direct naar inhoud van Regels

Theresia-Loven-Besterd 2016, 11e herziening (Stedekestraat 48)

Status: ontwerp
Identificatie: NL.IMRO.0855.BSP2022003-b001
Plantype: bestemmingsplan

TOELICHTING

 

Hoofdstuk 1 Plan en plangebied

 

1.1 Aanleiding tot planontwikkeling

Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de realisatie van 72 appartementen ter plaatse van het voormalige fabrieksgebouw “Catalonië” aan de Stedekestraat 48. Daarnaast worden in het voormalige kantoor van de fabriek maximaal twee woningen en/of kantoor/werkateliers gerealiseerd. Het gaat om een binnenstedelijke bedrijfslocatie die wordt getransformeerd naar woningbouw. Aan de Stedekestraat blijft het (cultuurhistorisch waardevol) bebouwingslint intact.

 

Omdat het geldende bestemmingsplan woningbouw hier niet toestaat, is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

 

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden die aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Het plangebied

Het plangebied is in Tilburg gelegen ten noordwesten van het NS-Station Tilburg. Het plangebied omvat de kadastrale percelen N8378, N8379, N7978 (deels), N21021, N19333, N18143. Het betreft een binnenterrein dat wordt begrensd door de woningen en tuinen aan de Gouverneur Borretstraat in het noorden, de Le Sage ten Broekstraat in het oosten en de Stedekestraat in het zuiden en in het westen.

 

 [image]

figuur 1.1: ligging plangebied

1.3 Voorgaande plannen

 

Bestemmingsplan Theresia-Loven-Besterd 2016

Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van bestemmingsplan Theresia-Loven-Besterd 2016, vastgesteld op 17 oktober 2016. In dit bestemmingsplan is het plangebied gedeeltelijk bestemd als 'Bedrijf' en daarmee voor:

  1. bedrijven die zijn genoemd in de bij dit plan gevoegde Bijlage Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging onder de categorieën A en B, met uitzondering van inrichtingen als bedoeld in artikel 41 Wet geluidhinder jo. onderdeel D van Bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht met dien verstande dat de maximaal toegestane hindercategorie per bestemmingsvlak op de verbeelding is aangegeven;

  2. risicovolle inrichtingen;

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  4. bouwwerken van algemeen nut.

 

Een deel van het plangebied heeft de bestemming 'Wonen-Lint' en de functieaanduiding 'erf'. Dit deel van het plangebied is daarmee bestemd voor:

  1. wonen, met dien verstande dat er sprake is van grondgebonden woningen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' waar behalve grondgebonden woningen tevens gestapelde woningen zijn toegestaan;

  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  3. bouwwerken van algemeen nut.

Woningen zijn binnen de bestemming alleen toegestaan binnen een bouwvlak.

 

Daarnaast heeft het plangebied een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en is daarmee bestemd voor bescherming van mogelijkeaanwezige archeologische waarden. Ook is er op het zuidelijke deel van het plangebied een gebiedsaanduiding luchtvaartverkeerzone opgenomen.

 

Bouw en gebruik van de nieuwe woningen is niet toegestaan binnen de bestemming 'Bedrijf' en ook niet buiten het bouwvlak binnen de bestemming 'Wonen-Lint'.

 

 [image]

figuur 1.2: begrenzing plangebied; ruimtelijke plannen.nl

 

 

 

Parapluplannen / dubbelbestemmingen

 

1.4 Ruimtelijke en functionele infrastructuur

 

Beschrijving omgeving

De wijk Theresia, waar het plangebied in gelegen is na 1900 gebouwd. Tussen de linten zijn hier nieuwe woonbuurten (clusters) gerealiseerd. Deze woonbuurten concentreren zich veelal rondom een centraal plein of park dat een belangrijke functie heeft voor de herkenbaarheid van de buurt. Bovendien zijn het plekken waar in de overwegend dichtbebouwde buurten iets meer ruimte c.q. groen is gecreëerd. De meest markante zijn: Theresiaplein, Horversplein en Energieplein. De omliggende straten hebben meestal smalle profielen waar, onder druk van de toegenomen mobiliteit, meer ruimte is voor verkeer en parkeren dan voor groen.

 

De woonbuurten vormen een mix van planmatige opzet en gegroeide structuur en hebben over het algemeen een orthogonale ontsluitingsstructuur (min of meer haaks op elkaar staande straten).

 

Aan de Stedekestraat is het Maria Gorettipark gelegen met diverse voorzieningen, zoals een wijkcentrum, kinderboerderij en moskee. Hoewel de bebouwing in het gebied Theresia-Loven-Besterd in grote lijnen dus voor de oorlog tot stand komt, vinden er ook na de oorlog nog diverse ingrepen plaats die van belang zijn voor het gebied. Een voorbeeld van een laat twintigste eeuws stadsvernieuwingsproject vormt de ontwikkeling van het terrein van de Coöperatieve Tilburgsche Melkinrichting en Zuivelfabriek. Hier werd gestapelde woningbouw in hoge dichtheid gerealiseerd in de vorm van een woonhof.

 

Beschrijving planvoornemen

Op het perceel van het voormalige fabrieksgebouw aan de Stedekestraat 48 zijn 72 appartementen voorzien. Aan de kant van de Stedekestraat blijft het (cultuurhistorisch waardevol) bebouwingslint intact. In het voormalige kantoor van de fabriek zijn maximaal twee woningen en/of kantoor/werkateliers voorzien.

 

Op het binnenterrein en op de plek van de voormalige opslaghal worden appartementen met een oppervlakte van circa 50 tot 70 m² gerealiseerd. In de voorkeursvariant (zie figuur 1.3) zijn aan de noordkant twee appartementengebouwen voorzien van drie tot vijf bouwlagen, aan de zuidkant één appartementengebouw met drie en vier bouwlagen.

 

De drie gebouwen worden in een winkelhaak gebouwd. Ieder gebouw heeft daardoor een eigen hof. Op de plek van de voormalige productiehal is ruimte voor de staalconstructie ervan (Hof A); zo blijft de historie van de locatie beleefbaar. Daarnaast is er een centraal hof dat het terrein met de tuin van het Clarissenklooster verbindt. Om de beslotenheid van de kloostertuin te waarborgen komt er hooguit één opening in de kloostermuur.

 

Bij de situering van de gebouwen is rekening gehouden met de privacy en bezonningssituatie van onwonenden. Bij het bouwplan is voldoende ruimte voorzien tussen de beoogde bebouwing en omliggende percelen. Daarnaast is daar waar een gebouw de perceelsgrens nadert. Het gebouw niet direct op die omliggende percelen georiënteerd. De parkeerplaatsen zijn aan de entree bij de Stedekestraat voorzien.

 

 [image]

figuur 1.3: voorkeursvariant stedenbouwkundig plan

 

De Linten

Het plangebied ligt binnen de ringbanen in de oude stad van Tilburg.

 

In de “Structuurvisie Linten in de Oude Stad” wordt onderscheid gemaakt tussen bedrijvige en rustige linten:

 

 

Wat is een lint?

Een lint is een verbindingsweg met gebouwen die naast elkaar of aaneengrenzend zijn gebouwd en die zich uitstrekken aan weerszijden van een straat. Ze zijn organisch gegroeid en groeien en veranderen nog steeds.

Een lint is erg waardevol voor een stad. Vaak zijn het belangrijke verkeersaders. Ze herbergen een groot deel van de winkelvoorzieningen en een aanzienlijk deel van de bedrijvigheid van Tilburg. Ze ‘vertellen’ de ontstaansgeschiedenis van de stad. Kenmerkend is de diversiteit van de bebouwing en de functie die deze bebouwing vervult. Linten zijn geen op zichzelf staande elementen, maar zijn met elkaar verbonden, fungeren als geheel en vormen zo een belangrijke stedelijke structuur.

 

De structuurvisie Linten in de oude stad is relevant voor de ontwikkeling van het plangebied 'Stedekestraat 48'. Met het opstellen van de structuurvisie linten (in de oude stad) uit 2015 heeft Tilburg ingezet op de door ontwikkeling van de Tilburgse linten. We ontwikkelen de linten door in de richting van een meer stedelijk milieu. Tilburg mist stedelijkheid omdat zij is ontstaan uit verschillende dorpen, de stad is nog jong. Er wordt hard aan gewerkt om in Tilburg meer stedelijkheid te creëren. De linten dragen op hun eigen wijze daar aan bij. [image]

Plankaart Structuurvisie Linten in de Oude stad

 

Plan specifiek

 

Het plan ligt aan een straat die in de structuurvisie is benoemd wordt als Rustig Lint. Daar wordt gestreefd naar grondgebonden woningen in een bij het stedelijk weefsel passende massa en hoogte met respect voor cultuurhistorisch waardevolle ensembles en bestaande parcellering (ritmering in breedte en hoogte). De bestaande bebouwing aan de Stedekestraat wordt behouden en ingezet om de overgang van de straat naar het intensiever bebouwde binnengebied mogelijk te maken. De voorgestelde bebouwing is op zich wat forser dan wat op grond van de structuurvisie aan een Rustig Lint passend is, maar het plan is ruimtelijk gezien toch acceptabel:

 

 

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader

 

2.1 Rijk

 

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. In de NOVI is de langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland opgenomen. Binnen de NOVI staat het versterken van de omgevingskwaliteit in Nederland centraal. De omgevingskwaliteit is een overkoepeld begrip waarbinnen kwaliteit op de thema's gezondheid, duurzaamheid, veiligheid, milieu en leefomgeving wordt gewaarborgd.

 

Om keuzes te maken binnen de NOVI wordt er gebruikgemaakt van een omgevingsinclusieve benadering en de volgende drie afwegingsprincipes:

  1. combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;

  2. kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;

  3. afwentelen wordt voorkomen.

 

Binnen de NOVI zijn een aantal nationale belangen beschreven, de opgaven die hier uit zijn voortgekomen zijn vertaald in vier integrale prioriteiten:

  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;

  2. duurzaam economisch groeipotentieel;

  3. sterke en gezonde steden en regio's

  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

 

Ter uitvoering van de NOVI is een uitvoeringsagenda opgesteld, hierin wordt beschreven hoe de rijksoverheid invulling gaat geven aan de praktische uitwerking van de belangen en prioriteiten die zijn beschreven in de NOVI. Daarnaast is er een overzicht opgenomen van de instrumenten die worden gebruikt ter uitwerking op verschillende beleidsterreinen. Deze uitvoeringsagenda wordt regelmatig geactualiseerd, op dit moment is de uitvoeringsagenda 2021-2024 van kracht. In de uitvoeringsagenda is niets opgenomen dat op dit moment een directe invloed heeft op onderhavig plangebied.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.

 

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

 

De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met nationale belangen.

2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.

 

De gemeente Tilburg maakt samen met tien andere gemeenten deel uit van de regio Hart van Brabant. In regionaal verband worden met de provincie Noord-Brabant afspraken gemaakt over de kwantitatieve woningbouwopgave voor een periode van 10 jaar. Dit op basis van de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose. In de periode 2020-2040 is er behoefte aan 25.000 extra woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke groei, de huishoudenverdunning en in de groei door migratie. De sterkste groei vindt plaats in de jaren tot 2030. In de update stedelijke ontwikkelingsstrategie 2021 is aangegeven dat de Tilburgse netto bouwopgave tot 2030 gemiddeld ten minste 1.500 woningen per jaar bedraagt.

 

De update Stedelijke Ontwikkelingsstrategie Wonen van september 2021 geeft antwoord op de vraag hoe we invulling kunnen geven aan de grote en urgente woningbouwopgave. De woningbouwopgave voor Tilburg wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd in aansluiting op de uitgangspunten van de NOVI. De strategie bevat richtinggevende verdichtingsprincipes, zodat er op een toekomstbestendige manier gebouwd kan worden aan Tilburg en initiatieven beter afgestemd kunnen worden op de mogelijkheden en ontwikkelrichtingen die wij als gemeente zien.

