direct naar inhoud van Regels

Goirkestraat beschermd stadsgezicht 2012, 2e herziening (Goirkestraat 176)

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0855.BSP2021035-e001
Plantype: bestemmingsplan

Toelichting

 

Hoofdstuk 1 Plan en plangebied

 

1.1 Aanleiding tot planontwikkeling

Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de locatie Goirkestraat 176 te Tilburg. Op de locatie komt een woonzorgcomplex. Binnen dit woonzorgcomplex zijn achttien onzelfstandige wooneenheden voorzien. In het complex komt ook één bovenwoning. Verder worden er op het terrein drie (grondgebonden) woningen gebouwd en zal een bestaand gebouw (voormalig tandtechnisch gebouw) verbouwd worden naar twee appartementen.

 

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Het plangebied

Het plangebied is ruimer dan alleen de Goirkestraat 176. Ook de percelen aan de Goirkestraat 172-174, Goirkestraat 178 en het Wilhelminapark 139 worden meegenomen in deze planherziening. De reden hiervoor is dat de parkeeropgave voor al deze projecten opgelost wordt op de locatie Goirkestraat 176. In onderstaande afbeelding is het plangebied weergegeven bezien ten opzichte van de rest van de omgeving. Het gebied wordt globaal omsloten door de woningen aan de Goirkezijstraat in het noorden, het Smidspad in het oosten, het Wilhelminapark in het zuiden en de Goirkestraat in het westen.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1.3 Voorgaande plannen

Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van de volgende plannen:

1.4 Ruimtelijke structuur

De naam Goirkestraat verwijst naar de parochie 't Goirke, tegenwoordig de wijk Goirke. De straat vormt het midden van deze wijk. De wijkbegrenzingen zijn echter niet eenduidig vast te stellen. Zo vormt de Goirkestraat de westelijke begrenzing van de wijk Groeseind-Hoefstraat-Pastorieklamp en de oostelijke begrenzing van de wijk Hasselt.

 

De Goirkestraat is niet alleen het middelpunt van de wijk Goirke, maar heeft ook een belangrijke ontsluitingsfunctie voor de genoemde wijken, voor bestemmingsverkeer, en voor noord-zuid verkeersbewegingen tussen de aangrenzende wijken Gasthuisring e.o., Theresia en Spoorzone in het zuiden en Kanaalzone in het noorden.

 

De Goirkestraat behoort tot de 'lintbebouwde hoofdstructuur' van Tilburg. Die naamgeving duidt op een historische achtergrond, zoals hiervoor is omschreven, maar kan ook betekenen dat de straat inmiddels een dynamisch karakter heeft in de zin van detailhandelsvestigingen en voorzieningen. Voor de Goirkestraat zijn beide betekenissen van toepassing. De straat heeft een grote stedenbouwkundige samenhang, die duidelijker is dan bij de andere linten in de stad. Toch is ook in deze straat een onderverdeling te herkennen in een Noordelijk, Midden- en Zuidelijk deel (zie afbeelding hieronder).

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De bebouwing in het zuidelijke gedeelte van de Goirkestraat is een mix van middenstandswoningen, enkele oude losse herenhuizen en enkele complexmatige nieuwe gebouwen met voornamelijk woonfuncties. De bouwhoogte kent weinig variatie; bestaat voornamelijk uit 2 lagen met kap. Doordat er voornamelijk aaneengesloten bebouwing is, vormt de straat een duidelijke eenheid. Door het geringe aantal zijstraten en onderbrekingen en door het ontbreken van groen is de Goirkestraat hier nogal stenig en sober.

 

Stedenbouwkundige doelstellingen

De Goirkestraat behoort tot de ruimtelijke lint bebouwingshoofdstructuur. In het geldende bestemmingsplan Goirkestraat beschermd stadsgezicht 2012 is aan de bebouwing langs de Goirkestraat de bestemming Gemengd-1 toegekend. Met deze bestemmming wordt beleidsmatig verschillende functies toegelaten en zijn de bouwmogelijkheden in hoogte en diepte ruim. De Goirkestraat is echter een Beschermd Stadsgezicht. Daarom wordt in principe uitgegaan van de bestaande situatie, waarbinnen wel flexibiliteit in functie bestaat maar minder in bouwmogelijkheden.

 

Het gebied tussen de Goirkezijstraat, het Smidspad en Wilhelminapark wordt van oorsprong gekenmerkt door diepe achtertuinen en omsloten percelen. Daardoor is er veel potentie voor intensivering, toevoeging van informele verbindingen en toegankelijk groen. Diverse grotere en kleine ontwikkelingen hebben daaraan inmiddels bijgedragen. De ontwikkeling van de extra lus tussen de Goikezijstraat en het Smidspad met woningen en openbaar groen is daarvan een goed voorbeeld.

 

Beschrijving ontwikkeling Goirkestraat 176

Het plan sluit aan op de ingezette ontwikkeling van het binnenterrein en vormt tevens een extra verbinding met het Wilhelminapark en de Goirkestraat. Aan de verbindingen komen voorzijden van de bebouwing. De gemetselde bebouwing is relatief sober waarmee aansluiting wordt gezocht bij de oorspronkelijke bedrijfsbebouwing op de achterterreinen in deze omgeving. Verder wordt de hoogte (boven maaiveld) beperkt tot 2 bouwlagen, waardoor de invloed op de bestaande omgeving zoveel mogelijk wordt beperkt. Zie ook de uitgevoerde bezonningsstudie (bijlage 7).

 

De functies zijn wonen en zorg. Naast de bestaande dagopvang voor ouderen in het pand aan de Goirkestraat 178 gaat een zorgpartij zorg bieden aan dementerende ouderen. Hiervoor wordt een nieuw woonzorggebouw gerealiseerd. Daarnaast wordt het voormalige tandtechniekgebouw getransformeerd naar twee appartementen. Er komen ook drie grondgebonden woningen op de overgang tussen het bestaande en nieuwe binnenterrein.

 

Het openbaar toegankelijke gebied is zoveel mogelijk autoluw door 2 ‘parkeerkoffers’ afzonderlijk te ontsluiten vanaf Wilhelminapark en Goirkestraat. Daardoor kan de route worden opgenomen in de informele ‘routes en verbindingen’ tussen het NS-station Tilburg-Centraal en het Museumkwartier. Waardevolle elementen, zoals de voorgevel van het pand aan de Goirkestraat 178 en het tandtechniekgebouw blijven behouden.

 

Op de volgende pagina is een situatietekening opgenomen. Het woonzorggebouw is lichtgeel van kleur en ligt achter de woningen aan de Goirkestraat 172-174. De drie grondgebonden woningen zijn geel van kleur en grenzen aan het openbaar gebied aan de Goirkezijstraat. Het tandtechniekgebouw is roze gekleurd en zal twee appartementen huisvesten.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader

 

2.1 Rijk

 

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.

 

De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen we staan, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes we maken en welke richting we meegeven aan decentrale keuzes. Die keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen. Met de Nationale Omgevingsvisie geeft het Rijk een langetermijnvisie om de grote opgaven aan te pakken. Om samen ons land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden.

 

De NOVI is tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten, waterschappen, maatschappelijke partijen en burgers.

 

Hoe werkt de NOVI?

Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:

  1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,

  2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en

  3. Afwentelen wordt voorkomen.

 

Belangrijkste keuzes in de NOVI

 

Uitvoering van de NOVI

Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe het Rijk samen met medeoverheden en de samenleving uitvoering geeft aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. Het Rijk werkt de NOVI uit in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma’s, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling en werkt gebiedsgericht met Omgevingsagenda’s en NOVI-gebieden.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.

 

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

 

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

 

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.

 

Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt. Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen. In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten.

 

De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met nationale belangen.

2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.

 

De gemeente Tilburg maakt samen met acht andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In regionaal verband worden met de provincie Noord-Brabant afspraken gemaakt over de kwantitatieve woningbouwopgave voor een periode van 10 jaar. Dit op basis van de door de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose. In de periode 2020-2040 is er behoefte aan 25.000 extra woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke groei, de huishoudenverdunning en in de groei door migratie. De sterkste groei vindt plaats in de jaren tot 2030. In de update stedelijke ontwikkelingsstrategie 2021 is aangegeven dat de Tilburgse netto bouwopgave tot 2030 gemiddeld ten minste 1.500 woningen per jaar bedraagt.

 

De update Stedelijke Ontwikkelingsstrategie Wonen van september 2021 geeft antwoord op de vraag hoe we invulling kunnen geven aan de grote en urgente woningbouwopgave. De woningbouwopgave voor Tilburg wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd in aansluiting op de uitgangspunten van de NOVI. De strategie bevat richtinggevende verdichtingsprincipes, zodat er op een toekomstbestendige manier gebouwd kan worden aan Tilburg en initiatieven beter afgestemd kunnen worden op de mogelijkheden en ontwikkelrichtingen die wij als gemeente zien.

 

Het plan tot de bouw van drie grondgebonden woningen, twee appartementen, één bovenwoning en achttien onzelfstandige woonzorgwoningen past binnen de gemeentelijke bouwopgave in regionale context en is opgenomen in de planlijst (ingevolge artikel 3.1.6. Bro). Ruimtelijk past dit plan binnen de in de update Stedelijke Ontwikkelingsstrategie Wonen geformuleerde strategie. Over de samenhang van dit plan met de kwalitatieve woningbouwopgave verderop meer.

2.2 Provincie

 

2.2.1 Brabantse omgevingsvisie

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

 

De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:

  1. De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.

  2. Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.

  3. Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.

  4. Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?

  5. Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.

 

Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2021) echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld en wordt hierna besproken. Deze interim omgevingsverordening is relatief beleidsarm.

 

Elk van de vijf hoofdopgaven van de Brabantse Omgevingsvisie zijn uitgewerkt in specifieke aandachtspunten. Voor de beoogde ontwikkeling kunnen de volgende aandachtspunten een rol spelen.

 

2.2.2 Interim omgevingsverordening

De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. De Interim omgevingsverordening is in de periode na oktober 2019 diverse malen aangepast (kaart en regels).

 

In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.

 

Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Het ontwerp van deze Omgevingsverordening is op 23 maart 2021 vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. U

 

De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).

 

Specifiek voor het plangebied geldt dat er sprake is van bestaand stedelijk gebied.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Onder 2.1.3 is beschreven dat de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken. De ontwikkeling betreft een intensivering van een binnenterrein, waarbij gekeken is naar handhaving van bestaande bebouwing. De nieuwe bebouwing zal voorzien worden van groene daken en het 'openbaar' gebied wordt vergroend.

2.3 Gemeente

 

2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.

 

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

 

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

 

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

 

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

 

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

 

De vier stedelijke knooppunten:

 

De drie stadsregionale parken zijn:

 

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

 

De drie stedelijke knooppunten zijn:

 

De twee ecologische verbindingszones:

 

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

 

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

 

Relatie ontwikkeling en Omgevingsvisie

het karakter van de Omgevingsvisie brengt met zich dat een herontwikkeling van het terrein aan de Goirkestraat 176 als zodanig niet als concreet project is opgenomen in de Omgevingsvisie.

2.3.2 Gebiedsagenda Museumkwartier

In de gebiedsagenda staan de ambities opgenomen voor de doorontwikkeling van het Museumkwartier.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De ambitie is om het Museumkwartier aantrekkelijker te maken voor zowel creatief ondernemerschap (makers) als bewoners en bezoekers in een bijzonder cultuur-hystorisch waardevolle omgeving. De agenda is een uitnodiging aan partijen om initatieven op te pakken die bijdragen aan de doorontwikkeling van het gebied. De gemeente ondersteunt waar mogelijk. De volgende werkgebieden en de daaraan gekoppelde doelstellingen worden hierbij nagestreefd:

 

Routes en verbindingen

Er zijn meerdere routes om het gebied en de culturele instellingen te bereiken. Het is de ambitie om de route vanaf de Spoorzone en de binnenstad naar het Museumkwartier aantrekkelijker te maken. Primaire routes zijn daarbij via de Gasthuisring en de Goirkestraat. Straten zoals het Smidspad zijn aangemerkt als secundaire routes. Alternatieve routes worden gefaciliteerd daar waar ze de o.a. doorlaatbaarheid van het gebied zichtbaar maken.

 

Het plan aan de Goirkestraat voorziet in een informele groene verblijfsroute van het Wilhelminapark naar het openbare gebied aan de Goirkezijstraat. Deze route wordt niet gezien als hoofdontsluitingsroute van het museum De Pont naar het Textielmuseum, maar biedt kansen voor het verder open en zichtbaar maken van het gebied.

 

Aantrekkelijk verblijfsgebied

Onder dit werkgebied wordtgewerkt aan de verbetering van het fysieke domein en het faciliteren van passende functies/ontwikkelingen. Omdat het Museumkwartier een bijzonder cultuurhistorisch karakter heeft, blijft het van belang dat nieuwe ontwikkelingen zich voegen aan de waardevolle stedenbouwkundige weefsel en bouwkundige kenmerken. In dit verband zullen ontwikkelingen in het gebied vaak een redelijk kleinschalig karakter hebben. Toch doen zich bij elke transformatie kansen voor om woon- en/of verblijfskwaliteit toe te voegen. De thema’s cultuur(historie) en klimaatadaptatie (voorkomen van hittestress en wateroverlast) zullen hierin bepalend zijn.

 

Hiervoor onder 1.4 is de ruimtelijke structuur nader uitgewerkt. Deze sluit aan bij de ambitie om de ontwikkelingen kleinschalig van karakter te houden. Wat betreft klimaatadaptatie (voorkomen van hittestress en wateroverlast) verwijzen wij naar 3.5.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders

 

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

3.2 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.

 

Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit. Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.

 

Voor de ontwikkeling aan de Goirkestraat 176 geldt dat de gemetselde bebouwing relatief sober is, waarmee aansluiting wordt gezocht bij de oorspronkelijke bedrijfsbebouwing op de achterterreinen in deze omgeving. Verder wordt de hoogte (boven maaiveld) beperkt tot 2 bouwlagen, waardoor de invloed op de bestaande omgeving zoveel mogelijk wordt beperkt.

3.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

 

3.3.1 Historische geografie

3.3.2 Archeologie

3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen

3.3.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast.

