Udenhout Beschermd Dorpsgezicht, 8e herziening (Schoorstraat Vincentius)
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0855.BSP2021029-d001 |
Plantype: | bestemmingsplan |
Toelichting
Hoofdstuk 1 Plan en plangebied
Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Udenhout Beschermd Dorpsgezicht, 8e herziening (Schoorstraat Vincentius)" van de gemeente Tilburg.
1.1 Aanleiding tot planontwikkeling
Het plangebied, bekend als het Vincentius terrein, betreft een terrein met opstallen die nu in gebruik zijn voor zorgdoeleinden, voornamelijk dagbesteding. Op het terrein bevindt zich thans nog bebouwing waaronder een gebouw met rijksmonumentale status.
Na de beëindiging van de zorgtaken is het gewenst het terrein te herontwikkelen. De initiatiefnemer heeft een inrichting voor het plangebied gepresenteerd, waarbinnen naast de herbestemming van het rijksmonument, met aanliggende vleugels, naar wonen ook de realisatie van twee appartementengebouwen na de sloop van een deel van de bestaande gebouwvleugels is opgenomen.
Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan ''Udenhout Beschermd Dorpsgezicht'', omdat binnen de bestemmingen 'Maatschappelijk' geen zelfstandige woningen mogen worden gerealiseerd en de bouwhoogte van de 2 nieuwe gebouwen niet past binnen de aangegeven hoogte. De gemeente Tilburg heeft echter aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief door middel van een herziening van het bestemmingsplan.
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
1.2 Het plangebied
Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.
TOPOGRAFISCHE SITUATIE
Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.
KADASTRALE SITUATIE
De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Udenhout, sectie F, nummers 6080 (gedeeltelijk), 6081 en 6082. De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 18.640 m². De gronden zijn particulier in eigendom.
1.3 Voorgaande plannen
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan ''Udenhout Beschermd Dorpsgezicht", vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 25 oktober 2012. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.
UITSNEDE VIGEREND BESTEMMINGSPLAN
De gronden binnen het plangebied zijn in het vigerende bestemmingsplan bestemd als 'Maatschappelijk - 1'. De gronden zijn in deze bestemming onder andere aangewezen voor:
wonen in combinatie met welzijnsvoorzieningen, zoals verzorgingstehuis, verpleeghuis, inrichtingen voor mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke beperking, tehuis voor daklozen, e.d.;
voorzieningen voor religieuze instellingen, en;
ondersteunende voorzieningen, zoals voorzieningen voor dagactiviteiten, educatie, ontwikkelingsgerichte werkgerelateerde activiteiten en voorzieningen voor sport en recreatie, zoals een zwembad, kinderboerderij en manege.
Onderhavig plangebied is gedeeltelijk voorzien van een bouwvlak. Binnen dit bouwvlak gelden gedeeltelijk de bouwaanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' en 'specifieke bouwaanduiding - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing'. Daarnaast gelden gedeeltelijk de maatvoeringsaanduidingen 'maximale bouwhoogte: 11,5 m, maximum goothoogte: 6 m', 'maximale bouwhoogte: 9,5 m, maximum goothoogte: 15,5 m' en 'maximum bebouwingspercentage: 42%'. Ter plaatse van deze aanduidingen dient aan deze maatvoeringen voldaan te worden.
Tevens bevat het plangebied gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. Deze gronden zijn, naast de andere aangewezen bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstl van de cultuurhistorische waarden. Dit staat nader beschreven in hoofdstuk 4.
Conclusie
Het initiatief betreft de herbestemming van het rijksmonument, met aanliggende vleugels, naar wonen en de realisatie van twee appartementengebouwen na de sloop van een deel van de bestaande gebouwvleugels. Dit is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan. Een herziening van het bestemmingsplan is derhalve noodzakelijk.
Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied
2.1 Inleiding
Udenhout is een zeldzaam voorbeeld van een goed gedocumenteerde boshoevennederzetting die is ontstaan in de loop van de twaalfde eeuw. De hierbij behorende ruimtelijke structuur is tot op de dag van vandaag gehandhaafd en voortgezet. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in het behoud van dit karakteristiek beeld. Tevens vormt het een adequaat juridisch-planologisch kader om ontwikkelingen die dit beeld versterken of niet verstoren mogelijk te maken.
2.2 Ruimtelijke structuur
Kern Udenhout
In de ruimtelijke structuur van de kern van Udenhout, is de geschiedenis van het dorp als boshoevennederzetting nog altijd goed afleesbaar. Kenmerkend hiervoor is de heldere opzet met relatief brede straten begeleid door laanbeplanting, en aansluitend de brede en vooral diepe percelen. De bebouwing bestaat grotendeels uit vrijstaande, veelal éénlaagse woonhuizen. De ruimtes tussen de gebouwen verschaffen telkens doorzichten naar de achtergelegen terreinen en landschap.
De beleving van de aanwezige ruimtelijke structuur wordt mede bepaald door de achterliggende gebieden. De noordwestzijde van de Groenstraat grenst aan het buitengebied. De openingen tussen de gebouwen door vormen doorkijkjes naar een open landschap. De zuidoostzijde van de Groenstraat grenst aan nieuwbouwwijken van de jaren zestig en zeventig van de twintigste eeuw. Daarom is het veel minder open van karakter, evenals beide zijden van de Kreitenmolenstraat, de Slimstraat en het zuidwestelijke deel van de Schoorstraat. Langs de noordoostzijde van de Schoorstraat loopt de grens langs het landgoed van de historische buitenplaats De Strijdhoef, dat ook een open groen karakter heeft.
Daar waar de oorspronkelijke lijnvormige nederzetting (Groenstraat-Slimstraat) werd doorkruist door wegen (de voorlopers van de huidige Kreitenmolenstraat en Schoorstraat), ligt het centrale kruispunt van het dorp. De bebouwing rondom dit kruispunt is meer intensief, waarbij de openheid in de bebouwingstructuur (deels) verdwijnt. Hier bevinden zich ook enkele grote percelen met afwijkende bebouwing zoals het voormalige raadhuis, de kerk met pastorie en kerkhof en Huize Vincentius. Het gaat hier om volumineuze bouwwerken met de eigen typische verschijningsvormen. Andere afwijkende elementen in de ruimtelijke structuur zijn Park ter Roomley aan de Kreitenmolenstraat dat ligt aan de stroom die daar loopt, het perceel van de houtzagerij, eveneens aan de Kreitenmolenstraat, en de concentratie grootschalige bedrijfsbebouwing waar tegenwoordig ook detailhandel /PDV is gehuisvest nabij het kruispunt van de Kreitenmolenstraat en het spoor.
Specifieke kenmerken per straat
Schoorstraat
De Schoorstraat is van oorsprong een pad dat naar het noordwesten voerde en maakte geen deel uit van de historische bebouwingslinten in de nederzetting. Daardoor heeft de straat een geheel eigen karakteristiek gekregen. De Schoorstraat is breder dan de overige straten en maar spaarzaam bebouwd. Hier gaat de bebouwde kom over in een landelijke buitengebied. Richting buitengebied neemt de breedte van de percelen toe en de bebouwingsdichtheid af.
Door de bouw van Huize Vincentius aan de noordzijde ontstond aan die zijde van de Schoorstraat een specifiek beeld met een forse bebouwing parallel aan de weg. Met name achter die gebouwen is door aanleg van lanen en beplanting een bijzonder overgang naar het buitengebied gerealiseerd. Afgezien van het blok aan de straat was de bebouwingsdichtheid laag en had het gebied door de groene elementen en de zichtlijnen een grotendeels open, groen karakter. Het gebied sluit aan op de groene landerijen van het aangrenzende landgoed De Strijdhoef, dat zich buiten het plangebied bevindt.
Achter en ten westen van de originele bebouwing is de laatste jaren nieuwe (na sloop oude gebouwen) en extra bebouwing ten behoeve van de zorgfunctie gerealiseerd. Het gehele terrein is gemoderniseerd om te kunnen voldoen aan de nieuwe wensen en eisen van de functies. Het monument is het laatste gebouw dat nog in originele staat is, maar door de huidige wensen/eisen niet meer voldoet.
De bestaande bebouwing aan de zuidzijde van de straat is schaars, met de rooilijn ver naar achteren en afgewisseld door grote, onbebouwde percelen groen.
DIRECTE OMGEVING PLANGEBIED
Gebiedsbeschrijving
Huize Vincentius is een grootschalig en markant complex aan de noordelijke rand van de kern van Udenhout. Het complex is in verschillende fasen gebouwd in de jaren '20 en '30 van de 20e eeuw. Door de schaal en architectuurstijl (Amsterdamse School) was Huize Vincentius vanaf de bouw een baken in deze omgeving. Ook nu torent het complex nog hoog uit boven het kleinschalige dorp. Het is beeldbepalend voor het hart van het dorp, maar markeert ook de overgang naar het waardevolle landschap aan de noordzijde van Udenhout. Het terrein, met verschillende zorgwoningen en bijhorende functies, ligt tegen landgoed De Strijdhoef en natuurgebied De Brand aan.
Het complex, bestaande uit verschillende geschakelde bouwdelen, vormt een langgerekt en imposant bebouwingsfront aan de Schoorstraat. Het opvallendste deel hiervan betreft het entreegebouw met watertoren. Dit gebouwdeel vormt het centrale deel van het complex en heeft een duidelijke symmetrische opzet. Het is middels een carrévormige rondgang verbonden met de kapel daar recht achter. Aan weerszijden wordt het entreegebouw geflankeerd door gelijkwaardige vleugels. Aan de oostzijde zijn dat 3 paviljoens, aan de westzijde is dat maar 1 paviljoen.
2.3 Functionele structuur
De geschiedenis van het dorp Udenhout is in de functionele structuur van het plangebied, zoals reeds toegelicht, nog altijd goed afleesbaar. Bij het centrale kruispunt van het dorp staan gebouwen van sociaal-maatschappelijk belang. Het gaat om het voormalige Raadhuis, de kerk (met bijbehorend kerkhof), de pastorie, een school, maar ook het zorgcomplex Vincentius, dat in 1925 door de Zusters van de Schoorstraat is gesticht als schoolinternaat voor geestelijke gehandicapten.
In de directe nabijheid van het kruispunt (de dichtbij gelegen delen van de Groenstraat, de Slimstraat, de Schoorstraat en de Kreitenmolenstraat), is een menging van verschillende functies aanwezig. Hier bevinden zich horeca, detailhandel, kantoren, bedrijven en woningen door elkaar. Buiten deze zeer heterogene milieus liggen gebieden van homogene woonbebouwing. Het gaat om het grootste en noordelijke gelegen gedeelte van de Groenstraat, het zuidelijke gedeelte van de Slimstraat en een klein gedeelte van de Kreitenmolenstraat. Ook het zuidelijke gedeelte van de Schoorstraat wordt door woonbebouwing gekenmerkt.
Onderhavig plangebied betreft een gedeelte van het zorgcomplex Vincentius, gesitueerd direct ten noorden aan de Schoorstraat. Door de huidige wensen/eisen kan in het gebouw echter deze zorgfunctie niet meer vervuld worden en zijn achter en ten westen van het monument nieuwe zorggebouwen gerealiseerd.
2.4 Technische infrastructuur
Binnen het plangebied bevinden zich geen belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie (bijvoorbeeld in verband met in acht te nemen belemmeringenstroken of veiligheidszones).
2.5 Planbeschrijving
2.5.1 Stedenbouw
Onderhavig plan betreft de herontwikkeling van een gedeelte van het Vincentiusterrein.
Het voorliggende plan gaat uit van zowel hergebruik, sloop als nieuwbouw van verschillende bouwdelen. Met de gekozen opzet blijft het entreegebouw het hart van een ensemble van grootschalige gebouwen, maar wordt het complex toegankelijker en wordt het gehele terrein beter verbonden met het dorp. Doelstelling is om de introverte zorginstelling om te vormen naar een geïntegreerde woonomgeving.
Het entreegebouw wordt verbouwd tot appartementen van verschillende groottes. Deze appartementen kunnen gebruik maken van de centrale buitenruimte die wordt omkaderd door de rondgang naar de kapel. Daarnaast worden de appartementen voorzien van balkons die zorgvuldig zijn afgestemd op de beeldtaal van het complex. De aangebouwde paviljoens aan weerskanten van het entreegebouw worden omgebouwd tot grondgebonden woonhuizen. Ze hebben een eigen achtertuin en een carport.
Naast deze bestaande delen worden twee nieuwe appartementenblokken gebouwd. Deze nieuwe paviljoens staan los van het monumentale gedeelte en geven lucht en openheid aan het plan. De paviljoens zijn niet contrasterend in vormentaal, maar borduren voort op de kwaliteit van de bestaande bebouwing. Ook in maatvoering refereren ze aan de bestaande vleugels; ze spelen een spel met het bestaande op basis van dynamische symmetrie.
Hierna worden alle gebouwdelen apart beschreven.
2.5.2 Rijksmonument
Het Rijksmonument betreft een gebouw uit 1925, die tot voor kort in gebruik is geweest voor zorgdoeleinden, voornamelijk dagbesteding en kantoorfunctie. In de huidige situatie kent het gebouw een centrale entree, voorzien van een symmetrische aanbouw (zijvleugels) aan weerszijden. Naar het oosten kent het gebouw een getrapte vorm, waarbij steeds dichter naar de weg is gebouwd.
De initiatiefnemer is voornemens om de meest oostelijk gelegen twee gebouwdelen (getrapte vorm in rood in onderstaande afbeelding) te slopen. Hiermee wordt het Rijksmonument behouden en in ere hersteld.