 

Het plan voor de bouw van 72 appartementen, waarvan 25 % sociaal (18 woningen) en 10 % middeldure huur (7 woningen) conform de Verordening Middenhuur Tilburg, 47 (middel)dure huurappartementen met een prijsstelling conform het puntensysteem WWS en twee grondgebonden dan wel boven- en/of benedenwoningen, past binnen de gemeentelijke bouwopgave in regionale context en is opgenomen in de planlijst. Daarnaast zijn vanwege het behoud van het (cultuurhistorisch waardevol) bebouwingslint in het voormalige kantoor van de fabriek maximaal twee (grondgebonden) woningen toegestaan.

 

Ingevolge artikel 3.1.6. Bro). Ruimtelijk past dit plan binnen de in de update Stedelijke Ontwikkelingsstrategie Wonen geformuleerde strategie.

2.2 Provincie

 

2.2.1 Brabantse omgevingsvisie

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

 

De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:

  1. De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.

  2. Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moetenwe minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.

  3. Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.

  4. Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken?

  5. Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.

 

Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Om straks als op 1 januari 2024 de Omgevingswet in werking treedt echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld en wordt hierna besproken. Deze interim omgevingsverordening is relatief beleidsarm.

 

Elk van de vijf hoofdopgaven van de Brabantse Omgevingsvisie is uitgewerkt in specifieke aandachtspunten. Voor de beoogde ontwikkeling kunnen de volgende aandachtspunten een rol spelen.

  1. De provincie gaat uit van meervoudig en zorgvuldig ruimtegebruik. Door een integrale benadering wordt de claim op de schaarse ruimte zo beperkt mogelijk gehouden.

  2. De provincie streeft naar een stedelijk netwerk dat de gezondheid en het leefklimaat van de Brabanders versterkt. Dat betekent dat de provincie aandacht heeft voor de milieukwaliteit en een aantrekkelijke en bereikbare groene omgeving en voorzieningenstructuur. Nabijheid en menging van wonen, werken, voorzieningen, parken en natuur draagt niet alleen bij aan gezondheid, maar nodigt ook uit tot sociale contacten en draagt daardoor bij aan de sociale cohesie binnen steden en dorpen.

  3. De provincie zet in op het vergroten van nabijheid als strategie om groei van de (auto)mobiliteit te beperken. Nabijheid en functiemenging van wonen, werken en voorzieningen dragen bij aan de ontwikkeling van nieuwe (en vernieuwing van) economische activiteiten.

 

2.2.2 Interim omgevingsverordening

De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.

 

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.

 

Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. Uitgaande van de huidige planning van de Omgevingswet wordt de definitieve omgevingsverordening in november 2020 vastgesteld.

 

De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).

 

Het plangebied ligt volgens de Interim omgevingsverordening in stedelijk concentratiegebied. In de eerste plaats gelden hiervoor de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:

  1. zorgvuldig ruimtegebruik;

  2. de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering;

  3. meerwaardecreatie.

 

In de tweede plaats bepaalt de Iov specifiek voor stedelijke concentratiegebied (als onderdeeel van Stedelijk gebied) dat een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen binnen Stedelijk gebied ligt en dat een onderbouwing bevat dat:

  1. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken. Paragraaf 2.1.3 gaat hierop nader in.

  2. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

 

Het plangebied is gelegen binnen het stedelijk gebied en voldoet aan de interim omgevingsverordening. Voor wat betreft de bouw van woningen is in de verordening opgenomen dat in de toelichting van een bestemmingsplan, dat de toevoeging van woningen toestaat, moet worden gemotiveerd op welke wijze de afspraken uit het regionale ruimtelijk overleg wordt voldaan. In paragraaf 3.4 van deze toelichting wordt hier nader op in gegaan.

 

Te allen tijde geldt de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit. In dat kader dient verantwoord te worden dat er sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik. In dit geval worden de woningen gerealiseerd op een perceel dat een bedrijfsbestemming heeft. Hierdoor is dan ook sprake van verdichting en zorgvuldig ruimtegebruik.

2.3 Gemeente

 

2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans:

 

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

 

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

 

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

 

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

 

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk, bereikbaar en concurrerend zijn:

 

aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

 

bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

 

concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

 

De vier stedelijke knooppunten:

 

De drie stadsregionale parken zijn:

 

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

 

De drie stedelijke knooppunten zijn:

 

De twee ecologische verbindingszones:

 

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied. Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

 

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

 

Voor dit plan kan aansluiting worden gevonden in de doelstellingen van de Omgevingsvisie voor de 'Binnenstad van de 21e eeuw'. Na blootleggen en opstellen van de Spoorzone is het plangebied en zijn omgeving een vanzelfsprekender onderdeel van de (brede) binnenstad van Tilburg. Ook de herontwikkeling van dit gebied draagt bij aan de inspirerende en dyamische omgeving.

 

De Omgevingsvisie positioneert de Spoorzone - een van de vijf sfeergebieden van de Binnenstad van de 21e eeuw - als een hoogstedelijk gebied met een belangrijk kenniscluster, commerciële creatieve bedrijvigheid en ondernemerschap en

leisure. De herontwikkeling van het plangebied versterkt het hoogstedelijk karakter. Met het behoud van de karakteristieke bebouwing aan de Stedekestraat blijft hier tevens het cultureel erfgoed behouden.

2.3.2 Structuurvisie linten oude stad

De Structuurvisie linten is vastgesteld omdat de huidige bestemmingsplannen onvoldoende de gewenste kwaliteit in de linten te sturen. Naast ruimtelijke aspecten (o.a. hoogte/ breedte nieuwbouw) is ook de eenzijdige gerichtheid van ontwikkelaars op appartementen een punt van zorg. Er wordt (te) kolossaal (in hoogte en breedte) gebouwd, winkels verdwijnen, er is steeds meer leegstand, historische panden worden gesloopt en er is een gebrek aan kwaliteit van de openbare ruimte. Kortom, de linten gaan in zijn algemeenheid in sfeer en functie achteruit en de roep om meer bijsturing wordt steeds luider. Algemene wens is te komen tot een introductie van een nieuwe manier van omgaan met de linten (dit gaat niet alleen om het bouwen, maar ook om de contacten met bewoners, ondernemers, de inrichting openbare ruimte etc.). Deze manier moet meer bijdragen en beter aansluiten op het karakter en de sfeer van de linten en die een aantal problemen waar de linten nu mee kampen oplost. De linten zijn erg belangrijk voor de economie van Tilburg. Circa 10% van de werkgelegenheid en 21% van het aantal winkels (met 17% van de winkelvloeroppervlakte) bevinden zich in de linten. De goede bereikbaarheid, de sterke menging van functies en de aanwezigheid van bekende winkels zijn sterke punten.

 

In de structuurvisie wordt een onderscheid gemaakt tussen bedrijvige en rustige linten:

  1. bedrijvige linten: Bedrijvige linten kenmerken zich door relatief veel doorgaand verkeer met veel bedrijven en winkels (meer dan 20%). Samen met de ringbanen vormen de 'bedrijvige linten' het huidige ontsluitingssysteem voor auto's in de Oude Stad;

  2. rustige linten: In deze linten ligt het accent op de functie wonen (min. 80 %). De bedrijvigheid is hier ondergeschikt.

 

Doelen

De doelen met betrekking tot rustige en bedrijvige linten in de Oude Stad zijn de volgende:

  1. bescherming van de historische structuur en het erfgoed, alsmede aandacht voor de historische uitstraling van de linten: naast behoud van de meest waardevolle beeldbepalende ensembles kan de historie in de linten als randvoorwaarde, inspiratiebron of referentie voor nieuwe ontwikkelingen benut worden;

  2. vergroten van de herkenbaarheid van de linten en hun identiteit (openbare ruimte en verkeer;

  3. introductie van een nieuwe manier van bouwen die meer bijdraagt aan het karakter en de sfeer van de linten en die een aantal problemen waar de linten nu mee kampen oplost;

  4. behoud en stimulering van de dynamiek van de bedrijvige linten: onder dynamiek wordt verstaan de combinatie van doorgaand verkeer en de aanwezigheid van een aanzienlijke hoeveelheid winkels en bedrijven (meer dan 20%);

  5. behoud en bevordering van de diversiteit van het wonen aan de linten met respect voor de historische perceelsgewijze bouwwijze van woningen en door beperking van de mogelijkheden van appartementenbouw.

 

Visie en uitvoeringsprogramma

De visie op de linten volgt de drie thema's ruimtelijke ordening (met de subthema's detailhandel/bedrijvigheid, wonen, cultuurhistorie en stedenbouw), openbare ruimte en samenwerking met partijen op de linten.

 

 [image]

Structuurvisie Linten oude stad: bedrijvige en rustige linten

 

Wonen

De visie op wonen betreft het behouden en versterken van de diversiteit in bebouwing en bewoning, het beperken van appartementenbouwen en het bhouden van de historische karakter van de linten als woonkwaliteit.

 

In de rustige linten wordt uitgegaan van grondgebonden woningen. In bedrijvige linten worden intensievere woonvormen (wonen gestapeld) toegestaan waar dat vanuit

specifieke kwaliteiten van de locatie en de korrel passend wordt geacht (o.a. gestapeld wonen, het collectieve, gecombineerde woongebouw).

 

Cultuurhistorie

De visie op cultuurhistorie betreft inzet van erfgoed (objecten en structuur) als randvoorwaarde voor beheer en ontwikkeling, meer zorg voor historische bebouwing en de kenmerkende korrelgrootte en het behoud van ensembles.

 

In de rustige linten kunnen beheerbestemmingsplannen waarin de bestaande situatie wordt vastgelegd, volstaan om de cultuurhistorische waarden te behouden, dat wil zeggen in planologische zin (behoud van bouwmassa).

De cultuurhistorie in de bedrijvige linten staat meer onder druk dan in de rustige linten het geval is. Daar waar kansrijke ontwikkelingen voor nieuwbouw samenvallen met bijzondere, reeds bestaande kwaliteiten is extra aandacht noodzakelijk om goede afwegingen te kunnen maken. Juist daar is een duidelijke bescherming nodig of zijn richtlijnen voor een zorgvuldig transformatieproces op zijn plaats. Tevens moet juist bij het

historisch waardevolle erfgoed in de bedrijvige linten gezocht worden naar een integrale benadering waarbij hergebruik, passende functies, economische dragers en inrichting van de openbare ruimte van belang zijn. In meer ruimere zin is toetsing van initiatieven aan de (historische) context van belang om op een zorgvuldige wijze ontwikkelingen te realiseren.

 

De beste garantie voor behoud van waardevolle ensembles en monumenten is onder andere passend hergebruik voor de langere termijn.

 

 

 

 

Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders

 

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

3.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

 

3.2.1 Handreiking hoogbouw

In de Omgevingsvisie Tilburg 2040 (zie paragraaf 2.3.1) is de actualisering van de Handreiking Hoogbouw als thematische uitwerkingsopdracht aangekondigd. De nieuwe Handreiking is door de raad vastgesteld op 11 september 2017 en vervangt de Handreiking uit 2007.

 

Hoogbouw (gebouwen hoger dan 15 meter) is meer dan een hoog gebouw. Hoogbouw willen we realiseren op die locaties waar het meerwaarde oplevert voor de stad, in programmatische én in ruimtelijke zin. Hoogbouw kan positief bijdragen aan de 'leesbaarheid van de stad' door de oriëntatie en herkenbaarheid te vergroten en bij te dragen aan de identiteit van de stad. Met hoogbouw kunnen we verdichting mogelijk maken en daardoor de levendigheid in de stad en draagvlak voor stedelijke voorzieningen verbeteren. Maatschappelijke en economische ontwikkelingen bepalen mede op welke locaties hoogbouw gewenst is.

 

De Handreiking Hoogbouw is een praktisch en bruikbaar middel voor initiatiefnemers van hoogbouw. De Handreiking beschrijft de methodiek die gevolgd zal worden bij hoogbouwinitiatieven die niet passen binnen het vigerende bestemmingsplan/omgevingsplan.

 

Binnen het plan is sprake van enkele accenten hoger dan 15 meter. Met het opstellen van het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met de positie van deze hoogteaccenten en de aansluiting op de omliggende bebouwing. De hoogteaccenten hoger dan 15 meter hebben een hoogte van maximaal 16 meter en liggen middenin het plangebied. Enkel de lagere bouwdelen sluiten direct aan op de omgeving. Daarmee zijn deze hoogte accenten passend in de omgeving.