 

Voor wat betreft het archeologische erfgoed dient vanwege de hoge archeologische verwachting voor het plangebied een proefsleuvenonderzoek te worden uitgevoerd om vast te stellen of er sprake is van een waardevolle archeologische vindplaats. Afhankelijk van de resultaten zal het bevoegd gezag bepalen of de vindplaats moet worden veilig gesteld en zo ja, op welke wijze.

3.4 Volkshuisvesting

 

Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de Woonvisie Tilburg 2015 en de Woonagenda 2020-2025. Hierin staan de thema's en trends in het wonen, zijn actuele knelpunten geduid en zijn de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de woonvisie en woonagenda wordt ingezet op de samenstelling en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Daarnaast blijft de nieuwbouwopgave voor Tilburg belangrijk vanwege de natuurlijke groei, gezinsverdunning en migratie.

 

Woonadvies specifiek voor plangebied

De wijk Het Goirke komt zowel wat betreft woningen als bewoners redelijk overeen met de kenmerken van het woningmarktgebied Oud Noord. Ten opzichte van het stedelijk gemiddelde wonen er in Oud Noord meer eenpersoonshuishoudens en minder 2 ouder- gezinnen. Het aandeel goedkope koopwoningen is met 24% aanzienlijk hoger dan het stedelijk gemiddelde. Uit het gebiedsprofiel wonen voor het gebied Oud Noord blijkt dat het gebied aantrekkelijk is voor veel doelgroepen. Het is wenselijk kleinschalige woningbouwinitiatieven toe te voegen die zich lenen voor de specifieke plek in het vergroten van het aanbod van geschikte woningen voor ouderen is ook hier een aandachtspunt. Het woningbouwprogramma van met een mix van drie grondgebonden woningen, twee appartementen, een bovenwoning en achttien onzelfstandige woonzorgwoningen is als waardevol en geschikt voor deze plek beoordeeld in de stuurgroep stedelijke ontwikkeling. Het plan sluit aan bij de ambities voor het Museumkwartier.

 

Geadviseerd wordt de woningen levensloopbestendig uit te voeren. Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast en dat certificering plaatsvindt, zowel op woningniveau als op het niveau van de woonomgeving.

3.5 Klimaatadaptatie

 

3.5.1 Groen in de stad

In juli 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders de 'Agenda Groen in de Stad' vastgesteld. De agenda gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad conform de Omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.

 

Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer). De kaart Stadsnatuur 2040 is in maart 2022 geactualiseerd.

 

Het nieuwe woon- en verblijfsgebied krijgt een groene uitstraling. Er is een landschapsinpassingplan opgesteld waarin onder andere aangegeven staat met wat voor soort type groen invulling wordt gegeven aan de vergroening. In de regels van het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat dit plan uitgewerkt en in stand moet worden gehouden.

3.5.2 Uitvoeringsagenda Koel Tilburg

Het klimaat verandert sneller dan verwacht en zet de leefbaarheid van de stad onder druk. We willen dat onze stad en dorpen prettig zijn om in te wonen, te werken en te verblijven. Daarom willen we dat de stad leefbaar blijft tijdens hittegolven, dat regenwater geen schade veroorzaakt en dat de Tilburgse bodem niet verder uitdroogt. In de Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie is opgeschreven hoe we in Tilburg samenwerken aan een Koel Tilburg.

 

De Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie Koel Tilburg is tot stand gekomen door in gesprek te gaan met partijen uit de stad. We zetten in op bewustwording, gedeeld eigenaarschap en projecten van en met de stad. Om hier een olievlekwerking van uit te laten gaan. Initiatiefnemers, bedrijven en organisaties uit de stad die bijdragen aan de doelstellingen nodigen we nadrukkelijk uit om mee te gaan in de beweging die met de Uitvoeringagenda Klimaatadaptatie Koel Tilburg in gang is gezet.

 

Het klimaat verandert sneller dan gedacht. Daarom vinden we dat ieder initiatief of ontwikkeling moet bijdragen aan het klimaatbestendiger maken van de stad. Om hier richting aan te geven hebben we zes doelstellingen geformuleerd en zijn er beleidsregels voor een klimaatrobuuste inrichting en ontwerp vastgesteld.

 

De beleidsregels voor het omgaan met regenwater zijn uitgewerkt in het Programma Water en Riolering 2020-2023. De beleidsregels worden juridisch verankerd in onder andere bestemmingsplanregels en Handboek Openbare Ruimte. Hierna onder 3.5.3 en onder hoofdstuk 5 zal worden beoordeeld of voldaan wordt aan het beleid.

 

Natuurinclusief bouwen

Verstedelijking zorgt wereldwijd voor een uitbreiding en een verdichting van het stedelijke gebied. In veel steden leidt dit tot een verlies aan biodiversiteit. Ook de opgave voor de energietransitie kan een bedreiging voor de natuur vormen. Natuur- en groeninclusief bouwen helpt om de stad prettig en de inwoners gezond te houden. Om het creëren van groene elementen in de stad te stimuleren is het puntensysteem ontwikkeld. Het systeem gaat uit van een lijst met groen- en natuurinclusieve maatregelen, waarbij elke maatregel een bepaald aantal punten waard is.  Om te bepalen hoeveel van deze maatregelen genomen moeten worden bij de uitvoering van een bouwproject moet per project een te behalen puntenscore berekend worden. Bij de omgevingsvergunning zal dit verder uitgewerkt moeten worden.

3.5.3 Programma Water en Riolering 2020 - 2023

Het Programma Water en Riolering (PWR) is een beleidsplan dat op hoofdlijnen de invulling van de gemeentelijke watertaken weergeeft. Door middel van het PWR wordt vastgelegd wat de gemeente wil bereiken en wat de rolverdeling is tussen overheid, bewoners en bedrijven ten aanzien van stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. Gemeenten zijn volgens de Wet milieubeheer verplicht een plan op te stellen waarin de zorgplichten worden uitgewerkt. De Wet milieubeheer schrijft geen geldigheidsduur voor, hierin zijn gemeenten vrij. Het is wel gebruikelijk om het rioleringsplan periodiek te herzien. Het PWR is tevens de basis voor de gemeentelijke rioolheffing.

 

Eén van de doelstellingen in het PWR is om het water- en rioleringssysteem toekomstbestendig te maken. Door klimaatverandering krijgen we te maken met zwaardere buien, een toename van warme dagen, langdurige perioden van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Deze verandering stelt nieuwe eisen aan het watersysteem, de waterketen en de omgeving. Als we droge voeten en een leefbare omgeving willen behouden, moet iedereen hier een steentje aan bijdragen.

 

Om het water- en rioleringssysteem toekomstbestendig te houden is een regenwateropgave geïntroduceerd voor vervanging van verhard oppervlak en hanteren we nieuwe ondergrenzen bij toename van het verhard oppervlak. De regenwateropgave verplicht tot het aanbrengen van regenwaterberging en is in lijn met de wateropgave die de waterbeheerder oplegt. Op dit moment is dat 60 mm. De opgave heeft als doel het verwerken van extreme neerslaghoeveelheden om de kans op wateroverlast nu en in de toekomst te beperken.

 

  1. < 50 m²: geen regenwateropgave

  2. 50 m² - 150 m²:

  1. > 150 m²: regenwateropgave volgens tabel 1.