BESTAANDE SITUATIE MET OOSTELIJKE ZIJVLEUGELS
Centrale gebouw
Na de sloop is de initiatiefnemer voornemens om in het centrale entreegebouw 28 appartementen te realiseren van diverse formaten (ca 50 tot ca 200 m2 gbo). De appartementen hebben hun entree via de karakteristieke trappartij centraal in het gebouw. De appartementen krijgen de beschikking over een balkon en een gezamenlijke binnentuin. De ommuurde kloostertuin zal worden behouden, waarbij ook de bergingsmogelijkheden in de ommuring worden behouden.
De monumentale watertoren zal worden omgevormd tot een faunatoren ten behoeve van gebouw bewonende diersoorten. Dit kunnen verblijven zijn voor verschillende vleermuissoorten, maar mogelijk ook voor gierzwaluwen, uilensoorten en diverse insecten.
Ook in de kap zijn appartementen gesitueerd, daarvoor wordt aan de achterzijde een dakopbouw gerealiseerd waarbij de uitstraling van het monument aan de voorzijde niet wordt aangetast.
Zijvleugels
De twee behouden symmetrische (zij)vleugels worden omgebouwd tot grondgebonden woningen. In de westelijke zijvleugel is plaats voor 7 woningen en in de oostelijke zijvleugel is plaats voor 6 woningen. De woningen hebben een verlaagde entree waar een kleine voortuin wordt gecreëerd. Op deze manier wordt een groene zone tegen het gebouw gerealiseerd die het monument beter uit laat komen. Deze woningen krijgen aan de achterkant de beschikking over een individuele (privé)tuin. Ten noorden van de privétuinen is ruimte voor een overdekte parkeergelegenheid en berging.
2.5.3 Appartementengebouw L
Appartementengebouw L wordt gerealiseerd ten westen van het bestaande Rijksmonument.
Door de tweedeling van het gebouw past het qua maat en schaal bij het monument. In dit gebouw is ruimte voor 31 sociale huurappartementen verdeeld over 4 etages met een maximale goothoogte van 13 meter en bouwhoogte van 15,5 meter. De appartementen variëren in grootte van ca 55 tot ca 75 m2 gbo. De appartementen op de begane grond, 1e verdieping en 2e verdieping worden voorzien van een buitenplaats (in de vorm van een balkon, danwel een aansluitend terras). De appartementen op de 3e verdieping hebben een inpandig balkon.
INRICHTING APPARTEMENTENGEBOUW L
2.5.4 Appartementengebouw R
Appartementengebouw R wordt gerealiseerd ten oosten van het bestaande Rijksmonument. Door de tweedeling van het gebouw past het qua maat en schaal bij het monument , maar ook bij de bebouwing ten westen van het plangebied. In dit gebouw is ruimte voor 22 koopappartementen verdeeld over 4 etages met een maximale goothoogte van 13 meter en bouwhoogte van 15,5 meter. De appartementen variëren in grootte van ca 80 tot 115 m2 gbo. De appartementen worden voorzien van een buitenplaats (in de vorm van een balkon, danwel een aansluitend terras). .
INRICHTING APPARTEMENTENGEBOUW R
2.5.5 Openbare ruimte
Rondom de gebouwen wordt de openbare ruimte ingericht ten behoeve van de parkeervraag (zie ook paragraaf 4.6), maar zeker ook voor de groene inrichting waarmee het monument beter tot zijn recht komt.
Tussen en ten westen van het appartementengebouw L worden de bomenrijen behouden en versterkt. Met de herinrichting van het parkeerterrein aan de voorzijde van het monument wordt een tweedeling voor de auto's gemaakt waarmee een rustiger en groener voorterrein wordt gecreëerd, waarbij de hoofdentree van het gebouw wordt geaccentueerd. Daarnaast worden in het parkeerterrein nieuwe bomen geplant die het groene aanzien van het terrein verder versterken.
Tussen het monument en de nieuwe appartementengebouwen worden ook parkeerplaatsen gerealiseerd die net als de parkeerplaatsen aan de voorzijde worden omzoomd door groene hagen (zie onderstaande afbeelding).
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
3.1 Rijk
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.
De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen we staan, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes we maken en welke richting we meegeven aan decentrale keuzes. Die keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen. Met de Nationale Omgevingsvisie geeft het Rijk een langetermijnvisie om de grote opgaven aan
te pakken. Om samen ons land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden.
De NOVI is tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten, waterschappen, maatschappelijke partijen en burgers.
De NOVI heeft geen directe gevolgen voor onderhavig plan.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet. In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met nationale belangen.
Het Barro heeft geen directe gevolgen voor onderhavig plan.
3.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.
Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting.
Stap 1: Is er behoefte aan de woningen?
De ladder voor duurzame verstedelijking beoogt dat in regionaal verband de gezamenlijke ontwikkelingsbehoefte wordt bepaald. Als meerdere locaties aangewezen worden om in die behoefte te voorzien, is het aan de regio om de behoefte te verdelen over die locaties. Als de regionale behoefte voldoende is om een beoogde locatie te ondersteunen en in regionaal verband tevens deze locatie wordt geselecteerd om in de behoefte te voorzien, dan kan dit afdoende motivering vormen in de toelichting bij het bestemmingsplan.
De gemeente Tilburg maakt samen met acht andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In regionaal verband worden met de provincie Noord-Brabant afspraken gemaakt over de kwantitatieve woningbouwopgave voor een periode van 10 jaar. Dit op basis van de door de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose. In de periode 2020-2030 moet Tilburg volgens de actuele prognoses van de provincie (september 2020) met 14.000 woningen groeien. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke groei, de huishoudenverdunning en in de groei door migratie. In de update stedelijke ontwikkelingsstrategie 2021 stellen we dat de netto bouwopgave tot 2030 meer dan 1.500 woningen per jaar bedraagt aangezien we ook onttrekkingen moeten compenseren.
De woningbouwopgave voor Tilburg wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Vanwege de gewenste kwalitatieve samenstelling daarvan, zoals de behoefte aan verschillende woonmilieus, komt het zeer beperkt voor dat daarbij ook locaties buiten het bestaand stedelijk gebied verkend worden. Gelet op de toegenomen groeibehoefte verkennen we in de genoemde stedelijke ontwikkelstrategie of de behoefte aan ontwikkelingen buiten stedelijk gebied nodig is.
Het plan tot de herontwikkeling en bouw van 31 sociale huurappartementen, 50 koopappartementen en 13 grondgebonden koopwoningen op de locatie van het voormalige katholieke gesticht Vincentius in Udenhout past binnen de gemeentelijke bouwopgave in regionale context en is opgenomen in de planlijst (ingevolge artikel 3.1.6. Bro). Over de samenhang van dit plan met de kwalitatieve woningbouwopgave verderop meer.
Stap 2: Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?
De kwantitatieve woningbouwopgave die Tilburg, mede in regionale context geplaatst, heeft, kan en wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Behalve de aantallen (de kwantitatieve opgave) is in toenemende mate de kwalitatieve samenstelling van het bouwprogramma van belang. Deze kan niet geheel binnen het bestaand stedelijk gebied worden opgevangen.
Bij de kwalitatieve opgave gaat het niet alleen om het soort woningen (gestapeld/ grondgebonden, huur/koop, e.d.) maar juist ook om de differentiatie in woonmilieus. Behalve verschillende typen stedelijke woonmilieus beschikt Tilburg ook over twee dorpen waar met name wordt voorzien in de beduidende vraag naar "dorps woonmilieu", als ook "landelijk woonmilieu". De woonmilieutypologie wordt ingezet om meer/beter aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften/klantvraag. De woonmilieu-indeling wordt waar nodig binnengemeentelijk verbijzonderd en/of verbonden met leefstijlkenmerken van bewoners.
Per stadsdeel (resp. binnengemeentelijk woningmarktgebied) wordt, afgestemd op data uit periodiek onderzoek (i.c. KWBO en SmartAgent), aangegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan de gewenste woonmilieuvariatie te voldoen. Bij (woningbouw-)ontwikkelingen in een bepaald gebied dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met deze woonmilieuopgave. Uit het Kwalitatief Woningbouw Behoefte Onderzoek (KWBO) van 2018 blijkt dat er zowel vraag is naar een "dorps woonmilieu" als ook een "landelijk woonmilieu", KWBO 2018:
wens dorps woonmilieu = 10%, aanbod = 6%
wens landelijk woonmilieu = 5%, aanbod = 0%.
wens vrijstaande woning = 17%, aanbod = 4%
Het plangebied behoort tot de dorpskern van Udenhout. Sprake is van een uitbreidingsopgave van 13 grondgebonden woningen en 31 sociale huurappartementen en 50 koopappartementen. Hiermee wordt voldaan aan de behoefte naar deze woningen en het 'dorpse woonmilieu'.
Met voorliggende ontwikkeling wordt tegemoet gekomen aan de vraag naar het dorpse woonmilieu die volgt uit het recente Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek (2018). Meer daarover in paragraaf 4.4.1.
3.2 Provinciaal niveau
3.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten. Belangrijke onderwerpen zijn de realisatie van natuur en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in Brabant. In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt.
Inhoud van de Structuurvisie
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij. Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
3.2.2 Omgevingsvisie Noord-Brabant
Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.
De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:
De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.
Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.
Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.
Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken?
Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.
De opgaven vanuit de Omgevingsvisie zijn doorvertaald in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. Wanneer de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2021) kan deze interim verordening vrij eenvoudig omgezet worden naar de definitieve Omgevingsverordening.
Elk van de vijf hoofdopgaven van de Brabantse Omgevingsvisie zijn uitgewerkt in specifieke aandachtspunten. Voor de beoogde ontwikkeling kunnen de volgende aandachtspunten een rol spelen.
De provincie gaat uit van meervoudig en zorgvuldig ruimtegebruik. Door een integrale benadering wordt de claim op de schaarse ruimte zo beperkt mogelijk gehouden.
De provincie streeft naar een stedelijk netwerk dat de gezondheid en het leefklimaat van de Brabanders versterkt. Dat betekent dat de provincie aandacht heeft voor de milieukwaliteit en een aantrekkelijke en bereikbare groene omgeving en voorzieningenstructuur. Nabijheid en menging van wonen, werken, voorzieningen, parken en natuur draagt niet alleen bij aan gezondheid, maar nodigt ook uit tot sociale contacten en draagt daardoor bij aan de sociale cohesie binnen steden en dorpen.
De provincie zet in op het vergroten van nabijheid als strategie om groei van de (auto)mobiliteit te beperken. Nabijheid en functiemenging van wonen, werken en voorzieningen dragen bij aan de ontwikkeling van nieuwe (en vernieuwing van) economische activiteiten.
3.2.3 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant
Provinciale Staten hebben op 25 oktober 2019 de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. Deze verordening is op 5 november 2019 in werking getreden. In deze Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels met betrekking tot de fysieke leefomgeving samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.
De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.
In de Interim omgevingsverordening staan omgevingswaarden, algemene regels die de gemeente rechtstreeks binden (rechtstreeks werkende regels) en regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen (instructieregels). In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Interim omgevingsverordening de gemeenten wèl rechtstreeks.
De onderwerpen die in de Interim omgevingsverordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De Interim omgevingsverordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.
3.2.3.1 De toedeling van functies
Het plangebied is onderdeel van het stedelijke gebied. In beginsel zijn daar conform artikel 3.42 IOV woningen toegestaan, mits voldaan wordt aan de genoemde voorwaarden. Hieronder is dit artikel overgenomen en wordt aan de voorwaarden getoetst.
''Artikel 3.42 - duurzame stedelijke ontwikkeling
Lid 1
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:
de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
Onderhavig planvoornemen past binnen de regionale afspraken als bedoeld in afdeling 5.4.
het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
Onderhavig planvoornemen zorgt voor de herontwikkeling van een Rijksmonument, waarbij een nieuwe invulling bijdraagt aan het behoudt van dit monument. Daarnaast zorgt onderhavige ontwikkeling voor de realisatie van een hoogwaardige woonlocatie binnen de kern van Udenhout. Deze ontwikkeling zal minstens aan de in het Bouwbesluit en het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid opgenomen energieprestatie-eisen moeten voldoen. Daarnaast wordt deze woonlocatie gerealiseerd als stedelijke inbreiding, waardoor binnen het concentratiegebied van de gemeente Tilburg de stedelijke opgaven worden verwezenlijkt. Dit sluit aan bij de omgeving.
Lid 2
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:
bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
Onderhavig planvoornemen voldoet aan alle uitvoeringsaspecten. Deze worden nader toegelicht in de hoofdstukken 4, 5 en 6.
bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
Onderhavig planvoornemen zorgt voor de herontwikkeling van een Rijksmonument, waarbij een nieuwe invulling bijdraagt aan het behoudt van dit monument. Daarnaast zorgt onderhavige ontwikkeling voor de realisatie van een hoogwaardige woonlocatie binnen de kern van Udenhout. Hiermee draagt dit planvoornemen bij aan de transformatie van verouderde stedelijke gebieden.
geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
Onderhavig planvoornemen voorziet met de herontwikkeling van een Rijksmonument en de realisatie van een hoogwaardige woonlocatie voor mogelijkheden voor duurzaam gebruik van de bebouwing. Dit wordt verder uitgewerkt in het bouwplan behorende bij dit planvoornemen.
houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
Onderhavig planvoornemen voldoet aan de in hoofdstuk 6 benoemde eisen voor de opvang en afvoer van hemelwater. Hiermee wordt voldaan aan dit sublid.
geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
Onderhavig planvoornemen zorgt niet voor een verandering/aanpassing met betrekking tot duurzame mobiliteit. Dit sublid is niet van toepassing.
draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.
Onderhavig planvoornemen draagt met de realisatie van 31 sociale huurappartementen, 50 koopappartementen en 13 grondgebonden koopwoningen bij aan de continuïteit van Udenhout als woon-/verblijfslocatie. Daarnaast wordt de gemeentelijke economie gestimuleerd doordat de bewoners van deze locatie normaliter uitgaven binnen de gemeentegrens doen.