3.2.2 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.

 

Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.

Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.

 

In de Welstandsnota 2017 Tilburg wordt beschreven dat de Omgevingscommissie de taak heeft om ervoor te zorgen dat, naast de architectonische samenhang met de omgeving, in ieder geval op objectniveau de beeldkwaliteit wordt bewaakt. Welstandstoezicht is, in die gevallen, te zien als 'vangnet' voor een visuele basiskwaliteit.

 

Op 15 februari 2023 heeft vooroverleg plaatsgevonden met de Omgevingscommissie van de gemeente Tilburg.

3.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

 

3.3.1 Historische geografie

Het natuurlijke reliëf in de regio Tilburg is gevormd gedurende de laatste grootschalige koude periode van het Pleistoceen: het Weichselien (ca. 115.000]11.700 jaar geleden). In deze periode werd onder toendra] en poolomstandigheden een dik pakket fijnzandige sedimenten afgezet. Behalve zuiver eolische afzettingen, waarbij fijn zand door de wind is verplaatst en opgestoven tot ruggen, werd in deze periode tevens op grote schaal fijn sediment door smeltwater en neerslag opgenomen, verplaatst en in de vorm van lemige sequenties weer afgezet. Leemlagen ontstonden ook door een combinatie van wind en neerslag, waarbij lössachtig materiaal uit de atmosfeer kon neerslaan. Het huidige oppervlaktereliëf van het onderzoeksgebied en omgeving is in hoge mate het resultaat van geleidelijke fluviatiele erosie en versnijding van het periglaciale dekzandlandschap. Doordat lokale smeltwaterstromen zich insneden in het dekzandpakket, ontstonden daarbuiten hogere delen die als plateaus of ruggen bewaard zijn gebleven. Anders dan vaak verondersteld wordt, zijn op veel plaatsen in deze regio de hogere delen dus niet (alleen) het resultaat van opwaaiing en accumulatie van dekzanden. Dit verklaart ook waarom op veel plaatsen zeer siltrijke zanden en zelfs lemige fluvioglaciale afzettingen dagzomen. Wel is het reliëf van dit erosielandschap op veel plaatsen geaccentueerd in de laatste koude periode van het Weichselien: de late Dryas (13.050]11.700 jaar geleden). In deze laatste grootschalige verstuivingsfase zijn, door lokale uitstuiving van vlakten, de hogere delen verder opgestoven met een dun eolisch dek. In veel gevallen betreft het relatief kleine opduikingen met een dikte tot ca. 1 m.2

3.3.2 Archeologie

In hoofdstuk 4 van de Erfgoedwet is de bescherming van erfgoed opgenomen en in hoofdstuk 5 de archeologische monumentenzorg. De wet en de hierop gebaseerde regelgeving bevatten onder meer voorschriften met betrekking tot opgravingen, het melden van archeologische vondsten en de archeologische rapportage. Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening moeten gemeenten de belangen van archeologische monumentenzorg in hun bestemmingsplannen verankeren.

 

Met het oog hierop heeft Archol in opdracht van de initiatiefnemer een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek is als bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen.

 

Op basis van het verkennend booronderzoek kan de verwachting van de landschappelijke situering uit het bureauonderzoek worden bevestigd. In de ondergrond bevinden zich dekzandafzettingen onder een bouwvoor/ oude akkerlaag. De natuurlijke afzettingen zijn aanwezig op een diepte vanaf 0,60 m-mv op het oostelijk perceel (13,40 tot 12,84 m +NAP) en inpandig op 1,40 m-mv (ca. 12,50 m +NAP). Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor grootschalige, diepe verstoringszones. In de overige vier boringen werd een ondoordringbare, oude fabrieksvloer aangetroffen. Het zuidelijke perceel was niet beschikbaar voor het veldonderzoek waardoor er voor dat terrein geen aanvullende informatie beschikbaar is.

 

Tijdens het inventariserend veldonderzoek is aangetoond dat de ondergrond binnen het terrein deels intact en is de mate van verstoring niet nader gedefinieerd. Deze ogenschijnlijk intacte ondergrond ligt op het buitenterrein aan het oppervlak en wordt inpandig afgedekt door een tweetal vloeren en een tussenlaag van bouwzand. Het bevestigd de middelhoge verwachting op het aantreffen van archeologische sporen voor de periode paleolithicum tot en met middeleeuwen en de hoge verwachting op het aantreffen van sporen uit de Nieuwe Tijd.

 

Door archeologie vriendelijk te bouwen kan voorkomen worden dat eventuele archeologische resten verstoord raken. Dit kan door bijvoorbeeld het terrein op te hogen of door slechts tot geringe diepte te graven. Conform de Handreiking Archeologievriendelijk Bouwen wordt geadviseerd hierbij een 30 cm dikke bufferzone aan te houden, gerekend vanaf de bovenkant van het archeologische niveau. De bovenkant van de bufferzone ligt in dat geval op 0,30 m-mv. Voor alle ontgravingen geldt dat deze bij voorkeur boven de bufferzone worden uitgevoerd.

 

Indien de voorgenomen werkzaamheden niet dieper dan 0,30 m-mv worden uitgevoerd (boven de zg. ‘bufferzone’, na verwijdering inpandige vloeren), wordt geen vervolgonderzoek geadviseerd.

 

Wanneer de voorgenomen werkzaamheden dieper reiken dan 0,60 m-mv (na verwijdering inpandige vloeren) wordt een archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van bijvoorbeeld een proefsleuvenonderzoek geadviseerd. Dit dient dan na de sloop van de loods en verwijdering van de vloer(en) te gebeuren, indien de mate van verstoring op deze locaties niet eerder kan worden onderzocht.

 

Als de werkzaamheden alleen tot in de bufferzone (0,30 – 0,60 m-mv, na verwijdering inpandige vloeren) plaatsvinden wordt geadviseerd om de werkzaamheden archeologisch te begeleiden.

 

Op basis van de bevindingen van dit onderzoek neemt de gemeente Tilburg een formeel besluit. Met betrekking tot deze aanbevelingen dient dan ook contact te worden opgenomen met het bevoegd gezag.

3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen

Het pand Stedekestraat 48 heeft cultuurhistorische waarde (maar is geen rijks- of gemeentelijk monument); zie figuur 3.1. Omdat de planontwikkeling ook een ruimtelijke relatie wil leggen met de tuin van het Clarissenklooster (rijksmonument), is ook de cultuurhistorische waarde van de muur van de kloostertuin (als onderdeel van het rijksmonument) relevant. In verband daarmee is een bouwhistorisch onderzoek uitgevoerd dat als bijlage 2 bij deze toelichting is opgenomen.

 [image]

figuur 3.1: zicht op Stedekestraat, waarschijnlijk voor 1916 (bron: John van Lierop)

 

Stedekestraat 48: voormalig fabrieksgebouw Catalonië

Uit de cultuurhistorische waardenstelling van Stedekestraat 48: voormalig fabrieksgebouw Catalonië komen de volgende waarden naar voren:

 

Dit samen leidt tot een cultuurhistorische waardenstelling als weergegeven in figuur 3.2. Het voormalige kantoor en de muur ernaast aan de straatzijde hebben een hoge monumentwaarde. De productiehal heeft een positieve monumentwaarde. De voormalige opslaghal heeft weinig cultuurhistorische waarde.

 [image]

 

 [image]

figuur 3.1: cultuurhistorische waardestelling begane grond en verdieping Stedekestraat 48 (bron: John van Lierop; bewerking: Rho Adviseurs)

 

Tuinmuur Clarissenklooster

De tuinmuur van het Clarissenklooster maakt integraal deel uit van het kloostercomplex. De besloten tuin is in het stedelijk gebied van Tilburg een zeldzaamheid te noemen. De muur is ook van volkenkundig belang vanwege de aanwezigheid van de zeven statie-kapellen en het prieel met Mariagrot waardoor de kloosterlingen in de rondgang langs de kapellen de Zeven Smarten van Maria konden aanschouwen. Wat betreft de architectuur is de muur in een even sobere trant gebouwd als het klooster zelf. Het architectonisch hoogtepunt is het prieel waarin door de houten opbouw van vakwerk en kraaldelen de 'chaletstijl' kan worden herkend. De muur vertegenwoordigt een beperkte bouwhistorische waarde. Het enige bouwspoor betreft de ophoging die waarschijnlijk een direct gevolg is van het groeiende Catalonië-complex. De ophoging heeft in ruimtelijke zin tot een betere beslotenheid geleid dan de oorspronkelijke hoogte deed. De tuinmuur begrenst het plangebied op enkele onderdelen maar maakt geen deel uit van het plangebied.

 

 [image]

Situatieschets aanzicht Stedekestraat

3.3.4 Conclusie

Met inachtneming van de onderzoeksverplichtingen zoals opgenomen in de dubbelbestemming Waarde - Archeologie (dubbelbestemming) in de regels van dit plan is het omgevingsaspect archeologie geen belemmering voor het plan. In het stedenbouwkundig plan is expliciet en in voldoende mate rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden van Stedekestraat 48 en activiteiten in de nabijheid van de tuinmuur van het klooster. Ook het omgevingsaspect cultuurhistorie is daarom geen belemmering voor het plan.

3.4 Volkshuisvesting

 

3.4.1 Woonagenda 2020-2025

Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de Woonvisie Tilburg 2015 en de Woonagenda 2020-2025. Hierin staan de thema's en trends in het wonen, zijn actuele knelpunten geduid en zijn de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de woonvisie en de woonagenda wordt ingezet op de samenstelling en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Daarnaast blijft de nieuwbouwopgave voor Tilburg belangrijk vanwege de natuurlijke groei, gezinsverdunning en migratie.

3.4.2 Toetsing

De Stedekestraat is gelegen in Oud-Noord, in de wijk Theresia. De wijk is aangelegd tussen 1900 en 1960. In deze wijk staan veel gestapelde woningen (53%). Het eigendom is redelijk verdeeld: er zijn relatief weinig koopwoningen (37%) en relatief veel corporatiewoningen (39%) en particuliere huurwoningen (32%). Er wonen veel eenpersoonshuishoudens (60%).

 

Oud Noord is een divers samengesteld gebied, interessant voor vele doelgroepen. De bedreigingen liggen vooral in de druk op de ruimte. Vooral bij de woningvoorraad (o.a. als gevolg van eerdere toename aantal kleine studio’s) en in de openbare ruimte (groen, parkeerdruk).

 

Gemeente Tilburg beoogt hier kleinschalige woningbouwinitiatieven toe te voegen die zich lenen voor de specifieke plek in het gebied. In meer kwetsbare delen kunnen kansen benut worden voor het vergroten van de diversiteit en het vergroten van de voorraad geschikte woningen voor ouderen.

  

Het plan tot de bouw van 72 appartementen, waarvan 25% sociaal (18 woningen) en 10% middeldure huur (7 woningen) conform de verordening Middenhuur Tilburg en 47 (middel)dure huurappartementen met een prijsstelling conform het puntensysteem WWS, past binnen de gemeentelijke bouwopgave. Daarnaast zijn vanwege het behoud van het (cultuurhistorisch waardevol) bebouwingslint in het voormalige kantoor van de fabriek maximaal twee (grondgebonden dan wel boven- en/of benedenwoningen) huur woningen toegestaan.

 

Het plan voorziet in woningen in het betaalbare segment. Dit maakt de locatie geschikt voor passende huisvesting voor starters, kleine huishoudens en senioren, wat de doorstroming bevordert. We adviseren de appartementen levensloopbestendig en nultreden uit te voeren. Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast en dat certificering plaatsvindt, zowel op woningniveau als op het niveau van de woonomgeving.

 

In paragraaf 2.1.3. (Ladder voor) duurzame verstedelijking hebben we omschreven op welke wijze we regionale afspraken maken over nieuwbouw en hoe het plan zich verhoudt tot de plancapaciteit.

 

3.4.3 Conclusie

De ontwikkeling is in lijn met het Tilburgse woonbeleid.

3.5 Groen en speelruimte

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Ook zijn ze van belang voor biodiversiteit en klimaatadaptatie. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden, is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:

 

Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.

