direct naar inhoud van Regels

Buitengebied Zuidwest, 6e herziening (Gilzerbaan 200)

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0855.BSP2022002-e001
Plantype: bestemmingsplan

Toelichting

 

Hoofdstuk 1 Plan en plangebied

 

1.1 Aanleiding tot planontwikkeling

Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de locatie Gilzerbaan 200. Het verzoek ziet op de herinrichting van de verschillende functies op het perceel. Op het perceel ligt nu aan de voorzijde een woonbestemming en op de achterzijde de bestemming 'bos' met nadere aanduiding caravanstalling. De idee is dat de bestemmingen op het perceel in lijn worden gebracht met de functies die op het perceel gelden volgens de Interim omgevingsverordening van de provincie. Een deel van de voorzijde van het perceel is nu aangewezen als Natuur Netwerk Brabant, maar heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemming Wonen. Door de wisseling van functies wordt recht gedaan aan de verdere ontwikkeling van het Natuur Netwerk Brabant. De aanduiding 'caravanstalling' komt te vervallen. De bouwmogelijkheden binnen de woonbestemming worden in lijn gebracht met de huidige plansystematiek, wat betekent dat een woning een inhoud mag hebben van 1.000 m³. Bij de woning mag 250 m² aan bijgebouwen worden gerealiseerd. Er wordt daarnaast ruimte geboden voor het realiseren van een paardenstal t.b.v. recreatief medegebruik (120 m²).

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Het plangebied

Het plangebied omvat het perceel Gilzerbaan 200 en ligt ten zuiden van de Gilzerbaan en ten westen van De Blaak. Het perceel ligt in het zuidwesten van de gemeente.

 

 [image]

 

1.3 Voorgaande plannen

Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied ZuidWest', vastgesteld op 26 februari 2010, onherroepelijk geworden op 2 februari 2012.

 

Onderstaand zijn twee afbeeldingen opgenomen waaruit duidelijk wordt wat de bestemmingen voor het perceel op basis van dit bestemmingsplan zijn.

[image] 

[image] 

[image] 

[image] 

 

 

 

 

1.4 Ruimtelijke structuur

Het plangebied betreft een perceel in het buitengebied van Tilburg op korte afstand tot de rand van woonwijk De Blaak. Het buitengebied bestaat uit bos- en natuurgebied met wandel- en fietsmogelijkheden en enkele sportvoorzieningen. Ten zuiden van de Gilzerbaan komt een aantal woonkavels met landgoedkenmerken voor.

 

 [image]

 

Ten westen van het perceel liggen een aantal bestaande woonkavels. Een groot deel van het perceel Gilzerbaan 200 bestaat uit bos met aan de achterzijde een open ruimte. Het perceel wordt ontsloten via een (gedeelde) onverharde weg op de Gilzerbaan.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader

 

2.1 Rijk

 

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.

 

De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen we staan, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes we maken en welke richting we meegeven aan decentrale keuzes. Die keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen. Met de Nationale Omgevingsvisie geeft het Rijk een langetermijnvisie om de grote opgaven aan te pakken. Om samen ons land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden.

 

De NOVI is tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten, waterschappen, maatschappelijke partijen en burgers.

 

Hoe werkt de NOVI?

Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:

 

Belangrijkste keuzes in de NOVI

 

Uitvoering van de NOVI

Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe het Rijk samen met medeoverheden en de samenleving uitvoering geeft aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. Het Rijk werkt de NOVI uit in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma’s, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling en werkt gebiedsgericht met Omgevingsagenda’s en NOVI-gebieden.

 

De NOVI heeft verder geen effect op dit plan.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking

getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch

wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is

op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de

inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van

de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op

doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels

opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en

deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan

bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

 

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de

gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een

bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

 

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing

zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe

ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet

een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een

of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.

Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde

projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.

Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden.

Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van

de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro

vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.

In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de

bij het Barro behorende kaarten.

 

De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen.

Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van

strijdigheid met nationale belangen.

2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.