[image]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Tabel 1 - regenwateropgave

 

De opgave is voor de gebieden Blaak en Reeshof kleiner omdat deze gebieden, vanwege de ruim opgezette waterstructuur, al klimaatbestendig zijn ingericht. De opgave van 10 mm heeft als doel om het water van de kleine buien af te vangen en toe te voegen aan de grondwatervoorraad.

3.5.4 Regionale Energie- en Klimaatstrategie Hart van Brabant

Op 14 juni 2021 heeft de raad de Regionale Energie- en Klimaatstrategie Hart van Brabant (REKS) vastgesteld. De strategie vormt de vertaling van de nationale afspraken uit het Klimaatakkoord en draagt onder andere bij aan de doelstelling van de hiervoor besproken Uitvoeringsagenda Koel Tilburg.

 

In de strategie wordt in kaart gebracht hoe en waar energie bespaard kan worden en duurzaam kan worden opgewekt. Ook staat erin welke mogelijkheden er zijn voor het duurzaam verwarmen van onze huizen en hoe we onze omgeving kunnen aanpassen aan het veranderende klimaat. 

 

In de REKS staan plannen tot 2030. Bovendien is de REKS 1.0 die nu is vastgesteld een ‘tussenproduct’, dat elke twee jaar wordt bijgewerkt. Er komt een plan van aanpak voor 2022 en 2023 (de REKS 2.0).  Uiteindelijk zal de REKS vertaald worden naar concrete uitvoeringsprogramma's waarvan zal worden bekeken in hoeverre deze vertaald kunnen worden naar een bestemmingsplan (lees: Omgevingsplan). Voor nu is de conclusie dat er geen concrete toets van de ontwikkeling aan de REKS heeft plaatsgevonden.

3.5.5 Bomenbeleid Tilburg

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Ook zijn ze van belang voor biodiversiteit en klimaatadaptatie. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden, is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:

Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.

 

Bomenverordening

De Bomenverordening Tilburg 2021 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in een normaal en hoog beschermingsregime. Ook de compensatieverplichting maakt onderdeel uit van deze verordening. De Bomenverordening 2021 is vastgesteld in april 2021 en in werking getreden per 1 september 2021.

 

De ontwikkeling aan de Goirkestraat is voor wat betreft de stedenbouwkundige uitwerking tot stand gekomen onder de werking van de Bomenverordening Tilburg 2017. Reeds in juli 2020 is er een positief standpunt ingenomen over een herontwikkeling van de locatie. Omdat er een andere invulling is gekomen voor het zorgprogramma én omdat onder andere het parkeren nader onderzocht moest worden, is in juli 2021 opnieuw een akkoord gegeven op het initiatief.

 

Het verschil met de verordening uit 2021 zit met name in de beschermingswaarde van de bomen op eigen terrein. Binnen een gebied begrenst door de Ringbanen van Tilburg hebben bomen op particulier en openbaar tereein een klimaatwaarde. In de verordening is opgenomen dat het college onder bepaalde voorwaaren ontheffing kan verlenen voor het vellen van bomen met een klimaatwaarde. Vellen is mogelijk indien een zeer zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang zwaarder weegt dan duurzaam behoud van de houtopstand.

 

Het realiseren van een woonzorgcomplex voor mensen met dementie samen met de ontwikkeling van reguliere woningen waar behoefte aan is op deze locatie is een zeer zwaarwegend belang waarbij in de afweging meegenomen is de beoogde nieuwe groene inpassing van het nieuwe woongebied en de kwaliteit en restlevensduur van de bomen.

 

Binnen het bestaande woonhof (lees: nieuwbouwproject Goirkezijstraat (2010/2011)) is sprake van een sterk gemengd programma van betaalbare koop, sociale huur en zorgwoningen. In de nabijheid vinden we studentenwoningen en appartementen. Er is sprake van een breed en divers aanbod dat door toevoeging van zowel het woonzorgcomplex als de bovenwoning en de twee-laags woningen wordt versterkt. Deze analyse wordt ondersteund door het gebiedsprofiel Wonen voor Oud Noord (collegebesluit 28 september 2021) waaruit blijkt dat er weinig doorstroommogelijkheden zijn en dat er behoefte is aan het toevoegen van (middel)dure appartementen en grondgebonden woningen.

 

Gekoppeld aan het kappen van benodigde bomen is in lijn met de bomenverordening aan initiatiefnemer de plicht meegegeven bomen te herplanten en daar waar nodig te compenseren door het storten van bedrag in de in de Compensatieregeling. Er is een inrichtingsplan opgesteld dat naast het herplanten van kwalitatief goede bomen voorziet in meerdere sierplantsoenen welke plan n.a.v. de ingekomen zienswijzen kwalitatief nog verder doorontwikkeld is. Er komen bomen terug die zich goed zullen ontwikkelen met een goede groeiplaats. Dit in tegenstelling tot een deel van de bomen die nu binnen het plangebied staan. Het inpassingsplan is in de regels verankerd door middel van een voorwaardelijke verplichting.

 

Boomwaarde zoneringskaart 2017 (BWZ-kaart)

Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een klimaat- , eco-,hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.

 

Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)

Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2021. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.

 

Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)

In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone (van de BWZ-kaart). Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van deBomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.

 

Maatregelen in bestemmingsplan

De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan is de BWZ-kaart verwerkt in de Boomwaardekaart (bijlage bij de regels). Bomen met een klimaat-, eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart.

 

De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.

3.5.6 Stadsnatuurkaart 2040

De Stadsnatuurkaart 2040, vastgesteld door de gemeenteraad op 10 maart 2022, is de actualisatie van de Stadsnatuurkaart die samen met de agenda groen in de stad in 2016 eerder is vastgesteld.

 

Biodiversiteit en natuur zijn belangrijk voor al onze inwoners en de aantrekkelijkheid van de stad. Samen met de Bomenverordening, bijbehorend bomenbeleid en bestemmingsplannen vormt de Stadsnatuurkaart 2040 de beleidsmatige randvoorwaarden en instrumenten die ervoor moeten zorgen dat biodiversiteit in het stedelijk gebied behouden blijft en waar het kan, wordt versterkt.

 

Op de Stadsnatuurkaart 2040 zijn onder meer de ecologische structuren benoemd. Hieraan is een duidelijke maatvoering gekoppeld. Deze maatvoering wordt zowel bij de start van ruimtelijke ontwikkelingen als gedurende het verdere proces meegenomen om zo de ecologische kwaliteit op een juiste manier mee te nemen. De grote ambities en veelheid van belangen die spelen in ruimtelijke ontwikkelingen, maken een heldere en duidelijke structuur en maatvoering voor ecologie wenselijk.

 

3.6 Verkeer en parkeren

 

3.6.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg

De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.

 

De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.

 

Mobiliteitsagenda 013

De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.

3.6.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:

3.6.3 Nota 'Parkeernormen Tilburg 2017

In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.

Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.

 

Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.

 

Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.

3.6.4 Verkeer en parkeren in het plangebied

Verkeersgeneratie

De planontwikkeling geeft een bepaalde verkeersgeneratie. In onderstaande tabel is van de verschillende functies bepaald wat de verkeersgeneratie is. Hiervoor zijn kencijfers van het CROW “ASVV 2021” gehanteerd. Tilburg is aangemerkt als “sterk stedelijk”. De locatie ligt in de zone Schil Centrum.