3.2.3.2 De bescherming van gebiedskenmerken
Ter plaatse van het plangebied gelden de volgende gebiedskenmerken:
stalderingsgebied;
verbod uitbreiding veehouderij.
De artikelen 2.72 en 3.52 IOV stellen regels aangaande de ontwikkeling van veehouderijen. Onderhavig plan omvat geen veehouderijen. Er hoeft derhalve geen nadere toetsing plaats te vinden.
3.2.3.3 De basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies
Om te komen tot een goede omgevingskwaliteit moet rekening gehouden worden met zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in het gebied (toepassing lagenbenadering) en meerwaardecreatie.
Er is sprake van een zorgvuldig ruimtegebruik, omdat de nieuwe woningen worden gerealiseerd binnen het bestaand stedelijke gebied van Tilburg. Hiermee ontstaat tevens een logische afronding van de Schoorstraat, waarbij verloedering van het plangebied wordt tegengegaan.
De situering van de appartementengebouwen en woningen sluit aan bij de thans bestaande verkavelingsstructuur van het plangebied.
Het planvoornemen leidt tot de toevoeging van 31 sociale huurappartementen, 50 koopappartementen en 13 grondgebonden koopwoningen binnen de kern van Udenhout, waarbij de woningen aansluiten bij de doelstellingen geformuleerd in de woonvisie (paragraaf 4.4.1). Er is daarmee tevens een waardecreatie in het algemeen belang.
3.2.3.4 Conclusie
Het plan past binnen het beleid van de Interim Omgevingsverordening.
3.3 Gemeente
3.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en
grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
de Brabantstrategie
de Regiostrategie
de Stadsstrategie.
Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten:
Binnenstad van de 21e eeuw
Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing
Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven
Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant
De drie stadsregionale parken zijn:
Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven
Stadsregionaal park Stadsbos013
Stadsregionaal park Noord
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.
De drie stedelijke knooppunten zijn:
Bedrijvenpark Zuid
Zorgcluster Leijpark
Duurzaam energielandschap Noord
De twee ecologische verbindingszones:
Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.
Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied. Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken
Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
Onderhavig planvoornemen is gesitueerd binnen het 'Concentratiegebied' van de kern Udenhout. Hierdoor is het plan ruimtelijk, juridische en milieutechnisch passend op voorgestelde locatie. Het plan is daarmee passend in de 'Omgevingsvisie Tilburg 2040'.
Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
4.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand
Het plan betreft de herontwikkeling van een gedeelte van het Vincentiusterrein.
Het voorliggende plan gaat uit van zowel hergebruik, sloop als nieuwbouw van verschillende bouwdelen. Met de gekozen opzet blijft het entreegebouw het hart van een ensemble van grootschalige gebouwen, maar wordt het complex toegankelijker en wordt het gehele terrein beter verbonden met het dorp. Doelstelling is om de introverte zorginstelling om te vormen naar een geïntegreerde woonomgeving.
Het entreegebouw wordt verbouwd tot appartementen van verschillende groottes. Deze appartementen kunnen gebruik maken van de centrale buitenruimte die wordt omkaderd door de rondgang naar de kapel. Daarnaast worden de appartementen voorzien van balkons die zorgvuldig zijn afgestemd op de beeldtaal van het complex. De aangebouwde paviljoens aan weerskanten van het entreegebouw worden omgebouwd tot grondgebonden woonhuizen. Ze hebben een eigen achtertuin en een carport. De herontwikkeling van het monument leidt niet veranderingen met betrekking tot uitzichten op het omliggende gebied, privacy of schaduwhinder.
Naast deze bestaande delen worden twee nieuwe appartementenblokken gebouwd. Deze nieuwe paviljoens staan los van het monumentale gedeelte en geven lucht en openheid aan het plan. De paviljoens zijn niet contrasterend in vormentaal, maar borduren voort op de kwaliteit van de bestaande bebouwing. Ook in maatvoering refereren ze aan de bestaande vleugels; ze spelen een spel met het bestaande op basis van dynamische symmetrie.
Omdat beide gebouwen gerealiseerd worden ter plaatse van (voormalige) bebouwing zijn er geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot de hoogte of maatvoering.
De afstand van de bebouwing binnen het plangebied tot aan de bebouwing aan de overkant van de straat is zodanig groot en wordt grotendeels afgeschermd door de bestaande bomen dat er geen hinder is te verwachten.
4.2.1 Welstandsnota Tilburg 2017
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.
Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit. Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.
Onderhavig plangebied valt binnen het welstandniveau 1. Binnen de deelgebieden van niveau 1 is tenminste een goede architectonische kwaliteit van alle nieuwbouwplannen vereist. Niet in strijd met redelijke eisen van welstand betekent hier dat een plan tenminste een goede beoordeling moet krijgen. Bij nieuwbouw in zijn geheel, bij verbouw alleen naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijden. Specifieke cultuurhistorische kenmerken van het beschermde gezicht c.q. object vormen mede het toetsingscriterium voor de welstandsbeoordeling. Het doel is om daar waar mogelijk en wenselijk de bestaande kwaliteiten van het object en de directe omgeving (context) te versterken en te verbeteren.
Op 17 maart 2021 heeft de Omgevingscommissie het ingediende schetsplan voor voorliggende locatie beoordeeld (zie bijlage Verslag Omgevingscommissie). Zij geven daarbij het volgende aan:
De commissie geeft een compliment voor de verschillende slagen die in de ontwerpen zijn gemaakt en is blij met het voorliggend resultaat. Er lijkt een goede balans te zijn gevonden tussen behoud, hergebruik en vernieuwing. Zij spreekt haar voorkeur uit over een aantal specifieke onderzoeksvragen en doet ook enkele suggesties die het ontwerp op detailniveau kunnen versterken. Op hoofdlijnen is zij enthousiast over de voorstellen.
Op basis van dit positieve advies is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
4.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
4.3.1 Archeologie
Het plangebied ligt in een zone met een middel en hoge archeologisch archeologische verwachtingswaarde. Dit brengt een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken met zich mee.
Omdat er reeds een bureauonderzoek en verkennend booronderzoek voor het plangebied en omgeving waren opgesteld maar nog niet voldoende duidelijk is of er verstoringen op de locaties van de nieuwe bebouwing te verwachten zijn is door RAAP een rapportage opgesteld waarbij de resultaten van de reeds uitgevoerde onderzoeken en een bouwhistorisch onderzoek zijn samengebracht ("Adviesdocument plangebied Herinrichting St. Vincentius te Udenhout in de gemeente Tilburg', UDSCHO, 3 maart 2022) opgenomen in 2.
Hieruit blijkt dat in het oostelijk deel van het plangebied de bodem goed intact is (het gaat hier om een esdek met aan de basis daarvan een cultuurlaag. Bij opgravingen ten noordoosten van het plangebied zijn nederzettingssporen uit de perioden ijzertijd, Romeinse tijd en vroege middeleeuwen aangetroffen. De verwachting is dat deze sporen richting het oosten en zuidoosten ook aanwezig zijn. De huidige te slopen gebouwen in de oostvleugel hebben slechts ten dele de bouwvlakken voor de nieuwbouw verstoord, tot 1,95 m –mv (zie figuur 6 en bijlage 2). De nieuwbouw aan de oostzijde is deels gepland op ongeroerde grond en daarbij blijft de archeologische verwachting onverminderd hoog.
Tijdens de vooronderzoeken is het westelijke deel van het plangebied telkens afgeschreven vanwege een verstoorde bodemopbouw. Er is immers geen esdek en/of cultuurlaag meer aanwezig, en de bodem is tot in de top van de C-horizont verstoord (zie ook bijlage 1).8 Tijdens het proefsleuvenonderzoek ten noorden van het huidige plangebied zijn aan de westelijke zijde geen archeologische sporen aangetroffen, waarschijnlijk als gevolg van de verstoorde bodem. De top van de (verstoorde) C-horizont is hier gelegen vanaf 0,85 m –mv. De reeds gesloopte gebouwen uit het verleden, aan de westzijde van het bestaande hoofdgebouw, hadden een strokenfundering tot 70 cm –mv en een kruipruimte van ca. 1 m diep.
Advies
RAAP adviseert om op locatie van de nieuwbouw aan de oostzijde een archeologisch proefsleuvenonderzoek uit te voeren vanwege de hoge verwachting op archeologische resten buiten de contouren van de bestaande oostvleugel (390 m2 – zie onderstaande figuur).
Dit onderzoek kan het beste na de sloop van het gebouw plaatsvinden. Het is wel sterk aan te bevelen om eerst tot aan het maaiveld te slopen, zodat de grond (en mogelijke archeologische resten) rond de bestaande fundering zoveel mogelijk ongeroerd blijft. Indien behoudenswaardige resten aanwezig zijn in de proefsleuf kan een directe doorstart naar een opgraving plaatsvinden om de resten ex situ veilig te stellen. Op die manier is eventuele vertraging voor de nieuwbouw niet aan de orde of slechts minimaal en kan de geplande bouwput archeologisch worden onderzocht.
RAAP adviseert om ter hoogte van de geplande nieuwbouw aan de westzijde geen nader archeologisch onderzoek uit te voeren. De vooronderzoeken in het plangebied en aan deze zijde buiten het plangebied laten alleen een verstoorde bodemopbouw zien en geen sporen van archeologische resten.
Een proefsleuvenonderzoek dient te zijn gebaseerd op een door het bevoegd gezag (de gemeente) goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).
Tot meer bekend is over de werkelijke archeologische waarden van de locatie zal op de verbeelding een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en in de regels een regeling met onderzoeksverplichting worden opgenomen.
4.3.2 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen
Het plangebied is gelegen in het sinds 2009 als zodanig beschermde dorpsgezicht Kom Udenhout.
Binnen het plangebied en in de directe omgeving liggen dan ook cultuurhistorische waarden, waarvoor het initiatief een aantasting kan vormen. Bureau Lotte Zaaijer uit Zeist heeft, om het aspect 'Cultuurhistorie' in te kaderen, een bouwhistorische verkenning met waardestelling en kleinhistorische verkenning uitgevoerd, rapport: 'Bouwhistorische verkenning met waardestelling en kleinhistorische verkenning Huize Vincentius' (13 augustus 2019, Definitief). Het rapport is bijgevoegd als bijlage 4.
Bureau Lotte Zaaijer concludeert dat de bescherming als rijksmonument en de redengevende omschrijving betrekking hebben op het hoofdgebouw en de kapel. De paviljoens worden buiten beschouwing gelaten. Uit onderstaande nuancering van de waardering blijkt dat de paviljoens vanwege de cultuurhistorische waarde en de ensemblewaarden niet los van het hoofdgebouw beschouwd kunnen worden.
Cultuurhistorische waarde
Redengevende omschrijving: "Het heeft cultuurhistorische waarde als bijzondere uitdrukking van de zorg voor geestelijk gehandicapten door katholieke congregaties en als voorbeeld van de typologische vernieuwing van dergelijke gebouwen in het interbellum."
Met de typologische vernieuwing wordt vermoedelijk geduid op de opzet waarin de voordelen van een aaneengesloten bouw en paviljoenbouw werden gecombineerd. Het hoofdgebouw was het domein van de zusters, in de paviljoens waren alle verpleegden in groepen ondergebracht. De bouwdelen werden fysiek en door middel van gangen met elkaar verbonden. De paviljoens zijn van waarde voor de betekenis van het complex als zorginstelling door katholieke congregaties (in de paviljoens verbleven de geestelijk gehandicapten) en als voorbeeld van de typologische vernieuwing.
Architectuurhistorische waarde
Redengevende omschrijving: "Het heeft architectuurhistorische waarde als voorbeeld van de wijze waarop de architect breekt met de neogotiek en zich aanpast aan gewijzigde opvattingen in de zwakzinnigenzorg. Het is tevens een markant voorbeeld van de toepassing van verstrakte motieven van de Amsterdamse School, met name in de beeldbepalende torencompositie."
In de bouwtijd (1927-1935) werden religieuze gebouwen, zoals kerken, vaak gebouwd in een mengvorm van neogotiek (die tot ca. 1910 gangbaar is) en traditionalisme (die vanaf ca. 1925 gangbaar wordt). De keuze voor de Amsterdamse School als bouwstijl, die tussen 1915 en 1925 veel wordt toegepast, is opmerkelijk voor een religieus gebouw, maar ligt in de lijn van het oeuvre van J.J.M. van Halteren. De kenmerkende plastische vormgeving is met name herkenbaar in het hoofdgebouw met de beeldbepalende toren, halfronde risalieten, schijven aan weerszijde van de vleugels en de verschillende typen baksteen in de voorgevel (rode en roodbruin). Ook is in het hoofdgebouw meer sprake van esthetische kwaliteiten dan bij de paviljoens. De architectuurhistorische waarde is met name aanwezig in het hoofdgebouw.
Ensemblewaarde
Redengevende omschrijving: "Het heeft ensemblewaarden vanwege de ligging aan een der 'kruisstraten', die het oude centrum van Udenhout vormen."
Het complex heeft niet alleen ensemblewaarde vanwege de ligging, maar ook vanwege de relatie met Schoorstraat 2 dat in 1925 de eerste huisvesting was van Huize St. Vincentius. Van hieruit is het complex gegroeid tot wat het nu is. Ook heeft het complex ensemblewaarde vanwege het aanzien binnen zijn omgeving. Het gebouw heeft voor Udenhoutse begrippen een enorme omvang die wordt bepaald door een gevelwand die trapsgewijs is opgebouwd. In dat aanzien spelen de paviljoens een essentiële rol.
