jaarrond beschermde nesten zoals roofvogel- en roekennesten zijn niet aanwezig. Negatieve effecten op broedende vogels dienen te worden voorkomen door verstorende werkzaamheden zoals het maaien van riet en struweelvegetaties uit te voeren buiten het broedseizoen. De periode van 15 maart tot 15 juli wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. De Wet Natuurbescherming kent echter geen standaardperiode voor het broedseizoen, het gaat erom of er een broedgeval is. De genoemde periode kan daarom slechts als vuistregel worden gehanteerd.

 

Tijdens onderzoek in 2018 zijn diverse amfibiesoorten aangetroffen, namelijk kamsalamander, vinpootsalamander, kleine watersalamander, gewone pad, bruine kikker en bastaardkikker (middelste groene kikker). De streng beschermde (Hrl-soort) kamsalamander is slechts in één poel waargenomen. Deze poel blijft volgens het landschapsplan ongemoeid. Door het herprofileren van slootjes en het uitvoeren van graafwerk kan water- en landhabitat van amfibieën aangetast worden. Dit is te voorkomen door de werkzaamheden uit te voeren conform een ecologisch werkprotocol. Dit dient nog nader uitgewerkt te worden.

 

Er is geen gericht onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van zoogdieren. Voor vleermuizen is het plangebied geschikt als foerageergebied. Dit zal in de nieuwe situatie verder verbeteren door het realiseren van het landschapsplan en een bijbehorend ecologisch beheer. De aanwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen is uit te sluiten door de afwezigheid van geschikte gebouwen. Eventueel aanwezige holle bomen in het plangebied blijven ten allen tijde behouden. Het plangebied is tevens geschikt als leefgebied en foerageergebied voor marterachtigen zoals steenmarter, bunzing en wezel. Voor deze soorten zal eveneens de nieuwe situatie verder verbeteren door het realiseren van het landschapsplan en een bijbehorend ecologisch beheer. Het landschapsplan voorziet niet in de aantasting van eventueel aanwezige vaste rust- of verblijfplaatsen van marterachtigen.

 

De aanwezigheid van andere strenger beschermde plant- en diersoorten is op basis van habitatvoorkeur en algemene verspreidingsgegevens (NDFF) met voldoende zekerheid uit te sluiten. Hooguit zijn in het gebied soorten te verwachten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen, zoals huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, mol, gewone pad, bruine kikker etc. Tenslotte is voor alle soorten de wettelijke zorgplicht voor flora en fauna van kracht. Hieraan wordt invulling gegeven door het opstellen van een ecologisch werkprotocol.

 

Conclusie

Vanuit de wettelijke gebiedsbescherming van Natura 2000-gebieden zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Ook vanuit de natuurbeschermingsregels uit de Interim Omgevingsverordening (Natuurnetwerk Brabant) zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden.

Het bestemmingsplan kan in overeenstemming met de wettelijke soortenbescherming worden uitgevoerd, mits voor de uitvoering van het landschapsplan een ecologisch werkprotocol in acht wordt genomen.

 

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

 

5.1 Programma Water en Riolering 2020 - 2023

Het Programma Water en Riolering (PWR) is een beleidsplan dat op hoofdlijnen de invulling van de

gemeentelijke watertaken weergeeft. Door middel van het PWR wordt vastgelegd wat de gemeente wil

bereiken en wat de rolverdeling is tussen overheid, bewoners en bedrijven ten aanzien van stedelijk

afvalwater, hemelwater en grondwater. Gemeenten zijn volgens de Wet milieubeheer verplicht een plan op te

stellen waarin de zorgplichten worden uitgewerkt. De Wet milieubeheer schrijft geen geldigheidsduur voor,

hierin zijn gemeenten vrij. Het is wel gebruikelijk om het rioleringsplan periodiek te herzien. Het PWR is tevens

de basis voor de gemeentelijke rioolheffing.