 

Type

Verkeersgeneratie

Aantal

Totaal

Grond gebonden woning

6,4

6

38,4

Appartement

4,7

11

51,7

Woonzorgeenheid

2,0

18

36

Convivio dagbesteding

16

1

16

 

 

 

 

Totaal

 

 

142,1

 

Deze ontwikkeling zorgt voor een verkeersgeneratie van 142 ritten per gemiddelde weekdag. Dit is niet de toename van de hoeveelheid verkeer. De bestaande functies genereren ook een bepaalde hoeveelheid verkeer. De verkeersgeneratie van 142 ritten is in dit geval de meest negatie situatie.

 

De verkeersgeneratie van 142 ritten kunnen zonder problemen afgewikkeld worden op de omliggende wegen. Hier ontstaan geen problemen op het gebied van doorstroming of verkeersveiligheid.

 

Fietsroutes en -stalling

Zowel de Goirkestraat als Wilhelminapark zijn onderdeel van het gemeentelijke fietsnetwerk. De Goirkestraat is aangewezen als secundaire fietsroute. Dit is in de inrichting terug te zien door de aanwezigheid van suggestiestroken. Het Wilhelminapark is aangewezen als sternetfietsroute. Dit is een hoofdfietsroute binnen de gemeente Tilburg. In de straatprofiel zijn hiervoor fietsstroken aanwezig.

 

Goede voorzieningen voor het stallen van fietsen zijn nodig om het fietsgebruik te stimuleren. Voor het bepalen van het aantal in te passen fietsstallingsplaatsen dient een inschatting van de behoefte te worden gemaakt op basis van de kencijfers uit de Leidraad Fietsparkeren van de CROW (zie de CROW Kennisbank). Deze verwachte stallingbehoefte is een richtlijn. Bij het indienen van de vergunningsaanvraag voor een bouwplan moet de initiatiefnemer aangeven op welke manier wordt voorzien in voldoende fietsstallingsvoorzieningen. Daarbij kunnen openbare collectieve stallingsvoorzieningen in de nabijheid van de ontwikkeling een rol vervullen in het voorzien van de (toekomstige) stallingbehoefte.

 

Openbaar vervoer

Op loopafstand van het plangebied liggen bushaltes.

 

Afvalinzameling

Voor de afvalinzameling gelden de richtlijnen zoals deze door het BAT zijn opgesteld.

 

Parkeren

Het aantal parkeerplaatsen moet voldoen aan de vastgestelde normen van de gemeente Tilburg zoals vastgelegd in de parkeernotitie gemeente Tilburg. In de omgeving van het plangebied is parkeerregulering ingevoerd.

 

De behoefte aan parkeren wordt opgevangen binnen het plangebied. Bij de berekening van de parkeerbalans zijn ook de ontwikkelingen aan de Goirkestraat 172-174 en het Wilhelminapark 139 meegenomen. Ook zij maken gebruik van het plangebied voor het parkeren. In bijlage 1 is de parkeerbalans gevoegd. Hieruit blijkt dat er een behoefte is aan 16 parkeerplaatsen welke worden voorzien in het plangebied. Zie hiervoor de situatietekening zoals opgenomen onder paragraaf 1.4.

 

Verder is van belang dat dde locatie op de nulvergunningen/Parkeren Op Eigen Terrein (POET)-lijst komt te staan. Daarmee komen toekomstige bewoners (en bezoekers) dus niet een aanmerking voor een parkeervergunning. Men kan dus niet in het openbaar gebied parkeren.

 

Noodhulpdiensten

Het gebied moet bereikbaar zijn voor noodhulpdiensten volgens de bijbehorende bereikbaarheidseisen.

 

 

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

 

4.1 Inleiding

 

4.2 Milieueffectrapportage

 

4.2.1 Algemeen

Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een m.e.r. beoordeling opgesteld moet

worden. voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

a. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;

b. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.

 

ad. a.

In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt

zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig.

 

Bij de vraag of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit mer, worden de concrete omstandigheden afgewogen, waarbij onder meer aspecten als de aard en omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen (zie o.a. uitspraak RvS ECLI:NL:RVS:2019:1879).

 

Binnen het plangebied komen in totaal achttien onzelfstandige en zes zelfstandige wooneenheden. Wij merken deze ontwikkeling aan als een stedelijke ontwikkeling waarvoor geldt dat de in het Besluit opgenomen drempel niet worden overschreden.

 

ad b.

Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden betreffen Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen, Kampina & Oisterwijkse Vennen en Regte Heide & Riels Laag en liggen op circa 5 tot 6 kilometer van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.

4.2.2 Aanleiding vormvrije m.e.r beoordeling

Voor dit plan is een aanmeldnotitie opgesteld op basis waarvan is beoordeeld of het noodzakelijk is een m.e.r. op te stellen (bijlage 2). De aanmeldnotitie is getoetst aan de hand van de drie hoofdcriteria (de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van het project) van bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn. Naar aanleiding van deze toetsing is geoordeeld dat ten gevolge van de voorgenomen activiteit, gezien diens aard, omvang en locatie, geen negatieve effecten op de nabijgelegen gevoelige gebieden en Natura 2000 gebieden zijn te verwachten

 

Op 5 april 2022 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg besloten dat voor het de ontwikkeling geen milieueffectrapportage (m.e.r.) behoeft te worden opgesteld.

4.3 Milieuhinder bedrijven

Bij het beoordelen van de (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

 

Binnen dit plan is voor de gemengde bestemming aansluiting gezocht bij de lijst functiemening. In de Memo omgevingstoets bedrijven en milieuzonering opgesteld door AGEL adviseurs (d.d. 15 september 2021 met projectnummer 20210329) is de omliggende bedrijvigheid in beeld gebracht. Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van voldoende scheiding tussen de gevoelige functies en omliggende bedrijvigheid.

 

Geitenmoratorium.

In juni 2017 heeft de Provincie een geitenmoratorium (voor geitenhouderijen met meer dan 50 geiten) opgenomen in de Verordening ruimte. Dit betekent dat geitenhouderijen hun dierenverblijven niet mogen uitbreiden en er geen nieuwe geitenhouderijen mogen worden opgericht. Aanleiding hiervoor was het RIVM-onderzoek "Veehouderij en gezondheid Omwonenden- aanvullende studies" (VGO2). Uit dit onderzoek blijkt dat mensen die binnen 2 kilometer van een geitenhouderij wonen een verhoogde kans op longontsteking hebben. De oorzaak van dit verhoogde risico op longontsteking is niet bekend en wordt op dit moment in opdracht van het Rijk nader onderzocht door het RIVM.

 

De provinciale verordening regelt alleen de situatie gezien vanuit de positie van geitenboeren (voor hen geldt namelijk dat verbod). Echter, bij het opstellen van ruimtelijke plannen (o.a. bestemmings-plannen) moet ook aan de zgn. omgekeerde werking worden getoetst. Hiervoor heeft het college op d.d. 14 mei 2019 de beleidslijn geitenmoratorium in ruimtelijke plannen vastgesteld. Dit houdt in dat:

  1. wooninitiatieven binnen stedelijk gebied (zgn. inbreidingslocaties) zonder meer worden toegestaan;

  2. kleine woningbouwinitiatieven buiten de bebouwde kom worden toegestaan met een maximum van 5 Ruimte voor Ruimte-woningen in ruil voor het inleveren van vergunde fosfaatrechten binnen de gemeentelijke grenzen;

  3. met initiatiefnemers worden afspraken gemaakt om potentiële bewoners van nieuwe woningen binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij te informeren over de gezondheidsrisico's;

  4. nieuwe initiatieven met de planologische bestemmingen kinderdagverblijf, verzorgingshuis, verpleeghuis en zorgwoning niet worden toegestaan binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij;

  5. de overige initiatieven waarvoor een ruimtelijke afweging nodig is en niet passen in bovenstaande criteria worden voorgelegd aan de GGD voor screening van de gezondheidsrisico's.