De bedoeling was dat de bouwmassa symmetrisch zou worden, maar dat is nooit gerealiseerd. De beoogde symmetrie is vermoedelijk na de realisatie van het hoofdgebouw, waarin de symmetrie nog een belangrijke rol speelt, losgelaten. Het paviljoen aan de linker zijde (4) is net wat anders uitgevoerd dan de drie paviljoens aan de rechter zijde (1-3). De laatste twee paviljoens zijn nooit gerealiseerd. Dit doet afbreuk aan de symmetrische opzet en daarmee aan de ensemblewaarden.
Gaafheid en zeldzaamheid
Redengevende omschrijving: "Het is uitwendig gaaf gebleven en vanwege vormentaal en detaillering als katholiek gesticht zeldzaam."
De bouwmassa van het hoofdgebouw en de paviljoens is gaaf. Het vervangen van de vensters na WOII heeft grote impact gehad op het gevelbeeld. Bij het hoofdgebouw zijn de kozijnen en vensterindeling behouden, maar bij de paviljoens is het gehele venster vervangen. Bij het hoofdgebouw is het gevelbeeld weliswaar gewijzigd, maar bij de paviljoens is sprake van een aantasting. In de brede gevelopeningen hebben robuuste houten vensters plaats gemaakt voor vensters met een slanke stalen profilering en gewijzigde vensterindeling. De massa van de gevel en de gevelopeningen is hierdoor uit verhouding geraakt.
Bovenstaande aspecten zijn allen meegenomen in het ontwerp van het hergebruik van het monument en de nieuwbouw. Zoals het verslag van de Omgevingscommissie (zie paragraaf 4.2.1) laat zien is er goede balans gevonden tussen behoud, hergebruik en vernieuwing.
4.4 Volkshuisvesting
4.4.1 Woonvisie en Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek/KWBO
Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de Woonvisie Tilburg 2015 en de Woonagenda 2020-2025. Hierin staan de thema's en trends in het wonen, zijn actuele knelpunten geduid en zijn de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de woonvisie en woonagenda wordt ingezet op de samenstelling en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Daarnaast blijft de nieuwbouwopgave voor Tilburg belangrijk vanwege de natuurlijke groei, gezinsverdunning en migratie. In de update stedelijke ontwikkelstrategie zijn accenten gelegd ten aanzien van de kwalitatieve opgaven die we zien in de gemeente.
Centraal in de Woonvisie 2015 –met de horizon op 2020– staat de gemeentelijke opgave te voorzien in een compleet en gevarieerd palet aan woonmilieus als basis voor een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, zodat zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Passend in relatie tot maatschappelijke ontwikkelingen en trends (w.o. demografie, individualisering, zelfredzaamheid & betaalbaarheid, identiteit/ beleving); dit geldt zowel de woning als de woonomgeving/woonmilieu.
De woningbouwopgave die Tilburg in voornoemde context heeft, kan en wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Echter de omvang van de bouwopgave, maar meer nog de kwalitatieve samenstelling daarvan (o.m. woonmilieudifferentiatie), maken het nodig om ons –zeer beperkt– ook te oriënteren op locaties buiten het bestaand stedelijk gebied.
Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften c.q. klantvraag wordt gebruik gemaakt van een woonmilieutypologie. Hierbij wordt, naar analogie van de rijksoverheid, onderscheid gemaakt in vijf woonmilieus: Centrum-Stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-Stedelijk, (Centrum-)Dorps en Landelijk), waarbij –in deze volgorde– sprake is van een afnemende woningdichtheid en nabijheid c.q. toegang tot voorzieningen, respectievelijk (OV-)bereikbaarheid. Deze indeling wordt waar nodig binnengemeentelijk verbijzonderd en/of verbonden met leefstijlkenmerken van bewoners.
Woonadvies specifiek voor plangebied
Udenhout is een dorp met een hoge toekomst- en belevingswaarde. Er is een grote samenhang binnen het dorp. De bewoners waarderen de sterke sociale cohesie en het rijke verenigingsleven. De leefbaarheid scoort overal positief. Als gevolg van de goede marktpositie zijn de woningen duur en minder toegankelijk voor huishoudens die willen starten of doorstromen. Daarom is bouwen voor ouderen in de vorm van appartementen of waar mogelijk patiobungalows gewenst. Dit leidt tot de gewenste doorstroming in de woningvoorraad. Het aanbieden van betaalbare koop- en huurwoningen en sociale huurappartementen kan voorzien in woonruimte voor starters vanuit Udenhout/Berkel-Enschot. Tegelijkertijd zorgen deze betaalbare woningen ervoor dat de woningvoorraad voor alle huishoudens toegankelijk is en blijft.
Met het aanbod van de 31 sociale huurappartementen wordt passend aanbod gerealiseerd waar (ook) ouderen terecht kunnen. De koopappartementen en de grondgebonden koopwoningen kunnen zorgen voor een verhuisketen waarmee woonruimte vrij komt voor starters en doorstromers.
In paragraaf 3.1.3. (Ladder voor) Duurzame verstedelijking hebben we omschreven op welke wijze we regionaal afspraken maken over nieuwbouw en hoe het plan zich verhoudt tot de plancapaciteit.
4.4.2 Woonkwaliteiten
Naast woonmilieudifferentiatie is meer variatie in het aanbod van nieuwbouwwoningen geboden. Enerzijds komt dit voort uit de maatschappelijke ontwikkelingen als individualisering, ontgroening & vergrijzing, anderzijds heeft dit te maken met de verander(en)de klantvraag, die ook steeds kwalitatiever van aard is. Aspecten waarop met name lokaal sturing plaatsvindt, zijn het aandeel appartementen in bouwplannen, het percentage goedkope (huur)woningen, bevordering van consumentgericht bouwen w.o. de beschikbaarheid van kavels voor eigenbouw / (collectief) particulier opdrachtgeverschap, de levensloopbestendigheid van de nieuwbouw en het voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW).
a. Toetsingskader nieuwbouw-appartementen
In voorliggend plan zijn 53 nieuwbouwappartementen voorzien. Daarvan zijn 31 sociale huurappartementen en 22 koopappartementen. Dit is vooraf in de exploitatie overeenkomst vastgelegd.
b. Goedkope (huur)woningen
In voorliggend plan zijn 31 sociale huurappartementen voorzien. Dit is vooraf in de exploitatie overeenkomst vastgelegd.
c. Consumentgericht bouwen – eigenbouw / (C)PO
In voorliggend plan zijn geen (C)PO woningen voorzien. Dit is vooraf in de exploitatie overeenkomst vastgelegd.
d. Levensloopbestendig bouwen (/ wonen met zorg)
De huisvesting van zorgbehoevenden (m.n. ouderen en gehandicapten), gemengd met de overige bevolking, is een belangrijk aandachtspunt van het Tilburgse woonbeleid. Ter bevordering van hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie streeft de gemeente Tilburg er naar dat nieuwbouwwoningen "levensloopbestendig" worden ontwikkeld, dan wel daartoe eenvoudig aanpasbaar zijn. Dat wil zeggen dat de "primaire ruimten", i.c. woonkamer, keuken, hoofdslaapkamer en badkamer/toilet, gelijkvloers (te maken) zijn op entreeniveau van de woning.
In dit plan wordt aan de doelstelling van levensloopbestendige nieuwbouw invulling gegeven middels het realiseren van appartementen met toegang met lift.
e. Politiekeurmerk Veilig Wonen
Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen bestaat eigenlijk uit twee keurmerken, namelijk een voor nieuwbouw en een voor bestaande bouw.
Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast (i.c. certificering plaatsvindt), zowel op woning niveau, als ook op het niveau van de woonomgeving. Het planvoornemen zal zoveel mogelijk voldoen aan het Politiekeurmerk. Doordat er sprake is van een bestaande woonomgeving kan niet aan alle punten worden voldaan.
4.4.3 Beleidsregeling appartementen
Vanwege enkele excessen in de wijk De Noordhoek in Tilburg heeft er een onderzoek plaats gevonden naar het realiseren van kleine appartementen. De conclusie uit het onderzoek is dat de huidige bestemmingsplannen vaak te veel ruimte bieden voor realisatie van zeer kleine wooneenheden. De onwenselijke gevolgen hiervan zijn onder andere de realisatie van appartementen met een slechte prijs-kwaliteitsverhouding, die een aanzuigende werking hebben op eenpersoonshuishoudens die afhankelijk zijn van snel beschikbare en betaalbare huisvesting. Dit zou ook malafide ondernemers en ondermijnende criminaliteit kunnen aantrekken. Door veel kleine appartementen bij elkaar kan een disbalans in de woonomgeving ontstaan. Verder laat het beheer bij zeer kleine appartementen vaak te wensen over. Dit kan tot overlast leiden. Dat wil de gemeente voorkomen.
Het opstellen van een zogenaamd paraplubestemmingsplan met binnenplanse afwijkingsmogelijkheid om de grootte van appartementen te regelen heeft de voorkeur boven de herziening van het gehele bestemmingsplan. De ruime mogelijkheden die bestemmingsplannen nu bieden, hebben betrekking op locaties met een gemengde of centrumbestemming. Deze liggen veelal aan de linten. Ook buiten de linten op sommige binnenwijkse bedrijventerreinen, buurt- en winkelcentra komen deze bestemmingen voor.
Op 25 juni 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders besloten beleidsregels met betrekking tot de realisatie van zeer kleine appartementen vast te stellen. Hiermee wordt de realisatie van appartementen met een oppervlak kleiner dan 50 m2 onmogelijk gemaakt. Deze regeling is ook in dit bestemmingsplan toegepast.
Er is wel een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor woonconcepten voor specifieke doelgroepen zoals opgenomen in bijlage 19 Update stedelijke ontwikkelingsstrategie.
De keuze om wel of niet mee te werken aan de afwijking is een bevoegdheid van het college.
4.5 Groen en speelruimte
4.5.1 Bomenbeleid Tilburg
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen.
In maart 2021 is de Bomenverordening 2021 vastgesteld welke per september 2021 in werking is getreden. De Bomenverordening biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.
Als onderdeel van de Boomenverordening is een Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg.
Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.
Het plangebied valt, zoals te zien op onderstaande uitsnede van de Boomwaardezoneringskaart, binnen de categorie basiswaarde.
UITSNEDE BOOMWAARDEZONERINGSKAART
De bomenverordening is niet van invloed op het plan.
Boom Effect Analyse
Binnen het plangebied zijn groenstroken en meerdere volwassen bomen aanwezig. Om inzichtelijk te krijgen wanneer negatieve effecten te verwachten zijn op de bomen in de directe omgeving van de beoogde herontwikkeling van Huize Vincentius is door Pius Floris Boomverzorging een Boom Effect Analyse (BEA) (03P2103847, 3 maart 2022) opgesteld. Daarnaast geeft de BEA inzicht in de kwetsbare zones van de bomen. Op basis van deze inventarisaties kunnen onderbouwde ontwerpkeuzes gemaakt worden. Hierna zijn de adviezen beknopt weergegeven. De gehele rapportage is opgenomen als bijlage 5.
Advies
In totaal zijn er 65 bomen geïnventariseerd, hiervan hebben zeven bomen een onvoldoende tot slechte kwaliteit. In het voorgenomen plan wordt uitgegaan van behoud van 27 bomen binnen de invloedssfeer van de ontwikkeling. Tijdens de ontwikkelingsfase zijn voor drie bomen ingrijpende maatregelen noodzakelijk voor duurzame handhaving en voor tien bomen specifieke maatregelen.
OVERZICHTSKAART BEA-ADVIES
In onderstaande tabel is de boombalans te vinden voor de bomen in de invloedssfeer van het project. Door het nemen van ingrijpende maatregelen zijn drie bomen duurzaam te handhaven. Voor de duurzame handhaving van 10 bomen zijn specifieke maatregelen noodzakelijk. 36 bomen zijn niet te behouden als gevolg van ruimtelijk beslag en of door de gemeente gestelde grens in kwaliteit (bomen met een onvoldoende/slechte conditie worden vervangen), voor deze bomen dient een kapvergunning aangevraagd te worden. Voor deze bomen is een waardebepaling gedaan volgens de richtlijnen van het NVTB, de gegevens hiervan en een voorbeeld van een berekening van een aantal bomen staan weergegeven in Bijlage V van de rapportage.
Bomenbalans |
Boomnummers |
Aantal |
Handhaven |
1, 9, 11, 24, 52 |
5 |
Handhaven (beperkte maatregel) |
2, 3, 4, 5, 6, 10, 49, 51, 57, 64, 65 |
11 |
Handhaven (specifieke maatregel) |
12, 13, 14, 15, 22 |
5 |
Handhaven (ingrijpende maatregel) |
54, 58, 60 |
3 |
Handhaven (ontwerpwijziging) |
17, 18, 19, 20, 21 |
5 |
Vellen |
7, 8, 16, 23, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 48, 50, 53, 55, 56, 59, 61, 62, 63 |
36 |
Eindtotaal |
65 |
Maatregelen in bestemmingsplan
Bij realisatie van de ontwikkeling zullen, zoals beschreven in de Boomeffectanalyse, 37 bomen worden gekapt. Ter compensatie van deze bomen zullen 52 bomen worden geplant.
Op onderstaande tekening is de situering van deze nieuwe bomen zichtbaar (zie ook bijlage 6) .
BOMENTEKENING
Om te borgen dat deze bomen ook daadwerkelijk worden geplant is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
4.5.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
Het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
Het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
In de huidige situatie kent het plangebied een maatschappelijke bestemming met een beperkte gebruikskwaliteit en biodiversiteit. Middels onderhavig planvoornemen wordt er naast de aanleg van individuele privétuinen ook ruimte geboden aan een gedeelde tuin (co-creatie). Hierdoor is er sprake van verschillende karakters van groen enerzijds het natuurlijke groen aan de randen met zowel een waterbergende functie als een plek waar biodiversiteit wordt gestimuleerd, anderzijds het groen binnen het hof, waarin een combinatie wordt gezocht tussen openbare recreatieve waarde en biodiversiteit. Onderhavig planvoornemen is daarmee passend in de Nota Groen.