3.5.1 Bomenbeleid Tilburg 2021

 

Bomenverordening

De Bomenverordening Tilburg 2021 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in een normaal en hoog beschermingsregime. Ook de compensatieverplichting maakt onderdeel uit van deze verordening.

 

Boomwaarde zoneringskaart 2021 (BWZ-kaart)

Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een klimaat-, eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.

 

Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)

Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2021. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.

 

Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)

In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.

 

Maatregelen in bestemmingsplan

De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de BWZ-kaart aangeduid als Boomwaardekaart (bijlage bij de regels). Bomen met een eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart.

De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.

3.5.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

 

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld. In dit programma wordt aanvullend op de agenda groen o.a. aangegeven hoe de ambities op het gebied van groen en biodiversiteit de komende jaren geprioriteerd zijn.

3.5.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteitneemt wereldwijd af. Het doel van de nota, vastgesteld door de raad op 19 juli 2010, is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter tebeschermen.

 

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een

duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

 

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

 

 

 

Doelstellingen nota biodiversiteit

 

  1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.

In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

 

  1. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.

Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.

 

  1. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.

Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.

 

In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016).

3.5.4 Agenda groen in de stad

De agenda groen in de stad (vastgesteld door het college op 19 juli 2016) gaat samen met beheerbeleidsplan Groen op Niveau, en de nota's groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad. De agenda groen geeft de kaders om de impuls voor groen in de stad goed in te zetten. Het geeft duidelijk richting aan de groene koers voor de in de omgevingsvisie 2040 omschreven netwerken, gebieden en structuren en omvat een integrale visie op het groen voor de (middel)lange termijn gebaseerd op de drie pijlers klimaatbestendige stad, beleefbaar groen en het verhogen van biodiversiteit.

Voor het halen van de doelstellingen op het gebied van biodiversiteit is de Stadsnatuurkaart 2040 opgesteld (gekoppeld aan agenda groen in de stad). Inmiddels is deze op 10 maart 2022 geactualiseerd (vastgesteld door de raad).

3.5.5 Stadsnatuurkaart 2040

De Stadsnatuurkaart 2040, vastgesteld door de gemeenteraad op 10 maart 2022, is de actualisatie van de Stadsnatuurkaart die samen met de agenda groen in de stad in 2016 eerder is vastgesteld.

Biodiversiteit en natuur zijn belangrijk voor al onze inwoners en de aantrekkelijkheid van de stad. Samen met de Bomenverordening, bijbehorend bomenbeleid en bestemmingsplannen vormt de Stadsnatuurkaart 2040 de beleidsmatige randvoorwaarden en instrumenten die ervoor moeten zorgen dat biodiversiteit in het stedelijk gebied behouden blijft en waar het kan, wordt versterkt.

Op de Stadsnatuurkaart 2040 zijn onder meer de ecologische structuren benoemd. Hieraan is een duidelijke maatvoering gekoppeld. Deze maatvoering wordt zowel bij de start van ruimtelijke ontwikkelingen als gedurende het verdere proces meegenomen om zo de ecologische kwaliteit op een juiste manier mee te nemen. De grote ambities en veelheid van belangen die spelen in ruimtelijke ontwikkelingen, maken een heldere en duidelijke structuur en maatvoering voor ecologie wenselijk.

3.5.6 Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie Koel Tilburg

We krijgen in Nederland en dus ook in Tilburg te maken met steeds extremer weer. Het gaat vaker en harder regenen, er komen meer en langere hittegolven en de bodem droogt steeds verder uit. De veranderingen gaan gepaard met overlast en schade voor mens en natuur en zet de leefbaarheid van de stad onder druk.

Doel van de uitvoeringsagenda (vastgesteld door het college op 30 juni 2020) is bewustwording, gedeeld eigenaarschap en projecten. De gemeente heeft daarnaast een zelfstandige opgave op het gebied van klimaatadaptatie bij eigen projecten, bij het meegeven van randvoorwaarden bij stedelijke ontwikkeling en een rol in het verankeren van klimaatadaptatie in andere beleidsvelden en organisaties. Er zijn zes doelstellingen geformuleerd om klimaatbestendiger te worden:

 

Onderstaande beleidsregels geven handvatten en richtlijnen voor een klimaatrobuuste inrichting en ontwerp:

 

Conclusie

Op onderhavige locatie zijn geen waardevolle bomen aanwezig. Er is nader onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 4, naar het effect op de in de kloostertuin aanwezige bomen en de bomen binnen het plangebied. De drie kleine bomen binnen het plangebied zijn niet te behouden en worden gekapt. Na het uitvoeren van de bouwwerkzaamheden worden ter compensatie 3 nieuwe bomen aangeplant in het plangebied. Tijdens de werkzaamheden zal rekening gehouden worden met de bomen in de kloostertuin. Bij het ontwerp van de herontwikkeling is rekening gehouden met de uitkomsten uit de Boom effect analyse.

Met de herontwikkeling van de locatie wordt de bestaande bebouwing en bestaande verharding grotendeels vervangen door groen. Daarnaast is initiatiefnemer voornemens een groene terreininrichting te realiseren met daarbij de aanleg van nieuwe groenvoorziening waarmee onderhavig plan bijdraagt aan de (beleids)ambitie van de gemeente Tilburg. Tot slot is de Boomwaardekaart aan de regels van dit plan toegevoegd met de daarbij behorende beschermende regeling.

3.6 Verkeer en parkeren

 

3.6.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg

De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.

 

De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.

 

Mobiliteitsagenda 013

De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.

3.6.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:

 

3.6.3 Parkeernormen Tilburg 2017

In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd. Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.

 

Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.

 

Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.

3.6.4 Toetsing

De Stedekestraat is conform de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' gelegen in Zone A (binnen zone betaald parkeren). Dit betekent voor sociale huurappartementen een parkeernorm van 0,8 parkeerplaats per woning (0,5 voor bewoners en 0,3 voor bezoekers). Voor de overige wooneenheden wordt gezien de doelgroep (starters, expats en kleine/éénpersoonshuishouden) uitgegaan van parkeernorm zone A appartementen < 70 m2 parkeernorm 0,9 (0,6 voor bewoners en 0,3 voor bezoekers) en > 70 m2 parkeernorm 1,0 (0,7 voor bewoners en 0,3 voor bezoekers). Met inachtneming hiervan moeten voor de bewoners 44 parkeerplaatsen worden gerealiseerd (zie tabel 3.1).

 

Type en omvang

Aantal

Norm bewoners

Parkeerplaatsen bewoners

Appartementen sociaal

18

0,5

9

Appartementen 50-70 m2

47

0,6

28,2

Appartementen 70 m2

7

0,7

4,9

App. renovatie

2

0,6

1,2

Totaal

74

 

43,3

tabel 3.1: benodigde parkeerplaatsen voor bewoners

 

Het inzetten van deelauto's en andere vormen van deelvervoer bij woonfuncties heeft invloed op het autobezit en daarmee op de parkeerbehoefte. Het effect van deelauto's op het autobezit is afhankelijk van meerdere factoren. Er moeten allereerst voldoende alternatieven zijn voor de eigen auto. Voor de incidentele verplaatsing is de deelauto een goed alternatief voor de eigen auto. Voor de dagelijkse verplaatsing is deelmobiliteit minder geschikt, omdat het gebruik dan al snel te duur wordt ten opzichte van een eigen voertuig. Wanneer dagelijkse voorzieningen ook per fiets te bereiken zijn en de werklocatie met het OV (of ook per fiets) is het effect van deelmobiliteit groter. De reductie op de parkeerbehoefte door middel van deelauto's verschilt daarom in de verschillende zones. Vanuit het plangebied is het intercitystation goed bereikbaar, daarnaast bevinden zich hier voldoende voorzieningen op fiets-/loopafstand. De reductie is daarom gebaseerd op de bereikbaarheid ten opzichte van het Intercitystation en de aanwezigheid van betaald parkeren.

 

In haar huidige Nota Parkeernormen heeft de gemeente Tilburg nog geen specifiek beleid opgenomen omtrent deelmobiliteit. Daarom is gekeken naar het beleid in een aantal andere (grote) Nederlandse steden. Hieruit blijkt dat het gangbaar is dat op vergelijkbare locaties één deelauto 5 reguliere personenauto's vervangt, oftewel een reductie van 4 parkeerplaatsen. Onderhavige locatie is conform de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' gelegen in Zone A (binnen zone betaald parkeren), voor dergelijke locaties volgt uit een oordeel van de Afdeling (Uitspraak 202107157/2/R1) dat uit verschillende onderzoeken blijkt dat voor een binnenstedelijk gebied één deelauto tussen de acht en dertien reguliere auto's kan vervangen.

 

Initiatiefnemer wil 4 deelauto's inzetten, waarmee er voor deze locatie, ervan uitgaande dat één deelauto 5 reguliere personenauto's vervangt, een reductie plaatsvindt van 16 parkeerplaatsen. Door gebruik te maken van deelmobiliteit moeten er 27 parkeerplaatsen worden gerealiseerd voor bewoners. In het stedenbouwkundig plan is hiervoor ruimte aan de noordkant van het plangebied, bereikbaar vanaf de entree aan de Stedekestraat (zie figuur 3.1). Hier worden 27 parkeerplaatsen gerealiseerd, daarmee wordt voldaan aan de parkeerbehoefte voor bewoners.

 

 [image]

figuur 3.1: voorkeursvariant stedenbouwkundig plan met 27 parkeerplaatsen

 

Voor bezoekersparkeerplaatsen geldt binnen zone A een parkeernorm van 0,3 parkeerplaats per woning. In totaal zijn hiervoor (0,3 x 74 =) 22 parkeerplaatsen nodig. Voor werkdagochtenden en -middagen kan dit met dubbelgebruik van de bewonersparkeerplaatsen worden opgevangen (zie tabel 3.2). De parkeerplaatsen in het plangebied blijven hiertoe openbaar toegankelijk.

 

 [image]

tabel 3.2: berekening dubbelgebruik werkdagochtenden en -middagen

 

Voor de overige momenten (werkdagavonden en weekenden) kan deze parkeerbehoefte deels worden opgelost door dubbelgebruik en voor het overige wordt gebruik gemaakt van openbare ongebruikte parkeerplaatsen. Het is namelijk wenselijk dat er niet meer parkeerplekken worden gerealiseerd in de stad dan nodig. Dan blijft er meer ruimte over voor bijvoorbeeld groen of recreatie. Tot slot wordt duurzame mobiliteit gestimuleerd, dus meer lopen, fietsen en openbaar vervoer-gebruik. Ontwikkelingen op locaties die goed bereikbaar zijn per openbaar vervoer, die goede voorzieningen hebben voor fietsers en bijvoorbeeld deelauto's aanbieden, hebben minder ruimte nodig voor parkeren.

 

Omdat de parkeereis voor bezoekers niet volledig op eigen terrein wordt opgelost is onderzocht of er in de directe omgeving (structurele) restcapaciteit is voor de (resterende) parkeerbehoefte. Deze parkeerdrukmeting maakt als Bijlage 3 onderdeel uit van deze toelichting. Voor bewoners geldt dat zij op de BROP-lijst geplaatst worden. Daarmee komen de bewoners van deze woningen niet in aanmerking voor een gemeentelijk parkeerproduct (vergunning of abbonnement).

 

Er is sprake van restcapaciteit indien de parkeerdruk in de directe omgeving, met toevoeging van de parkeerbehoefte van de ontwikkeling, onder de 85% blijft. Onder de directe omgeving wordt in dit verband verstaan binnen een straal van 250 meter van de ontwikkeling van de ontwikkeling. Uit de parkeerdrukmeting kan geconcludeerd worden dat hier ruim aan wordt voldaan. De restruimte in de avondperiode van een werkdag, bij een maximale bezetting van 85%, bedraagt 83 parkeerplaatsen (250 meter gemeten vanaf het middelpunt van de ontwikkeling). De parkeerbehoefte beperkt zicht tot slechts 22 plaatsen voor bezoekers. Zodoende zal na realisatie van het plangebied maximaal 417 parkeerplaatsen bezet zijn van de 563 parkeerplaatsen. Dit betekend een maximale parkeerdruk van 74% binnen een straal van 250 meter.