Wanneer nieuwe onderzoeken tot andere inzichten over gezondheidsrisico's in relatie tot geitenhouderijen leiden zal een nieuw beleidsvoorstel worden gedaan.

 

Het plan ligt niet binnen 2 kilometer van een geitenhouderij.

4.4 Externe veiligheid

 

4.4.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden. De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

  1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);

  2. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;

  3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

4.4.2 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

 

In de bij dit plan gevoegde Memo-Externe Veiligheid, uitgevoerd door Stantec met datum 20 januari 2022 en projectnummer 20210329, zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de spoorlijn Breda – Tilburg en de Rijksweg A58. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in bijlage 3.

4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid

In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:

Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

4.4.4 Conclusie en restrisico

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van spoorlijn Breda – Tilburg en de Rijksweg A58. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde bijlage Memo-Externe Veiligheid). De brandweer Midden -en West Brabant heeft d.d. 9 december 2021 advies uitgebracht (bijlage 4), de relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.

 

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

4.5 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

4.6 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

4.6.1 Wegverkeerlawaai

De nieuwe woningen zijn gelegen binnen de zones van wegen zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). Dit betreft de Goirkestraat en de Hasseltstraat/Wilhelminapark/Veldhoven. Voor deze wegen geldt een maximale rijsnelheid van 50 km/uur. De verwachting is dat binnen afzienbare tijd (ruim binnen de planperiode van 10 jaar) de rijsnelheid op de Goirkestraat en de Hasseltstraat/Wilhelminapark/Veldhoven wordt teruggebracht naar 30 km/uur. Op 30/km/uur wegen is de Wgh niet van toepassing en is er geen noodzaak om aan de normen van de Wgh te toetsen.

 

In het kader van de beoordeling van een goede ruimtelijke ordening is de geluidbelasting op de nieuwbouw berekent. Voor de uitgangspunten en de rekenresultaten wordt verwezen naar de Memo - Wegverkeerslawaai (Dwaalgebied Wilhelminapark-Goirkestraat te Tilburg) opgesteld door AGEL adviseurs d.d. 10 september 2021 met projectnummer 20210329. Uit de rekenresultaten blijkt dat de Goirkestraat maatgevend is voor de hoogte van de optredende geluidbelasting op de nieuwbouw.

 

De gecumuleerde geluidbelasting van alle wegen tezamen bedraagt maximaal 55 dB op het woonzorggebouw. Op de grondgebonden woningen en de te transformeren werkplaats bedraagt de gecumuleerde geluidbelasting maximaal 41 dB respectievelijk 45 dB. Geconcludeerd kan worden dat voor de nieuwe geluidgevoelige bestemmingen sprake is van een ‘redelijk’ tot ‘goed’ woon- en leefklimaat en derhalve een goede ruimtelijke ordening.

4.6.2 Railverkeerlawaai

De nieuwe geluidgevoelige bestemmingen liggen buiten het "aandachtsgebied" van het spoortraject Breda-Tilburg-’s-Hertogenbosch/Eindhoven zoals bedoeld in artikel 1.4a lid 1 van het Besluit geluidhinder. Dit betekent dat niet getoetst hoeft te worden aan de normen van het Besluit geluidhinder.

4.6.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

 

De nieuwe geluidgevoelige bestemmingen zijn niet gelegen binnen een wettelijke geluidzone van een industrieterrein of een geluidzone van een industrieterrein waarvoor een geluidbeheerplan is vastgesteld.

 

Industrielawaai vormt geen belemmering voor de nieuwbouw.

4.6.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

4.7 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

 

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van een woonzorggebouw, 3 grondgebonden woningen, een bovenwoning en de transformatie van een werkplaats naar 2 woningen waardoor het plan kan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Daarnaast is geen sprake van luchtgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

 

Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

 

 

 

4.8 Geur

 

4.8.1 Industriële geurhinder

Er is geen industriële geur bedrijvigheid rondom het plangebied aanwezig.

4.8.2 Agrarische geurhinder

Er is geen agrarische bedrijvigheid rondom het plangebied aanwezig.

4.9 Trillingen

Het plangebied ligt ver buiten het “aandachtsgebied” van 100 meter gezien vanaf het spoor. Dit betekent dat trillinghinder niet te verwachten is en onderzoek hierna niet noodzakelijk is.

4.10 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740, dat niet ouder is dan 5 jaar.

 

Er zijn 3 bodemonderzoeken aangeleverd:

 

Conclusie

Op basis van deze resultaten zijn er geen directe belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en toekomstige bouwplannen. Wel is ter plaatse van Wilhelminapark 137 een verontreiniging met PAK geconstateerd. Aangezien de omvang van deze verontreiniging nog niet in beeld is, zal hier voorafgaand aan nieuwbouwplannen een nader bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Op basis van de omvang kan dan worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsplicht voorafgaand aan grond-werkzaamheden, of aanpassingen aan het toekomstig gebruik.

 

Op de locatie Wilheminapark 137 vinden echter geen nieuwe ontwikkelingen plaats.

4.11 Natuur en ecologie

 

4.11.1 Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

 

Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

 

Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

 

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

 

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

 

Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening provincie Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

4.11.2 Analyse plangebied

 

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het plangebied ligt op circa 5 á 6 kilometer van de Natura 2000-gebieden Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen, Kampina & Oisterwijkse Vennen en Regte Heide & Riels Laag.

 

Er is een Aerius-berekening uitgevoerd. De bouwfase is niet doorgerekend in de berekening. De woningen worden deels gasloos uitgevoerd, 3 woningen krijgen een CV-installatie. Er is doorgerekend met rijlijnen wegverkeer op meer dan 5 km van Natura 2000-gebieden. Uit de berekeningen staat voldoende vast dat het project geen significante effecten oplevert voor omliggende Natura 2000-gebieden.

 

Natuurbescherming in Interim Omgevingsverordening

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. De dichtstbijzijnde zone die tot het Natuurnetwerk Brabant behoort, betreft de ecologische verbindingszone van het Wilhelminakanaal op ongeveer 1 kilometer van het plangebied. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 3.16 van de Interim Omgevingsverordening, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.

 

Soortenbescherming

Op 11 november 2021 is er een quickscan naar flora en fauna uitgevoerd (bijlage 5). In de bomen zijn geen grote holten voor eekhoorns aanwezig en in de te slopen gebouwtjes zijn geen mogelijkheden voor steenmarters om binnen te komen. Het hoofdpand en het gebouw meest oostelijk zijn bewoond, waardoor een steenmarter hier niet onopgemerkt zal blijven. Andere marters worden in het centrum van de stad niet verwacht. In de bomen zijn geen eekhoornnesten aangetroffen, waardoor er geen verblijfplaatsen van eekhoorns in het projectgebied aanwezig zijn.