4.5.3 Nota biodiversiteit
Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.
De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora en fauna, het tweede niveau is gericht op de mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.
Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden. In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.
Doelstellingen nota biodiversiteit
De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.
In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.
Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.
Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.
In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.
Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.
In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016).
4.5.4 Agenda groen in de stad
De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.
4.5.5 Stadsnatuurkaart 2040
De Stadsnatuurkaart 2040, vastgesteld door de gemeenteraad op 10 maart 2022, is de actualisatie van de Stadsnatuurkaart die samen met de agenda groen in de stad in 2016 eerder is vastgesteld.
Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer).
UITSNEDE STADSNATUUR 2040
Het plangebied ligt binnen het gebied dat is aangeduid als 'Ecologische zone'. De huidige 'Ecologische zone' ligt grotendeels over het bestaand stedelijk gebied heen. Door middel van de nieuw aan te leggen groenstructuur en realisatie van de faunatoren zal er eerder sprake zijn van een bijdrage aan de 'Ecologische zone' dan een aantasting daarvan.
4.5.6 Uitvoeringsagenda Koel Tilburg
Het klimaat verandert sneller dan verwacht en zet de leefbaarheid van de stad onder druk. We willen dat onze stad en dorpen prettig zijn om in te wonen, te werken en te verblijven. Daarom willen we dat de stad leefbaar blijft tijdens hittegolven, dat regenwater geen schade veroorzaakt en dat de Tilburgse bodem niet verder uitdroogt. In de Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie is opgeschreven hoe we in Tilburg samenwerken aan een Koel Tilburg.De Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie Koel Tilburg is tot stand gekomen door in gesprek te gaan met partijen uit de stad. We zetten in op bewustwording, gedeeld eigenaarschap en projecten van en met de stad. Om hier een olievlekwerking van uit te laten gaan. Initiatiefnemers, bedrijven en organisaties uit de stad die bijdragen
aan de doelstellingen nodigen we nadrukkelijk uit om mee te gaan in de beweging die met de Uitvoeringagenda Klimaatadaptatie Koel Tilburg in gang is gezet. Ieder initiatief of ontwikkeling moet bijdragen aan het klimaatbestendiger maken van de stad. Om hier richting aan te geven hebben we zes doelstellingen geformuleerd en zijn er beleidsregels voor een klimaatrobuuste inrichting en ontwerp vastgesteld. De beleidsregels voor het omgaan met regenwater zijn uitgewerkt in het Programma Water en Riolering 2020-2023 (zie paragraaf 6.2.4). De beleidsregels worden juridisch verankerd in onder andere bestemmingsplanregels en Handboek Openbare Ruimte.
4.5.7 Nota Ruimte voor Buitenspelen
Naar aanleiding van de ambities uit de Kadernota Jeugd en de behoefte aan algemene voorwaarden ten aanzien van richtlijnen voor de aanleg van speelplekken is de nota Ruimte voor Buitenspelen (2003) opgesteld. Doel van de nota is dat de jeugd als volwaardige medegebruikers van de openbare ruimte wordt geaccepteerd. Spelen is noodzakelijk voor de ontwikkeling van een kind. De nota geeft o.a. een analyse van de formele speelruimte in Tilburg weer. Algemene voorwaarden ten aanzien van speelruimte (veiligheid, bereikbaarheid, spreiding, ruimtegebruik, inrichting) en programmering van de spelenplannen en inrichtingseisen van speelruimte komen aan de orde. Een minimumnorm voor formele speelruimte wordt gesteld om voldoende speelruimte te kunnen garanderen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen transformatiegebieden (> 50 woningen), nieuwbouw en bestaande bouw.
Binnen het plan is geen formele ruimte voor speelvoorzieningen opgenomen. In en rondom het plangebied is wel voldoende ruimte voor informeel spelen.
4.6 Verkeer en parkeren
4.6.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg
De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.
De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.
Mobiliteitsagenda 013
De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.
4.6.1.1 Verkeersgeneratie
De realisatie van onderhavig planvoornemen heeft invloed op de verkeersgeneratie. De digitale publicatie "ASVV 2021'' (CROW) bevat kencijfers voor de verkeersgeneratie van diverse functies. De kern Udenhout wordt binnen de gemeente Tilburg aangeduid als matig stedelijk gebied, waarin de locatie van het plangebied binnen de gemeente Tilburg tot het 'rest bebouwde kom' behoort.
In de nieuwe situatie worden 31 sociale huurappartementen, 50 koopappartementen en 13 grondgebonden koopwoningen gerealiseerd. De woningen vallen, om de verkeersgeneratie te bepalen, onder de onderdelen:
koop, huis, tussen/hoek;
koop, appartement, midden;
Huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur)
In de onderstaande tabel is de berekening van de verkeersaantrekkende werking uiteengezet.
Onderdeel |
Verkeersgeneratie |
Aantal |
Totaal |
koop, huis, tussen/hoek; |
6,7 per woning |
13 woningen |
87,1 |
koop, appartement, midden. |
5,2 per woning |
50 woningen |
260 |
Huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur) |
3,2 per woning |
31 woningen |
99,2 |
Totaal |
|
|
446,3 |
Op basis van bovenstaande tabel kan worden gesteld dat onderhavig planvoornemen gemiddeld zorgt voor 447 verkeersbewegingen per etmaal. Het plangebied wordt ontsloten op de Schoorstraat. Hier kan het verkeer zich verdelen in oostelijke richting, richting het centrum en in westelijke richting, richting de Loons en Drunense Duinen. Vanaf deze ontsluitingswegen verdeelt het verkeer zich verder.
Bij het voormalig gebruik was reeds sprake van een verkeersbewegingen van werknemers en bezoekers van de zorginstelling. De precieze verkeersaantallen van de huidige (voormalige) functie zijn niet bekend. Het grondoppervlak van de bestaande gebouwen beslaat ca. 2.400 m2. Uitgaande van 4 verdiepingen wordt voor de bestaande situatie is er een gebruiksoppervlak van 9.600 m2. Omdat echter het grootste deel voor opvang was ingericht met minder tot geen gebruik van de auto wordt nu uitgegaan van de helft van het oppervlak. In de stiktsofberekening is uitgegaan van het gebruik van de bestaande gebouwen als kantoorfunctie. Deze functie heeft een norm van 6,3 verkeersbewegingen /100 m2 bvo.
De voormalige verkeersgeneratie bedraagt dan 4800 m2/100 x 6,3 = 302 verkeersbewegingen. Er is hiermee maar een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen op de Schoorstraat. De Schoorstraat kan deze toename aan.
4.6.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in dewoonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:
Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;
In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;
Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;
Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;
Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.
4.6.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'
In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' (bijgevoegd als bijlage 3 bij de regels) zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd. Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.
Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.
Voor onderhavige locatie is reeds een parkeerbalans uitgevoerd, bijgevoegd in bijlage 7. Hierin is geconcludeerd dat de maximale parkeervraag 135 parkeerplaatsen bedraagt. Dit aantal is opgebouwd uit 97 parkeerplaatsen voor bewoners en 38 parkeerplaatsen voor bezoekers. Wanneer rekening wordt gehouden met de aanwezigheidspercentages van de bewoners en bezoekers, zoals opgenomen in de parkeernota, zijn er naast de 97 parkeerplaatsen op eigen terrein nog 38 parkeerplaatsen op openbaar terrein nodig. Hiermee wordt voldaan aan de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'. Op onderstaande afbeelding is de ligging van de parkeerplaatsen aangegeven.
LOCATIE PARKEERPLAATSEN
4.6.4 Overige verkeersaspecten
Ligging/ontsluiting plangebied
Het plan is gelegen aan de noordzijde van de Schoorstraat, vlakbij het centrum van Udenhout. Het plangebied is het meest direct bereikbaar vanaf deze Schoorstraat. De Schoorstraat is tweerichtingsverkeer en er geldt een maximum snelheid van 30 km/u. Autoverkeer dat het plangebied wil verlaten kan via de Schoorstraat en de Kreitenmolenstraat richting de hoofdwegenstructuur.
Langzaam verkeer
Langs de Schoorstraat zijn 2 vrijliggende fietspaden (recreatieve fietsroute) gelegen waarmee de bewoners op een veilige manier bij het plangebied kunnen komen. De fietsenstallingen zijn opgenomen in de bebouwing van de appartementengebouwen en in de bergingen van de rijwoningen. Fietsen van bewoners en bezoekers moeten gestald worden binnen het plangebied.
Voor het hoofdgebouw zijn ook in de openbare ruimte enkele fietsenstallingen voor bezoekers opgenomen.
In de Schoorstraat zijn geen specifieke voorzieningen voor voetgangers. Voetgangers maken hier gebruik van het verplichte fietspad.
Openbaar Vervoer
De Schoorstraat is geen onderdeel van een busroute, maar het gebied is met openbaar vervoer bereikbaar. Nabij het kruispunt Schoorstraat Slimstraat/Groenstraat zijn bushaltes aanwezig voor bussen richting Berkel-Enschot/Tilburg en richting Biezenmortel/Helvoirt/Vught.
Afvalinzameling
Het terrein moet goed bereikbaar zijn voor afvalinzameling. Een vuilniswagen moet altijd vooruit kunnen rijden bij arriveren en bij het wegrijden. Met het voorliggend plan zal deze functie gewaarborgd blijven. Bij het ontwerp van de openbare ruimte is rekening gehouden met de draaicirkels van de vuilniswagens.
Nooddiensten
Het openbaar gebied moet altijd bereikbaar zijn voor de noodhulpdiensten. Alle woningen zijn direct vanaf de Schoorstraat bereikbaar voor de nooddiensten. Bij het ontwerp van de openbare ruimte is rekening gehouden met de draaicirkels van de brandweerwagens, de plaats van de brandkranen en de opstelplaatsen van de brandweerwagens.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
Tijdens de procedure van voorliggend bestemmingsplan heeft een kleine wijziging plaatsgevonden. Het aantal wooneenheden in het linker appartementenblok is opgehoogd van 29 naar 31 woningen. De extra woningen is binnen de eerder aangegeven gebouwcontour opgenomen en zorgt daarmee voor de uitgevoerde onderzoeken voor geen of een zeer beperkte wijziging. Er vindt geen extra verstoring aan bodem of omliggende natuur of vergroting van het verhard oppervlak plaats. Ook met betrekking tot geur en milieuzonering vinden er geen veranderingen plaats. Voor de aspecten lucht en externe veiligheid betreft de verhoging van het aantal woningen met 2 woning3n geen relevante toename op het totaal van 94 woningen.
Met betrekking tot akoestiek wegverkeerslawaai is in paragraaf 5.5 uitgelegd waarom deze wijziging geen gevolgen heeft voor de conclusies.
De uitgevoerde onderzoeken zijn daarom niet aangepast aan de wijziging.
5.2 Milieueffectrapportage
Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een M.e.r. beoordeling opgesteld moet worden. voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:
er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;
voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.
ad a.
In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig. Dit project kan aangeduid worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2). Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r. beoordelingsplichtig indien het betreft een gebied met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of meer dan 2000 woningen of meer dan 200.000 bruto vloeroppervlakte bevat.
Aan al deze criteria voldoet het plangebied niet dus op grond hiervan is geen m.e.r. nodig. Verder blijkt uit de in het vervolg van dit hoofdstuk genoemde onderzoeken dat er geen (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, eventueel na het treffen van maatregelen, aanwezig zijn.
ad b.
Natura 2000-gebied
Het projectgebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Loonse en Drunsese duinen op ca. 300 m afstand van het projectgebied, hiervan gescheiden door agrarisch gebied en delen van de bebouwde kom van Udenhout. Andere Natura 2000-gebieden liggen op grotere afstand (> 2 km) van het projectgebied.
Het projectgebied is niet direct zichtbaar vanuit omliggende Natura 2000-gebieden. Van optische verstoring van soorten in Natura 2000-gebieden is derhalve geen sprake. Gelet op de ligging van het projectgebied en de impact van de ingreep, kan verstoring van soorten in Natura 2000-gebieden door licht en geluid op voorhand worden uitgesloten. Een substantieel, negatief effect van de voorgenomen ontwikkeling op de stikstofemissie en daarmee op Natura 2000-gebieden kan niet op voorhand worden uitgesloten en kan desgewenst nader onderzocht worden middels een AERIUS berekening. Dit wordt in paragraaf 5.9 onderzocht en beoordeeld.
Natuurnetwerk Nederland
Het projectgebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde gebied behorende tot het Natuurnetwerk Nederland is het Natura 2000-gebied Loonse en Drunese duinen en enkele aangrenzende percelen op ca. 125 m afstand van het projectgebied, hiervan gescheiden door agrarisch gebied en delen van de bebouwde kom van Udenhout. Aangezien het projectgebied buiten de begrenzing van het NNN ligt en de provinciale ruimtelijke verordening van Noord-Brabant geen bepalingen ten aanzien van externe werking kent, is nadere toetsing aan de bepalingen uit de provinciale ruimtelijke verordening ten aanzien van NNN niet noodzakelijk. Gelet op de aard en omvang van de werkzaamheden en de scheiding van het projectgebied van natuurnetwerk Nederland gebieden door minimaal twee rijen bebouwing, is een directe impact niet aannemelijk.
Er is een vormvrije mer beoordeling uitgevoerd (opgenomen in bijlage 8). Uit deze notitie blijkt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van kenmerken en locatie van het plan, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen effecten optreden. Voor het aspect Natuurwaarden zijn diverse onderzoeken uitgevoerd en de benodigde ontheffingen verleend (zie paragraaf 5.9).
Conclusie
Er is geen sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. en voor het plan is geen passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) vereist. Wel zijn de benodigde ontheffingen met betrekking tot stikstof en natuurwaarden verleend.
