direct naar inhoud van Regels

Buitengebied West, 9e herziening (Hultenseweg 62)

Status: ontwerp
Identificatie: NL.IMRO.0855.BSP2021038-b001
Plantype: bestemmingsplan

Toelichting

 

Hoofdstuk 1 Plan en plangebied

 

1.1 Aanleiding tot planontwikkeling

Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor functiewijziging van het agrarisch bouwvlak Hultenseweg 62 in Tilburg (perceel Tilburg, sectie AH, nummes 1814 en 1815). Daarbij wijzigt de agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning met een ondergeschikte functie statische opslag (825m2) en een ondergeschikte functie bedrijf aan huis (een webwinkel met max 30m2 opslagruimte binnen de grote loods van 825m2). Daarbij is nog 170m2 aan bijgebouwen toegestaan (een plantenkasje, een houthok, een tuinhuis, een overkapping aan de woning en een paardenstal voor hobbymatig gebruik). In het agrarisch gebied wordt een eenvoudige paardrijbak gelegaliseerd.

Tevens wordt tijdelijk (5 jaar) het gebruik van een bestaande weegbrug toegestaan, die na die periode vervangen wordt door groenelementen. De weegbrug staat ten dienste van het loonwerkbedrijf Van Broekhoven, dat circa 500m verder ligt. Voor die locatie loopt een verzoek tot uitbreiding. Beoogd wordt de weegbrug binnen 5 jaar te verhuizen naar die locatie. Mocht dat niet mogelijk zijn dan wordt de weegbrug na de genoemde periode toch verwijderd op de locatie Hultenseweg 62.

Naast de verwijdering van de weegbrug wordt, voor in werking treding van het plan, 140m2 sleufsilo en een illegaal gerealiseerde tweede woning verwijderd.

De hierboven beschreven ontwikkeling wordt landschappelijk ingepast.

 

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

 

1.2 Het plangebied

Het plangebied is gelegen in het agrarisch buitengebied ten westen van Tilburg (Buitengebied Zuidwest), gelegen tussen de wijk Koolhoven en werklandschap Wijkevoort.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding: ligging plangebied (rood omcirkeld) in Tilburg

 

 

1.3 Voorgaande plannen

Dit bestemmingsplan vervangt het bestemmingsplan Buitengebied West (vastgesteld op 12 oktober 2009) en de partiele herzieningen 'Tilburg, parapluplan agrarische bedrijven' (vastgesteld op 3 juni 2019) en 'Tilburg Parkeerregeling 2017' (vastgesteld 7 augustus 2018).

 

1.4 Ruimtelijke en functionele structuur

Het plangebied is gelegen in Stadsregionaal park 'Stadsbos 013', in gebied 'Klein Tilburg'. Er wordt beoogd dit gebied als uitloopgebied te laten dienen voor de stad en de natuurgebieden er omheen. Verwacht wordt dat de landbouw in dit gebied zal transformeren naar een meer gemengde bestemming. Daarbij wordt ingespeeld op initiatieven uit het gebied zelf, met als uiteindelijk doel meer ruimte voor groen, landschap en recreatie. De voorliggende ontwikkeling sluit hier goed bij aan, omdat een meer intensieve agrarische functie wordt gewijzigd naar een woonfunctie, met ondergeschikt daaraan statische opslag en bedrijf aan huis.

 

Technische infrastructuur

Binnen het plangebied bevinden zich geen belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie (bijvoorbeeld in verband met in acht te nemen belemmeringenstroken of veiligheidszones).

 

 

 

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader

 

2.1 Rijk

 

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.

 

De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen we staan, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes we maken en welke richting we meegeven aan decentrale keuzes. Die keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen. Met de Nationale Omgevingsvisie geeft het Rijk een langetermijnvisie om de grote opgaven aan te pakken. Om samen ons land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden.

 

De NOVI is tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten, waterschappen, maatschappelijke partijen en burgers.

 

Hoe werkt de NOVI?

Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:

 

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking

getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch

wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is

op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de

inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van

de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op

doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels

opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en

deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan

bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

 

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de

gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een

bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

 

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing

zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe

ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet

een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een

of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.

Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde

projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.

Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden.

Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van

de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro

vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.

In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de

bij het Barro behorende kaarten.

 

De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen.

Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van

strijdigheid met nationale belangen.

 

 

2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.

 

Met dit bestemmingsplan wordt een agrarische bedrijfswoning herbestemd tot burgerwoning. Voor een dergelijke kleinschalige ontwikkeling is de ladder voor duurzame verstelijking niet van toepassing.

In de overzichtsuitspraak ladder voor duurzame verstedelijking van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724 ) is aangegeen dat een bestemmingsplan dat voorziet in niet meer dan 11 woningen in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt.

 

 

2.2 Provincie

 

2.2.1 Brabantse omgevingsvisie

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

 

De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:

  1. De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.

  2. Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.

  3. Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.

  4. Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?

  5. Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.

 

Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2021) echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld en wordt hierna besproken. Deze interim omgevingsverordening is relatief beleidsarm.

 

2.2.2 Interim omgevingsverordening

De provincie heeft een Interim omgevingsverordening (IOV) vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.

 

Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. Uitgaande van de huidige planning van de Omgevingswet wordt de definitieve omgevingsverordening in november 2020 vastgesteld.

 

De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).

 

Specifiek voor het plangebied gelden de volgende aanduidingen waar gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening mee dienen te houden: (gemengd) landelijk gebied, stalderingsgebied, bescherming Natura2000, verstedelijking afweegbaar. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met de rechtstreeks werkende en instructieregels.