 

Met dit bestemmingsplan wordt geen nieuwe woning toegevoegd. Er is alleen sprake van verruiming van de bouwmogelijkheden op het perceel. Uit de jurisprudentie blijkt dat voor kleinschalige ontwikkelingen de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. In de overzichtsuitspraak ladder voor duurzame verstedelijking van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724 ) is aangegeven dat een bestemmingsplan dat voorziet in niet meer dan 11 woningen in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt.

2.2 Provincie

 

2.2.1 Brabantse omgevingsvisie

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

 

De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:

  1. De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.

  2. Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.

  3. Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.

  4. Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken?

  5. Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.

 

Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld en wordt hierna besproken. Deze interim omgevingsverordening is relatief beleidsarm.

 

Elk van de vijf hoofdopgaven van de Brabantse Omgevingsvisie zijn uitgewerkt in specifieke aandachtspunten. Voor de beoogde ontwikkeling kunnen de volgende aandachtspunten een rol spelen.

 

Geen van deze punten zijn op dit plan van toepassing.

2.2.2 Interim omgevingsverordening

De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.

 

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.

 

Op 15 april 2022 is de Interim omgevingsverordening gewijzigd vastgesteld.

 

Specifiek voor het plangebied geldt:

 

Op de onderstaande afbeeldingen is bovenstaande indeling te zien.

   

[image] 

[image] 

[image] 

[image] 

In artikel 3.9 van de van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant staat dat een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied moet bepalen dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.

 

In het derde lid staat opgenomen dat een verbetering van de landschappelijke kwaliteit mede de volgende aspecten kan omvatten:

  1. de op grond van deze verordening verplichte landschappelijke inpassing;

  2. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;

  3. het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;

  4. het wegnemen van verharding;

  5. het slopen van bebouwing;

  6. de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones;

  7. het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden.

 

Opgemerkt moet worden dat hier geen sprake is van toevoeging van een woning. Op het perceel is overeenkomstig het geldende bestemmingsplan één woning toegestaan. Wel is het zo dat de mogelijkheden voor de bouw van deze woning worden verruimd. Het geldende bestemmingsplan staat een woning met een inhoud van 600 m³ toe en na afwijking een inhoud van maximaal 750 m³. Binnen de gemeente bieden we in nieuwe bestemmingsplan voor woningen in het buitengebied de ruimte om door te groeien tot 1.000 m³. Deze ruimte gaan we hier ook bieden. Dit geldt ook voor wat betreft het aantal bijgebouwen op een perceel. We gaan dit gelijktrekken met wat in Tilburg geaccepteerd is. Voor het perceel aan de Gilzerbaan 200 betekent dit dat een maximum van 250 m² aan bijgebouwen is toegestaan.

 

Om de planologische ruimte te motiveren wordt aangesloten bij de Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant, actualisering 2015. Er is sprake van een verruiming van de woning tot 1.000 m³. Gelet op de werkafspraken valt deze verruiming niet onder de specifieke type ontwikkeling zoals beschreven onder de categorieen 1 en 2. Uit de werkafspraken volgt dat hierdoor sprake is van een categorie 3.

 

[image] 

 

Het gaat om ontwikkelingen waarbij de inspanning die verricht moet worden ten behoeve van kwaliteitsverbetering van het landschap relatief eenvoudig kwantitatief genormeerd kan worden, omdat het mogelijk is deze ontwikkeling te koppelen aan waardevermeerdering van de grond of van het object (“de bestemmingswinst”). Dit betreft veelal ontwikkelingen die een beduidende invloed hebben op de omgeving en waarbij vergroting van de geldende bouwmassa/-oppervlakte, vergroting van het geldende bestemmingsvlak en/of bestemmingswijziging aan de orde is. Het betreft uiteraard wel ontwikkelingen die verder passen binnen de kaders van de Verordening ruimte.

 

In het afsprakenkader staat ook opgenomen dat in sommige gevallen het nodig kan zijn dat - in overleg tussen gemeente en provincie - een maatwerkoplossing wordt gezocht voor het bepalen van de omvang van de vereiste kwaliteitsverbetering van het landschap. In het onderhavige geval is hier sprake van.