5.3 Milieuhinder bedrijven
5.3.1 Inleiding
Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:
de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.
Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen. Er is voor deze handreiking gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de handreiking wordt onderscheid gemaakt tussen twee omgevingstypen: een rustige woonwijk en gemengd gebied. In een gemengd gebied mag een kleinere richtafstand dan in een rustige woonwijk worden aangehouden. De richtafstanden mogen dan met één 'afstandstap' worden teruggebracht.
5.3.2 Analyse
Omgevingstype
Het omgevingstype van voorliggend plangebied is een rustige woonwijk. In de omgeving is slecht van beperkte functiemenging sprake en er is weinig verstorend verkeer.
Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft woningbouw. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.
Invloed omliggende inrichtingen op plan
Binnen een straal van 75 meter zijn geen bedrijven aanwezig met een milieucategorie hoger dan 1. Dit leidt tot de conclusie dat er geen milieugevoelige onderdelen van het plan binnen de richtafstanden van de omliggende bedrijven liggen. Het plan vormt geen belemmering voor de omliggende bedrijven.
5.3.3 Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.
5.4 Externe veiligheid
5.4.1 Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.
De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.
Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".
In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:
Kwetsbare objecten zijn overal mogelijk;
Geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;
Bestaande risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk;
Bevi-inrichtingen zijn niet mogelijk;
Beheersbaarheid gericht op effecten van mogelijke calamiteiten op orde.
Aan bovengenoemde randvoorwaarden uit de beleidsvisie wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid.
5.4.2 Inventarisatie risicobronnen
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is in een besluit vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.
Hierna zijn de risicobronnen die relevant zijn (binnen het invloedsgebied liggen) geïnventariseerd en is de verantwoordingsplicht ingevuld. Een ontwikkeling die ligt binnen het invloedsgebied van een risicobron moet worden verantwoord. In de inventarisatie van risicobronnen wordt beoordeeld of het invloedsgebied over het plangebied ligt.
UITSNEDE RISICOKAART MET PLANGEBIED
Inrichtingen
De bestemmingsplanherziening maakt het planologisch niet mogelijk om risicovolle inrichtingen op te richten binnen het plangebied. In en rond het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen waarvan het invloedsgebied reikt tot het plangebied.
Buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen worden de veiligheidsaspecten geregeld van hogedruk buisleidingen. Er ligt geen invloedsgebied van eenbuisleiding over het plangebied.
Transportroutes
Het invloedsgebied van de transportassen over de weg en het spoor met gevaarlijke stoffen verschilt per transportas.
In onderstaande tabel is een overzicht van de wegen en sporen met de stofcategorie die zorgt voor het grootste invloedsgebied.
Transportas |
Invloedsgied |
Afstand tot plangebied |
Spoor Tilburg - Vught |
> 4.000 m |
> 1.100 m |
Lokale transportroute G |
355 m |
> 3.000 m |
Rijksweg A65/N65 |
880 m |
> 3.000 m |
Spoor Tilburg - Boxtel |
995 m |
> 4.500 m |
Spoor Breda - Tilburg |
> 4.000 m |
> 5.900 m |
Rijksweg A58 |
> 4.000 m |
> 6.500 m |
Zoals uit bovenstaande tabel blijkt, ligt het invloedsgebied van het spoortraject Tilburg - Vught.
Gezien de afstand tussen het plangebied en deze transportroute gevaarlijke stoffen wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde ten aanzien van het plaatsgebonden risico. Een nadere beschouwing van het groepsrisico in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling is niet nodig (afstand is groter dan 200 meter).
Plasbrandaandachtsgebieden (PAG)
Vanaf het moment dat het Bevt in werking is getreden moet voor bepaalde (spoor)wegen rekening worden gehouden met de zogenaamde plasbrandaandachtsgebieden. Het gaat hier om (spoor)wegen waarover veel transport van brandbare vloeistoffen plaatsvindt zoals benzine. Voor Tilburg is dit het spoor Breda-Tilburg-Boxtel en de A58. Het spoor vanaf de splitsing richting Vught en de A65 kent geen plasbrandaandachtsgebied.
Het plasbrandaandachtsgebied is een gebied van 30 meter uit de rand van een rijstrook van een weg dan wel 30 meter van de buitenste spoorstaaf op het spoor. Binnen plasbrandaandachtsgebieden moeten de effecten van een plasbrand meegenomen worden in de verantwoording. Daarnaast gelden binnen het plasbrandaandachtsgebied aanvullende bouwvoorschriften voor nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten. Het plangebied ligt niet binnen een PAG, vanuit het bouwbesluit gelden dan ook geen aanvullende voorwaarden.
Het plangebied maakt geen ontwikkelingen mogelijk binnen de plaatsgebonden risicocontour van een Bevi-inrichting, transportas en/of hogedruk aardgasleiding.
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoortraject Tilburg - Vught. Vanwege de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de groepsrisicoverantwoording ingevuld.
5.4.3 Verantwoording groepsrisico
Via de herziening van het bestemmingsplan wordt de realisatie van woningen mogelijk gemaakt. De gevolgen van het onderhavige bestemmingsplan voor het groepsrisico zijn bekend en vormen samen met de aanwezige mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een calamiteit en de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van in de nabijheid aanwezige personen de basis voor de verantwoording groepsrisico. De brandweer Midden- en West-Brabant heeft aangegeven dat gebruik kan worden gemaakt van het standaardadvies. De relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.
Bestrijdbaarheid
De bestrijdbaarheid moet op twee aspecten worden beoordeeld:
Is het rampscenario te bestrijden
Is de omgeving voldoende ingericht om bestrijding te faciliteren.
Gezien de afstand tussen het plangebied en de relevante transportroutes (> 1.100 meter) is enkel het toxisch scenario relevant en nader beschouwd.
Toxisch scenario
Bij (zeer) toxische vloeistoffen is het scenario dat ten gevolge van een ongeval de tankwagon lek raakt en een vloeistofplas vormt. Vervolgens verdampen deze toxische vloeistoffen waardoor een gaswolk ontstaat (met dezelfde gevolgen als een gaswolk van toxisch gas). Bij een ongeval met een toxisch gas ontstaat direct een toxische gaswolk. Bij de toxische scenario's zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment.
Bronbestrijding is bij een toxische vloeistof mogelijk door de vloeistof af te dekken. Hierdoor wordt de verdamping verminderd. Voor toxische gassen kan alleen aan bronbestrijding worden gedaan indien het om een lekkage gaat. De brandweer kan dan proberen om het gat te dichten. Effectbestrijding is tevens mogelijk door de concentratie te verdunnen, bijvoorbeeld met behulp van een waterscherm. Dit is alleen mogelijk als de brandweer tijdig aanwezig is.
Bij het ineens vrijkomen van de gehele inhoud van de tank, zal deze effectbestrijding lastig te realiseren zijn. De mogelijkheden voor slachtofferreductie worden bepaald op basis van de mogelijkheden om de vergiftiging te behandelen. Slachtofferreductie is ook mogelijk door snelle ontruiming/evacuatie. Het niet of korter blootstellen aan een toxische stof zal het aantal slachtoffers verminderen.
Opkomsttijd brandweer
De opkomsttijd van de brandweer voldoet aan de zorgnorm (12 minuten bij nieuwe woonfuncties). De opkomsttijd bedraag ongeveer acht minuten.
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. Het zelfredzame vermogen van personen is een belangrijke voorwaarde om slachtoffers bij een incident te voorkomen. De mogelijkheid voor personen om zichzelf in veiligheid te brengen
bestaan uit schuilen en ontvluchten. Binnen het plangebied zijn geen functies bedoeld voor groepen nietzelfredzame personen opgenomen.
Vluchtmogelijkheden
Het plangebied wordt via de bestaande wegenstructuur (Schoorstraat en aanliggende wegen) goed ontsloten, waardoor het gebied goed te ontvluchten is.
Ventilatie
Bij blootstelling aan een toxisch gas is ‘schuilen’ vaak de beste wijze van zelfredzaamheid. Omdat blootstelling aan een toxisch gas het bepalende scenario is, biedt ‘schuilen’ de beste wijze om de zelfredzaamheid te vergroten. Schuilen vindt plaats binnen bouwwerken. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.
Onduidelijk is in welke mate de te realiseren woningen luchtdicht zal zijn. Het verdient aanbeveling om de woning te voorzien van mechanische ventilatie zodat de luchttoevoer bij een toxische wolk kan worden geminimaliseerd.
Alarmering
Van belang is dat bewoners in geval van een incident tijdig gewaarschuwd worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwing- en Alarmering Systeem) als onderdeel van de algemene Rampenbestrijding. Het plangebied ligt binnen het dekkingsgebied van een WAS-installatie. Daarnaast is mobiele alarmering via NL-Alert mogelijk.
Risicocommunicatie
Door actief te communiceren over risico’s zal de zelfredzaamheid namelijk worden vergroot. De brandweer Midden- en West-Brabant adviseert daarom ook om een communicatieplan op te stellen met deskundigen op dit gebied. In dit plan kan dan worden vastgelegd met wie, op welke wijze en met welke frequentie over de risico’s wordt gecommuniceerd. Op dit moment vindt communicatie plaats via de Risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit. Daarnaast vindt op verzoek gebiedsgerichte risicocommunicatie plaats. De aanwezige personen worden niet gezien als verminderd zelfredzaam.
5.4.4 Conclusie
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van één transportroute gevaarlijke stoffen. Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg - Vught is de verantwoordingsplicht ingevuld. Voor de verantwoording is het standaardadvies van de Brandweer Midden- en West-Brabant gebruikt. De relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.
Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:
De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar van risicobronnen in de omgeving van het plangebied vormt geen belemmering voor het initiatief;
Aangezien het plan op >1.100 meter van de relevante transportroute gevaarlijke stoffen ligt, neemt het groepsrisico van deze risicobron in de toekomstige situatie niet toe;
De bereikbaarheid van het plangebied is goed;
Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit;
Bewoners kunnen gealarmeerd worden via de WAS-palen of NL-Alert;
De aanwezigen kunnen het plangebied goed ontvluchten;
Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Bij mechanische ventilatie heeft het de voorkeur dat deze in de meterkast kan worden uitgezet. Hiermee is langdurig verblijf inpandig bij een toxische wolk mogelijk;
De brandweer voldoet aan de opkomsttijd conform het dekkings- en spreidingsplan.
Het advies van de Veiligheidsregio is opgenomen als bijlage 18.
5.5 Geluid
5.5.1 Inleiding
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
5.5.2 Wegverkeerslawaai
Het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van de Schoorstraat. Om de gevelbelasting van de nieuwe woningen inzichtelijk te maken heeft Econsultancy uit Boxmeer een akoestisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Schoorstraat 4 te Udenhout" (16 maart 2022, 11199.001, D2). Het onderzoeksrapport is als bijlage 9 bijgevoegd.
Econsultancy concludeert dat de geluidsbelasting maximaal 50 dB bedraagt. Alleen ten gevolge van het 30 km/uur gedeelte van de Schoorstraat treden overschrijding op van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting wordt met maximaal 2 dB overschreden op de nieuw te bouwen appartementengebouwen links en rechts. Tevens wordt de grenswaarede van 53 dB uit het gemeentelijk beleid ook niet overschreden. Vanwege de Schoorstraat kan wegen het ontbreken van een zone formeel geen hogere waarden worden vastgesteld. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening is voor de Schoorstraat een afweging van geluidsreducerende maatregelen wenselijk.
Voor de nieuw te bouwen appartementengebouwen wordt geadviseerd om het akoestisch klimaat in de appartementen (het zogenaamde binnenniveau) te garanderen. Voor de omgevingsvergunning ten behoeve van de bouw van de appartementengebouwen rechts en links zal een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels worden uitgevoerd.
5.5.3 Railverkeerlawaai
Het plangebied is gelegen buiten de zonebreedte van 600 m van het spoortraject Tilburg-'s-Hertogenbosch. Een akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk.
5.5.4 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing. Het plangebied bevindt zich niet binnen de zone van een geluidgezoneerd industrieterrein.
5.5.5 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
5.6 Lucht
5.6.1 Inleiding
Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
5.6.2 Analyse
Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen.
Onderhavig plan omvat de realisatie van 31 sociale huurappartementen, 50 koopappartementen en 13 grondgebonden koopwoningen en betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.
Goed woon- en leefklimaat
Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.
In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op.
De monitoringstool die in het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is opgesteld, geeft de volgende jaargemiddelden voor de relevante stoffen ter plaatse van het meest relevante meetpunt 'Schoorstraat, Tilburg; 18863'.
categorie |
grenswaarde |
2019 |
2020 |
2030 |
||
jaargemiddelde concentratie NO2 |
40 µg/m³ |
18,3 |
17,2 |
11,8 |
||
jaargemiddelde concentratie PM10 |
40 µg/m³ |
18,3 |
18,4 |
15,6 |
||
jaargemiddelde concentratie PM2.5 |
25 µg/m³ |
10,9 |
11,5 |
9,0 |
||
overschrijdingsdagen per jaar- gemiddelde concentratie PM10 |
35 |
6,4 |
6,5 |
6,0 |
Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat aan alle grenswaarden wordt voldaan. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.
5.6.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
5.7 Geur
5.7.1 Industriële geurhinder
In en om het plangebied is geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.
5.7.2 Agrarische geurhinder
Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan en dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven (omgekeerde werking).
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden (100 meter binnen de bebouwde kom). De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.
5.7.3 Conclusie
Het initiatief omvat wel nieuwe geurgevoelige objecten, maar ligt niet in de directe omgeving van veehouderijen. Het uitvoeren van een geuronderzoek is niet nodig.
5.8 Bodem
5.8.1 Inleiding
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
5.8.2 Analyse
Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft Lankelma uit Oirschot een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd: rapport "Verkennend bodem- en asbestonderzoek Locatie Vincentius, Schoorstraat 2a Udenhout" (3 december 2020, 1902808). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 10.