 

Voor de voorliggende ontwikkeling zijn in dit kader de onderstaande punten van belang:

 

Ligging in gemengd landelijk gebied

Artikel 3.69 van de IOV bepaalt dat een bestemmingsplan kan regelen dat een bestaande bedrijfswoning als burgerwoning wordt gebruikt, als is verzekerd dat er geen splitsing in meerdere woonfuncties plaatsvindt en als overtollige bebouwing wordt gesloopt.

 

De voorliggende ontwikkeling ziet niet op splitsing van de voormalige bedrijfswoning. Overtollige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Bij de burgerwoning is, naast de loods voor statische opslag van 825m2 , nog maximaal 170m2 aan bijgebouwen bij de woning toegestaan. Op het terrein zijn agrarische en niet-agrarische niet vergunde en/of vergunningsvrije gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde aanwezig. De sloop en/of verwijdering van een chalet (tweede woning binnen het bouwvlak), een bak voor scherp zand/sleufsilo (140m2) wordt geborgd via een voorwaardelijke verplichting in de planregels. Een onvergund, deels buiten het bouwvlak gesitueerd plantenkasje (18m2) kan voor hobbymatig gebruik behouden blijven, indien het op een plek wordt gesitueerd die binnen de kaders van het bestemmingsplan past. De aanwezige (niet vergunde) paardenstal met mestvaalt (stal 69m2), een houthok (35m2), een tuinhuisje (30m2) en een overkapping aan de woning (20m2) blijven vooralsnog voor gebruik ten dienste van de burgerwoning aanwezig.

 

Kwaliteitsverbetering landschap

Artikel 3.9 van de IOV bepaalt dat een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ontwikkeling gepaard gaatmet een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving. In de Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap (2015) heeft de gemeente Tilburg, samen met de regiogemeenten en de provincie, in beeld gebracht hoe aan deze eis voldaan kan worden.

 

Voor de beoogde ontwikkeling dient een waarde van €38.675,- geinvesteerd te worden in kwaliteitsverbetering landschap. Dit bedrag is gebaseerd op 20% waardevermeerdering van het betreffende perceel. De huidige bestemming omvat het agrarisch bouwvlak met bedrijfswoning en agrarisch onbebouwd gebied. De beoogde bestemming is opgebouwd uit een woonbestemming met 1 burgerwoning en 155m2 bijgebouw, een loods van 825m2 (bijbehorend bouwwerk ten behoeve van statische opslag, waarvan 30m2 gebruikt kan worden als opslag voor een webwinkel), landschappelijke inpassing op en buiten de woonbestemming in het aangrenzend agrarisch perceel.

Op dit perceel is ook een rijbak aanwezig. Hiervoor is geen waardevermeerdering berekend: de waarde van agrarische grond (voorgaande bestemming) wordt gelijk geacht aan de waarde van de rijbak. In de planregels is vastgelegd dat de betreffende rijbak eenvoudig van aard is en geen drainagesysteem heeft.

 

Weegbrug

Binnen de woonbestemming is ook een in 1984 vergunde weegbrug aanwezig. De weegbrug zelf is ongeveer 40m2 groot en bevindt zich in de grond/op niveau van het maaiveld. Er hoort een bedieningshuisje bij dat er direct naast staat. Het oppervlak van het terrein dat in in gebruik is voor de weegbrug en het bedieningshuisje is 61m2. De weegbrug stond vroeger ten dienste van het agrarisch bedrijf. In de huidige situatie wordt de weegbrug vooral in de oogstmaanden ingezet ten dienste van het loonwerkbedrijf, waar de zoon van de bewoner van de woning aan de Hultenseweg directeur van is. Dit bedrijf ligt op ca. 500m afstand van het plangebied. Op deze locatie, Keizersakker 12, wordt een uitbreiding beoogd. De gemeenteraad heeft in juli 2023 gesteld hier in principe en onder voorwaarden aan mee te willen werken. Als de uitbreiding gerealiseerd is verhuist de weegbrug naar de Keizersakker. De weegbrug mag sowieso slechts nog tijdelijk aanwezig zijn, omdat deze niet past bij de woonfunctie op het perceel. De weegbrug moet binnen 5 jaar na vaststelling van het bestemmingsplan verwijderd zijn. Direct na het verwijderen dient groene inpassing op dit deel van het perceel gerealiseerd te worden.

 

De realisatie van de landschappelijke inpassing (alsook de benoemde sloop en de verwijdering van de weegbrug) en de benodigde kwaliteitsverbetering wordt geborgd via een voorwaardelijke verplichting in de planregels. Hieronder is de berekening kwaliteitsverbetering te zien, gevolgd door het inpassingsplan, dat ook aan de planregels is toegevoegd.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding: berekening kwaliteitsverbetering landschap functiewijziging Hultenseweg 62

[image]Afbeelding:

Inrichtingsvoorstel Hultenseweg 62 met bestaande en nieuwe beplanting en te slopen bebouwing (via legenda)

 

 

2.3 Gemeente

 

2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

 

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

 

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

 

De vier stedelijke knooppunten:

 

De drie stadsregionale parken zijn:

 

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

 

De drie stedelijke knooppunten zijn:

 

De twee ecologische verbindingszones:

 

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

 

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in

het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

 

Specifiek voor dit plan geeft de Omgevingsvisie aan dat het plangebied is gelegen in een van de drie landelijke gebieden, stadsregionale parken. Deze Stadsregionale parken dragen bij aan de ontwikkeling van de stad omdat ze de verbinding vormen tussen de stad en de natuurgebieden er omheen, omdat ze als uitloop/recreatiegebied fungeren voor de Tilburgers en omdat er allerlei functies of ontwikkelingen zijn die het beter doen in een groene/natuurlijke omgeving en daar een plekje kunnen krijgen. De drie stadsregionale parken zijn landschapark Pauwels in het noorden, Koningshoeven Moerenburg in het zuid-oosten en Stadsbos 013 in het zuid-westen.