Van belang is verder dat het afgelopen jaar de provincie en de gemeenten samen een proces doorlopen om te komen tot nieuwe Brabantbrede uitgangsounten voor de toepassing van de regeling kwaliteitsverbetering landschap. Naar aanleiding van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro vraagt de provincie denieuwe, nog niet formeel vastgestelde uitgangspunten te hanteren. Onder de uitgangspunten staat onder andere:

"Navolgbaar en controleerbaar: Een landschappelijk inpassingsplan of ander landschapsplan heeft altijd een onderbouwing hoe vanuit een goede analyse van het landschap en de locatie gekomen is tot de voorgestelde maatregelen. De plannen voorzien in een concrete beschrijving van de in te zetten maatregelen. Dit biedt duidelijkheid en maakt toezicht en handhaving mogelijk. De realisatie en instandhouding van de plannen zijn goed geborgd (planologisch, juridisch en financieel) in het bestemmingsplan of andere planfiguur."

 

 

 

Er wordt het accent gelegd op een goede landschappelijke inpassing van het initiatief vanuit een goede analyse.

 

Analyse

Landschappelijke inpassing vereist maatwerk. Met de landschappelijke inrichting van het perceel wordt beoogd om beter aan te sluiten bij de begrenzing van het Natuur Netwerk Brabant (NNB), zoals vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening en het provinciaal Natuurbeheerplan. De delen van het plangebied die in het provinciaal Natuurbeheerplan met het beheertype “droog bos met productie” zijn aangeduid, zijn bestemd als “Bos” in het bestemmingsplan. In lijn daarmee is het achterste deel van het terrein (geen onderdeel van het NNB) ook bestemd als “Bos”. Hiermee ontstaat een aaneengesloten natuurzone tussen het paardenpension aan de zuidzijde en de woonkavels aan de Gilzerbaan. Deze natuurzone maakt onderdeel uit van het gebied Stadsbos013.

 

Binnen Stadsbos013 zet de gemeente in op het behoud en herstel van kwetsbare soorten, zoals amfibieën, vogels en insecten. Voor veel van de doelsoorten zijn juist ecologische gradiënten in het bos specifiek van belang: open-besloten, voedselarm-voedselrijk(er), droog-vochtig. Om deze reden is het niet wenselijk om het bosgebied 100% dicht te planten, en wordt ter plaatse van Gilzerbaan 200 een natuurlijke zonbeschenen poel aangelegd met daaromheen een kruidenrijk grasland/zoomvegetatie. Deze locatie zal daarmee leefgebied vormen voor amfibieën zoals de vinpootsalamander en wellicht ook boomkikker, dagvlinders zoals oranje zandoogje en kleine vuurvlinder, en tevens foerageergebied voor tal van dieren die het aangrenzende bos gebruiken als nest/verblijfplaats.  

 

Inpassingsplan

Initiatiefnemer heeft in samenspraak met een landschapsarchitect een plan opgesteld welke binnen de gemeente is gecontroleerd door de ecoloog. Op deze inpassing is akkoord gegeven. Van belang bij de kwalitatieve verbetering in deze is dat de in het huidige bestemmingsplan opgenomen aanduiding 'caravanstalling' komt te vervallen en dat op deze locatie een natuurlijke poel wordt aangelegd in combinatie met de inrichting van een kruidenrijk grasland. Hiermee vervalt een ongewenste functie binnen het Natuur Netwerk Brabant en bieden we ruimte voor verdere ontwikkeling van de natuurwaarden op het perceel. Het huidige bestemmingsplan staat de stalling van maximaal 100 caravans of daarmee gelijk te stellen zaken (campers, vouwwagens e.d.) toe op een deel van het perceel ter grootte van meer dan 5.000 m². Ter compensatie van het vervallen van deze functie staan we toe binnen de bestemming wonen op de voorzijde van het perceel een paardendstal te bouwen tot een oppervlakte van 120 m² welke voor hobbymatig gebruik is bestemd.