 

Eén van de doelstellingen in het PWR is om het water- en rioleringssysteem toekomstbestendig te maken.

Door klimaatverandering krijgen we te maken met zwaardere buien, een toename van warme dagen,

langdurige perioden van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Deze verandering stelt nieuwe eisen

aan het watersysteem, de waterketen en de omgeving. Als we droge voeten en een leefbare omgeving willen

behouden, moet iedereen hier een steentje aan bijdragen.

 

Om het water- en rioleringssysteem toekomstbestendig te houden is een regenwateropgave geïntroduceerd

voor vervanging van verhard oppervlak en hanteren we nieuwe ondergrenzen bij toename van het verhard

oppervlak. De regenwateropgave verplicht tot het aanbrengen van regenwaterberging en is in lijn met de

wateropgave die de waterbeheerder oplegt. Op dit moment is dat 60 mm. De opgave heeft als doel het

verwerken van extreme neerslaghoeveelheden om de kans op wateroverlast nu en in de toekomst te

beperken.

  1. <50 m2: geen regenwateropgave

  2. 50 m2 - 150 m2:

  1. >150 m2: regenwateropgave volgens tabel 1

 [image]

Tabel 1 - regenwateropgave

 

De opgave is voor de gebieden Blaak en Reeshof kleiner omdat deze gebieden, vanwege de ruim opgezette

waterstructuur, al klimaatbestendig zijn ingericht. De opgave van 10 mm heeft als doel om het water van de

kleine buien af te vangen en toe te voegen aan de grondwatervoorraad.

5.2 Bestaand watersysteem

De Drasse driehoek ligt aan de westkant van Tilburg, tussen de woonwijken Reeshof en Zorgvlied. Het is een lager gelegen akker- en weidegebied en is onderdeel van Stadsbos013. Het gebied is nu in agrarisch gebruik. De gemeente Tilburg wil dit gebied omvormen naar (natte) natuur.

 

De toekomstige inrichting van het gebied is uitgebreid beschreven in het Landschapsplan Drasse Driehoek dat is opgesteld door Eelerwoude. In deze waterparagraaf zijn alleen de hoofdlijnen van de planontwikkeling opgenomen. Waterschap Brabantse Delta is betrokken bij de totstandkoming van het Landschapsplan.

5.3 Beleidskader

Het Provinciale “Regionale Water en Bodem Programma” (RWP) 2022 – 2027 heeft als doel een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Rode draad is het herstel van de systeemwerking. Het water en bodemsysteem moet toegerust zijn op natte én droge tijden.

 

Het waterschap De Brabantse Delta heeft in 2021 het ‘Waterbeheerprogramma 2022-2027; klimaatbestendig en veerkrachtig waterlandschap’ vastgesteld. Met dit waterbeheerprogramma bepaalt Brabantse Delta de doelstellingen en strategie: een klimaatbestendig en veerkrachtig waterlandschap voor de middellange (2027/2030) en lange termijn (2050)

 

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het PWR (Programma Water en Riolering) dat in 2020 is ingegaan. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.

5.4 Duurzaam watersysteem

 

Oppervlaktewater

In het gebied zijn verschillende oppervlaktewateren aanwezig. Dwars door het gebied, van oost naar west, ligt de Oude Lee die het natuurlijke kronkelende heidebeekje dat hier vroeger lag heeft vervangen. De Oude Lee heeft nu de A-status (blauw aangegeven op figuur 2) en voert het water af vanuit de Oude Warande, de Drasse Driehoek en het omliggende gebied. Aan de oostzijde van de Burgemeester van Voorst tot Voorstweg ligt de watergang direct aan de zuidzijde van het spoor en fungeert daar ook als spoorsloot. Hier zit ook de regenwateruitlaat die het regenwater vanuit de Auteursbuurt naar de Oude Lee afvoert.

 

Verder is in het gebied een aantal waterlopen met B-status aanwezig. Deze zijn, in waterhuishoudkundig opzicht, minder belangrijk.