 

Voor het stadsbos is afgesproken dat we geen ruimtelijk plan maken maar dat de transformatie van het gebied zal plaatsvinden door initiatieven van onderop en door een geleidelijke transformatie. Initiatieven uit het gebied moeten het gebied sterker maken, vitaal houden en het aantrekkelijker en bruikbaarder maken voor de Tilburgers. Geen blauwdrukplan voor het gebied dus, niet top down, maar een ontwikkeling van onder op.

Omdat we verwachten dat ook de landbouw in het gebied van Klein Tilburg zal transformeren naar bijvoorbeeld een andere vorm van landbouw of soms zal verdwijnen moet er straks ook ruimte zijn om de bestaande agrarische bebouwing en percelen op een andere manier te gebruiken. We staan dit ander gebruik toe om leegstand, illegaal gebruik en verloedering te voorkomen.

De aanpassingen van het gebruik van de bebouwing en het perceel aan de Hultenseweg 62 is zo een transformatie opgave. Het aanpassen van de bestemming van puur agrarisch naar een meer gemengde bestemming en gemengd gebruik past in de grotere ontwikkeling van het gebied.

 

 

 

2.3.2 Beleidsregels particuliere woningbouwinitiatieven en functiewijziging in het landelijk gebied

Op 24 oktober 2023 zijn de beleidsregels ‘particuliere woningbouwinitiatieven en functiewijziging in het landelijk gebied’ vastgesteld. Het behoud van de loods van 825m2 voor statische opslag past niet binnen deze kaders, omdat hierin een maximale oppervlakte van 400m2 is benoemd. Voor de voorliggende ontwikkeling i is sprake van maatwerk, omdat deze volledig op de voormalige kaders is afgestemd en omdat de feitelijk aanwezige situatie ruimtelijk gezien verbetert (er komt meer groen en minder bebouwing door verwijdering van sleufsilo’s en de weegbrug).

 

 

 

Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders

 

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

 

3.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

Met het vaststellen van de omgevingsvisie Tilburg 2040 door de raad in 2015 en het aanwijzen van het gebied als stadsregionaalpark is met dit agrarisch gebied een nieuwe richting ingeslagen. In paragraaf 2.3.1 is al ingegaan op de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Tilburg 2040 die van invloed zijn op het plangebied. Hierin is onder meer benoemd dat het plangebied gelegen is in het stadsregionaal park 'Stadsbos 013'. In het ruimtelijk raamwerk hiervoor is beschreven dat, voor dit gebied (het landbouwgebied van Klein Tilburg) geldt dat het langzaam transformeert van een puur agrarisch gebied naar een meer gemengd gebied. Dat betekent dat een gebied ontstaat dat gaat dienen als uitloopgebied voor de stad, waaruit de agrarische functie langzaam verdwijnt, kleinschaliger wordt of transformeert naar andere functies. Zo ontstaat er meer ruimte voor groen, landschap en recreatie.

 

 [image]

Visie kaart ruimtelijk raamwerk Stadsbos 013 (bron: Ruimtelijk Raamwerk Stadbos 013 Kruid-Kok)

 

Het verdwijnen van de agrarische functie draagt hier aan bij, omdat het gebruik van het terrein minder intensief wordt, de effecten op de omgeving verkleinen en het terrein in het kader van kwaliteitsverbetering ook vergroent.

Het hergebruik van een deel van de agrarische bebouwing voor kleinschalige bedrijfsactiviteit en statische opslag voorkomt leegstand en verloedering in het gebied. Door hergebruik van de bestaande bebouwing wordt voorkomen dat elders voor het huisvesten van deze functies het landschap moet worden aangetast.

Beeld van de ruimtelijke opbouw van het landbouwgebied als onderdeel van het Stadsbos 013 (bron studie : Deelgebied cultuurlandschap juli 2020 Kruid-Kok)

 

Omgeving en inrichting perceel

Belangrijk in de omgeving van het gebied van Klein Tilburg is het behoud van de oude akkerstructuren. Deze structuur kenmerkt zich door de laanstructuren die het gebied ordenen, de ordening van de erven om de akkers, het open houden van de doorzichten over de akkers en het in standhouden van het nabij gelegen bosperceel.

 

 [image]

 

 [image]

Beeld van de akkerstructuren en openheid (bron studie : Deelgebied cultuurlandschap juli 2020 Kruid-Kok)

 

 
Het onderhavig plan heeft, doordat het uitgaat van bestaande bebouwing en het bestaande perceel, geen (negatief) effect op bovenstaande structuren.

Het perceel en de opzet van de bebouwing en de inrichting van het erf heeft een in het gebied veel voorkomende maat en uitstraling. Het perceel is omzoomd door een brede en volwassen groenstrook die de bebouwing en de activiteiten op het perceel op de juiste manier landschappelijk inpast.

 

 

3.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

 

3.3.1 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen

 

Inventarisatie:

Ad. 1. Landschap en ontginningsgeschiedenis:

 

Ligging: het plangebied ligt aan de Hultenseweg langs de westelijke zijde van Tilburg nabij de gemeentegrens met Gilze-Rijen.