 

Op onderstaande afbeelding is de beoogde landschappelijke inpassing opgenomen. Hierop is tevens een invulling gegeven waar de beoogde bebouwing is voorzien. Kijkende naar het gehele perceel is de ruimtelijke impact op het totaal beperkt. In het bestemmingsplan zal een voorwaardelijke verplichting worden opgenomen dat de inpassing zoals vernoemd binnen een jaar na realisatie van de woning aangelegd moet worden en in stand moet blijven.[image]

 

 

  

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2.3 Gemeente

 

2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

 

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

 

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

 

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

 

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

 

De vier stedelijke knooppunten:

 

De drie stadsregionale parken zijn:

 

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

 

De drie stedelijke knooppunten zijn:

 

De twee ecologische verbindingszones:

 

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

 

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in

het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

 

Specifiek voor dit plan geeft de Omgevingsvisie verder geen nadere informatie.

Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders

 

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

3.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

 

3.2.1 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.

 

Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.

Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.

 

Indien er een nieuwe woning gebouwd zal worden zal deze aan redelijke eisen van welstand moeten voldoen.

3.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

 

3.3.1 Historische geografie

3.3.2 Archeologie

 

In 2014 is op enkele honderden meters ten oosten van het plangebied, ook een archeologisch bureau- en booronderzoek uitgevoerd. Daaruit bleek dat hoewel sprake was van enige bodemverstoring, de archeologische verwachting hoog is voor de perioden laat-paleolithicum /m Romeinse tijd, en laag voor de recentere perioden (L.C. Nijdam, 2014: Tilburg Gilzerbaan (Gemeente Tilburg). Een bureauonderzoek en verkennend booronderzoek, ArGeoBoor rapprt 1279).

 

Voor het plangebied Gilzerbaan 200 wordt daarom uitgegaan van een hoge verwachting op de aanwezigheid van archeologisch erfgoed vanaf het laat-paleolithicum tot de nieuwe tijd. Dit vormt reden om het gebied te voorzien van een dubbelbestemming Waarde Archeologie.

 

Mochten er in het gebied ontwikkelingen worden voorzien waarbij de ondergrond wordt geroerd, dan zal door middel van archeologisch onderzoek moeten worden vastgesteld of in het plangebied inderdaad sprake is van archeologisch erfgoed, en zo ja wat de waarde daarvan is. Op basis daarvan neemt gemeente Tilburg een besluit over de omgang hiermee. Onderzoeken dienen te worden uitgevoerd conform de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen

Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader.

3.3.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast. Gelet op de hoge archeologische verwachtingswaarde voor het perceel, is in het bestemmingsplan de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" opgenomen met daaraan gekoppeld de noodzaak om met behulp van nader onderzoek aan te tonen dat er geen aantasting van de van belang zijnde waarden plaastvindt.

3.4 Groen en speelruimte

 

3.4.1 Bomenbeleid Tilburg

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer

bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is

onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Ook zijn ze van belang voor biodiversiteit en klimaatadaptatie. Om er niet

te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld

en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden, is het noodzakelijk om belangrijke zaken

rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:

Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.

 

Bomenverordening

De Bomenverordening Tilburg 2021 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming

door middel van een velverbod met bijbehorende regels. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in een normaal en hoog beschermingsregime. Ook de compensatieverplichting maakt onderdeel uit van deze verordening.

 

Boomwaarde zoneringskaart 2017 (BWZ-kaart)

Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente

Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een klimaat- , eco-,hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.amet betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en

straatbeeld.

 

Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)

Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de

Bomenverordening Tilburg 2021. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.

 

Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)

In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming

(Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van

de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij

velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie

Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod

opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal

houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde

plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van

de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen

in de zogenaamde Buiten-zone (van de BWZ-kaart). Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van deBomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.

 

Maatregelen in bestemmingsplan

Dit gebied ligt buiten de bebouwde kom. Een groot deel van het perceel krijgt de bestemming Bos met een aanlegvergunning vereist voor het vellen van bomen. Voor de nieuwbouw hoeven geen bomen gekapt te worden en de bebouwing vindt plaats buiten de kroonprojectie van de bomen.

3.5 Verkeer en parkeren

 

3.5.1 Verkeer en parkeren

 

3.5.1.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg

De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.

 

De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.

 

Mobiliteitsagenda 013

De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.

3.5.1.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:

3.5.1.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'

In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.

Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.

 

Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.

 

Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.

 

Uitwerking in bestemmingsplan

Het plan ligt in het Zuidwesten van Tilburg. Het plan ligt buiten de bebouwde kom aan de Gilzerbaan.