Lankelma concludeert dat middels onderhavig bodemonderzoek de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater is vastgelegd. In het kader van de Wet bodembescherming zijn geen aanvullende procedures noodzakelijk. Op basis van de bevindingen uit onderhavig bodemonderzoek zijn er, ons inziens, vanuit milieuhygiënisch oogpunt derhalve geen belemmeringen c.q. beperkingen voor de geplande ontwikkeling op deze locatie.
Wanneer men (graaf)werkzaamheden en/of wijzigingen uit gaat voeren, dient men rekening te houden met de volgende zaken:
wanneer men grond van de locatie wil afvoeren dient men rekening te houden met afzetkosten. Een acceptant van de grond kan een aanvullend onderzoek eisen (lees partijkeuring). Op basis van dit onderzoek is de bovengrond indicatief als zijnde klasse AW2000 bestempeld. De ondergrond is indicatief bestempeld als klasse AW2000, met als uitzondering MM5 en boring B406;
het verlenen van een omgevingsvergunning is ter competentie aan het bevoegd gezag.
5.8.3 Conclusie
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
5.9 Natuur en ecologie
5.9.1 Wettelijke kaders
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep", Dienst Regelingen, 2009. Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn)
Overige inheemse broedvogels
Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn
Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling (de algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant)
Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rusten voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
5.9.2 Analyse plangebied
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan enerzijds om verstorende effecten zoals geluid, licht en trillingen op natuurgebieden behorende tot het Natuurnetwerk Nederland en anderzijds om stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.
Verstorende effecten
Gezien de aard en omvang van het plan en de afstand tot Natuurnetwerk Nederland kan worden geconcludeerd dat het plan geen verstorende effecten heeft op gebieden behorende tot Natuurnetwerk Nederland.
Stikstofdepositie
DLV advies heeft een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd zoals opgenomen in bijlage 11. De onderbouwende raportage is bij de start van het project opgesteld (4 december 2019). Op 31 januari 2022 is met de meest recente Aerius-tool een nieuwe stikstofberekening uitgevoerd. Hierin is de gebruiksfase van het plan beoordeeld. Daaruit volgt dat het plan geen significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden heeft.
Beschikking
Op 6 augustus 2021 is een aanvraag voor een vergunning ingevolge artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming voor het realiseren van een woningbouwproject aan de Schoorstraat 4, 5071 RA te Udenhout, in de gemeente Tilburg aangevraagd.
Op 6 april 2022 heeft Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant uit de bij de aanvraag aangeleverde stukken geconcludeerd dat de aangevraagde activiteit, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, geen significante gevolgen kan hebben voor de Natura 2000-gebieden ‘Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen’, ‘Kampina & Oisterwijkse Vennen’ en ‘Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek’.
Zij hebben de gevraagde vergunning verleend ingevolge artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb. Deze is opgenomen in bijlage 12.
Soortenbescherming
Quickscan flora & fauna Wet natuurbescherming
Bij ontwikkeling van het initiatief kunnen natuurwaarden in het gebied verstoord worden. Gras Advies uit Almelo heeft een quickscan flora en fauna uitgevoerd om de effecten van het plan op beschermde soorten te bepalen: rapport "Rapportage quickscan flora & fauna Wet natuurbescherming, Vincentius Udenhout" (14 juni 2019, BOI00319). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 13.
Gras Advies concludeert dat:
Vleermuizen
De gebouwen in het projectgebied bieden geschikte rust- en/of verblijfplaatsen voor gebouw-bewonende vleermuissoorten in de vorm van spouwmuren met open stootvoegen en openingen in de dakbedekking en kozijnen. De bomen in het projectgebied vormen een verbinding met de laanbomen langs de Schoorstraat en Groenstraat. Mogelijk vormen deze daarmee een vliegroute die het gebouw met mogelijke verblijfplaatsen verbindt met geschikt foerageergebied in de omgeving. Het projectgebied beschikt over een open veld met verschillende vegetatiestructuren en hoogtes wat geschikt is als foerageergebied. Nader onderzoek naar de functie van het projectgebied voor vleermuizen en/of een ontheffing op de Wet natuurbescherming is benodigd.
Gierzwaluw
De daken van het hoofdgebouw en de vleugels bevat dakpannen die scheef liggen, gebroken zijn of ontbreken. Daarmee is het dak geschikt als broedlocatie voor gierzwaluwen. De aanwezigheid van broedlocaties van gierzwaluwen kan niet op voorhand worden uitgesloten. Een nader onderzoek naar de functie van het projectgebied voor de gierzwaluw en/of een ontheffingsaanvraag is benodigd.
Broedvogels
Het projectgebied is (onderdeel van) een leefgebied voor diverse zangvogels. Het is aannemelijk dat zangvogels de bosschages in het projectgebied gebruiken als broedlocatie. Verstoring van broedvogels kan voorkomen worden door de voorgenomen werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Indien dat niet mogelijk is, kan verstoring voorkomen worden door de bosschages niet te beschadigen tijdens het broedseizoen. Het broedseizoen is globaal aan te geven tussen 15 maart en 15 juli, afhankelijk van de weersomstandigheden. Eerdere en latere broedgevallen zijn ook beschermd conform de Wet natuurbescherming.
Aanvullend onderzoek naar beschermde soorten
Naar aanleiding van bovenstaande conclusies heeft Gras Advies uit Almelo een aanvullend onderzoek naar beschermde soorten uitgevoerd, rapport: ''Rapportage aanvullend onderzoek beschermde soorten Wet natuurbescherming, Vincentius Udenhout'' (1 november 2019, BOI00419). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 14.
Gras Advies concludeert dat:
Vleermuizen
De aanwezigheid van de volgende verblijfplaatsen is vastgesteld:
In het hoofdgebouw: zomer- en kraamverblijfplaats laatvlieger (minstens 18 exemplaren), 1 verblijfplaats gewone grootoorvleermuis (minstens 10 exemplaren, mogelijk jaarrond verblijfplaats), 2 zomerverblijfplaatsen gewone dwergvleermuis en 1 paarverblijf gewone dwergvleermuis.
In de westelijke vleugel: 1 kraamverblijfplaats gewone dwergvleermuis (ca. 20 exemplaren).
In de eerste oostelijke vleugel: 1 zomerverblijfplaats gewone dwergvleermuis.
In de kapel: 3 zomerverblijfplaatsen gewone dwergvleermuis
De aanwezigheid van de volgende vliegroutes is vastgesteld:
Van het hoofdgebouw over het dak van de westelijke vleugel naar de bomenrij: essentiële vliegroute gewone grootoorvleermuis.
Langs de bomen langs de Schoorstraat: essentiële vliegroute gewone dwergvleermuis en niet-essentiële vliegroute voor laatvlieger, ruige dwergvleermuis en rosse vleermuis.
De aanwezigheid van de volgende foerageergebieden is vastgesteld:
Tussen de bomen ten noorden van de oostelijke vleugels: essentieel foerageergebied gewone grootoorvleermuis.
Ten zuidwesten van het hoofdgebouw en westelijke vleugel: niet-essentieel foerageergebied laatvlieger.
Rondom de bebouwing: niet-essentieel foerageergebied gewone dwergvleermuis.
De voorgenomen ontwikkeling resulteert in een negatief effect op of verlies van:
1 zomer- en kraamverblijfplaats laatvlieger
1 zomer- of mogelijk jaarrond verblijfplaats grootoorvleermuis
1 kraamverblijfplaats
3 zomerverblijfplaatsen gewone dwergvleermuis
1 paarverblijfplaats gewone dwergvleermuis
1 essentiële vliegroute gewone grootoorvleermuis
mogelijk 1 essentieel foerageergebied gewone grootoorvleermuis
Gierzwaluwen
Gelet op het ontbreken van nestplaatsen en een functie als foerageergebied voor gierzwaluwen, is van een negatief effect op gierzwaluwen geen sprake.
Bomen
Gelet op de functie als essentieel foerageergebied voor gewone grootoorvleermuizen van het totaal aan bomen aan de noordzijde van de oostelijke vleugels, resulteert kap van een of meer van deze bomen mogelijk in verlies van de functie als essentieel foerageergebied. De bomen vervullen geen functie voor andere beschermde soorten.
Wet natuurbescherming
Voor uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling is een ontheffing op de Wet natuurbescherming noodzakelijk voor de gewone grootoorvleermuis, de gewone dwergvleermuis en de laatvlieger.
Houtopstanden
Het plan omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.
5.9.3 Ontheffing
Op 19 april 2021 is een aanvraag voor een ontheffing van de Wet natuurbescherming voor het overtreden van verboden ten aanzien van beschermde soorten, dit als gevolg van het restaureren van de gevels van de westelijke vleugel, eerste oostelijke vleugel en het hoofdgebouw van het rijksmonument Vincentius en het inpandig renoveren tot woningen, en de sloop van de meest oostelijk gelegen vleugels ten behoeve van woningbouw op deze locatie, uit te voeren aan de Schoorstraat 4, 5071 RA te Udenhout, in de gemeente Tilburg aangevraagd. In bijlage 16 is het Projectplan ten behoeve van de aanvraag ontheffing opgenomen.
Op 7 april 2022 hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant besloten, gelet op de overwegingen die zijn opgenomen in de ontheffing de ontheffing te verlenen. In bijlage 15 is deze ontheffing met bijbehorende bijlagen opgenomen.
In het kader van de ontheffing worden nieuwe bomen geplant zoals opgenomen op de in bijlage 5 bij de regels opgenomen bomentekening. Deze aanplant is ook opgenomen als voorwaardelijke verplichting.
5.9.4 Conclusie
Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap De Dommel. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets. De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).
6.1 Bestaand watersysteem
Oppervlaktewater
Er is in de huidige situatie binnen of direct aansluitend aan het plangebied geen oppervlaktewater. Op ca 100 meter van het plangebied bevinden zich A- en B-watergangen.
BESTAANDE SITUATIE AFVALWATER, HEMELWATER ENOPPERVLAKTEWATER
Waterschapsbelangen
KAART BESCHERMDE GEBIEDEN KEUR
Het plangebied ligt niet in een gebied waarin waterschapsbelangen een rol spelen, zoals waterkering, waterberging of waterwinning.
Het plangebied ligt op ca. 100 m van beschermde gebieden en binnen het invloedsgebied van Natura 2000.
Riolering
In de huidige situatie sluit het plangebied aan op de bestaande riolering aan de Schoorstraat.
In de watertoets (bijlage 17) wordt rekening gehouden met genoemde bestaande watersituatie.
6.2 Beleidskader
De verschillende overheidslagen hebben hun waterbeleid vastgelegd in diverse beleidsdocumenten. De algemene strekking met betrekking tot ruimtelijke ontwikkelingen betreft:
het scheiden van het schone hemelwater en het vuile afvalwater;
het verwerken van het hemelwater op het eigen terrein, of middels een gezamenlijke voorziening heeft de voorkeur boven afvoer via het oppervlaktewater.
In deze paragraaf is het relevante vigerende beleid opgenomen.
6.2.1 Nationaal niveau
Het Nationaal Waterprogramma 2022-2027
Het Nationaal Water Programma 2022–2027 (vastgesteld 18 maart 2022) geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Het NWP beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen. Er is beschreven hoe wordt gewerkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren.
Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van:
klimaatadaptatie
waterveiligheid
zoetwater en waterverdeling
waterkwaliteit en natuur
scheepvaart en
de functies van de rijkswateren.
Nationaal Bestuursakkoord Water
Met het NBW-Actueel (2008) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord. Een actualisatie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) uit 2003 komt voort uit de invoering van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), de noodzaak tot het aanscherping van een aantal begrippen en het beschikbaar komen van nieuwe klimaatscenario's.
Kaderrichtlijn Water (KRW)
Door de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft Nederland een resultaatsverplichting voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit en ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde KRW-waterlichamen, zijn hiertoe doelen opgesteld. De (bindende) maatregelen om de doelen te bereiken zijn vastgelegd in de stroomgebiedsplannen. Voor de overige wateren geldt minimaal het stand-still principe. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.
6.2.2 Provinciaal niveau (Noord-Brabant)
Het Provinciaal Milieu- en Waterplan Noord-Brabant 2016-2021
Dit plan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2016-2021. Naast beleidskader is het Provinciaal Waterplan ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water. Bovendien dient het plan als structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
De doelen van het PMWP zijn:
voldoende water voor mens, plant en dier
een schone en gezonde leefomgeving (bodem, water en lucht)
bescherming van Brabant tegen overstromingen en externe risico’s
verduurzaming van grondstoffen-, energie- en voedselvoorziening
6.2.3 Waterschap De Dommel
Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap De Dommel. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:
Het Waterbeheerprogramma 2022-2027
Het Waterbeheerprogramma is een strategisch document. Hierin wordt aangegeven wat de doelen zijn voor de periode 22022-2027 en hoe het waterschap dit wil bereiken. Het Waterbeheerprogramma schetst de visie en ambities van het waterschap voor de lange termijn (2050). Dit Waterbeheerprogramma is een echte koersverandering van het waterschap. In 2050 wil De Dommel een leefomgeving die klaar is voor de toekomst en een watersysteem dat daarbij past. Dat laatste wil zeggen; een waterhuishouding die robuust, flexibel en in balans is met de natuur en de omgeving én zorgt voor een goede waterkwaliteit. Deze grote veranderopgave heet de watertransitie.