Geografie: open landschap visueel afgebakend door bosontginningen en doorsneden door oudere kronkelende wegen en door laanbeplanting gekarakteriseerde lineaire verbindingswegen;

Geomorfologie: dekzandgebied, westelijke rand van dekzandrug tussen Hultensche/Grote Leij en Donge;

Bodemgesteldheid: hoge enkeerdgronden (esdek) met aan de randen laarpodzolen en/of lage enkeerdgronden, beide bodemtypes (enkeerd en laarpodzol) kunnen voorkomen in het plangebied;

Historisch landgebruik: het plangebied behoort tot een langgerekt "oud bouwland" gebied beginnend ten oosten van Hulten tot onder de Nieuwe Lijn. Waarschijnlijk reeds (gedeeltelijk) in de middeleeuwen ontgonnen. De Heikant is een voorbeeld van heidenederzetting zoals die gevestigd werden in de periode tussen 1500 en 1800. Het landbouwareaal van de Berkeind is van jongere datum en behoort tot de grootschalige heide-ontginning na 1850;

Huidig landgebruik: agrarisch, weide en bouwland.

 

Ad. 2. Archeologische waarden:

Het plangebied ligt op de rand van een gebied dat is gekarteerd op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) als een gebied met hoge archeologische trefkans;

 

Planrealisatie heeft geen of nauwelijks verstorende gevolgen voor het bodemarchief. Archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Wel blijft op deze locatie de Erfgoedwet van toepassing: artikel 5.10 Erfgoedwet: “Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze minister.” (I.c. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed danwel de archeologen van gemeente Tilburg).

 

Ad. 3. Cultuurhistorische waarden:

Objecten: in dit plangebied liggen geen op grond van Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten. In de nabijheid van het plangebied liggen enkele objecten van cultuurhistorische waarde die zijn opgenomen in de MIP-inventarisatie: Hultenseweg 84 en Prinsenhoef 12

 

Conclusie

Vanuit cultuurhistorisch oogpunt bestaat er geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling.

Er vindt geen of nauwelijks bodemverstoring plaats zodat er geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

 

Bronnen en afkortingen:

 

 

3.4 Volkshuisvesting

 

Met voorgenomen ontwikkeling aan Hultenseweg 62 wordt de voormalige agrarische functie omgezet naar een woonbestemming. Hierbij wordt de agrariskche bedrijfswoning gewijzigd naar een burgerwoning. Deze ontwikkeling behoeft geen toetsing of onderbouwing volgens de Ladder voor Duurzame stedelijke ontwikkeling.

                                                              

Voor het verder verloop van de planontwikkeling wordt aanbevolen de woning levensloopbestendig te ontwerpen en te laten voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen.

 

 

3.5 Groen en speelruimte

 

3.5.1 Bomenbeleid Tilburg

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer

bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is

onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Ook zijn ze van belang voor biodiversiteit en klimaatadaptatie. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn verdwenen en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden, is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:

Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.

 

Bomenverordening

De Bomenverordening Tilburg 2021 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming

door middel van een velverbod met bijbehorende regels. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in een normaal en hoog beschermingsregime. Ook de compensatieverplichting maakt onderdeel uit van deze verordening.

 

Boomwaarde zoneringskaart 2021 (BWZ-kaart)

Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente

Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een klimaat- , eco-,hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.amet betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en

straatbeeld.

 

Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)

Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de

Bomenverordening Tilburg 2021. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.

 

Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)

In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming

(Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van

de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij

velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie

Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod

opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal

houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde

plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van

de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen

in de zogenaamde Buiten-zone (van de BWZ-kaart). Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van deBomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.

 

Maatregelen in bestemmingsplan

De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of

herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan is de BWZ-kaart verwerkt in de Boomwaardekaart (toegevoegd als bijlage bij de bestemmingsplanregels). Bomen met een klimaat-, eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.

 

3.5.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

 

 

3.5.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteitneemt wereldwijd af. Het doel van de nota, vastgesteld door de raad op 19 juli 2010, is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter tebeschermen.

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de

mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en

versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie

van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een

duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet

worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de

groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en

groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon

waargenomen worden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap,

heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene

beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

 

 

Doelstellingen nota biodiversiteit

  1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.

In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

  1. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.

Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.

  1. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.

Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.

 

In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016).

 

 

3.5.4 Agenda groen in de stad

De agenda groen in de stad (vastgesteld door het college op 19 juli 2016) gaat samen met beheerbeleidsplan Groen op Niveau, en de nota’s groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad. De agenda groen geeft de kaders om de impuls voor groen in de stad goed in te zetten. Het geeft duidelijk richting aan de groene koers voor de in de omgevingsvisie 2040 omschreven netwerken, gebieden en structuren en omvat een integrale visie op het groen voor de (middel)lange termijn gebaseerd op de drie pijlers klimaatbestendige stad, beleefbaar groen en het verhogen van biodiversiteit.

Voor het halen van de doelstellingen op het gebied van biodiversiteit is de Stadsnatuurkaart 2040 opgesteld (gekoppeld aan agenda groen in de stad). Inmiddels is deze op 10 maart 2022 geactualiseerd (vastgesteld door de raad).

 

 

3.5.5 Stadsnatuurkaart 2040

De Stadsnatuurkaart 2040, vastgesteld door de gemeenteraad op 10 maart 2022, is de actualisatie van de Stadsnatuurkaart die samen met de agenda groen in de stad in 2016 eerder is vastgesteld.

Biodiversiteit en natuur zijn belangrijk voor al onze inwoners en de aantrekkelijkheid van de stad. Samen met de Bomenverordening, bijbehorend bomenbeleid en bestemmingsplannen vormt de Stadsnatuurkaart 2040 de beleidsmatige randvoorwaarden en instrumenten die ervoor moeten zorgen dat biodiversiteit in het stedelijk gebied behouden blijft en waar het kan, wordt versterkt.