De Gilzerbaan is een erftoegangsweg buiten de bebouwde kom type I, die een verbinding vormt tussen de gemeente Tilburg en de gemeente Gilze en Rijen. Langs de hoofdrijbaan ligt aan weerszijden een vrijliggend fietspad. De ontsluiting van particuliere terreinen gebeurt door middel van privé inritten rechtstreeks op de Gilzerbaan. Bouwplannen moeten voldoen aan de, op dat moment vastgestelde, parkeernormen. Het parkeren voor de woning vindt geheel op eigen terrein plaats.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

 

4.1 Inleiding

 

4.2 Milieueffectrapportage

 

4.2.1 Algemeen

Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een m.e.r. beoordeling opgesteld moet worden. voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

a. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;

b. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.

 

ad. a.

In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig.

Bij de vraag of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit mer, worden de concrete omstandigheden afgewogen, waarbij onder meer aspecten als de aard en omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen (zie o.a. uitspraak RvS ECLI:NL:RVS:2019:1879). Gelet hierop wordt de bouw van 1 woning niet aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Het gebruik van het perceel verandert door dit plan niet en daarmee hoeft dit plan niet aangemerkt te worden als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

 

ad b.

Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft

derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Regte Heide & Riels Laag op circa 3 km afstand van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.

 

Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling.

4.3 Milieuhinder bedrijven

Bij het beoordelen van (de binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

 

In de omgeving zijn geen bedrijven waarvan de richtafstanden over het plan liggen. Hiermee is voor de woning in beginsel sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

 

Geitenmoratorium

In juni 2017 heeft de Provincie een geitenmoratorium (voor geitenhouderijen met meer dan 50 geiten) opgenomen in de Verordening ruimte. Dit betekent dat geitenhouderijen hun dierenverblijven niet mogen uitbreiden en er geen nieuwe geitenhouderijen mogen worden opgericht. Aanleiding hiervoor was het RIVM-onderzoek "Veehouderij en gezondheid Omwonenden- aanvullende studies" (VGO2).

Uit dit onderzoek blijkt dat mensen die binnen 2 kilometer van een geitenhouderij wonen een verhoogde kans op longontsteking hebben. De oorzaak van dit verhoogde risico op longontsteking is niet bekend en wordt op dit moment in opdracht van het Rijk nader onderzocht door het RIVM.

 

De provinciale verordening regelt alleen de situatie gezien vanuit de positie van geitenboeren (voor hen geldt namelijk dat verbod). Echter, bij het opstellen van ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) moet ook aan de zgn. omgekeerde werking worden getoetst. Hiervoor heeft het college op d.d. 14 mei 2019 de beleidslijn geitenmoratorium in ruimtelijke plannen vastgesteld.

Dit houdt in dat:

 

De planlocatie ligt niet binnen 2 km van een geitenhouderij. Het geitenmoratorium is daarmee niet van toepassing.

4.4 Externe veiligheid

 

4.4.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden. De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

  1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);

  2. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;

  3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

4.4.2 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

 

In de bij dit plan gevoegde Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de Rijksweg A58 en de spoorlijn Tilburg - Breda. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage 1.

4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid

In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:

Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

4.4.4 Conclusie en restrisico

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de Rijksweg A58 en de spoorlijn Tilburg - Breda. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde bijlage Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico). De Brandweer Midden- en West-Brabant heeft aangegeven dat gebruik kan worden gemaakt van het standaardadvies. De relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.

 

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

 

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

4.5 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

4.5.1 Wegverkeerlawaai

Het vigerende bestemmingsplan kent de mogelijkheid om binnen het gehele bestemmingsvlak een woning te bouwen waarbij de aanwezigheid van het bestaande groen een beperking oplevert. In de beoogde plannen voor de locatie wordt de bestaande woning verbouwd en vergroot tot de maximale inhoud van 1.000 m³. De woning ligt binnen een weg zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de Wgh ("zones langs wegen"). Dit betreft de Gilzerbaan waar een snelheidsregiem geldt van maximaal 60 km/uur. Ingevolge de Wgh geldt voor een nieuwe woning een voorkeurgrenswaarde van 48 dB.