 

De aanwezigheid van verblijfplaatsen voor vleermuizen in de bomen kan op basis van afwezigheid van holtes of spleten, goed onderzoekbaar door het weinige blad, uitgesloten worden. De drie te slopen gebouwtjes zijn niet geschikt voor gebouwbewonende vleermuizen. Het gaat hierbij om zeer lage en gedeeltelijk houten gebouwtjes zonder spouw, dakpannen, open stootvoegen en zonder boeiboorden. Het te renoveren deel van het bestaande hoofdgebouw is geschikt voor gebouwbewonende vleermuizen, omdat er rond het dak spleten aanwezig zijn waarin ze kunnen wegkruipen. Het is daarom niet uit te sluiten dat gebouwbewonende vleermuizen er een (zomer- of paar)verblijfplaats hebben. Essentieel foerageergebied is niet aanwezig binnen het projectgebied, omdat de oppervlakte groen daarvoor te klein is en er voldoende alternatieven in de omgeving zijn.

 

In de te slopen en te renoveren gebouw(del)en zijn geen toegangen voor huismus of gierzwaluw. Er is een kleine kans dat gierzwaluw of huismus onder de dakpannen zitten van een klein deel van het hoofdgebouw. Op de locatie waar ze aanwezig kunnen zijn (onder de dakpannen van een deel van het hoofdgebouw) vinden geen werkzaamheden plaats en blijft ongewijzigd.

In het plangebied zijn beplantingen aanwezig waar vogels in kunnen nestelen. Het gaat daarbij om vogelsoorten waarvan de nesten uitsluitend gedurende de broed- en nestperiode beschermd zijn. Vaste, jaarrond beschermde nesten zoals roofvogel- en roekennesten zijn niet aanwezig. Deze beplantingen zullen moeten worden verwijderd voor de geplande ontwikkeling. Negatieve effecten op broedende vogels dienen te worden voorkomen door begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen te verwijderen buiten het broedseizoen. De periode van 15 maart tot 15 juli wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. De Wet Natuurbescherming kent echter geen standaardperiode voor het broedseizoen, het gaat erom of er een broedgeval is. De genoemde periode kan daarom slechts als vuistregel worden gehanteerd.

De aanwezigheid van andere strenger beschermde plant- en diersoorten is op basis van habitatvoorkeur en algemene verspreidingsgegevens (NDFF) met voldoende zekerheid uit te sluiten. Hooguit zijn in het gebied soorten te verwachten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen, zoals huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, mol, gewone pad, bruine kikker etc. Tenslotte is voor alle soorten de wettelijke zorgplicht voor flora en fauna van kracht. In het kader van de zorgplicht zijn echter geen specifieke voorzorgsmaatregelen verbonden aan dit plan.

Het plangebied ligt binnen het gebied waar het "Soortenmanagementplan Oude Stad Tilburg" van toepassing is en gebruik gemaakt kan worden van de gebiedsontheffing voor huismus, gierzwaluw en vleermuizen. In voorliggend plan wordt voor de sloop van de aanwezige bebouwing gebruik gemaakt van deze gebiedsontheffing. Om te voldoen aan de ontheffingseisen zal men maatregelen in acht nemen. Deze maatregelen zijn enerzijds gericht op zorgvuldig werken en anderzijds op het creëren van vervangende verblijfplaatsen.

4.11.3 Conclusie

Vanuit de wettelijke gebiedsbescherming van Natura 2000-gebieden zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Ook vanuit de provinciale natuurbeschermingsregels uit de Interim Omgevingsverordening (Natuurnetwerk Brabant en Groenblauwe Mantel) zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Het bestemmingsplan kan in overeenstemming met de wettelijke soortenbescherming worden uitgevoerd, mits de volgende voorwaarden in acht worden genomen:

 

 

 

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

 

5.1 Bestaand watersysteem

De belangrijkste kenmerken van het plangebied zijn weergegeven in tabel 1. Het te ontwikkelen plangebied bestaat uit meerdere kadastrale percelen en is in de bestaande situatie in gebruik en grotendeels verhard.

 

Kenmerk

In plangebied

Waterbeheerders

Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg

Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel

Oppervlaktewater: waterschap De Dommel

Bruto oppervlakte

Totaal percelen ca. 3.177 m2

Terreinhoogte

Tussen NAP+13,6 m en NAP+14,2 m

Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG)

ca. NAP+12,1 m

Ontwateringdiepte

Tussen 1,5 m en 2,1 m

Bodem

Sterkzandige leemlenzen, dikker dan 1 meter

Riolering

Gemengde riolering (binnen enkele jaren is de aanleg van een blauwe ader in de Goirkestraat geprogrammeerd)

Afkoppelgebied

Ja

Oppervlaktewater

Er is geen oppervlaktewater in de nabijheid van het plangebied

Keur beschermde gebieden

Niet van toepassing (zie afbeelding 1)

Tabel 1; Gebiedskenmerken

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding 1; Locatie plangebied (rode cirkel) ten opzichte van de beschermingsgebieden keur

 

In de Goirkestraat en het Wilhelminapark is gemengde riolering aanwezig. In de bestaande situatie wordt het regenwater van verharde oppervlakte afgevoerd naar de gemengde riolering. Het regenwater dat op onverharde oppervlakken valt infiltreert in de bodem. Het plangebied bestaat uit meerdere kadastrale percelen en is grotendeels verhard.

5.2 Beleidskader

Het Provinciale “Regionale Water en Bodem Programma” (RWP) 2022 – 2027 heeft als doel een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Rode draad is het herstel van de systeemwerking. Het water en bodemsysteem moet toegerust zijn op natte én droge tijden.

 

Waterschap De Dommel heeft zijn actuele waterbeleid opgenomen in het waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP5). In dit programma staat een watertransitie centraal die moet zorgen voor een toekomstbestendig watersysteem. De transitie heeft drie leidende principes: 1) elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt; 2) functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan; 3) wat schoon is moet schoon blijven.

 

 

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Programma Water en Riolering (PWR) 2020-2023 (zie ook 3.5.3). Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het PWR is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.

5.3 Toekomstig watersysteem

De ontwikkeling een stedelijke inbreiding bestaande uit een woonzorggebouw en 3 grondgebonden woningen en het realiseren 3 appartementen in bestaande bebouwing.

 

Voor de verharding van de nieuwe situatie van de percelen wordt uitgegaan van aangenomen verhardingspercentages van de nieuwe situatie zoals opgenomen in tabel 2.

 

Oppervlakken

Huidige situatie (m²)

Toekomstige situatie

(m²)

Verhardingen

1.388

782

Daken bestaand

1.071

913*1

Daken nieuw

 

686

Onverhard/groen

483

397

Parkeren

0

205

Tuinen (50% verhard)

235

194 (97)

Totaal

3.177

3.177

Totaal te compenseren verhard oppervlak

 

1.770

Tabel 2; Afvoerende oppervlakken in de plansituatie

 

*1 de te handhaven dakoppervlakken worden niet meegeteld als te compenseren verhard oppervlak

 

Duurzaam watersysteem

De eigenaar van de grond bepaalt de hoogten van de terreinpeilen en de vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze peilen moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:

 

De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, waaronder de ontwateringdiepte. In de bestaande situatie is de ontwateringdiepte voldoende voor de nieuwe functies. Hierom worden geen preventieve maatregelen vastgesteld om grondwater- of vochtoverlast te voorkomen. Om de aansluiting op nabije terreinhoogten optimaal te houden wordt de bestaande terreinhoogte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) gehandhaafd.