Op de Stadsnatuurkaart 2040 zijn onder meer de ecologische structuren benoemd. Hieraan is een duidelijke maatvoering gekoppeld. Deze maatvoering wordt zowel bij de start van ruimtelijke ontwikkelingen als gedurende het verdere proces meegenomen om zo de ecologische kwaliteit op een juiste manier mee te nemen. De grote ambities en veelheid van belangen die spelen in ruimtelijke ontwikkelingen, maken een heldere en duidelijke structuur en maatvoering voor ecologie wenselijk.

 

 

3.5.6 Uitvoeringsagenda Koel Tilburg

Het klimaat verandert sneller dan verwacht en zet de leefbaarheid van de stad onder druk. We willen dat onze

stad en dorpen prettig zijn om in te wonen, te werken en te verblijven. Daarom willen we dat de stad leefbaar

blijft tijdens hittegolven, dat regenwater geen schade veroorzaakt en dat de Tilburgse bodem niet verder

uitdroogt. In de Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie is opgeschreven hoe we in Tilburg samenwerken aan een

Koel Tilburg.

 

De Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie Koel Tilburg is tot stand gekomen door in gesprek te gaan met partijen

uit de stad. We zetten in op bewustwording, gedeeld eigenaarschap en projecten van en met de stad. Om hier

een olievlekwerking van uit te laten gaan. Initiatiefnemers, bedrijven en organisaties uit de stad die bijdragen

aan de doelstellingen nodigen we nadrukkelijk uit om mee te gaan in de beweging die met de

Uitvoeringagenda Klimaatadaptatie Koel Tilburg in gang is gezet.

 

Ieder initiatief of ontwikkeling moet bijdragen aan het klimaatbestendiger maken van de stad. Om hier richting aan te geven hebben we zes doelstellingen geformuleerd en zijn er beleidsregels voor een klimaatrobuuste inrichting en ontwerp vastgesteld. De beleidsregels voor het omgaan met regenwater zijn uitgewerkt in het Programma Water en Riolering 2020-2023 (zie paragraaf 5.1). De beleidsregels worden juridisch verankerd in onder andere bestemmingsplanregels en Handboek Openbare Ruimte.

 

 

3.6 Verkeer en parkeren

 

3.6.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg

De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.

 

De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.

 

Mobiliteitsagenda 013

De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.

 

 

3.6.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:

 

 

3.6.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'

In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.

Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.

 

Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.

 

Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.

 

 

3.6.4 Parkeren in relatie tot het plangebied

Ligging plangebied:

Het plangebied ligt in het buitengebied zuidwest van Tilburg.

 

 

 

 

Wegenstructuur:

De locatie is ontsloten door de Hultenseweg. Dit is een erftoegangsweg type 2, een plattelandsweg met een laag verkeersaanbod. De toegestane snelheid is 60 km/h. ten zuiden van het perceel ligt de Nieuwe Lijn. Eveneens een erftoegangsweg type 2 met een maximaal toegestane snelheid van 60 km/h.

Op de Hultenseweg wordt transport ven het loonwerkersbedrijf aan de keizersakker afgewikkeld. Daarnaast rijdt er op beide wegen landbouwverkeer van de bedrijven in d eomgeving.

 

Fietsroutes:

De Hultenseweg is opgenomen in het gemeentelijk fietsnetwerk als secundaire fietsroute.

 

Verkeersgeneratie

De functies op het perceel, een woning, tuinhuisje, loods, opslagsilo, houthok, plantenkas, weegbrug en chalet hebben gezamenlijk een beperkte verkeersaantrekkende werking welke op de bestaande infrastructuur wordt afgewikkeld.

Vanwege de beperkte bereikbaarheid is het niet mogelijk op deze locatie een grotere verkeersaantrekkende functie dan de huidige te vestigen.

 

Openbaar vervoer:

Het gebied is niet met openbaar vervoer bereikbaar.

 

Parkeren:

De parkeerbehoefte moet geheel op eigen terrein worden opgelost. Het is niet mogelijk in openbaar gebied te parkeren. Het aantal parkeerplaatsen moet voldoen aan de vastgestelde normen van de gemeente Tilburg zoals vastgelegd in de parkeernotitie gemeente Tilburg. Deze ontwikkeling ligt in zone D.

 

Fietsstalling:

Goede voorzieningen voor het stallen van fietsen zijn nodig om het fietsgebruik te stimuleren. Voor het bepalen van het aantal in te passen fietsstallingsplaatsen dient een inschatting van de behoefte te worden gemaakt op basis van de kencijfers uit de Leidraad Fietsparkeren van de CROW (zie de CROW Kennisbank). Deze verwachte stallingbehoefte is een richtlijn. Bij het indienen van de vergunningsaanvraag voor een bouwplan moet de initiatiefnemer aangeven op welke manier wordt voorzien in voldoende fietsstallingsvoorzieningen.

 

Calamiteitenvervoer:

De gebouwen moeten altijd bereikbaar zijn voor de noodhulpdiensten.

 

Afvalinzameling:

Voor de afvalinzameling gelden de richtlijnen zoals deze door het BAT zijn opgesteld.

 

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

 

4.1 Inleiding

 

4.2 Milieueffectrapportage

 

4.2.1 Algemeen

 

Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een m.e.r. beoordeling opgesteld moet

worden. voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

a. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;

b. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.

 

ad. a.

In de bijlage bij het Besluit m.e.r. is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke

activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt

zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig.