 

Met behulp van het gemeentelijk geluidmodel voor wegverkeerslawaai (Model dBvision, Wegverkeerslawaai, peiljaar 2030) is de optredende geluidbelasting t.g.v. de Gilzerbaan bekeken op de woning en getoetst aan de normen van de Wgh. Het blijkt dat de voorkeurgrenswaarde van 48 dB wordt gerespecteerd. Voor de woning is sprake van een goed woon- en leefklimaat en derhalve een goede ruimtelijke ordening.

4.5.2 Railverkeerlawaai

De locatie waar de bestaande woning staat ligt ver buiten het “aandachtsgebied” van 1200 meter zoals bedoeld in artikel 1.4a lid 1 van het Besluit geluidhinder van het spoortraject Tilburg-Breda. Dit betekent dat er geen aanleiding is om de geluidbelasting voor railverkeerslawaai te onderzoeken en te toetsen aan de normen van de Wet geluidhinder/Besluit geluidhinder.

4.5.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing. Het plangebied is niet gelegen binnen de 50 dB(A) contour van een gezoneerd bedrijventerrein respectievelijk de 50 dB(A) contour van het bedrijventerrein waarvoor een geluidbeheerplan is opgesteld.

4.5.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

4.6 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

 

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van 1 grondgebonden woning waardoor het plan kan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Daarnaast worden er geen luchtgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) gerealiseerd. Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

4.7 Geur

 

4.7.1 Industriële geurhinder

Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden.

Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.

 

Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen te worden aangesloten.

 

Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.

 

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven welke industriële geur veroorzaken. Industriële geur is daarmee geen belemmering voor de planontwikkeling.

4.7.2 Agrarische geurhinder

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.

 

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven welke agrarische geur veroorzaken. Agrarische geur is daarmee geen belemmering voor de planontwikkeling.

4.8 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740, dat niet ouder is dan 5 jaar.

 

Voor de locatie Gilzerbaan 200 zijn bij de gemeente Tilburg geen gegevens en onderzoeken beschikbaar.

Uit onderzoeken uitgevoerd binnen een straal van 50-100m komt naar voren dat er in de grond en het grondwater licht verhoogde gehaltes van o.a. zware metalen zijn gemeten.

  

In diverse delen van Noord-Brabant worden verhoogde gehalten aan zware metalen gemeten zonder dat daarvoor een duidelijke bron en oorzaak is aan te wijzen. De oorzaak ligt in dit soort gevallen meestal in een combinatie van factoren, waarbij de aanwezigheid van kalkarme zandgronden, verschillende vormen van antropogene belasting, zoals het jarenlang gebruik van meststoffen, bodemverbeterende middelen en bestrijdingsmiddelen en zure depositie een rol spelen. In sommige gevallen betreft het van nature aanwezige componenten. Het voorkomen van deze verontreinigingen levert vaak een heel heterogeen beeld op. Hierdoor spreekt men van een lokaal verhoogde achtergrondconcentratie.

 

Conclusie

Gezien het bovenstaande is het noodzakelijk dat bij aanvragen om omgevingsvergunning een bodemonderzoek, conform de NEN 5740, wordt overlegd.

 

Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

4.9 Natuur en ecologie

 

4.9.1 Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

 

Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

 

Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

 

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

 

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

 

Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening provincie Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

4.9.2 Analyse plangebied

 

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Regte Heide & Riels Laag op 3,2 km afstand van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.

 

Natuurbescherming in Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

Het plangebied ligt deels binnen het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur), zoals begrensd op de kaarten van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. Voor de delen van het plangebied die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, worden beschermingsregels opgenomen in de bestemming ‘bos’. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 3.16 van de Interim Omgevingsverordening, zijn gezien de zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.

 

Soortenbescherming

Voor de geplande verbouwing van de woning hoeven geen bomen te worden gekapt. Het deel waar de vergroting van de woning is voorzien is onbegroeid. Wel staan op de plaats van de geplande nieuwbouw van de bijgebouwen een aantal gebouwtjes en bouwwerken. Uit inspectie door een ecoloog van de gemeente Tilburg is gebleken dat deze ongeschikt zijn voor beschermde gebouw bewonende diersoorten zoals vleermuizen en vogels.