 

Omdat de omliggende openbare verhardingen gevoelig zijn voor water op straat bij extreme neerslag moet worden voorkomen dat water uit openbaar gebied tot overlast kan leiden in het plangebied en wordt geadviseerd de vloerpeilen van nieuwbouw in het plangebied minimaal 0,2m boven de T-hoogte aan te brengen.

 

 

 

Regenwater

Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij speelt de trits vasthouden-bergen-afvoeren een centrale rol. In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden (trits vasthouden-bergen-afvoeren).

Mogelijkheden hiervoor zijn:

Alle beetjes helpen; andere/innoverende ideeën zijn mogelijk.

 

In het PWR is beleid vastgesteld waarmee van iedere ontwikkeling verlangd wordt dat ze hier invulling aan geeft door in een vastgestelde bergingsopgave voor het plangebied te voorzien. De bergingsopgave bedraagt 60 mm, oftewel 60 l/m² verharding van de nieuwe situatie. Hiermee draagt het plangebied bij aan het hydrologisch neutraal (her)ontwikkelen van Tilburg.

  

Op basis van de aangenomen te compenseren afvoerende oppervlakte van de toekomstige situatie (1.770 m²) geldt voor het plangebied een bergingsopgave van ca. 107 m³. De opgave dient bij verdere uitwerking mogelijk te worden bijgesteld op basis van de werkelijke afvoerende verharde oppervlakken. De verharde oppervlakte kan worden gereduceerd door de toepassing van groene daken en doorgroeibare verhardingen en door tuinverhardingen in de tuin zelf te verwerken.

De invulling van deze waterberging vindt bij voorkeur plaats in een centrale, robuuste voorziening. De toepassing van bovengrondse waterbergende voorzieningen als groene-/waterbergende daken en wadi’s/verlaagde groenvakken worden als kansrijk gezien, aangevuld met een ondergrondse voorziening.

 

De voorziening(en) worden voorzien van een overloop op de riolering. Deze overloop dient als een separate leiding te worden aangeboden aan de zijde van de Goirkestraat.

 

Het toepassen van uitlogende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen.

 

Huishoudelijk afvalwater

Het huishoudelijk afvalwater kan, in overleg met Gemeente Tilburg, worden afgevoerd via de bestaande gemengde riolering in de Goirkestraat en/of het Wilhelminapark.

5.4 Watertoets

De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is beperkt. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het PWR 2020-2023. Conform deze aanpak kan het watertoets-proces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.

 

Hoofdstuk 6 Opzet planregels

 

6.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

6.2 Standaard plansystematiek

 

6.2.1 Bouwvlak en erf

De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit plan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.

 

Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.

 

In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.

 

Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).

6.2.2 Bouwhoogte

De volgende gebiedstypen worden onderscheiden, waarbij het onderscheid wordt gevormd door een verschillende maximale bouwhoogte:

  1. structuurvisie Linten oude stad, onderverdeeld in:

  1. bedrijvige linten;

  2. rustige linten;

  1. hoofdstructuur nieuwe gebieden;

  2. overige gebieden.

Ingevolge de 'Structuurvisie Linten in de oude stad' is, zowel binnen bedrijvige linten als rustige linten, de maximaal toelaatbare hoogte 11m. Langs de 'Hoofdstructuur nieuwe gebieden' is een bouwhoogte van maximaal 15m toelaatbaar, terwijl in de overige gebieden maximaal 10m is toegestaan. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd.

 [image]

Structuurbeeld Plansystematiek

 

Voor dit plan is voor de locaties Goirkestraat 172-174 en 178 als ook voor het Wilhelminapark de bebouwingsregeling overgenomen uit het oorspronkelijke plan.

 

Voor de nieuwe ontwikkelingen binnen het gebied is maatwerk verricht.

6.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor woningen in stedelijk gebied:

  1. oppervlakte:

  1. 20m2 indien erf kleiner is dan 50m2;

  2. 40% van erf met maximum van 60m2 bij erf tussen de 50m2 en 500m2;

  1. bouwhoogte:

  1. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen met een platte afdekking mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de hoofdbebouwing vermeerderd met een dakconstructie van maximaal 0,5m, met een maximale totale hoogte van 4,5m;

  2. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen met een platte afdekking mag ten hoogste 3m bedragen, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven;

  3. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een schuine kap mag ten hoogste 3m bedragen;

  4. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een schuine kap mag op percelen kleiner dan 3000m2 ten hoogste 4,5m zijn, waarbij op de perceelsgrens de goothoogte ten hoogste 3m mag bedragen en de dakhelling maximaal 45° mag bedragen, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding een ander maximum is aangegeven. Deze afschuining geldt niet:

I. in die gevallen waarbij op het naastgelegen perceel in de perceelscheiding al een gebouw met een

zelfde of hogere hoogte aanwezig is dan wel gelijktijdig wordt opgericht;

II. ten aanzien van topgevels.

6.3 Bestemmingen en aanduidingen

In het bestemmingsplan is de hoofdbestemming Gemengd-1. Binnen deze bestemming is een mix aan functies mogelijk mits passend binnen de woonomgeving. Dit geldt ook voor de mogelijke maatschappelijke voorzieningen op de locatie.

 

Binnen de bestemminge zijn drie bouwaanduidingen opgenomen om onder andere te duiden waar alleen grondgebonden woningen zijn toegestaan en waar de begane grond niet bebouwd mag worden (overkraging). Ter bescherming van de cultuurhistorische en archeologische waarden in het gebied zijn dubbelbestemmingen opgenomen.

 

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.

 

Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog en vooroverleg

 

8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 25 november 2021 gepubliceerd in het Gemeenteblad.

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In paragraaf 2.1.3 staat beschreven dat in regionaal verband met de provincie Noord-Brabant afspraken zijn gemaakt over de kwantitatieve woningbouwopgaveontwikkeling. De ontwikkeling aan de Goirkestraat 176 is in lijn met deze afspraken. In 2.2 is daarnaast beschreven dat voldaan kan worden aan de uitgangspunten van de Interim omgevingsverordening. Om deze redenen heeft er geen vooroverleg plaatsgevonden met de provincie.

 

In 5.4 is beschreven dat de ontwikkeling qua waterhuishouding past binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld. Conform deze aanpak kan het watertoetsproces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.

8.3 Omgevingsdialoog

Op 23 september 2021 is ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog een informatieavond gehouden. Tijdens deze informatieavond is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan. De ontwikkelaar heeft het bouwplan verder toegelicht. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. Van deze informatieavond is een verslag gemaakt welke als bijlage 6 bij deze toelichting is gevoegd.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 4 juli 2022 tot en met 15 augustus 2022. In deze periode is er een zienswijze ingekomen die ingediend is namens de bewoners van achttien adressen. Er is een nota van zienswijzen (bijlage 8) opgesteld waarin gemotiveerd beschreven staat waarom de reacties al dan niet leiden tot een aangepast bestemmingsplan.