 

Fietsparkeren

In de basis geldt dat fietsparkeervoorzieningen op eigen terrein worden gerealiseerd. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in de fietsparkeervoorziening voor vaste gebruikers en de fietsparkeervoorziening voor bezoekers. Vaste gebruikers parkeren hun fiets in een overdekte voorziening die afgesloten dan wel bewaakt is. Bezoekers parkeren hun fiets in een openbaar toegankelijke voorziening.

De norm voor appartementen binnen zone A bedraagt voor appartementen tot 60 m2 2,0. Voor appartementen groter dan 60 m2 geldt een norm van 3,0.

 

 

Type en omvang

Aantal

Norm bewoners

Fietsparkeerplaatsen bewoners

Appartementen sociaal

18

3,0

54

Appartementen 50-70 m2

47

2,0

94

Appartementen 70 m2

7

3,0

21

App. renovatie

2

3,0

6

Totaal

74

 

175

tabel 3.3: berekening fietsparkeren

 

Voor bezoekersparkeren geldt een norm van 0,3 stallingsplaatsen per woning. Dit betekent dat naast de 175 fietsparkeerplaatsen voor bewoners (0,3 x 74) = 22 extra parkeerplaatsen benodigd zijn. Deze dienen in de openbare ruimte te worden voorzien. Bij bezoekersparkeren bij appartementen is het uitgangspunt dat bewoners eerst de eigen fiets-parkeerplekken tegenkomen voordat ze de bezoekersparkeerplekken tegenkomen en dat de bewonersstalling weinig barrières telt. Dit in verband met het ongewenst stallen van bewonersfietsen bij bezoekersparkeerplekken.

 

Hiermee wordt voldaan aan de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

 

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

 

4.1.1 Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

 

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.

4.1.2 Toetsing

In onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op 1) een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2) een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat of 3) een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer (categorie D.11).

 

Dit plan betreft in totaal 74 woningen. Daarmee blijft de ontwikkeling ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent dat kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. De aanmeldnotitie voor deze vormvrije m.e.r-boordeling wordt bij het ontwerpbestemmingsplan opgenomen bij deze toelichting.

4.1.3 Conclusie

Uit de beoordeling van de omgevingsaspecten in deze toelichting (die voorafgaand aan het ontwerpbestemmingsplan in de aanmeldnotitie wordt opgenomen) blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Er is dan ook geen aanleiding voor het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

 

4.2.1 Toetsingskader

Bij het bestemmen van milieugevoelige functies moet rekening worden gehouden met de milieuzonering van bestaande en/of bestemde bedrijven. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) die per bedrijfssoort aangeeft van welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) moet worden uitgegaan en met welke indicatieve (richt)afstand tussen een bedrijf en gevoelige functies rekening moet worden gehouden. De brochure vermeldt de richtafstanden die bij voorkeur worden aangehouden tussen bedrijven en gevoelige functies zoals woningen bij de omgevingstypen 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' of 'gemengd gebied'. Resultaat hiervan moet zijn dat hinder bij milieugevoelige functies wordt voorkomen en de belangen van de bedrijven niet worden geschaad c.q. de bedrijven hun activiteiten kunnen blijven uitoefenen binnen de gangbare milieuvoorschriften, zonder daarin door (nieuwe) woningen beperkt te worden.

4.2.2 Onderzoek

De omgeving van het plangebied kenmerkt zich vooral door de woonfunctie en is conform de VNG-brochure dan ook een 'rustige woonwijk'. Binnen een afstand van 300 meter tot het plangebied liggen de volgende bestemmingen die in het kader van milieuzonering relevant zijn (figuur 4.1):

  1. El-Feth Moskee, in milieucategorie 2 en met richtafstand van 30 meter. Het aspect geluid is maatgevend voor de richtafstand. Het plangebied valt binnen deze richtafstand tot de bestemming, maar omdat maatgevende activiteiten van de moskee verder dan 30 meter van het plangebied plaatsvinden is dit geen belemmering voor het woon- en leefklimaat van de nieuwe woningen. Andersom wordt de moskee niet beperkt in zijn activiteiten door de nieuwe woningen, omdat in de huidige situatie dichter bij de moskee al woningen staan die bepalend zijn voor de milieuruimte van de moskee.

  2. Ter plaatse van 2 in figuur 4.1 is binnen de bestemmingen 'Gemengd – Lint' en 'Gemengd -1' een breed scala aan functies mogelijk die in elk geval niet vallen binnen een milieucategorie van 3.2 of hoger (met een richtafstand van 100 m), zodat deze functies geen belemmering zijn voor het plan dat op meer dan 100 meter afstand ligt.

  3. Basisschool Tiliander, binnen de bestemming 'Maatschappelijk', met een richtafstand van 30 m (3 in figuur 4.1). Omdat het plangebied op circa 100 m afstand ligt, is de school geen belemmering voor het plan.

  4. De bestemmingen Bedrijf met de aanduiding 'bedrijf van categorie 2' en ' bedrijf van categorie 3.1' voor bedrijven in de categorieën A en B (functiemenging) en in mileucategorie 2 respectievelijk 3.1, dus met een richtafstand van 30 m respectievelijk 50 m, liggen op circa 70 m en 110 m van het plangebied en zijn geen belemmeing voor het plan.

  5. De bestemming 'Bedrijf-Nutsvoorziening' met de aanduiding 'bedrijf van categorie 3.1' en met een richtafstand van 50 m ligt op circa 180 m van het plangebied en is geen belemmering voor het plan.

 

 [image]

figuur 4.1 relevante bestemmingen binnen 300 m van plangebied (bron: Econsultancy, bewerking: Rho Adviseurs)

 

In een bereik van 300 tot 1.500 meter afstand van het plan liggen twee bestemmingen gelegen die mogelijk relevant zijn:

  1. de bestemming 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'brandweerkazerne', tot milieucategorie 3.2 en een richtafstand van 100 m, ligt op circa 600 m van het plangebied en is geen belemmering voor het plan;

  2. de bestemming 'Recreatie' op circa 550 m van het plangebied. Hier is ook een breed scala aan functies mogelijk die in elk geval niet vallen binnen een milieucategorie van 5.2 of hoger (met een richtafstand van 700 m), zodat deze functies geen belemmering zijn voor het plan.

 

 [image]

figuur 4.2: relevante bestemmingen buiten 300 m van plangebied

4.2.3 Conclusie

Het milieuaspect bedrijven en milieuzonering is geen belemmering voor het plan.

4.3 Externe veiligheid

 

4.3.1 Wettelijk en beleidskader

Externe veiligheid heeft betrekking op het transport van gevaarlijke stoffen en bedrijven die werken met gevaarlijke stoffen. Het transport van gevaarlijke stoffen via wegen en spoorlijnen wordt geregeld in het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Voor transport middels buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing. Voor externe veiligheid staan twee begrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hieronder worden beide begrippen verder uitgelegd.

 
Het plaatsgebonden risico geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats als gevolg van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Voor het plaatsgebonden risico geldt dat er geen nieuwe kwetsbare objecten aanwezig zijn of geprojecteerd worden binnen de 10-6/jaar-contour (wettelijk harde grenswaarde). Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richt-waarde. Voor de definitie van de begrippen kwetsbare, en beperkt kwetsbare objecten wordt verwezen naar het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

 
Het groepsrisico geeft de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

 
In de Besluiten externe veiligheid inrichtingen, transportroutes en buisleidingen is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. In de verantwoording moet worden ingegaan op de mogelijkheden ter bestrijding en beperking van de omvang van calamiteiten en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen. Tevens moet worden ingegaan op de aanwezige en te verwachten dichtheid van personen binnen het invloedsgebied van de betreffende risicobronnen en het groepsrisico in relatie tot de oriëntatiewaarde. Dit valt onder de ‘beperkte verantwoording’. Aanvullend moet worden ingegaan op:

 

4.3.2 Toetsing

In opdracht van de initiatiefnemer heeft Econsultancy een externe-veiligheidsonderzoek uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek is als bijlage 6 bij deze toelichting opgenomen.

 

Op circa 315 meter ten zuiden van het plangebied ligt een spoorweg (1 in figuur 4.3) die deel uitmaakt van het Basisnet. Daarnaast is het plangebied gelegen op circa 3 km afstand van de rijksweg A58 (nr 2 in figuur 4.3). Over beide stransportroutes worden gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het plangebied bevindt zich binnen de invloedsgebieden van deze risicobronnen. Gelet op de afstand tot het spoor en de rijksweg is een kwantitatieve risicoanalyse niet noodzakelijk maar wordt wel een beperkte verantwoording van het groepsrisico gegeven.

 

Op circa 170 meter ten oosten van het plangebied ligt een gasdrukmeet- en regelstation (nr 3 in figuur 4.3). Er is geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6/jaar aanwezig. Gezien de afstand van het plan tot de inrichting zijn er geen belemmeringen. Binnen een straal van 1 kilometer liggen een Bevi-inrichtingen of andere risicovolle inrichtingen. Binnen een afstand van 580 m (de grootste inventarisatieafstand) liggen geen hogedruk aardgastransportleidingen.

 

 [image]

figuur 4.1: uitsnede risicokaart (bron: Econsultancy)

4.3.3 Beperkte verantwoording groepsrisico

Door een ongeval met een ketelwagen op het spoor kunnen giftige gassen (B2, D3 en D4) vrijkomen. De toxische wolk kan zich snel ontwikkelen en verplaatsen. Afhankelijk van het type stof, windrichting en plaats van de calamiteit kunnen hoge concentraties optreden. Voor stofcategorie A moet rekening gehouden worden met de scenario's fakkelbrand, explosie (koude en/of warme BLEVE) en wolkbrand / gaswolkexplosie. Bij een calamiteit kunnen een aantal maatregelen getroffen worden. De verantwoording is gericht zijn op mogelijkheden ter bestrijding van calamiteiten, bereikbaarheid en zelfredzaamheid.

 

Via waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS) en NL-Alert worden personen in de omgeving gewaarschuwd. Bij een calamiteit met giftige gassen is het handelingsperspectief binnen blijven en schuilen. Ventilatievoorzieningen moeten eenvoudig centraal vanuit de woning uitgeschakeld en/of dichtgezet kunnen worden. Ramen en deuren moeten worden gesloten en aanwezigen moeten inpandig schuilen tot het gevaar is geweken. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van een instructiekaart in de meterkast.

 

Het ontstaan van een koude BLEVE is niet preventief te bestrijden, omdat de calamiteit zonder aankondiging plaatsvindt. Zowel bij een koude of warme BLEVE dienen overlevenden te vluchten in de noordelijke richting van de bron af.

 

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten als gevolg van het incident te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer kan door middel van waterscherm verspreiding van een gifwolk vertragen. Voor een goede bestrijdbaarheid is het van belang dat het voor de brandweer mogelijk is om:

 

De bereikbaarheid voor de brandweer is goed te noemen vanuit de bestaande wegenstructuur. De opkomsttijd voor deze locatie bedraagt 5 minuten en valt ruim binnen de zorgnorm voor nieuwbouw-woningen. Verder is voldoende bluswatervoorziening aanwezig voor de woonbestemming.

 

Aangezien er sprake is van een doodlopende weg richting het Centrale Hof van circa 63 meter lang is het advies om een keerlus te realiseren of het verbreden van de toegangsweg tot minimaal 5 meter. Met de aanpassing wordt de bereikbaarheid van de brandweer vergroot. Het standaard advies van de brandweer is als bijlage 7 opgenomen.

 

Het plangebied ligt volgens de plankaart externe veiligheid van de gemeente Tilburg in een 'luw gebied'. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:

 

Er is geen sprake van een significante toename van het groepsrisico, omdat de afstand tot de plaats van het mogelijke incident groot genoeg is. Verder is het maatgevende scenario toxisch gas. Met de verantwoording van het groepsrisico en het advies van de brandweer wordt aan het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid voldaan.

4.3.4 Conclusie

Het milieuaspect externe veiligheid is geen belemmering voor het plan.