 

Indien voor de nieuw te bouwen vrijstaande bijgebouwen en paardenstal bomen moeten worden gekapt is het noodzakelijk dat door middel van een onderzoeksrapport wordt aangetoond dat dit niet ten koste gaat van plaatsen waar vogels kunnen nesten.

 

In het plangebied zijn beplantingen aanwezig waar vogels in kunnen nestelen. Het gaat daarbij om vogelsoorten waarvan de nesten uitsluitend gedurende de broed- en nestperiode beschermd zijn. Vaste, jaarrond beschermde nesten zoals roofvogel- en roekennesten zijn niet aanwezig. Eventuele verstorende effecten op broedende vogels dienen te worden voorkomen door verstorende werkzaamheden uit te voeren buiten het broedseizoen. De periode van 15 maart tot 15 juli wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. De Wet Natuurbescherming kent echter geen standaardperiode voor het broedseizoen, het gaat erom of er een broedgeval is. De genoemde periode kan daarom slechts als vuistregel worden gehanteerd.

De aanwezigheid van andere strenger beschermde plant- en diersoorten is op basis van habitatvoorkeur en algemene verspreidingsgegevens (NDFF) met voldoende zekerheid uit te sluiten. Hooguit zijn in het gebied soorten te verwachten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen, zoals huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, mol, gewone pad, bruine kikker etc. Tenslotte is voor alle soorten de wettelijke zorgplicht voor flora en fauna van kracht. In het kader van de zorgplicht kunnen nadere eisen worden gesteld aan de planning en uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

 

Conclusie

De geplande ontwikkeling kan in overeenstemming met natuurwetgeving en natuurbeleid worden uitgevoerd. Wel kunnen in het kader van de zorgplicht nadere eisen worden gesteld aan de planning en uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

 

 

5.1 Beleidskader

Het Provinciale “Regionale Water en Bodem Programma” (RWP) 2022 – 2027 heeft als doel een klimaat adaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Rode draad is het herstel van de systeemwerking. Het water en bodemsysteem moet toegerust zijn op natte én droge tijden.

 

Waterschap De Dommel heeft zijn actuele waterbeleid opgenomen in het waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP5). In dit programma staat een watertransitie centraal die moet zorgen voor een toekomstbestendig watersysteem. De transitie heeft drie leidende principes: 1) elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt; 2) functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan; 3) wat schoon is moet schoon blijven.

 

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Programma Water en Riolering (PWR) 2020-2023. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het PWR is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.

5.2 Duurzaam watersysteem

Toekomstige situatie

De voorgenomen ontwikkeling maakt uitbreiding van de aanwezige bebouwing mogelijk. In totaal kan het verharde oppervlak toenemen met 500 m2.

 

Riolering

In de bestaande situatie wordt het afvalwater afgevoerd naar de drukriolering in de Gilzerbaan. Hier kan geen regenwater naar worden afgevoerd, de drukriolering is alleen bestemd voor huishoudelijk afvalwater.

 

Oppervlaktewater

In de directe omgeving van de planlocatie is geen oppervlaktewater aanwezig.

 

Regenwater

Regenwater moet worden opgevangen op de locatie. Volgens het Programma Water en Riolering van de gemeente Tilburg moet voor alle verharding een regenwaterberging van 60 mm worden aangelegd. Er moet voor worden gezorgd dat er ook bij grotere regenbuien geen schade ontstaat.

 

De locatie ligt in het grondwaterbeschermingsgebied dat rondom de drinkwaterwinning aan de Gilzerbaan ligt. Binnen dat gebied gelden regels die erop gericht zijn het grondwater te beschermen. Regels die in het gebied gelden zijn opgenomen in de IOV (Interim OmgevingsVerordening). Het beleid wordt uitgevoerd door de ODZOB (Omgevingsdienst Zuid Oost Brabant). Voor de ontwikkeling dient vroegtijdig contact opgenomen te worden met de ODZOB zodat zij kunnen adviseren over materiaalgebruik, regels voor regenwaterinfiltratie e.d. Naar verwachting is ook een vergunning nodig van de ODZOB.