 

Ten behoeve van de natuurontwikkeling wordt ernaar gestreefd de (grond)waterstanden te verhogen. Dit wordt bereikt door verondieping van de bestaande watergangen en het plaatsen van stuwen. Op delen van het terrein zal de bovengrond worden afgegraven zodat de drooglegging, en daarmee de ontwateringsdiepte, kleiner wordt.

 

Regenwater

Het plangebied is en blijft onverhard (m.u.v. de bestaande bebouwing aan de Zwartvenseweg). Er worden daarom geen aanvullende bergingen voor regenwater aangelegd.

 

Afvalwater

De planontwikkeling leidt niet tot een toename van het afvalwater.

 

Grondwater

Doordat het gebied lager ligt dan de omgeving zijn de grondwaterstanden vrij hoog. Het grondwater, dat vanuit het zuidoosten naar de Drasse Driehoek stroomt, wordt bovendien opgestuwd en komt als kwelwater aan het oppervlak. Deze toestroming van kwelwater zorgt er voor dat het grondwaterpeil in de zomer relatief langzaam wegzakt. De hoge grondwaterstanden en de aanwezigheid van kwelwater maken het gebied extra waardevol voor natuurontwikkeling.

5.5 Watertoets

De invloed van deze ontwikkeling op het watersysteem is groot. Deze waterparagraaf, en het onderliggende landschapsplan, zijn daarom separaat voorgelegd aan het waterschap. Bij de totstandkoming van het landschapsplan is het waterschap betrokken.

 

 

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

 

Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit plan bevat geen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden niet van toepassing. Er hoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld. De gemeente is zelf initiatiefnemer van het plan. Eventueel uit te keren tegemoetkomingen in planschade zullen ten laste komen van de algemene middelen van de gemeente. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.

 

Hoofdstuk 7 Omgevingsdialoog en vooroverleg

 

7.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 15 april 2022 gepubliceerd in het Gemeenteblad.

7.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Bij brief van 12 september 2022 heeft de provincie gereageerd op het concept-ontwerpbestemmingsplan. Zoals in de planbeschrijving is aangegeven heeft dit bestemmingsplan een relatie met de Beleidsregels, die voor het gebied van het Stadsbos013 zijn voorgesteld, aldus de provincie. Deze Beleidsregels gaan voorzien in extensieve kleinschalige ontwikkelingsmogelijkheden in het begrensde gebied van het Stadsbos013. Daar waar deze ontwikkelingen in het Natuur Netwerk Brabant plaatsvinden, moet gecompenseerd worden. De compensatie is beoogd in het plangebied Drasse Driehoek, welk plan thans voorligt. De provincie mist in de Toelichting bij dit bestemmingsplan de relevante uitleg over de toepassing van de Beleidsregels voor het Stadsbos 01 3 en de beoogde natuurontwikkeling in dit gebied, welke moet dienen als natuurcompensatie voor

de ingrepen in het Stadsbos.

 

Het projectplan, dat bij het bestemmingsplan is gevoegd, moet daarnaast duidelijk maken hoe de financiering van de plannen in elkaar steekt. De provincie heeft éérder er ambtshave op gewezen dat voor zover er subsidie wordt verstrekt voor de natuurinrichting in de Drasse Driehoek deze gronden niet tegelijkertijd kunnen dienen voor natuurcompensatie voor ontwikkelingen in het Stadsbos013. Dit bestemmingsplan moet hier duidelijkheid over geven op grond van de artikelen 3.22 e.v. IOV.

 

Verder valt de provincie op dat er weinig bos is voorzien in de Drasse Driehoek. Er zijn alleen eiken en elzen singels voorzien en een paar smalle percelen met vochtig bos met productie. Op een bepaald moment zal compensatie houtopstanden dan ook buiten de Drasse Driehoek moeten plaatvinden volgens de provincie.