4.4 Geluid

 

4.4.1 Wettelijk kader

Op grond van artikel 74 lid 1 Wet geluidhinder (Wgh) heeft elke weg een geluidzone, tenzij de weg in een woonerf ligt of voor die weg een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Een geluidzone is het gebied aan weerszijden van een weg waarbinnen - bij de vaststelling van een bestemmingsplan, een afwijking van een bestemmingsplan of bij de aanleg of reconstructie van wegen - moet worden nagegaan of de geluidsituatie bij woningen of andere geluidgevoelige functies in overeenstemming is met de geluidvoorschriften uit de Wgh. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg, al dan niet binnen de bebouwde kom.

 

Wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt hebben geen zone en vallen als zodanig buiten het regime van de Wgh. In het kader van de Wet ruimtelijke ordening moet wel worden beoordeeld of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

4.4.2 Onderzoek

Het plangebied ligt binnen de geluidzone van de Gasthuisring. Ook ligt het nabij niet-gezoneerde (30 km/uur-)wegen: Stedekestraat, Buitenstraat, Gouverneur Borretstraat, Lange Nieuwstraat en de Le Sage ten Broekstraat. Vanwege deze ligging is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek is als bijlage 8 bij deze toelichting opgenomen. (Er is vanwege de ligging van het plangebied geen aanleiding om de aspecten luchtverkeerslawaai en industrielawaai te onderzoeken). Voor railverkeerslawaai geldt het 'aandachtgebied' 300 meter bedraagt gebaseerd op referentiepunt 56561. De afstand vanaf het plangebied tot het spoor bedraagt circa 320 meter. Het plangebied ligt dus buiten het 'aandachtsgebied'. Dit betekent dat er geen onderzoek noodzakelijk is voor railverkeerslawaai en niet getoetst hoeft te worden aan de wettelijke geluidnormen voor railverkeerslawaai

 

De geluidbelasting vanwege de Gasthuisring op de nieuwe woningen bedraagt maximaal 23 dB. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ook de geluidbelasting vanwege de niet-gezoneerde (30 km/uur-)wegen beschouwd. Alleen als gevolg van de Stedekestraat treedt een overschrijding op van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. De geluidsbelasting bedraagt ten hoogste 59 dB. Vanwege de Stedekestraat kan vanwege het ontbreken van een zone geen hogere waarde worden vastgesteld. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een afweging van geluidreducerende maatregelen gewenst. Hierbij dienen achtereenvolgens bron-, overdrachts- en gevelmaatregelen te worden overwogen.

 

De bestaande voorgevel van het pand gelegen aan de Stedekestraat 48 blijft wegens de monumentale status deels behouden. Deze gevel dient als een stukje afscherming tussen de weg (Stedekestraat) en de nieuwbouw behouden te blijven. De 'bestaande gevel' wordt tevens vanwege de geluidafschermende werking op de planverbeelding opgenomen.

 

Ook is in het kader van een goede ruimtelijke ordening en ingevolge het gemeentelijk beleid inzicht gegeven in de gecumuleerde geluidbelasting. In haar geluidbeleid gaat de gemeente Tilburg ervan uit dat voor 'acceptabel woon- en leefklimaat' de geluidbelasting op een woning hoog mag zijn, zolang de woning beschikt over een geluidluwe zijde waardoor ventilatie mogelijk is en over een geluidluwe buitenruimte. Onder geluidluw wordt verstaan dat de cumulatieve geluidsbelasting niet hoger is dan 55 dB berekend volgens de methode Miedema. De eis van een geluidluwe gevel en buitenruimte geldt pas als de geluidsbelasting berekend volgens de Wet geluidhinder meer bedraagt dan 53 dB voor wegverkeerslawaai.

 

Maatgevend voor de cumulatieve geluidsbelasting is het wegverkeer over de Stedekestraat. Op enkele toetspunten na is de cumulatieve geluidbelasting overal lager dan 50 dB en is daarin beginsel sprake van een goed woon- en leefklimaat. Op de toetspunten met een hogere cumulatieve geluidbelasting bedraagt deze maximaal 55 dB en is hier nog steeds sprake een geluidluwe gevel. Daaruit volgt dat elk appartement kan beschikken over een geluidluwe gevel en dat sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat ter plaatse van de toekomstige woningen.

 

Voor de woningen dient het akoestisch klimaat in de woning (het zogenaamde binnenniveau) te worden gegarandeerd. Ter plaatse van toetspunt 01 tot en met 03 is sprake van een gevel met monumentale status en wordt aangesloten bij het van rechtens gekregen niveau. Voor de overige appartementen waarop een overschrijding plaatsvindt van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting gaat dit niet op. Derhalve is voor de omgevingsvergunning een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels noodzakelijk.

4.4.3 Conclusie

Het milieuaspect geluid is geen belemmering voor het plan. De instandhouding van de bestaande gevel en de realisatie van de geluidluwe gevel is in de regels geborgd.

4.5 Luchtkwaliteit

 

4.5.1 Wettelijk kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

 

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

 

Stof

Toetsing van

Grenswaarde

stikstofdioxide (NO2)

jaargemiddelde concentratie

40 µg/m³

fijn stof (PM10)

jaargemiddelde concentratie

40 µg/m³

 

24-uurgemiddelde concentratie

max. 35 keer p.j. > 50 µg / m³

fijn stof (PM2,5)

jaargemiddelde concentratie

25 µg /m³

tabel 4.1: grenswaarden maatgevende stoffen Wm

 

Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (Wm) kunnen bestuursorganen bevoegdheden uitoefenen die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit zoals de vaststelling van een wijzigingsplan. Bij de uitoefening van deze bevoegdheden moet worden aangetoond dat wordt voldaan aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uit de Wm.

 

In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens ook rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

4.5.2 Toetsing

De ontwikkeling van maximaal 74 awoningen in dit bestemmingsplan valt binnen de drempelwaarde van de NIBM-regeling. Onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

 

Uit de landelijke NSL-Monitoringstool blijkt dat de jaargemiddelde concentraties van de relevante stoffen NO2 (stikstofdioxide) en PM10 (fijn stof) in dit gebied beide onder 35 µg/m³ liggen. Hiermee wordt voldaan aan de wettelijke maximale grenswaarden (van 40 µg/m³). Verder is de heersende jaargemiddelde concentratie PM2,5 (de fijnere fractie van fijn stof) hier beneden 20 µg/m³. Hiermee wordt ook voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde van 25 µg/m³. Naar verwachting nemen deze concentraties in de toekomst verder af door nationale en lokale maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit.

4.5.3 Conclusie

Het milieuaspect luchtkwaliteit is geen belemmering voor het plan.

4.6 Geur

Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van (zware) industrie of agrarische bedrijvigheid. In paragraaf 4.2 is aangegeven dat het plan verder voldoet aan de richtafstanden conform de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering uit 2009. Daaronder begrepen zijn ook de richtafstanden ten aanzien van geur. Daarom vormt dit aspect geen belemmering voor het plan.

4.7 Bodem

 

4.7.1 Wettelijke en beleidskaders

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, teneinde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

 

In de nota 'Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde' valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

4.7.2 Toetsing

In opdracht van de initiatiefnemer heeft Econsultancy een verkennend bodemonderzoek en verkennend onderzoek asbest in bodem uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek is als bilage 9 bij deze toelichting opgenomen.

 

Uit eerder milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is gebleken dat er sprake is van voormalige en/of huidige bodembelasting op de locatie, waardoor het vermoeden van bodemverontreiniging aanwezig is. Dit in verband met het historische gebruik van de onderzoekslocatie. Verwacht werd dat er verspreid over de locatie wisselende gehalten aan verontreinigende stoffen voorkomen. De verwachte verontreinigende stoffen voor deze situatie zijn metalen, PAK, minerale olie en asbest. Op basis van het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem is geconcludeerd, dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie voor een "verdachte locatie met diffuse bodembelasting en een heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming, niet lijnvormig" (VED-HE-NL).

 

Het doel van het verkennend bodemonderzoek in deze situatie is het bepalen van de aard van de heterogeen verdeelde verontreinigende stof op schaal van monsterneming. Tevens wordt vastgesteld of de vermoede verontreinigende stof de achtergrondwaarde, de interventiewaarde voor asbest of het geldend achtergrondgehalte overschrijdt.

 

Uit het verkennend bodemonderzoek volgt dat de vooraf gestelde hypothese dat deze deellocatie als “heterogeen verdacht” dient te worden beschouwd, voor deze situatie wordt aanvaard: er is zijn (sterke) verontreinigingen met lood, zink, PAK en asbest aangetoond.

 

Omdat deze verontreinigingen mogelijk tot milieuhygiënische belemmeringen voor de het plan leiden, is nader bodemonderzoek nodig naar de aard en omvang van de geconstateerde sterke grond- en grondwaterverontreinigingen ter plaatse van boring/gat A05 (PAK), boring/A11 (lood), boring/gat A16 (zink en PAK) en peilbuis A02 (nikkel). Ook is een nader onderzoek asbest in bodem nodig naar de aard en omvang van de geconstateerde verontreinigingen met asbest, ter plaatse van boringen/gat A15 en A17. Daarbij wordt geadviseerd om de aangetroffen asbesthoudende (plaat)materialen op het maaiveld door een erkend bedrijf te laten verwijderen en af te voeren.

4.7.3 Conclusie

Na sloop van de bestaande panden zal aanvullend bodemonderzoek plaatsvinden om exact vast te stellen wat de omvang en ernst van de verontreiniging is. Dit is geborgd middels een voorwaardelijke verplichting in de regels.

4.8 Natuur en ecologie

 

4.8.1 Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet Natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

 

Het hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

 

Het hoofdstuk "Soorten" heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

 

 

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

 

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

 

Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov; zie paragraaf 2.2.2). Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee, tenzij-benadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

4.8.2 Natuurtoets

De Wet natuurbescherming (Wnb) verplicht vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen geen aanwezige beschermde plant- of diersoorten en groei- of verblijfplaatsen aantasten. In opdracht van de initiatiefnemer heeft NatuurInclusief een natuurtoets uitgevoerd. Op 11 februari 2021 heeft het veldbezoek plaatsgevonden. Het rapport van de natuurtoets is als bijlage 10 bij deze toelichting opgenomen.

 

Natura 2000-gebieden / Natuurnetwerk Brabant

Het plangebied ligt op circa 4,5 kilometer van een deel van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Kampina & Oisterwijkse Vennen. Het ligt op circa 2 kilometer afstand tot het dichtstbijzijnde gebied dat behoort tot het Natuurnetwerk Brabant. Uit de natuurtoets volgt dat de effecten op beschermde natuurgebieden zoals NatuurNetwerk Nederland en Natura-2000 op de volgende punten kunnen worden uitgesloten:

  1. verstoring door geluid;

  2. optische verstoring

  3. verstoring door licht

  4. oppervlakteverlies

  5. versnippering

  6. verstoring door trilling

  7. verstoring door mechanische effecten.

 

Omdat significant negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie op de omliggende Natura 2000-gebieden niet kunnen worden uitgesloten, zijn stikstofdepositieberekeningen uitgevoerd, zowel voor de aanleg- als voor de gebruiksfase. De stikstofberekeningen zijn als bijlage 11 (aanlegfase) en bijlage 12 (gebruiksfase) bij deze toelichting opgenomen. In bijlage 13 worden in een notitie het onderzoek en de resultaten ervan nader toegelicht.

 

Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden als gevolg van zowel de aanleg- als de gebruiksfase is gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten.

 

Soortenbescherming

De natuurtoets heeft tot de volgende conclusies geleid ten aanzien van (de aanwezigheid van) beschermde plant- en diersoorten:

 

Vanwege de mogelijke aanwezigheid van zomer-, kraam- of paarverblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen is in beginsel nader ecologisch onderzoek nodig. Op het plangebied is echter het 'Soortenmanagementplan (SMP)' van de gemeente Tilburg van toepassing: er kan gebruik gemaakt worden van de gebiedsontheffing voor huismus, gierzwaluw en vleermuizen. In dit plan wordt voor de sloop van de aanwezige bebouwing gebruik gemaakt van deze gebiedsontheffing. Om te voldoen aan de ontheffingseisen zal men maatregelen in acht nemen. Deze maatregelen zijn enerzijds gericht op zorgvuldig werken en anderzijds op het creëren van vervangende verblijfplaatsen:

  1. 5 kleine kraamverblijfplaatsen (pre-/post-zogend).