 

Een goede optie voor het omgaan met het regenwater is het hergebruik van regenwater voor bijvoorbeeld toiletspoeling of beregening. Door regenwater te gebruiken in plaats van drinkwater wordt drinkwater bespaard. Gezien de grote dakoppervlakken en de extra regels rondom het laten infiltreren van het regenwater is deze locatie naar verwachting uitermate geschikt voor hergebruik van regenwater. Ook een groendak behoort tot de mogelijkheden.

5.3 Watertoets

De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is beperkt. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het PWR 2020-2023. Conform deze aanpak kan het watertoets-proces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.

 

Hoofdstuk 6 Opzet planregels

 

6.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

6.2 Hoofdstuk 1 van de regels: Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten.

6.3 Hoofdstuk 2 van de regels: Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod.  

 

In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen: "Bos", "Wonen-Buitengebied" en "Waarde - Archeologie" opgenomen.

 

Binnen de bestemming "Bos" mag niet gebouwd worden met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van natuuronderhoud.

 

De bestemming "Wonen- Buitengebied" kent uitsluitend een bestemmingsvlak dat daarmee tevens bouwvlak is . Op het perceel liggen twee bestemmingsvlakken welke met elkaar verbonden zijn. Dit betekent dat er sprake is van 1 bestemmingsvlak en er dus maar 1 woning mogelijk is.

 

De woning mag een goothoogte van max 6 meter en een bouwhoogte van 10 meter. De woning mag met aan-, uit- en aangebouwde bijgebouwen een maximale inhoud hebben van 1.000 m³. Gezien de grootte van het bestemmingsvlak mag 250 m² aan bijgebouwen gebouwd worden met aanvullend een paardenstal tot 120 m². Wat betreft deze paardenstal is op de verbeelding een aanduiding opgenomen waar binnen het bestemmingsvlak deze geplaatst moet worden. Tevens is er een verbod opgenomen voor het gebruik van verlichting die negatieve effecten heeft op het Natuur Netwerk Brabant.

Om te borgen dat de landschappelijke inpassing uitvoering krijgt, wordt er een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

 

De bestemming "Bos" kent een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

 

De dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" waarborgt ingrepen in de bodem. Met behulp van een onderzoek dient aangetoond te worden dat er geen aantasting plaatsvindt van de van belang zijnde waarden.

6.4 Hoofdstuk 3 van de regels: Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:

 

6.5 Hoofdstuk 4 van de regels: Overgangs- en slotregels

Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog en vooroverleg

 

8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 1 juli 2022 gepubliceerd in het gemeenteblad.

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de Provincie Noord-Brabant en het Waterschap Brabantse Delta gestuurd.

 

Bij brief van 25 juli 2022 heeft de provincie een reactie gestuurd. De reactie bestaat uit drie onderdelen, te weten:

  1. kwaliteitsverbetering lanschap;

  2. landschapsinpassingsplan;

  3. bijgebouwen.

 

Ad a

Het ontwerpbestemmingsplan is aangepast naar aanleiding van de vooroverlegreactie. Zie hiervoor paragraaf 2.2.2 onder Ruimtelijk Beleidskader.

 

Ad b

In paragraaf 2.2.2 is van de visie op het landshap en de ecologische behoefte binnen het Stadsbos013 beschreven waarom de landschappelijke invulling zoals opgenomen gewenst is. In de regels is het inpassingsplan als voorwaardelijke verplichting opgenomen.

 

Ad c

De bestemming "Wonen-Buitengebied" heeft een oppervlakte van meer dan 5.000 m². Daarmee val je onder artikel 4.2.3 onder sub e onder 4.

8.3 Omgevingsdialoog

Ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog hebben initiatiefnemers de directe buren per brief geinformeerd over de beoogde plannen. De buren gelegen direct tegen het woonhuis zijn in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de plannen. De omwonenden aan het Veerse Meer zijn per brief geinformeerd over de plannen.

 

Als bijlage 2 is een verslag van de dialoog opgenomen.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening van 10 oktober 2022 tot en met 21 november 2022 ter visie gelegen. Er is één zienswijze ingekomen die na afloop van de zienswijzentermijn uiteindelijk alsnog is ingetrokken.