De komende zes jaar maakt het waterschap het verschil door de focus in de aanpak te verleggen. De ambitie en de verandering zijn gericht op:
van beekdalgericht naar gebiedsgericht: de aandacht gaat vanaf nu ook naar de flanken, de hoge zandruggen en bebouwd gebied, niet alleen naar het beekdal;
van een sectorale aanpak naar een integrale aanpak; samen met overheden en gebiedspartners werken we aan meerdere doelen in het gebied;
van ‘water afvoeren’ naar ‘elke druppel telt’; we richten het waterbeheer in op maximaal water vasthouden, we gaan minder grondwater gebruiken en slimmer sturen.
Brabant Keur
Voor de beheergebieden van de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel geldt dezelfde keur: Brabant Keur. De keur bevat regels ter bescherming van de waterwerken die nodig zijn voor een goed waterbeheer (kwantiteit) en voor de bescherming van het gebied tegen hoog water.
Bij veel projecten is sprake van een toename van het verharde oppervlak. Hieromtrent is in de Algemene regels bij de keur het volgende opgenomen:
Bij een toename van het verharde oppervlak van minder dan 2000 m² stelt het waterschap geen nadere eisen aan de verwerking van het hemelwater. Hiervoor geldt het gemeentelijke beleid.
Bij een toename van het verharde oppervlak van meer dan 2000 m² maar minder dan 10.000 m² moeten compenserende maatregelen ten aanzien van de verwerking van het hemelwater worden getroffen conform de rekenregel:
benodigde compensatie (in m³) = |
Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 10.000 m² is een watervergunning nodig.
De realisatie van de nieuwe appartementen hebben een toename van het verhard oppervlak tot gevolg. In paragraaf 6.3 is de beschrijving van de watertoets opgenomen.
De notitie Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk
De beleidsnotitie 'Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk’ maakt inzichtelijk welke hydrologische consequentie(s) ruimtelijke ontwikkelingen kunnen hebben op het watersysteem. Het bevat beleidsuitgangspunten, voorwaarden en normen om de negatieve hydrologische consequenties te compenseren. Tevens zijn de navolgende toetsaspecten opgenomen:
1. afvoer uit het gebied;
2. oppervlaktewaterstanden;
3. overlast/schade;
4. grondwateraanvulling;
5. grondwaterstanden.
6.2.4 Gemeente Tilburg
Programma Water en Riolering 2020 - 2023
Het Programma Water en Riolering (PWR) is een beleidsplan dat op hoofdlijnen de invulling van de gemeentelijke watertaken weergeeft. Door middel van het PWR wordt vastgelegd wat de gemeente wil bereiken en wat de rolverdeling is tussen overheid, bewoners en bedrijven ten aanzien van stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. Gemeenten zijn volgens de Wet milieubeheer verplicht een plan op te stellen waarin de zorgplichten worden uitgewerkt. De Wet milieubeheer schrijft geen geldigheidsduur voor, hierin zijn gemeenten vrij. Het is wel gebruikelijk om het rioleringsplan periodiek te herzien. Het PWR is tevens de basis voor de gemeentelijke rioolheffing.
Eén van de doelstellingen in het PWR is om het water- en rioleringssysteem toekomstbestendig te maken. Door klimaatverandering krijgen we te maken met zwaardere buien, een toename van warme dagen, langdurige perioden van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Deze verandering stelt nieuwe eisen aan het watersysteem, de waterketen en de omgeving. Als we droge voeten en een leefbare omgeving willen behouden, moet iedereen hier een steentje aan bijdragen.
Om het water- en rioleringssysteem toekomstbestendig te houden is een regenwateropgave geïntroduceerd voor vervanging van verhard oppervlak en hanteren we nieuwe ondergrenzen bij toename van het verhard oppervlak. De regenwateropgave verplicht tot het aanbrengen van regenwaterberging en is in lijn met de wateropgave die de waterbeheerder oplegt. Op dit moment is dat 60 mm. De opgave heeft als doel het verwerken van extreme neerslaghoeveelheden om de kans op wateroverlast nu en in de toekomst te beperken.
<50 m2: geen regenwateropgave
50 m2 - 150 m2:
·indien niet vergunningplichting: geen regenwateropgave
·indien wel vergunningplichting: regenwateropgave volgens tabel 1
>150 m2: regenwateropgave volgens onderstaande tabel.
REGENWATEROPGAVE
De opgave is voor de gebieden Blaak en Reeshof kleiner omdat deze gebieden, vanwege de ruim opgezette waterstructuur, al klimaatbestendig zijn ingericht. De opgave van 10 mm heeft als doel om het water van de kleine buien af te vangen en toe te voegen aan de grondwatervoorraad.
6.3 Beschrijving watersysteem plangebied
Om de benodigde waterberging inzichtelijk te maken heeft Akertech een watertoets opgesteld: rapport "Rapportage watertoets ontwikkellocatie Vincentius te Udenhout" (17 mei 2022, 2019137). Het onderzoeksrapport is als bijlage 17 bijgevoegd.
6.3.1 Systeembeschrijving - Hemelwater
Akertech concludeert dat de bergingsopgave 60 mm is voor een oppervlak van 4.933 m². De totale bergingseis bedraagt 296 m³.
Binnen het plangebied worden verschillende bergingssystemen op verschillende locaties toegepast. Bij het invullen van de bergingsopgave zijn de volgende stappen doorlopen:
1. hemelwater wordt waar mogelijk vastgehouden op de plaats waar het valt;
2. hemelwater wordt verzameld in een berging (voorkeur bovengronds);
3. hemelwater wordt vertraagd afgevoerd uit de berging (infiltratie/afvoerconstructie).
6.3.2 Bergingslocaties
In de onderstaande afbeelding zijn de bergingslocaties aangegeven.
BERGINGSLOCATIES
Allereerst is gekeken naar locaties waar het mogelijk is hemelwater vast te houden op de plaats waar het valt.
Hierbij zijn 4 mogelijke locaties naar voren gekomen:
Daken appartementencomplexen (D en E)
Rijbaan en Parkeerplaatsen in eigendom VVE (A + B)
Plat dak carports grondgebonden woningen (F)
Binnentuin (G)
Na het vasthouden op locatie is gekeken naar potentiële bergingslocaties waar hemelwater geborgen kan worden.
Hierbij zijn 3 mogelijke locaties naar voren gekomen:
1. Wadi op het voorterrein (C)
2. Wadi achter gebouw R (-)
3. Fundering onder rijbaan en p-plaatsen in eigendom VVE (A+B)
In de rapportage (bijlage 17) zijn de verschillende bergingslocaties nader beschreven.
Door de kenmerken van het plan is het hemelwatersysteem opgedeeld in verschillende deelsystemen. De bergingsopgave kan binnen de beschikbare berging gerealiseerd worden.
6.3.3 Systeembeschrijving - Grondwater
Er komen verlaagde tuinen op 9,05+ en 9,40+. De verlaagde tuinen van 9,05+ worden tot 9,40+ waterdicht gemaakt. De GHG wordt aangenomen op 8,90+. Vanuit het waterschap is aangeven dat de vlakbij gelegen Natte Natuurparel (NNP) De Brand West qua waterhuishouding op orde is (geen vernattingsopgave), en dus zal dit het toekomstige grondwaterpeil niet beïnvloeden.
Door rondom de bebouwing een drain te leggen (zie onderstaande afbeelding) met peilbeheersing op 8,70+ zullen tijdelijke pieken in het grondwater voorkomen worden en daarmee de mogelijke wateroverlast. De afvoer zal onder vrijverval plaatsvinden naar de terreinriolering, het gemeentelijk riool en de A-watergang. Deze A-watergang heeft een T=100 van 8,41+ zodat een vrije uitstroming mogelijk is. De drainageleidingen zullen aangesloten worden in een verzamelput waarna deze met een overstortmuur op 8,70+ zal afvoeren.
De hoogte van 8,70+ ligt 20cm onder de aangenomen GHG. In het direct achterliggende gebied ligt de weg op 9,35+, en het middenterrein op ca. 9,05+ waarbij de wadi een overstort heeft op 8,50+. De GHG is een zeer tijdelijke situatie en geen permanente grondwaterstand. De afvlakking van de GHG met 20cm heeft daarom slechts een zeer beperkte negatieve invloed op de algemene grondwaterstand en het eventueel verdrogend effect temeer dat dit in de natte winterperiode zal plaatvinden, en niet in de droge zomerperiode.
6.4 Afvalwater
In de huidige situatie zit het afvalwater aangesloten op het gemeentelijk gemengd riool in de Schoorstraat. In de nieuwe situatie zullen er twee appartementencomplexen bijgebouwd worden. Deze 3 gebouwen zullen met een verzamelleiding op de bestaande put weer aangesloten worden.
6.5 Waterkwaliteit
Er wordt gestreegd naar het terugdringen van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen (koper, zink, lood) om de water- en bodemkwaliteit niet negatief te beïnvloeden. Van de initiatiefnemer wordt vereist dat deze het vrijkomende regenwater niet onnodig vervuild en daarom geen uitlogende bouwmaterialen gebruikt.
6.6 Samenvatting
Door bouwkundige aanpassingen, zoals waterdichte constructie tot 9,40+, en het toepassen van grondwaterpeilbeheersing op 8,70+ worden de risico's op (grond)wateroverlast voldoende beheerst.
Vanuit het gemeentelijk- en waterschapsbeleid is de bergingsopgave bepaald van in totaal 296 m3. Door de kenmerken van het plan is het hemelwatersysteem opgedeeld in verschillende deelsystemen. De bergingsopgave kan binnen de beschikbare berging gerealiseerd worden.
Samenvattend kan worden geconcludeerd dat de waterbelangen voldoende evenwichtig zijn meegewogen bij de totstandkoming van dit plan.
Hoofdstuk 7 Opzet planregels
7.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
7.2 Hoofdstuk 1 van de regels: Inleidende regels
7.2.1 bouwvlak
Om voldoende flexibiliteit in het bestemmingsplan te behouden is gekozen voor grote bouwvlakken waarbinnen middels regels (minimale afstand tot zijdelingse perceelsgrenzen, maximale bouwdiepte en -breedte) een 'virtueel' bouwvlak ontstaat.
Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.
Binnen het onbebouwd erf beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).
7.2.2 Bouwdiepte
De bouwdiepte is gerelateerd aan de dieptemaat van het betreffende bouwblok c.q. de bouwstrook.
7.2.3 Goot- en bouwhoogte
Door de bijzondere situatie van het monument en appartementengebouwen is de toegelaten hoogte in voorliggend op maat bestemd. Op de verbeelding is een maatvoeringsaanduiding met goot- en bouwhoogte weergegeven.
7.2.4 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor woningen in stedelijk gebied:
oppervlakte:
20m2 indien erf kleiner is dan 50m2;
40% van erf met maximum van 60m2 bij erf tussen de 50m2 en 500m2;
80m2 bij erf tussen de 500m2 en 1.000m2;
100m2 bij erf vanaf 1.000m2;
bouwhoogte:
maximaal 3m bij plat dak;
bij schuin dak goothoogte maximaal 3m;
bouwhoogte maximaal 4,5m.
7.3 Bestemmingen en aanduidingen
Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.
In het plan komen de volgende bestemmingen voor:
In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen aanwezig:
Wonen
Binnen deze bestemming zijn 94 woningen mogelijk. De woongebieden zijn verdeeld in een aantal bouwvlakken. Per bouwvlak is op de verbeelding het binnen dit deelgebied maximaal aantal te realiseren woningen aangegeven. Ook is het woningtype en de maximale bouwhoogten middels aanduidingen aangegeven.
Binnen deze bestemmingen zijn de volgende aanduidingen gebruikt:
specifieke bouwaanduiding - cultuurhistorisch waardevolle bebouwing
specifieke bouwaanduiding - rijksmonument
bouwvlak
gestapeld
aaneengebouwd
maximaal aantal wooneenheden
maximale goot- en bouwhoogte
Daarnaast zijn de volgende dubbelbestemmingen aanwezig:
Waarde - Cultuurhistorie
Deze dubbelbestemming omvat bijzondere (beperkende) bouwregels en gebruiksregels. Er is vastgelegd of sprake is van een rijks- of gemeentelijk monument dan wel van een beeldbepalend pand. De rijks- en gemeentelijke monumenten zijn beschermd op grond van monumentenregelgeving. In deze gevallen zijn de goot- en bouwhoogte evenals de dakvorm en gevelbreedte in het bestemmingsplan ´hard´ vastgelegd zonder marges.
Door de mogelijkheid voor afwijken van de bouwregels en het stellen van nadere eisen, waarbij de gemeentelijke Omgevingscommissie om advies wordt gevraagd, kunnen bouwinitiatieven op perceelsniveau worden afgestemd.
Waarde - Archeologie
Deze dubbelbestemming brengt een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken met zich mee. Daarnaast geldt ten aanzien van de onderliggende enkelbestemming een beperking van de bouwmogelijkheden.
7.4 Bouw- en gebruiksregels
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.
Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist.
Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst wordt gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.
Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast wordt met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer.
Hoofdstuk 9 Omgevingsdialoog en vooroverleg
9.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Udenhout Beschermd Dorpsgezicht, 8e herziening (Schoorstraat Vincentius) op 4 juni 2022 gepubliceerd.
9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het voorontwerpbestemmingsplan wordt onder vermelding van een reactietermijn van zes weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties.
9.3 Omgevingsdialoog
De initiatiefnemer heeft contact gezocht met de direct omwonenden en heeft hen geïnformeerd over voorliggend initiatief. Omwonenden hebben geen bezwaren geuit tegen het voornemen. Een verslag van het op 16 februari 2022 gevoerde omgevingsdialoog is bijgevoegd als bijlage 20 van de toelichting.
9.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan bestemmingsplan Udenhout Beschermd Dorpsgezicht, 8e herziening (Schoorstraat Vincentius) heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van maandag 2 januari 2023 tot en met 13 februari 2023. Er zijn 10 zienswijzen ingediend. In de nota behandeling zienswijze ( bijlage 21) wordt ingegaan op de zienswijzen tegen het ontwerp bestemmingsplan. De zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.