Bij de vraag of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit mer, worden de

concrete omstandigheden afgewogen, waarbij onder meer aspecten als de aard en omvang van de voorziene

wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen (zie o.a. uitspraak RvS ECLI:NL:RVS:2019:1879). Louter functiewijziging van een bestaande woning naar een woonfunctie met ondergeschikte statische opslag wordt niet aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject en wordt niet aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

 

ad b.

Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft

derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied

betreft Regte heide en Riels laag op 5,7km van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.

 

Vanwege de omvang van het project en de afstand tot Natura2000-gebied wordt geconcludeerd dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling

 

 

4.3 Milieuhinder bedrijven

 

4.4 Externe veiligheid

 

4.4.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

1 Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);

2 Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;

3 Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

 

4.4.2 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

 

In de bij dit plan gevoegde Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico (zie bijlage 1) zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de Rijksweg A58 en spoorlijn Breda – Tilburg. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage.

 

4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid

In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:

Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

 

4.4.4 Conclusie en restrisico

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de Rijksweg A58 en spoorlijn Breda – Tilburg. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde bijlage Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico).

De brandweer Midden -en West Brabant heeft d.d. 29 november 2021 advies uitgebracht, de relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.

 

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

 

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

 

4.5 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

 

4.6 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

 

4.6.1 Wegverkeerlawaai

De voorgenomen planontwikkeling voorziet niet in de ontwikkeling van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen de zones van wegen zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). Dit betekent dat niet getoetst hoeft te worden aan de normen van de Wgh.

 

4.6.2 Railverkeerlawaai

Binnen de voorgenomen planontwikkeling worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen ontwikkeld binnen de zone van een spoortraject. De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing. Railverkeerslawaai vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

 

4.6.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

 

4.6.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). De 45-50 Ke-zone ligt over het plangebied en is weergegeven op de verbeelding. Binnen deze zone worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen toegestaan. Luchtvaartlawaai vormt daarmee geen beperking voor de voorgenomen planontwikkeling.

 

4.7 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

 

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan kan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Er zijn geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

 

4.8 Geur

 

4.8.1 Industriële geurhinder

Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.

 

Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen te worden aangesloten.

 

Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.

 

Binnen de voorgenomen planontwikkeling worden geen activiteiten met een significante industriële geuremissie mogelijk gemaakt. Ook bevat de voorgenomen planontwikkeling geen nieuwe geurgevoelige objecten. Daarmee is industriële geur geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

 

 

4.8.2 Agrarische geurhinder

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.

 

Binnen de voorgenomen planontwikkeling worden geen activiteiten met een significante agrarische geuremissie mogelijk gemaakt. Ook bevat de voorgenomen planontwikkeling geen nieuwe geurgevoelige objecten. Daarmee is agrarische geur geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

 

 

4.9 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

 

Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

 

Beoordeling voorliggende ontwikkeling

De aanleiding is voor de aanvraag om herziening van het bestemmingsplan is het omzetten van de bestemming Agrarisch-Agrarisch bedrijf naar Wonen-Buitengebied (met statische bedrijfsopslag, een caravanstalling) Er is hiermee sprake van gevoeliger gebruik in de toekomst.

 

 

O.a. de ligging van de locatie is weergegeven in ingevoegd locatiekaartje.

 

 [image]

 

 

Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740, dat niet ouder is dan 5 jaar.

 

Volgens het register zijn op de locatie een of meerdere (ondergrondse) tanks aanwezig (geweest). Deze tanks kunnen potentieel bodemverontreiniging veroorzaken. In onderstaande afbeelding staat de locatie van de brandstoftank weergegeven.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

In het bodemarchief van de gemeente Tilburg zijn geen bodemonderzoeken van de locatie bekend. Voor het perceel aan de Hultenseweg 78, aan de overkant van de Hultenseweg 62, is een bodemonderzoek bekend. Dit onderzoek is echter in 1997 uitgevoerd en kan niet langer meer als representatief worden beschouwd. De aanvrager heeft 2 bodemonderzoeken aangeleverd;

 

Bodemonderzoeken

In het kader van de bestemmingsplanwijziging zijn de volgende bodemonderzoeken ingediend:

Deze onderzoeken zijn als bijlage 2 en bijlage 3 toegevoegd in de bijlagen van deze plantoelichting. In de bodemonderzoeken zijn in grond-en grondwater maximaal licht verhoogde gehalten aangetoond. Ter plaatse van een deel van de locatie is sprake van een verhardingslaag. Op basis van de verhouding bodemvreemd materiaal-moederlaag, wordt deze verhardingslaag niet als bodem beschouwd, en valt derhalve buiten deze toets. Wel zijn in de verhardingslaag bijmengingen met asbest aangetoond. De gehalten vormden op basis van de gemeten concentraties aanleiding voor het uitvoeren van aanvullend asbestonderzoek. Echter wordt op basis van de meegeleverde bouwstoffencertificaten aangetoond dat deze concentraties binnen de toegestane hoeveelheden vallen. Het aanbrengen, in gebruik nemen en eventueel verwijderen van asbesthoudend materiaal worden echter wel gezien als bodembedreigende activiteiten.

 

Conclusie

Uit de aangetoonde gehalten in de bodem, zoals aangegeven in de bodemonderzoeken, worden geen belemmeringen voor het toekomstig gebruik van de locatie verwacht. De aanwezige verhardingslaag vormt echter wel een bedreiging voor de onderliggende bodem. Indien deze verhardingslaag wordt verwijderd voor het realiseren van nieuwe gebruiksdoelen, zoals gevoeliger gebruik of het realiseren van nieuwbouw, zal na afvoer van de verhardingslaag een actualiserend bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Na instemming van het bevoegd gezag kan het terrein in gebruik worden genomen. Dit wordt in de planregels geborgd.