 

Reactie gemeentebestuur

 

Relatie met compensatie Stadsbos013

Op moment van schrijven beraadt de gemeente zich op het vervolg van het besluitvormingstraject inzake Stadsbos013, het dienaangaande opgestelde Ruimtelijk Raamwerk en de bijbehorende Spelregels (beleidsregels), zulks naar aanleiding van de door de provincie verstuurde brief d.d. 15 juni 2023 over dit onderwerp. Afhankelijk van de uitkomst van dit beraad zal de plantoelichting worden aangevuld. Voorop staat nu voor de gemeente dat het plan tijdig, d.w.z. vóór 1 januari 2024, ter inzage wordt gelegd als ontwerp, zodat het plan kan worden afgemaakt onder de Wro i.p.v. de Omgevingswet.

 

Relatie met GOB

Voor het project Natuurontwikkeling Drasse Driehoek is in december 2022 subsidie aangevraagd bij het GOB. De aanvraag is geweigerd. Om deze reden heeft het College begin maart 2023 bezwaar bij de provincie aangetekend. Dit bezwaar is nog in behandeling. In het kader van de bezwaren heeft er op 12 april 2023 een informeel gesprek plaatsgevonden tussen gemeente, GOB en provincie. Tijdens dit gesprek is het bezwaar vanuit de gemeente toegelicht en heeft het GOB uitgelegd op welke wijze men momenteel tegen de aanvraag aankijkt. Hieruit blijkt dat er momenteel geen gelden beschikbaar zijn voor subsidiering van natuurontwikkeling buiten NNB, maar dat het GOB wel een inspanning levert in het zoeken naar alternatieven (in nauw overleg met de provincie). Dit is ook per brief bevestigd, maar geeft geen garantie voor een daadwerkelijke bijdrage. Op 7 juni 2023 is de gemeente per mail verzocht uitsluitsel te geven over het besluit al dan niet het bezwaar in te trekken. Het bezwaar houden we gestand. Wij zijn nog steeds van mening dat, mede dankzij eerdere toezeggingen van de provincie in het kader van het B5-bod, een rol voor de provincie is weggelegd in de financiering van dit plan. Derhalve willen wij het bezwaar open laten staan, in afwachting van verdere ontwikkelingen omtrent de financiering van natuurontwikkeling onder de nieuwe provinciale coalitie.

De Drasse Driehoek wordt ingezet met 1 hectare als natuurcompensatieproject voor het hele stadsbos.

Wanneer de Drasse Driehoek wordt ingezet als natuurcompensatieproject voor het mogelijk maken van kleinschalige initiatieven in het Stadsbos013. In het plan is op voorhand rekening gehouden met een oppervlakte van 1 hectare. De financiering (inkomsten; komt uit de compensatie) loopt via het fonds reserve natuurontwikkeling. De 1 hectare als natuurcompensatie is buiten de subsidie aanvraag gelaten.

 

Hoeveelheid bomen

Voor het gebied de Drasse Driehoek bestaat de wens om open agrarische gebieden om te vormen naar (natte) natuur met hetzelfde open landschappelijke karakter. Ook betekent het juist inrichten van de Drasse Driehoek het verrijken van het relatief droge natuurgebied Stadsbos013 met unieke, kwelgevoede, vochtige natuur.

Door de abiotische uitgangsituatie (hoge grondwaterstanden, schoon kwelwater) en korte afstand tot bestaande leefgebieden van bijzondere amfibieën geven het een hoge ecologische potentie:

 

Het is dus niet wenselijk om in een uniek en open gebied met de gestelde natuurdoeltypes meer bomen/bos te realiseren.

7.3 Omgevingsdialoog

In het kader van de omgevingsdialoog heeft de gemeente in het afgelopen jaar een of meerdere gesprekken gevoerd met de verschillende grondeigenaren. In het gesprek is het landschapsplan (persoonlijk) toegelicht, gesproken over de toekomstige functie van het gebied en het onderzoeken van de mogelijkheden tot grondverwerving. De dialoog heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

7.4 Zienswijzen

P.M