  2. kleine zomerverblijfplaatsen, paarplaatsen, milde winterslaapplaatsen.

 

4.8.3 Conclusie

Met inachtneming van de maatregelen uit het SoortenManagementPlan van de gemeente Tilburg, zijn de omgevingsaspecten natuur en ecologie geen belemmering voor het plan. De te behalen score voor Natuur inclusief bouwen wordt in overleg met de gemeente bepaald. Dit wordt vervolgens nader uitgewerkt bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor bouwen.

 

4.9 Windhinder en bezonning

 

4.9.1 Windhinder

Op basis van artikel 3.1. Wro dient in het kader van de zorg voor een goede ruimtelijke ordening bij het opstellen van ruimtelijke plannen windhinder of windgevaar te worden meegenomen in de afwegingen, indien aard of omvang van de bebouwing en van de omgeving hiertoe aanleiding geeft.

 

Daarnaast dient conform 'Handreiking Hoogbouw 2017' op projectniveau een hoogbouwinitiatief (gebouwen hoger dan 15 meter) getoetst te worden aan de lokale effecten, waaronder windhinder.

 

Voor windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving bestaat een landelijk privaatrechtelijke norm (NEN 8100:2006). In deze norm worden vooral de toepassingscriteria beschreven. Zo is in de norm beschreven wanneer onderzoek naar wind bij bouwwerken nodig is, hoe het onderzoek moet worden uitgevoerd, aan welke eisen moet worden getoetst en hoe rapportage moet plaatsvinden.

 

Als een bestemmingsplan bebouwing met een bouwhoogte van 30 meter of hoger mogelijk maakt, moet onderzoek plaatsvinden naar de windhinder. Bij beschut gelegen gebouwen met een hoogte tussen de 15 tot 30 m mag beoordeeld worden of windonderzoek benodigd is.

 

Voorliggend planvoornemen maakt, voor twee gebouwdelen van geringe omvang, maximaal 5 bouwlagen (maximum 16 meter) mogelijk. Het grootste deel van het plan is 3 of 4 bouwlagen hoog. Van echte hoogbouw is in dit plan dan ook geen sprake.

 

De snelheid van de wind die een plangebied inkomt, is afhankelijk van de afremming of versnelling die bovenwinds door grote waters, terreinhoogteverschillen, begroeiing, gebouwen en obstakels ontstaat. De aard van het aardoppervlak die de afremming of versnelling van de wind veroorzaakt, wordt ruwheid genoemd. Hoe groter de ruwheid, hoe meer afremming.

 

Het plangebied bevindt zich in sterk stedelijk gebied. Rondom het plangebied bestaan de obstakels voornamelijk uit rijtjeshuizen en lage woongebouwen. Het gebied rondom het plangebied is dus behoorlijk ruw; de wind zal dus vanuit alle richtingen behoorlijk afgeremd zijn voordat hij in het plangebied komt.

 

Het lokale windklimaat wordt in belangrijke mate bepaald door de overheersende zuidwestelijke windrichting.

 

In de bestaande situatie zal wind vanuit het zuidwesten aan komen stromen over de laagbouw ten zuidwesten van het plangebied. Aangezien de hoogte van de bestaande bebouwing op het perceel gelijkaardig of lager is dan de omliggende bebouwing, zal de wind hier grotendeels overheen stromen zonder obstructies tegen te komen. Daarentegen kan de wind op deze manier relatief eenvoudig de private buitenruimten ten noorden en oosten van omliggende perceel bereiken.

 

In de nieuwe situatie is de bouwhoogte aan de Stedekestraat niet significant anders dan de bestaande bebouwing. Dit zal op de Stedekestraat dan ook niet tot een significante wijziging van het windklimaat leiden.

 

De bebouwing aan de achterzijde leidt tot een toename van het bouwvolume en de bouwhoogte. Hier mag verwacht worden dat wind vanuit het zuidwesten tegen de hogere gevel van de appartementengebouwen komt en hier naar beneden wordt geleid.

 

Door de strapsgewijze opbouw die hier aanwezig is en de 'winkelhaak-structuur', zal de wind veelal niet direct op voetgangersniveau komen. Een kleine toename van wind in het binnengebied wordt verwacht, maar dit zal naar verwachting niet leiden tot een onacceptabel windklimaat met hinder of gevaar.

 

Voor de private buitenruimten ten noorden en oosten van het plangebied zal de wind in vergelijking met de bestaande situatie meer obstructies tegenkomen. Hierdoor kan de wind op deze manier relatief minder eenvoudig de aangrenzende percelen bereiken. Aannemelijk is dat het toekomstige windklimaat zal hier niet slechter zal worden.

 

Gezien de maximale bouwhoogtes, de ligging in beschut gebied en de trapsgewijze uitvoering van de gebouwen wordt er in de directe omgeving geen windgevaar danwel onaanvaardbare windhinder verwacht ten gevolgen van de geplande nieuwbouw.

4.9.2 Bezonning

Voor het beoordelen van de effecten van beschaduwing is geen wet- en regelgeving in Nederland. Volgens TNO dient er in de periode van 19 februari tot 21 oktober op zijn minst 2 uur zon verkregen (niet aansluitend vereist) te worden in de woonkamer van naburige bebouwing en openbare ruimte, uitgaande van een zonhoogte van 10 graden op een hoogte van 75 cm vanaf het maaiveld en/of een verdiepingsvloer (lichte TNO norm of Haagse norm). Een strengere norm betreft drie uur zon per dag (niet aansluitend vereist) in de periode van 21 januari tot en met 22 november (strenge TNO norm).

 

De gemeente Tilburg hanteert de Haagse Norm. Bezonningsdiagrammen geven inzicht in de bezonning van de gevels en (extra) schaduw op de omgeving. De architect heeft voor de beoogde ontwikkeling een bezonningsstudie uitgevoerd (zie bijlage 14).

 

Op basis van deze bezonningsstudie kan geconcludeerd worden dat de Stedekestraat 53, 55, 57 en Le Sage ten Broekstraat 25, 27, 29, 33, 37, 41 potentieel meer schaduw ervaren in de nieuwe situatie dan voorheen. Tussen 19 februari en 21 oktober staat er meer dan 2 uur per dag zon op de voor-/achtergevel van deze woningen en daarmee wordt er voldaan aan de Haagse norm. Overige woningen in de omgeving ondervinden beperkter hinder van de nieuwbouw en voldoen daarmee aan de norm.

 

 

 

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

 

5.1 Bestaand watersysteem

Het plangebied ligt in het stroomgebied van waterschap De Dommel. Dit waterschap is de beheerder van zowel de kwaliteit als de kwantiteit van het grond- en oppervlaktewater in de omgeving. De planlocatie is in de huidige situatie deels verhard. In de rondom de planlocatie gelegen wegen is een gemengd rioolstelsel gelegen

5.2 Beleidskader

Regionaal Water en Bodem programma (RWP) 2022-2027

Het Regionaal Water en Bodem Programma (RWP) 2022-2027 is de opvolger voor alle water gerelateerde aspecten van het Provinciaal Milieu- en Waterplan. Hierin komen de provinciale doelstellingen, ambities en aanpak rond water en bodem samen voor de periode 2022 - 2027. Het RWP stelt doelen voor 2027, op weg naar de ambitie van 2050. Het RWP bevat de ambitie, opgaven, doelen en de aanpak, inclusief de zeven leidende principes bij het tot stand komen van een klimaatbestendig en veerkrachtig water- en bodemsysteem.

 

Het RWP is gebaseerd op zeven handelingsprincipes. De eerste zes hebben betrekking op het komen tot een klimaatbestendig en robuust watersysteem. Deze principes zijn ontleend aan de Visie Klimaatadaptatie. De principes zijn als volgt geformuleerd:

 

Waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP5)

Het waterschap De Dommel is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente Tilburg op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer - waaronder grondwater - heeft daarbij twee doelen, zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit.

 

Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het Waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP5) ‘Water als basis voor een toekomstbestendige leefomgeving’. In het Waterbeheerprogramma staat hoe het waterschap haar taken in die periode uitvoert. Het waterschap bepaalt hiermee de koers voor de komende zes jaar.

 

Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 start het waterschap met de ‘watertransitie’, op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Uiterlijk in 2050 dient de waterhuishouding in het hele beheergebied toekomstbestendig te zijn. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans is met de omgeving, zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en van de beekdalen tot en met de hoge zandruggen.

 

Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water. Het waterschap hanteert daarbij drie principes die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie:

 

Programma Water en Riolering 2020-2023

Sinds 1 januari 2008 heeft de gemeente Tilburg een aantal extra zorgplichten naast de zorgplicht voor de inzameling en het transport van het stedelijk afvalwater, namelijk een hemel- en grondwaterzorgplicht. Deze zorgplicht is verankerd in de Waterwet en verplicht gemeenten te benoemen hoe om wordt gegaan met afval-, hemel- en grondwater binnen het gemeentelijk grondgebied. Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Programma Water en Riolering 2020-2023 'Op weg naar een waterrobuust en klimaatbestendig Tilburg' (PWR).

 

Het PWR laat zien dat de gemeente Tilburg terug- en vooruitkijkt en verder bouwt aan een robuust en flexibel systeem. Het PWR, voorheen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), is een goed planinstrument om mee te kunnen bewegen met de trends en ontwikkelingen. Zo speelt het planinstrument meer in op ontwikkelingen als extreme neerslag door klimaatverandering, een veranderde verhouding tussen overheid en bewoners en verandering in wetgeving.

 

Vanuit haar wettelijke watertaken is de gemeente Tilburg verantwoordelijk voor de kwaliteit van de openbare ruimte en het woon- en leefmilieu. De voorzieningen voor stedelijk afvalwater, regen- en grondwater dragen bij aan de bescherming van de volksgezondheid, droge voeten en schoon water en een schone (water)bodem. Voor de komende planperiode vertaalt de gemeente Tilburg de lange termijn visie en bijbehorende lange termijn doelstellingen door naar de volgende doelstellingen:

  1. doelmatige inzameling en transport van stedelijk afvalwater;

  2. voorkomen van ongewenste emissies/gezondheidsrisico's en beperken overlast voor de omgeving;

  3. bijdragen aan een duurzame verwerking van afvalwater;

  1. doelmatige inzameling en verwerking van hemelwater;

  2. beperken van het risico op wateroverlast;

  3. beperken van de milieubelasting op bodem en oppervlaktewater;

  4. bijdragen aan klimaatadaptatie;

  1. voorkomen van structurele grondwateroverlast en -onderlast, afgestemd op de functie van het gebied of object;

  2. bijdragen aan gebiedsgericht grondwaterbeheer;

  3. bijdragen aan klimaatadaptatie;

  1. bijdragen aan de bescherming van drinkwatervoorzieningen;

  1. borgen berging- en ontwateringsfunctie van het stedelijk oppervlaktewater;

  2. bijdragen aan het verhogen van de waterbeleving van stadswateren;

  3. bijdragen aan klimaatadaptatie.

 

5.3 Duurzaam watersysteem

In het verleden hebben de gemeente Tilburg en het waterschap De Dommel strategieën opgesteld om meer duurzaam om te gaan met afval- en hemelwater. Twee belangrijke begrippen zijn hydrologisch neutrale ontwikkeling en hydrologisch positieve ontwikkeling. Met hydrologisch neutrale ontwikkeling wordt bedoeld dat de ontwikkeling geen negatief effect heeft op de omgeving. Hydrologisch positieve ontwikkeling houdt in dat de ontwikkeling geen negatief effect heeft op de omgeving en een ontwikkeling bovendien eventueel bestaande negatieve effecten vermindert. Dit kan worden gedaan door het vasthouden van hemelwater op groene daken, bovengrondse voorzieningen aan te leggen of bergings-/infiltratievoorzieningen aan te leggen in de bodem. De strategieën zijn inmiddels gemeengoed geworden en worden beschouwd als gidsprincipes voor de komende jaren:

  1. vasthouden: doorlatende goten, groene daken, infiltratie in terreinverlagingen in groen, etc.