 

 

4.10 Natuur en ecologie

 

4.10.1 Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

 

Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

 

Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

 

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

 

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

 

Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening provincie Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

 

 

4.10.2 Analyse plangebied

 

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Regte Heide & Riels Laag op meer dan 5 km afstand van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.

 

Natuurbescherming in Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. Het dichtstbijzijnde gebied dat tot het Natuurnetwerk Brabant behoort, is bosgebied Hoogschoor op circa 100 meter van het plangebied. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 3.16 van de Interim Omgevingsverordening, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.

 

Soortenbescherming

Het plangebied ligt binnen het gebied waar het "Soortenmanagementplan Wijkevoort en Buitengebied Zuidwest" van toepassing is en gebruik gemaakt kan worden van de gebiedsontheffing voor gebouw- en erfbewonende diersoorten zoals huismus, boerenzwaluw en vleermuizen. In voorliggend plan kan voor de sloop van de aanwezige bebouwing gebruik gemaakt van deze gebiedsontheffing. Om te voldoen aan de ontheffingseisen zal men maatregelen in acht nemen. Deze maatregelen zijn enerzijds gericht op zorgvuldig werken en anderzijds op het creëren van vervangende verblijfplaatsen.

In het plangebied zijn beplantingen aanwezig waar vogels in kunnen nestelen. Het gaat daarbij om vogelsoorten waarvan de nesten uitsluitend gedurende de broed- en nestperiode beschermd zijn. Vaste, jaarrond beschermde nesten zoals roofvogel- en roekennesten zijn niet aanwezig. Het verwijderen van beplanting is niet concreet aan de orde, maar als deze werkzaamheden gepland zijn dient dit te gebeuren buiten het broedseizoen. De periode van 15 maart tot 15 juli wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. De Wet Natuurbescherming kent echter geen standaardperiode voor het broedseizoen, het gaat erom of er een broedgeval is. De genoemde periode kan daarom slechts als vuistregel worden gehanteerd.

De aanwezigheid van andere strenger beschermde plant- en diersoorten is op basis van habitatvoorkeur en algemene verspreidingsgegevens (NDFF) met voldoende zekerheid uit te sluiten. Hooguit zijn in het gebied soorten te verwachten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen, zoals huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, mol, gewone pad, bruine kikker etc. Tenslotte is voor alle soorten de wettelijke zorgplicht voor flora en fauna van kracht. In het kader van de zorgplicht zijn echter geen specifieke voorzorgsmaatregelen verbonden aan dit plan.

 

Conclusie

De geplande ontwikkeling kan binnen de kaders van de natuurwetgeving worden uitgevoerd.

 

 

4.11 Trillingen

Het plangebied ligt buiten het “aandachtsgebied” van 100 meter gezien vanaf het spoor. Dit betekent dat trillinghinder redelijkerwijs gezien niet te verwachten is en onderzoek hierna niet noodzakelijk is. Trillingen vormen daarmee geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

 

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

 

 

5.1 Bestaand watersysteem

De belangrijkste kenmerken van het gebied zijn weergegeven in tabel 1.

 

Kenmerk

In plangebied

Stroomgebied

Donge

Waterbeheerders

Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg

Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel

Oppervlaktewater: waterschap Brabantse Delta

Terreinhoogte

Tussen NAP+10,7 m en NAP+11,5 m

Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG)

Ca. NAP+9,1 m

Ontwateringdiepte

Tussen 1,6 m en 2,4 m

Bodem

Zwak lemig, matig fijn zand

Riolering

Drukriolering

Afkoppelgebied

Niet van toepassing

Oppervlaktewater

In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich zowel A (OVK01693) als B watergangen, zie afbeelding 1

Keur beschermde gebieden

Niet van toepassing, zie afbeelding 2

Tabel: Gebiedskenmerken

 

 

 [image]

Afbeelding: Locatie plangebied (rode circel) ten opzichte van oppervlaktewater

 

 

 [image]

Afbeelding: Locatie plangebied (rode cirkel) ten opzichte van de beschermingsgebieden keur

 

Het plangebied betreft 2 deelpercelen en bestaat uit bebouwingen, terreinverhardingen en onverhard terrein. In de Hultenseweg is drukriolering aanwezig. Afvalwater wordt getransporteerd naar de zuiveringsinstallatie van waterschap De Dommel aan de noordkant van Tilburg. Het regenwater dat op onverharde oppervlakken valt infiltreert in de bodem. Regenwater van de verharde oppervlakken wordt deels opgevangen en voert af naar omliggende watergangen.

 

 

5.2 Beleidskader

Het waterschap De Brabantse Delta heeft het Waterbeheerplan 'Grenzeloos Verbindend' 2016 - 2021 vastgesteld op 14 oktober 2015. Het Waterbeheerplan is opgesteld vanuit de invalshoeken: Risico’s beheersen, Duurzame ontwikkeling, Maatschappelijk verantwoord en vernieuwend en Effectief en efficiënt. Het plan is gericht op het bereiken van de volgende doelen: droge voeten, voldoende water, bevaarbare rivieren, gezonde natuur en schoon water, door samenwerking met partners. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.

 

Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water.

 

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Programma Water en Riolering (PWR) 2020-2023. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het PWR is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.

 

 

5.3 Te vergunnen situatie i.r.t. wateraspecten

 

Ten opzichte van vergunde situatie hebben diverse aanpassingen plaatsgevonden waarbij er een toename heeft plaatsgevonden van de verharde oppervlakte in het plangebied. De toename aan verhard oppervlak wordt gebaseerd op de aangeleverde plattegrond van de bestaande situatie. Daaruit is een toename te herleiden van 234 m² (er is geen rekening gehouden met eventueel nog te slopen bebouwing).

 

Grondwater

De eigenaar van de grond bepaalt de hoogten van het terrein / vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze terreinhoogten moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:

Voldoende ontwateringdiepte;

De water- en vochtigheid van alle ondergrondse bouwdelen dient te allen tijde voldoende voor de nieuwe functie van de ruimte;

De vuil- en regenwaterafvoer moet mogelijk zijn via de aangeboden/overeen te komen lozingspunten;

Aansluiten op de bestaande aangrenzende percelen en op de (toekomstige) terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de grens (T-hoogte);

Geen afvloeiend regenwater afwentelen buiten de (toekomstige) percelen;

Afdoende bescherming tegen overstroming bij extreme neerslag.

 

Regenwater

Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij speelt de trits vasthouden-bergen-afvoeren een centrale rol. In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden (trits vasthouden-bergen-afvoeren).

In het PWR is beleid vastgesteld waarmee van iedere ontwikkeling verlangd wordt dat ze hier invulling aan geeft door in een vastgestelde bergingsopgave voor het plangebied te voorzien. De bergingsopgave is vastgelegd in een voorwaardelijke verplichting in de planregels. Hiermee draagt het plangebied bij aan het hydrologisch neutraal (her)ontwikkelen van Tilburg.

 

Omdat de aanleg van de extra verharding heeft plaatsgevonden voor het inwerking treden van dit waterbeleid wordt geen bergingsopgave vastgesteld. De verwerking van het afstromende water van de verhardingen vindt in principe plaats in het eigen terrein. Vanuit het terrein kan voor het teveel aan water een overloop op het oppervlaktewatersysteem worden aangesloten.

 

Het toepassen van uitlogende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen

 

Huishoudelijk afvalwater

Het huishoudelijk afvalwater van het plangebied voert af op de drukriolering.

 

 

5.4 Watertoets

 

Hoofdstuk 6 Opzet planregels

 

6.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). Voorliggend plan betreft maatwerk, dat op de beoogde ontwikkeling is aangepast.

 

 

6.2 Bouw- en gebruiksregels

De verschillende bestemmingen kennen bouwregels, gebruiksregelsen soms ook mogelijkheden om van deze regels af te wijken (afwijkingsmogelijkheden) of deze regels te wijzigen (wijzigingsbevoegdheden). In het voorliggend plan zijn geen wijzigingsbevoegdheden meer opgenomen vanwege de aankomende in werking treding van de Omgevingswet per 1-1-2024, waardoor er geen gebruik van gemaakt kan worden.

  

Bouwregels

De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

  

Gebruiksregels

Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.

  

 

6.3 Systematiek bestemmingen

In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen aanwezig:

  

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel is omschreven wat in het voorliggend plan onder een aantal van de in de regels gebruikte begrippen wordt verstaan.

  

Wijze van meten

In dit artikel is vastgelegd hoe bij de toepassing van de bouwregels van het voorliggend plan moet worden gemeten.

  

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

Wonen

De regeling voor Wonen is gelegen op de plekken waar de woningen en de bijbehorende erven zijn gesitueerd. Binnen deze bestemmingen kan het hoofdgebouw binnen het bouwvlak worden opgericht. Daaromheen ligt (binnen de woonbestemming) de tuin die bij de woonbestemming hoort. De statische opslag in de loods van 825m2 is via een aanduiding geregeld. Ter plaatse van de aanduiding geldt een specifieke regeling voor het betreffende gebruik.

  

Verkeer en verblijf

Deze bestemming biedt de regels die gelden voor de aangrenzende weg.

  

 

 

 

Waarde-Archeologie

Ter instandhouding en bescherming van in de grond verwachte archeologische waarde is de dubbelbestemming waarde archeologie toegevoegd aan de planregels.

  

Hoofdstuk 3: Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van bijvoorbeeld bouwen of afwijkingsmogelijkheden. Deze regels gelden aanvullend op de regels in de artikelsgewijze bestemmingen in hoofdstuk 2.

  

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

Deze op grond van de Wet ruimtelijke ordening verplichte bepalingen geven vorm en inhoud aan het overgangsrecht voor bestaande bouwwerken en bestaand gebruik.

  

Slotregel

Deze bepaling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsbepaling.

 

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.

 

Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog en vooroverleg

 

8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Bbg West, 9e herziening (Hultenseweg 62) op 5 november 2021 gepubliceerd in het digitaal gemeenteblad van de gemeente Tilburg.

 

 

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Op 14 juni 2023 is het concept ontwerpbestemmingsplan bij de provincie aangemeld in het kader van vooroverleg. Omdat er in het kader van regionaal ruimtelijk overleg afspraken gemaakt zijn over dit type ontwikkeling, en aan deze afspraken wordt voldaan, is op 14 juni 2023 het bericht ontvangen dat het vooroverleg is afgerond.

Het vooroverleg met waterschap Brabantse Delta is, vanwege de hierover gemaakte afspraken, verschoven naar een toetsing in de volgende planfase (zie ook hoofdstuk 5).

 

 

8.3 Omgevingsdialoog

Omwonenden zijn door de adviseur van de initiatiefnemer via een brief geinformeerd. Binnen een straal van 500meter zijn 3 brieven bezorgd. Initiatiefnemer stelt dat hierover geen vragen zijn gesteld en dat van twee omwonenden succeswensen voor de procedure zijn ontvangen. Het door de initiatiefnemer opgestelde verslag van de dialoog is toegevoegd in bijlage 4 van deze plantoelichting.

 

 

8.4 Zienswijzen

PM