  2. bergen: overtollig hemelwater eerst bergen in het stedelijk watersysteem;

  3. afvoeren: het overtollige hemelwater pas naar het regionale watersysteem afvoeren bij volledige benutting van de berging;

 

Om het water- en rioleringssysteem toekomstbestendig te kunnen inrichten introduceert de gemeente Tilburg een hemelwateropgave voor vervanging van verhard oppervlak en hanteert zij nieuwe ondergrenzen bij toename van het verhard oppervlak. De regenwateropgave verplicht tot het aanbrengen van hemelwaterberging en is in lijn met de wateropgave die het waterschap oplegt. Op dit moment is dat 60 mm per m². De opgave is voor de gebieden Blaak en Reeshof kleiner omdat deze gebieden, vanwege de ruim opgezette waterstructuur, al klimaatbestendig zijn ingericht. De opgave van 10 mm per m² heeft als doel om het water van de kleine buien af te vangen en toe te voegen aan de grondwatervoorraad. Met het grondwatermeetnet houdt de gemeente Tilburg een vinger aan de pols en treft zij indien nodig verbetermaatregelen om de grondwaterstand te reguleren.

 

De gemeente Tilburg hanteert de onderstaande regels omtrent de regenwateropgave bij ontwikkelingen kleiner dan 50 m², tussen 50 m² en 150 m² en groter dan 150 m².

 

 

vervanging van verhard oppervlak

toename van verhard oppervlak

Blaak en Reeshof

10 mm

60 mm

overige gebieden

60 mm

60 mm

tabel 5.1: regenwateropgave bij vervanging / toename van verhard oppervlak in de gemeente Tilburg

5.4 Watertoets

In opdracht van de initiatiefnemers is door Econsultancy een watertoets uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek is als bijlage 14 bij deze toelichting opgenomen.

 

Bodem

Volgens het Actueel Hoogtebestand van Nederland bevindt het maaiveld van de planlocatie zich in het noorden (percelen 8378 en 8379) op een hoogte van circa 13,80 m +NAP. De meest zuidelijk gelegen percelen zijn lager gelegen en liggen op een hoogte van circa 13,30 m +NAP op de percelen 7978, 19333 en 21021 en 13,20 m +NAP op perceel 18143. De Stedekestraat ligt op een hoogte van circa 13,60 m +NAP.

 

Uit het verkennend bodemonderzoek dat als bijlage 9 bij deze toelichting is opgenomen blijkt de bodem tot 1,0 en 2,0 m -mv voornamelijk te bestaan uit zwak humeus, matig siltig, zeer fijn zand. De ondergrond bestaat uit matig tot sterk siltig, zeer fijn zand. Bij de diepste boring (A02) is tussen 2,0 en 3,0 m -mv een sterk zandige leemlaag aangetroffen. De leemlaag is bij boring A20 ook tussen 0,7 en 1,2 m -mv waargenomen. Tussen 1,5 en 2,0 m -mv is de bodem bovendien zwak tot matig gleyhoudend.

 

Grondwater

Op basis van de gegevens van grondwaterpeilputten alsmede de grondwaterstromingsrichting is voor de planlocatie ingeschat dat de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) is gelegen op circa 11,90 m +NAP. Hiermee zou de GHG zijn gelegen tussen de 1,2 m -mv in het zuiden van de planlocatie en 1,9 m -mv in het noorden van de planlocatie. De planlocatie ligt niet in een grondwaterbeschermings-, grondwaterwin-, attentiegebied of boringsvrijezone.

 

Met een gemiddelde maaiveldhoogte van circa 13,20 m +NAP tot 13,80 m +NAP en met een GHG van 11,90 m +NAP is de ontwatering ten aanzien van huidige maaiveldniveau reeds voldoende. Om instroming van regenwater vanuit de omgeving in panden te voorkomen wordt geadviseerd om de toekomstige bouwpeilen circa 20 cm hoger aan te leggen dan het naastgelegen wegpeil.

 

Oppervlaktewateren

Op basis van de leggerkaart van waterschap De Dommel is in de directe omgeving van de planlocatie geen oppervlaktewater gelegen.

 

Vuilwater

Bij nieuwbouw moeten hemelwater en afvalwater gescheiden aangeleverd worden. In de toekomstige situatie zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) gescheiden van het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) worden ingezameld en binnen de planlocatie worden verwerkt (zie hierna).

 

Als gevolg van de ontwikkeling zal het aanbod van vuilwater mogelijkerwijs wijzigen. Het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) zal in de toekomstige situatie worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel in de Stedekestraat. De mogelijkheden en wijze van aansluiting worden in overleg met de gemeente besproken.

 

Waterbergingsopgave

Gemeente Tilburg stelt zowel voor vervanging van verhard oppervlak als ook bij toename van het verhard oppervlak een compensatieplicht van 60 mm per m². Figuren 5.1 en 5.2 tonen het te vervangen verhard oppervlak en de toename van het verhard oppervlak. Als gevolg van de planontwikkeling neemt het verhard oppervlak af met 663 m². Daarnaast is sprake van vervanging van verhard oppervlak van meer dan 50 m². Omdat de bestrating halfopen mag in afstemming met de gemeente dit oppervlak als onverhard worden beschouwd. Dit oppervlak behoeft derhalve niet meegenomen te worden in de bergingsopgave. Dit betekent dat op basis van het toekomstig verhard oppervlak een compenserende berging benodigd is van circa 97 m³ (1.612 m² x 60 mm / 1.000).

 

 [image]

figuur 5.1: verdeling oppervlakten huidige situatie (bron: Econsultancy)

 

 [image]

figuur 5.2: verdeling oppervlakten toekomstige situatie (bron: Econsultancy)

 

Voor deze waterbergingsopgave is een ontwerp uitgewerkt waarbij het hemelwater wordt geborgen binnen de planlocatie op maaiveld. Gelet op de openbare ruimte rondom de bebouwingsblokken heeft initiatiefnemer de ambitie om het hemelwater oppervlakkig te bergen in de vorm van bijvoorbeeld wadi's. Daarnaast is sprake van waterretentie op de daken van de bebouwing. Met name omdat dit ten goede komt aan klimaatadaptatie, hittestress en biodiversiteit.

 

In bijlage 14 is de benodigde compensatie opgenomen. Vanuit het initiatief wordt voorzien in een retentiedak-systeem intensief WRB85i. Een groenblauw dak heeft een drainagelaag voorzien van extra bergingscapaciteit. Dergelijke type daken kunnen worden uitgevoerd met een statische afvoerregeling of een dynamische afvoerregeling. In beide situaties wordt meer regenwater geborgen en minder snel wordt afgevoerd. In het systeem is een berging beschikbaar van ca. 115 m3.

 

 [image]

figuur 5.3 Principe waterberging

 

In figuur 5.3 is het principe van de waterberging weergegeven. Hierbij vindt de waterberging volledig plaats in de openbare ruimte en op de daken van de bebouwing. Op de daken wordt een retentiedak gerealiseerd met een bergingscapaciteit van 114,6 m3. De centrale wadi heeft een bergingscapaciteit van 52,55 m3. In de groenstroken naast de bebouwing is daarnaast ruimte voor 111m3 aan wadi's.

 

Hieruit volgt dat waterbergingsopgave als gevolg van dit plan uitvoerbaar is. Voor de borging van voldoende waterbergingscapaciteit is de regels van dit plan een voorwaardelijke verplichting opgenomen in 3.2.6):

  1. Het bouwen van bouwwerken op de voor 'Wonen - Lint' aangewezen gronden is uitsluitend toegestaan indien voorzien wordt in de aanleg van een waterberging van ten minste 60 liter per vierkante meter verhard oppervlak (60 mm).

  2. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen voor het binnenplans afwijken van het gestelde onder a indien realisatie van de waterberging redelijkerwijs niet mogelijk is.

 

Hoofdstuk 6 Opzet planregels

 

6.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

6.2 Standaard plansystematiek

In dit plan is specifiek aangesloten bij de plansystematiek die de gemeente Tilburg hanteert in bebouwingslinten, in het bijzonder bij de bestemming 'Wonen - Lint'. Deze bestemming geldt in bestemmingsplan Theresia-Loven-Besterd 2016 ook in de (woon)omgeving van het plangebied. Omdat de bebouwingsstructuur afwijkt van die van een bebouwingslint - er is sprake van gestapelde woningen op een binnenterrein - is de bestemming Wonen - Lint daarop wel verbijzonderd. Zo wordt in de bestemming Wonen - Lint in dit plan niet onderscheiden tussen bouwvlak en erf: de erfbebouwing buiten de hoofdgebouwen is alleen mogelijk binnen het ruime bouwvlak.

6.3 Bestemmingen en aanduidingen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met regels en is voorzien van een toelichting. De verbeelding en regels zijn juridisch bindend. De toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de verbeelding en de regels.

 

De regels zijn als volgt ingedeeld:

 

Artikel 3 Wonen - Lint

In de bestemming Wonen - Lint zijn in beginsel alleen grondgebonden woningen toegestaan. Omdat in dit plan echter sprake is van gestapelde woningen op een binnenterrein (van bebouwingslinten) is het bouwvlak nader aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding 1' en zijn op grond van die aanduiding wel gestapelde woningen toegestaan. Er mogen binnen het bouwvlak maximaal 72 woningen worden gebouwd. Het maximale bebouwingspercentage voor hoofdgebouwen binnen het bouwvlak bedraagt 55%, de maximale gevellengte voor een hoofdgebouw 42 meter en de maximale bouwhoogte 14 meter aan de noordkant en 10 meter aan de zuidkant. Met deze bouwregels is de realisatie van de appartementen in meerdere hoofdgebouwen geborgd tot een bouwhoogte zoals in het stedenbouwkundig plan is voorzien. Buiten deze hoofdgebouwen is er binnen het bouwvlak ruimte voor erfbebouwing conform de erfbebouwingsmogelijkheden in de omgeving.

 

Aan de kant van de Stedekestraat is het pand Stedekestraat 48 ook bestemd als Wonen - Lint. In dit pand zijn maximaal twee woningen toegestaan en daarnaast kantoren, en werkateliers en productiegebonden detailhandel behorende bij werkateliers. Aan de achterzijde is een staalconstructie toegestaan tot een bouwhoogte van 7 meter (specifieke bouwaanduiding - 2). Aangrenzend aan het pand Stedekestraat 48 staat een cultuurhistorisch waardevolle muur die moet worden behouden (specifieke bouwaanduiding - 3).

 

Artikel 4 Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)

Deze (dubbel)bestemming is gericht op bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden. Uit dit oogpunt is binnen het plangebied voor bouw- en aanlegwerkzaamheden groter dan 50 m² en dieper dan 60 cm een omgevingsvergunning nodig die kan worden verleend onder voorwaarden, zoals het verrichten van (nader) archeologisch onderzoek (zie paragraaf 3.3.2).

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan.

 

Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer.

 

Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog en vooroverleg

 

8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Theresia-Loven-Besterd 2016, 11e herziening (Stedekestraat 48) op 15 april 2022 gepubliceerd in het (digitale) gemeenteblad van Tilburg.

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is voor onderhavige ontwikkeling geen overleg met de provincie noodzakelijk. Wel is het (concept-)ontwerpbestemmingsplan toegezonden met het waterschap De Dommel.

8.3 Omgevingsdialoog

Ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog starten de initaitiefnemers van dit plan een omgevingsdialoog. De resultaten van de omgevingsdialoog worden in deze paragraaf opgenomen.

De omgevingsdialoog met omwonenden en belangstellende heeft plaatsgevonden op 22 juni 2023. Het verslag van deze bijeekomst is als bijlage 16 toegevoegd.

 

De bewoners kregen tijdens deze avond de gelegenheid om aan diverse thematafels in gesprek te gaan. De reacties waren gericht op de volgende onderwerpen: Parkeerdruk, Verkeersdruk, Zonlicht/Zichtlijnen, Privacy, Groen, Achterontsluiting huidige woningen en Waardevermindering woning.

 

Daarnaast zullen er tijdens het ruimtelijk- en vergunningsproces nog meerdere omgevingsdialogen plaatsvinden.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegd.