Smariuskade (Ringbaan Noord – Midden Brabantweg)
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0855.BSP2021024-e001 |
Plantype: | bestemmingsplan |
TOELICHTING
Hoofdstuk 1 Plan en plangebied
1.1 Aanleiding tot planontwikkeling
Op het Smariusterrein in Tilburg - een voormalige bedrijfslocatie - is het voornemen om circa 720 woningen en 1.100 m2 aan voorzieningen te realiseren. Het Smariusterrein ligt al geruime tijd braak en er zijn plannen om deze locatie te transformeren tot een bijzonder woongebied met kwaliteit en een groene uitstraling. Het plan staat bekend onder de naam Smariuskade.
Woningbouw op de locatie past niet in het vigerend bestemmingsplan 'Oude Stad Noordwest 2016'. Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
1.2 Het plangebied
Het plangebied bevindt zich in het noorden van Tilburg, direct ten zuiden van het Wilhelminakanaal. Het plangebied wordt begrensd door het Wilhelminakanaal, de Midden-Brabantweg, de Ringbaan-Noord en de Merwedestraat. Het plangebied bevindt zich ten noordoosten van de Hasseltrotonde.
Figuur 1.1: begrenzing plangebied
Het terrein heeft een oppervlakte van ruim 9 hectare en is grotendeels braakliggend. Er bevindt zich binnen het plangebied één gebouw. Dit is een datacenter van Ziggo en een belangrijk knooppunt voor internetverkeer in Zuid-Nederland. Dit datacenter blijft behouden. Het terrein is grotendeels afgesloten middels hekwerk. Het terrein heeft een braakliggend karakter en heeft geen kwaliteit. Het terrein heeft in de bestaande situatie geen toegevoegde waarde voor de stad Tilburg.
Figuur 1.2: foto van het plangebied
1.3 Voorgaande plannen
Oude Stad Noordwest 2016
Dit bestemmingsplan vervangt een deel van het bestemmingsplan 'Oude Stad Noordwest 2016', dat op 12 december 2017 onherroepelijk is geworden. Binnen het plangebied gelden de bestemmingen 'Gemengd - Grootschalig', 'Groen', 'Verkeer' en 'Verkeer - Verblijf'. Tevens geldt gedeeltelijk de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Woningbouw is binnen deze bestemmingen niet toegestaan.
Figuur 1.3: uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Oude Stad Noordwest 2016' ter hoogte van het plangebied (geel omkaderd)
Tilburg, Parkeerregeling 2017
Binnen het plangebied geldt tevens het paraplubestemmingsplan 'Tilburg, Parkeerregeling 2017', dat op 7 augustus 2018 onherroepelijk is geworden. Met dit parapluplan is de parkeerregeling die in de vigerende bestemmingsplannen zijn opgenomen vervangen door het meest recent vastgestelde parkeerbeleid. De nieuwe parkeerregels uit het paraplubestemmingsplan zijn overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.
Tilburg, Terrasregels 2019
Binnen het plangebied geldt het paraplubestemmingsplan 'Tilburg, Terrasregels 2019', dat op 1 juli 2019 onherroepelijk is geworden. Met dit parapluplan is het beleid met betrekking tot terrassen bij horecagelegenheden, die in de vigerende bestemmingsplannen zijn opgenomen, vervangen door het meest recent vastgestelde terrassenbeleid. Binnen het plangebied zijn horecagelegenheden beoogd. Waar relevant zijn de regels uit het parapluplan overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.
Tilburg, Appartementen 2019
Binnen het plangebied geldt tevens het paraplubestemmingsplan 'Tilburg, Appartementen 2019', dat op 17 december 2019 onherroepelijk is geworden. In dit parapluplan zijn de beleidsregels met betrekking tot de realisatie van zeer kleine appartementen, vastgesteld op 25 juni 2018, toegevoegd aan de vigerende bestemmingsplannen. Om ongewenste situaties te voorkomen maakt dit parapluplan de vorming van zeer kleine appartementen, binnen de bestemmingen 'Gemengd' en 'Centrum', onmogelijk. Binnen deze bestemmingen worden ruime mogelijkheden geboden. In het parapluplan is voor het realiseren van appartementen binnen de bestemmingen 'Gemengd' en 'Centrum' een oppervlakte van 50 m² GBO als minimale eis vastgelegd.
Het paraplubestemmingsplan heeft voor de bestemmingen (van het vigerend bestemmingsplan 'Oude Stad Noordwest 2016') die gelden voor het plangebied niet geleid tot wijzigingen. Binnen het plangebied is het realiseren van appartementen, op basis van het vigerend bestemmingsplan, niet toegestaan. In voorliggend bestemmingsplan worden appartementen mogelijk gemaakt. De beleidsregels voor het realiseren van zeer kleine appartementen zijn opgenomen in voorliggend bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan
Dit hoofdstuk gaat in op de stedenbouwkundige en programmatische uitgangspunten van het plan alsmede op de beoogde beeldkwaliteit.
2.1 Stedenbouwkundig plan
Het voormalig Smariusterrein ligt aan een belangrijke entree van de stad, vlakbij een verkeersknooppunt en aan het Wilhelminakanaal. Hiermee biedt de ligging en de omgeving de mogelijkheid om een bijzonder woongebied te realiseren. De ambitie achter het plan is nadrukkelijk geen gewone woonwijk, maar een project dat past bij het gebied en de behoefte van de stad.
Binnen het plangebied is ruimte voor circa 720 woningen verdeeld over vier opvallend vormgegeven woonblokken. Een circa 75 meter hoge woontoren maakt onderdeel uit van het plan. De opzet van de vier woonblokken zijn in figuur 2.1 weergegeven. De maat van de woonblokken wordt van oost naar west geleidelijk vergroot. Ieder woonblok heeft een eigen identiteit.
Figuur 2.1: opzet vier woonblokken (bron: CB5)
De toevoeging van een dergelijk woonprogramma op de locatie van Smariuskade versterkt de behoefte aan (groene) openbare ruimte. Daarom is er op het Smariusterrein ruimte voor een park, aan het kanaal. Op dit moment kent de noordzijde van het Smariusterrein een flinke afzoming in de vorm van boombeplanting richting de kanaalzijde. Daarin zou wat meer transparantie moeten komen voor meer relatie tussen water en wonen.
Van oudsher kende de oude fabrieksterreinen aan het kanaal binnenplaatsen. Deze kunnen geïnterpreteerd worden als tuinen, die Oude stad verbinden met het kanaal van zuid naar noord. In de visie voor Smariuskade nemen ook de tuinen op plekken tussen de bouwblokken gradueel toe van omvang van oost naar west. Smariuskade krijgt hiermee drie karaktervolle verblijfsplekken met elk een eigen karakter en thematiek waarbij verblijven en ontmoeten centraal staat:
een publiek stadspark (tuin) geflankeerd door twee terrasvormige gebouwen (west);
een functioneel plein met ruimte voor evenementen en voorzieningen (midden);
een publiek woonhof waar aan gewoond en gespeeld wordt (oost).
Elk van de drie bijzondere plekken wordt geadresserd met een duidelijk gebouwaccent dat duiding geeft aan de betekenis van de ontmoetingsplek. De drie verblijfsplekken zijn opgenomen in figuur 2.2.
Figuur 2.2: centraal gelegen ruimten tussen de woonblokken (bron: CB5)
Met een kanaalpark wordt een parkachtige overgang tussen de woonblokken en het Wilhelminakanaal gecreëerd. Dit kanaalpark biedt ruimte voor extensieve recreatie in de vorm van fietsen en wandelen. In figuur 2.3 is het stedenbouwkundig plan van Smariuskade opgenomen, in figuur 2.4 is een 3D-visualisatie van de toekomstige situatie weergegeven en in figuur 2.5 is een overzicht van de bouwhoogten weergegeven.
Figuur 2.3: stedenbouwkundig plan Smariuskade (bron: CB5)
Figuur 2.4: 3D-visualisatie Smariuskade (bron: CB5)
Figuur 2.5: Overzicht gebouwhoogten (bron: CB5)
2.2 Programma
Woningbouw
Het woningbouwprogramma van Smariuskade bestaat uit circa 720 woningen, bestaande uit circa 68 grondgebonden woningen, circa 72 terraswoningen (blok B en E), circa 9 patiowoningen (blok B) en circa 572 huur- en koopappartementen. Het woningaanbod bestaat voor minimaal 20% uit sociale huurwoningen en minimaal 10% uit middendure huurwoningen. Het overig aandeel bestaat uit een gevarieerd programma van koop- en huurwoningen. De grondgebonden woningen zijn voorzien in de gebouwen met de letters I, K en N in figuur 2.3.
Voorzieningen
Het project Smariuskade bevat naast woningbouw ook ruimte voor voorzieningen. Het plan bevat circa 1.100 m2 aan voorzieningen zoals dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en kleinschalige horeca. Deze voorzieningen zijn mogelijk in het middengebied, hoofzakelijk binnen de gebouwen met de letters D, G, H, I, J, K en N (zoals opgenomen in figuur 2.3).
Fasering
Het programma wordt in drie fases gerealiseerd. Onderstaand figuur toont de fasering.
Figuur 2.6: de fasering (bron: CB5)
2.3 Beeldkwaliteit
Voor de ontwikkeling van Smariuskade is een beeldkwaliteitplan opgesteld met als doel om bij de planontwikkeling de stedenbouwkundige samenhang en architectonische kwaliteit van de verschillende plandelen te waarborgen. In het beeldkwaliteitplan is de gewenste stedenbouwkundige samenhang vertaald naar ontwerprichtlijnen voor de architectuur en de inrichting van het openbaar gebied. De richtlijnen beschrijven en verbeelden verschillende aspecten, zoals sfeer, vormgeving, oriëntatie, materiaalgebruik, geleding en kleur op hoofdlijnen. In het beeldkwaliteitplan worden richtlijnen op vier verschillende schaalniveau's gegeven: wijk-, zone-, bouwblok- en gebouwniveau. Het beeldkwaliteitplan is in zijn geheel opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting.
Koppeling met het bestemingsplan
De planregels en de verbeelding vormen een planologisch juridische vertaling van de belangrijkste stedenbouwkundige en architectonische aspecten uit het beeldkwaliteitplan. De verkaveling uit het beeldkwaliteitplan is opgenomen op de verbeelding. In de planregels zijn eisen opgenomen voor het maximale bebouwde oppervlak, de maximale goot- en bouwhoogte en de afstand tot de perceelsgrenzen (rooilijnen).
Daarnaast zijn in de planregels eisen opgenomen voor de ligging op het perceel en omvang van bijgebouwen (o.a. voor mantelzorg en bed and breakfast) en erafscheidingen.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader
Dit hoofdstuk gaat in op het ruimtelijk beleidskader dat van toepassing is op het plangebied Smariuskade.
3.1 Rijk
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen we staan, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes we maken en welke richting we meegeven aan decentrale keuzes. Die keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen. Met de Nationale Omgevingsvisie geeft het Rijk een langetermijnvisie om de grote opgaven aan te pakken. Om samen ons land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden.
De NOVI is tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten, waterschappen, maatschappelijke partijen en burgers.
Hoe werkt de NOVI?
Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:
combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en;
afwentelen wordt voorkomen.
Belangrijkste keuzes in de NOVI
een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat we Nederland zo inrichten dat ons land de klimaatveranderingen aankan. Daarvoor is nodig dat we functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) inpassen. Een voorbeeld hiervan is het op termijn verhogen van grondwaterstanden in veenweidegebieden;
de verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie hebben we oog voor omgevingskwaliteit. Een voorbeeld hiervan is dat we eerst kijken naar ongebruikte daken om zonnepanelen op te plaatsten;
de overgang naar een circulaire economie, waarbij we tegelijk goed kunnen blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat bieden. Een voorbeeld is het aanpassen van productieprocessen en het gebruik van reststoffen in het haven- en industriegebied;
de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. Hiermee sturen we op een goed bereikbaar netwerk van steden. We gebruiken zo de ambities en mogelijkheden in steden en regio's in heel Nederland. Voorbeelden van regionale uitwerking hiervan zijn de verstedelijkingsstrategieën, waarin vooruitgekeken wordt hoe verschillende ruimtelijke functies in en rondom steden het beste ingepast kunnen worden;
het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden. We maken daarbij gebruik van een voorkeursvolgorde logistieke functies;
het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap.
We werken bijvoorbeeld aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen.
Uitvoering van de NOVI
Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe het Rijk samen met medeoverheden en de samenleving uitvoering geeft aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. Het Rijk werkt de NOVI uit in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma's, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling en werkt gebiedsgericht met Omgevingsagenda's en NOVI-gebieden.
De NOVI heeft geen directe gevolgen voor onderhavig plan.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet. In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
De plangebied is niet gelegen in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met nationale belangen. Het Barro heeft geen directe gevolgen voor onderhavig plan.
3.1.3 Laddder voor duurzame verstedelijking
Algemeen
Op 1 oktober 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ (verder: ‘de ladder’) als motiveringseis opgenomen. Doel van de ladder is het bereiken van een goede ruimtelijke ordening door optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.
Sinds 1 juli 2017 is de ‘nieuwe’ ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. De traditionele drie opeenvolgende treden van ‘de ladder’ zijn hierbij komen te vervallen. De belangrijkste wijzigingen van de voorgaande regeling betreffen:
de begrippen 'actuele' en 'regionale' zijn geschrapt.
de nieuwe Ladder bevat geen treden meer. De treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt.
voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreide motiveringsplicht.
er is een nieuw artikellid toegevoegd voor de Laddertoets bij uitwerkings- en wijzigingsplannen. De Laddertoets kan dan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.
de huidige definities worden niet gewijzigd. De uitgezette lijn in de jurisprudentie blijft hiermee in stand.
Deze wijziging heeft als doel de regeling te vereenvoudigen, waarbij de effectiviteit van het instrument behouden moet blijven. Een onderzoek naar de behoefte heeft slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een functie in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Concreet betekent dit dat met betrekking tot de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of economische gevolgen van die vestiging ruimtelijke effecten (bijv. leegstand) relevant zijn. Artikel 3.1.6. lid 2 van het Bro luidt als volgt:
“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
Dat betekent: eerst bepalen of een nieuwe ontwikkeling een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft, vervolgens kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, en daarna analyseren of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt.
Relevantie
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Het gaat hierbij zowel om fysiek ruimtebeslag als de wijziging of toevoeging van functies. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling is ingevolge jurisprudentie bepaald dat vanaf 12 woningen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die getoetst dient te worden aan de Ladder. Voorliggend initiatief betreft de bouw van circa 720 woningen, waardoor toetsing aan de Ladder aan de orde is. Hierna wordt allereerst ingegaan op de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte voor woningbouw, vervolgens wordt ingegaan op de mogelijkheden om in het bestaand stedelijk gebied te voorzien in de behoefte.
Tevens voorziet de ontwikkeling in 1.100 m2 aan voorzieningen in de vorm van dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en kleinschalige horeca. In de vigerende situatie zijn er reeds voorzieningen in de vorm van dienstverlening, bedrijven, kantoren en (productiegebonden) detailhandel toegestaan. Ten aanzien van de voorzieningen is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
De behoefte
De gemeente Tilburg maakt samen met acht andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In regionaal verband worden met de provincie Noord-Brabant afspraken gemaakt over de kwantitatieve woningbouwopgave voor een periode van 10 jaar. Dit op basis van de door de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose In de periode 2020-2030 moet Tilburg volgens de actuele prognoses van de provincie (september 2020) met 14.000 woningen groeien. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke groei, de huishoudenverdunning en in de groei door migratie. De netto bouwopgave tot 2030 bedraagt daarmee meer dan 1.400 woningen per jaar aangezien we ook onttrekkingen moeten compenseren. In de stedelijke ontwikkelstrategie waar momenteel aan gewerkt wordt zal de concrete opgave nader geduid worden.
De woningbouwopgave voor Tilburg wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Vanwege de gewenste kwalitatieve samenstelling daarvan, zoals de behoefte aan verschillende woonmilieus, komt het zeer beperkt voor dat daarbij ook locaties buiten het bestaand stedelijk gebied verkend worden. Gelet op de toegenomen groeibehoefte verkennen we in de genoemde stedelijke ontwikkelstrategie of de behoefte aan ontwikkelingen buiten stedelijk gebied nodig is.
Het plan tot de bouw van circa 720 woningen in het gebied Smariuskade past binnen de gemeentelijke bouwopgave in regionale context en is opgenomen in de planlijst (ingevolge artikel 3.1.6. Bro). Over de samenhang van dit plan met de kwalitatieve woningbouwopgave leest u meer in Hoofdstuk 4.
3.2 Provincie
3.2.1 Brabantse omgevingsvisie
Net als het Rijk beschikt de provincie Noord-Brabant vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet over een omgevingsvisie: de Brabantse Omgevingsvisie. Deze visie is in december 2018 vastgesteld door provinciale staten van Noord-Brabant. De Brabantse Omgevingsvisie bevat de ambities van de provincie Noord-Brabant voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de periode tot 2050. De omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen, die doelen zijn nog steeds opgenomen in bijvoorbeeld de SVRO. Bij een eventuele strijdigheid tussen de SVRO en de omgevingsvisie is de omgevingsvisie leidend.
De Brabantse Omgevingsvisie zet in op behouden en verdere ontwikkeling van een veilige, gezonde en duurzame fysieke leefomgeving. De provincie richt zich met de Brabantse Omgevingsvisie op vier hoofdopgaven:
De energietransitie.
Ontwikkeling van een Noord-Brabant dat om kan gaan met klimaatverandering.
Noord-Brabant als slimme netwerkstad.
Behouden en verder ontwikkelen van een concurrerende en duurzame economie.
Net als het Rijk streeft de provincie met de Brabantse Omgevingsvisie naar een manier van het benaderen van initiatieven in de fysieke leefomgeving die uitgaat van vertrouwen en het gezamenlijk met publieke en private partijen zoeken naar mogelijkheden om een initiatief te realiseren. Daarbij moeten initiatieven een bijdrage leveren aan de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
Relevantie
Voor de provincie Noord-Brabant ligt de voorkeur voor woningbouw bij herbestemmings- en transformatieopgaven. Uitbreiding van het bestaande stedelijk gebied in steden en dorpen is alleen wenselijk vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag. De beoogde ontwikkeling betreft een woningbouwontwikkeling op een voormalig fabrieksterrein en vindt plaats binnen de contouren van het bestaand stedelijk gebied.
De verantwoordelijkheid voor de aanpak van de integrale verstedelijkingsopgave is een samenspel tussen gemeenten, marktpartijen, burgers en provincie. De provincie wil een actieve rol spelen in dit samenspel door de regionale afspraken te bevorderen en te sturen op zorgvuldig ruimtegebruik. De Brabantse Omgevingsvisie heeft een doorwerking in de regels met de interim omgevingsverordening.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de Brabantse Omgevingsvisie.
3.2.2 Interim omgevingsverordening
De Interim omgevingsverordening is op 5 november 2019 in werking getreden. De omgevingsverordening bevat regelgeving die ook anticipeert op de komst van de Omgevingswet en kan gezien worden als een uitwerking van de ambities uit de Brabantse Omgevingsvisie in regels (net als dat de Verordening ruimte Noord-Brabant een uitwerking is van de SVRO). De omgevingsverordening integreert regels uit zes provinciale verordeningen (waaronder de Verordening ruimte Noord-Brabant).
De omgevingsverordening heeft een beleidsneutraal karakter. Dat houdt in dat de omgevingsverordening geen nieuwe beleidswijzigingen doorvoert tenzij dit nieuwe beleid reeds opgenomen is in vastgestelde beleidsdocumenten. De omgevingsverordening is een interimdocument en daarmee een tussenstap naar een definitieve provinciale omgevingsverordening. De Interim omgevingsverordening vormt het toetsingskader voor ruimtelijke procedures.
Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven
In hoofdstuk 2 van de Interim omgevingsverordening staan rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven. Er gelden onder andere rechtstreeks werkende regels voor activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden en stiltegebieden, voor activiteiten rond provinciale wegen, voor ontgrondingen en voor handelingen die te maken hebben met bepaalde beschermde dier- en plantensoorten. Ook voor het kappen van houtopstanden buiten de bebouwde kom en voor veehouderijen gelden rechtstreeks werkende regels.
Instructieregels voor gemeenten
In hoofdstuk 3 van de Interim omgevingsverordening zijn instructieregels voor gemeenten opgenomen. De instructieregels zijn overgenomen uit de Verordening ruimte Noord-Brabant en gelden voor bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen waarmee van het bestemmingsplan wordt afgeweken. De regels zijn een doorvertaling van het provinciaal beleid uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Omgevingsvisie Noord-Brabant.
Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies
Artikel 3.5 zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit
Bij een evenwichtige toedeling van functies dient invulling gegeven te worden aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. De zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit is in deze verordening opgenomen om een bijdrage te leveren aan een juiste balans tussen beschermen en benutten. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:
zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 3.6 interim omgevingsverordening);
de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering (artikel 3.7 interim omgevingsverordening);
meerwaardecreatie (artikel 3.8 interim omgevingsverordening).
Artikel 3.6 zorgvuldig ruimtegebruik
Met zorgvuldig ruimtegebruik wordt bedoeld dat het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid. De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaand stedelijk gebied van Tilburg. Met de ontwikkeling is sprake van de herontwikkeling van een voormalig fabrieksterrein tot woningbouw. Door deze locatie te gebruiken voor het realiseren van woningen wordt voorkomen dat buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gebouwd. Hiermee kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling inpasbaar is en sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik.
Daarnaast dient bij stedelijke ontwikkeling toepassing gegeven te worden aan artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking). In paragraaf 3.1.3 van de toelichting is reeds de ladder voor duurzame verstedelijking aan bod gekomen. Binnen Tilburg is behoefte aan een woningbouwlocatie met een breed en divers woningaanbod.
Artikel 3.7 toepassing van de lagenbenadering
De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd. De gewenste uitbreidingsrichting moet aanvaardbaar zijn. De intensiteit van de afweging hangt af van het gebied en de ontwikkeling. Naarmate een ontwikkeling minder inbreuk maakt op de leefomgeving of de omgevingskwaliteit, is ook de afweging minder indringend.
Ondergrond:
Tilburg ligt in een zone met dekzandruggen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het plangebied ook in een dekzandlandschap ligt. Het plangebied heeft een overwegend zandige bodem (Dinoloket). In het plangebied dient er lokaal rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van leem in de ondergrond. De verwachting is dat de infiltratiecapaciteit binnen het plangebied voldoende is voor het toepassen van infiltratievoorzieningen.
Het plangebied ligt op een hoogte van circa 14 meter + NAP en er is in het plangebied sprake van een geringe refliëf (AHN-viewer). Door het geringe reliëf en de zandige bodem vormt het plangebied een gunstige plek voor het bouwen van woningen.
Netwerk:
Direct ten noorden van het plangebied ligt het Wilhelminakanaal. Dit Wilhelminakanaal maakt onderdeel uit van het NNB als ecologische verbindingszone. Het plangebied bevindt zich binnen de kern Tilburg. Naast het Wilhelminakanaal als ecologische verbindingszone komen er in de omgeving van het plangebied geen andere beschermde natuurgebieden of gebieden met potentiële waarden voor. Deze gebieden bevinden zich in het buitengebied rondom de kern Tilburg. Het plangebied is in de bestaande situatie een braakliggend terrein en kent weinig landschappelijke en ecologische waarden.
Het plangebied grenst aan twee belangrijke ontsluitingswegen, namelijk de Ringbaan-Noord en de Midden-Brabantweg. Hierdoor is het plangebied goed bereikbaar.
Het gebied heeft, behoudens de kanaalzone voor fiets- en wandelrecreatie, geen recreatieve waarden.
Occupatie:
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bedrijventerrein Kanaalzone I. Dit bedrijventerrein is het dichtst bij het centrum van Tilburg gelegen. Het plangebied betreft het westelijk deel van dit bedrijventerrein. Rond 2015 is het plangebied, op het datacenter van Ziggo na, braakliggend komen te liggen.
Direct ten zuiden van het plangebied, aan de overzijde van de Ringbaan-Noord, bevindt zich de woonwijk Oud Noord. Ten oosten van het plangebied ligt de rest van het bedrijventerrein Kanaalzone I. Ten westen van het plangebied bevindt zich het TweeSteden ziekenhuis.
Conclusie:
Op basis van bovenstaande kan opgemaakt worden dat de gewenste woningbouwlocatie voldoende potenties voor woningbouw heeft en dat de belemmeringen van de bestaande en potentiële kwaliteiten niet te verwachten zijn. Het plangebied is geschikt als woningbouwlocatie.
Artikel 3.8 meerwaardecreatie
Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat en de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.
Het plangebied betreft een braakliggend gebied van het voormalig Smariusterrein. In de bestaande situatie kent het plangebied weinig kwaliteit. Door de invulling van het plangebied tot woningbouwlocatie kijgt het plangebied en haar omgeving meer waarde. Met de invulling van de woningbouwontwikkeling Smariuskade wordt ingezet op een hoogwaardige woonwijk met veel ruimte voor openheid, groen en wonen aan het water.
Werkingsgebieden binnen het plangebied
Alle regels van de Interim omgevingsverordening zijn gekoppeld aan werkingsgebieden die op de kaart van de verordening zijn weergegeven. Voor de toepassing van de regels in hoofdstuk 3 van de verordening is Brabant onderverdeeld in drie werkingsgebieden: het Natuur Netwerk Brabant (NNB), het stedelijk gebied en het landelijk gebied. Binnen het landelijk gebied wordt nader onderscheid gemaakt in de werkingsgebieden gemengd landelijk gebied en groenblauwe mantel. Daarnaast gelden voor een groot aantal regels specifieke werkingsgebieden, bijvoorbeeld voor de gebieden waar verstedelijking afweegbaar is, voor de ecologische verbindingszones en voor de gebieden waar extra beperkingen gelden voor veehouderijen.
Stedelijk gebied, concentratiegebied (kaart 3)
Het plangebied ligt op basis van de interim omgevingsverordening binnen het stedelijk gebied, binnen het concentratiegebied. De volgende artikelen van de interim omgevingsverordening zijn voor het plangebied en de beoogde ontwikkeling relevant:
Externe werking natuur netwerk brabant (artikel 3.16)
Een bestemmingsplan dat een ontwikkeling in het stedelijk gebied toestaat, mag geen aantasting van de ecologische waarden en kenmerken in het NNB geven. Het Wilhelminakanaal, ten noorden van het plangebied, maakt deel uit van het NNB. Het kanaal is aangewezen als ecologische verbindingszone. In paragraaf 5.9 komen de effecten van de beoogde ontwikkeling op beschermde gebied, waaronder het NNB, aan bod.
Duurzame stedelijke ontwikkeling (artikel 3.42)
Het uitgangspunt voor een duurzame stedelijke ontwikkeling is eerst de mogelijkheid in het Stedelijk gebied benutten of de mogelijkheden in leegkomend of leegstaand erfgoed elders in de gemeente. Bij duurzame stedelijke ontwikkeling vormt zorgvuldig ruimtegebruik het uitgangspunt. Onder het kopje 'Artikel 3.6 zorgvuldig ruimtegebruik' is reeds geconcludeerd dat met de beoogde ontwikkeling sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik.
Natuur en stiltegebieden (kaart 4)
Ecologische verbindingszone (artikel 3.25)
Het Wilhelminakanaal en een zone van 25 meter aan weerszijden van het Wilhelminakanaal zijn aangewezen als het werkingsgebied ecologische verbindingszone. In de interim omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan die ontwikkelingen toelaat in de ecologische verbindingszone regels moet stellen, om te voorkomen dat het gebied minder geschikt wordt voor de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone die het oprichten van bebouwing en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten beperken. In paragraaf
5.9 komen de effecten ten aanzien van de ecologische verbindingszone van de beoogde ontwikkeling aan bod.
Zoekgebied herstel en behoud watersystemen (artikel 3.27)
Het Wilhelminakanaal en een zone van 12,5 meter aan weerszijden van het Wilhelminakanaal zijn (naast dat deze zone is aangewezen als ecologische verbindingszone) ook aangewezen als gebied waar het behoud en herstel van watersystemen van toepassing is. In een bestemmingsplan binnen deze zone dient regels die het oprichten van bebouwing beperken, het aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten beperken en het ophogen van gronden beperken. In dit kader is binnen de aangewezen zone 'Herstel en behoud watersystemen' de dubbelbestemming 'Waterstaat - Zoekgebied herstel en behoud watersystemen' opgenomen.
Verbod uitbreiding veehouderij (kaart 2) en stalderingsgebied (kaart 7)
Het plangebied is gelegen binnen de specifieke werkingsgebieden verbod uitbreiding veehouderij en stalderingsgebied. Voor beide specifieke werkingsgebieden gelden beperkingen voor veehouderij. Van veehouderij en/of het uitbreiden van veehouderij is geen sprake met de beoogde ontwikkeling.
Norm wateroverlast stedelijk gebied (kaart 8)
Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, geldt voor het plangebied als norm een overstromingskans van 1/100 per jaar. In Hoofdstuk 6 komt de beoordeling van de wateraspecten aan bod. Hier wordt nader ingegaan op de overstromingskans.
Conclusie
De ruimtelijke ontwikkeling is passende binnen de kaders van de interim omgevingsverordening.
3.3 Gemeente
3.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
de Brabantstrategie;
de Regiostrategie;
de Stadsstrategie.
Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten:
binnenstad van de 21e eeuw;
Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing;
modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven;
modern Industrieel Cluster Midden-Brabant.
De drie stadsregionale parken zijn:
stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven;
stadsregionaal park Stadsbos013;
stadsregionaal park Noord.
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.
De drie stedelijke knooppunten zijn:
bedrijvenpark Zuid;
zorgcluster Leijpark;
duurzaam energielandschap Noord.
De twee ecologische verbindingszones:
aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied;
aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied. Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten;
basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig;
vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk;
brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding;
differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners;
cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal;
groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar;
goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen;
betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers;
economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken.
Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
Met de ontwikkeling van de woningebouwlocatie Smariuskade is veel aandacht voor groen en openheid. Daarnaast is in het plan ruimte voor ontmoeten, sport, spel en reacreatie. De ontwikkeling draag bij aan de doelstelling van Tilburg een aantrekkelijke stad te zijn.
Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders voor de relevante thema´s voor onderhavig bestemmingsplan. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
4.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand
4.2.1 Hoogbouw
In de Omgevingsvisie Tilburg 2040 (vastgesteld op 21 september 2015 door de gemeenteraad) is de actualisering van de Handreiking Hoogbouw als thematische uitwerkingsopdracht aangekondigd. De nieuwe Handreiking is door de raad vastgesteld op 11 september 2017 en vervangt de Handreiking uit 2007.
Hoogbouw (gebouwen hoger dan 15 meter) is meer dan een hoog gebouw. Hoogbouw willen we realiseren op die locaties waar het meerwaarde oplevert voor de stad, in programmatische én in ruimtelijke zin. Hoogbouw kan positief bijdragen aan de 'leesbaarheid van de stad' door de oriëntatie en herkenbaarheid te vergroten en bij te dragen aan de identiteit van de stad. Met hoogbouw kunnen we verdichting mogelijk maken en daardoor de levendigheid in de stad en draagvlak voor stedelijke voorzieningen verbeteren. Maatschappelijke en economische ontwikkelingen bepalen mede op welke locaties hoogbouw gewenst is.
De Handreiking Hoogbouw is een praktisch en bruikbaar middel voor initiatiefnemers van hoogbouw. De Handreiking beschrijft de methodiek die gevolgd zal worden bij hoogbouwinitiatieven die niet passen binnen het vigerende bestemmingsplan/omgevingsplan.
Met de woningbouwontwikkeling Smariuskade is hoogbouw beoogd. Bij de planuitwerking voor hoogbouwlocaties moet aandacht besteed worden aan het zogenoemde projectprofiel uit het Handreiking Hoogbouw.
Door CB5 is aan de hand van de Handreiking hoogbouw een onderbouwing opgesteld. Deze onderbouwing is hieronder opgenomen.
Windhinder
Door Peutz is een windhinder onderzoek uitgevoerd met als doel het vaststellen en beoordelen van het te verwachten windklimaat in de directe omgeving van de geplande bebouwing. Voor de opzet van het onderzoek en de beoordeling van het windklimaat is uitgegaan van de Nederlandse norm NEN 8100:2006 Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving. De resultaten van het onderzoek zijn verwerkt in het rapport 'Smariuskade te Tilburg Windklimaatonderzoek met behulp van CFD' d.d. 22 maart 2022. Het rapport is opgenomen als Bijlage 2 bij de toelichting. Hieronder wordt ingegaan op de conclusies van het onderzoek.
Rond de geplande nieuwbouw is grotendeels sprake van een goed windklimaat voor het criterium 'doorlopen'. Bij de zuidelijke toren, en zeer lokaal bij de noordelijke toren is sprake van een matig windklimaat. Het matige windklimaat bij de zuidelijke toren kan verbeteren door windremmende elementen op de plaatsen met de hoogste verwachtte windsnelheden te plaatsen.
Bij de entrees van de zuidelijke toren is sprake van een goed windklimaat volgens het criterium 'slenteren'. Op andere locaties in het plangebied is lokaal aan de gevels sprake vaneen matig windklimaat. Mochten hier entrees gepland zijn wordt geadviseerd lokale windafschermende maatregelen te treffen, bijvoorbeeld door entrees in een nis te plaatsen of het plaatsen van schermen of groenbakken.
Opgemerkt dient te worden dat het windremmende effect van de geplande begroeiing niet in de berekening is meegenomen. Na een bepaalde groeiperiode kan de vastgestelde hinderkans als gevolg van de afschermende werking van de begroeiing in de praktijk afnemen.
Bezonningstudie
In de op de afgebeelde bezonningsdiagrammen, zoals opgenomen in Bijlage 3 bij de toelichting, is de schaduwwerking van de nieuwe bebouwing van de Smariuskade in zijn omgeving weergegeven. Hieruit kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
Het plangebied ligt gunstig ten opzichte van bestaande bebouwing met betrekking tot schaduwhinder. De schaduwen vallen aan de westzijde over de Midden-Brabantweg en aan de noordzijde over het Wilheminakanaal. De aan de oostzijde gelegen woonbebouwing aan de Merwedestraat is het meest gevoelig. De bebouwing aan deze straat bestaat uit grondgebondenwoningen met een beperkte schaduwwerking.
Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat voldaan kan worden aan de Haagse bezonningsregel. Dit houdt in dat in de periode van 19 februari tot 21 oktober op zijn minst twee uur zon verkregen wordt in de woonkamer van de naburige bebouwing. Ook is een compleet beeld van de schaduwwerking door het hele jaar heen wenselijk. Daarom zijn ook steekproeven op 21 maart, 21 juni, 21 september en 21 december uitgevoerd.
Peilmomenten 21 maart
9 uur s 'ochtends vallen de schaduwen op het plangebied en aan de westzijde van het plan. Hier is weinig tot geen hinder te verwachten gezien de ligging van de Midden-Brabantlaan.
Op de peilmomenten 12 uur en 15 uur in de middag zijn de schaduwen relatief kort en beperkt tot het plangebied. De belangrijke openbare ruimtes Smariustuin, hof en plein kennen een goede bezonning.
De schaduwen op het peilmoment 18 uur vallen over het plangebied en aan de oost- en noordzijde van het plan. Hiervan is relatief weinig hinder te verwachten. Dit omdat de schaduwen ten noorden vallen op het Wilhelminakanaal. Aan de oostzijde is de Merwedestraat gelegen waar bestaande woningen (zuidzijde) en bedrijven (noordzijde) zijn gevestigd. De schaduw valt met name aan de noordzijde van de Merwedestraat.
Peilmomenten 21 juni
In de ochtend om 9 uur valt de schaduw enkel over het plangebied. Om 12 uur zijn de schaduwen zeer kort en beperkt tot het plangebied. Om 18 uur vallen de schaduwen ten oosten van het plan en zijn beperkt tot openbaargebied in de Merwedestraat.
Peilmomenten 21 september
In de morgen op het peilmoment 9 uur vallen de schaduwen op en ten oosten van het plangebied. Er is weinig hinder te verwachten gezien de schaduwen de buiten het plangebied vallen over de Midden-Brabantlaan vallen. In de middag om 12 uur zijn de schaduwen kort en vallen binnen het plangebied. Om 18 uur vallen schaduwen over het plangebied, ten oosten daarvan over het noordelijke deel van de Merwedestraat en aan de noordzijde over het Wilheminakanaal.
Peilmoment 21 december
Er is geen schaduwwerking op peilmomenten 9 uur en 18 uur gezien de zon nog niet voldoende hoogte heeft bereikt. Om deze reden is naast het peilmoment 12 uur ook 15 uur onderzocht. Om 12 uur vallen de schaduwen over het plangebied en het ten noorden van plan over het Wilheminakanaal. Om 15 uur in de middag vallen de schaduwen over het plangebied en ten noorden over het Wilheminakanaal.
Uitzicht
hoe groot is het effect op het uitzicht vanaf omliggende bebouwing en hoe worden eventuele negatieve effecten beperkt?
De effecten op omliggende bebouwing zijn gering door de ingeklemde ligging van het plan tussen grootschalige infrastructuur: de Ringbaan-Noord aan de zuidzijde, de Midden-Brabantweg aan de westzijde en het Wilheminakanaal aan de noordzijde. De hogere bebouwing is georiënteerd op deze grootschalige structuren terwijl aan de Merwedestraat die aan de oostzijde grenst lagere bebouwing is gepositioneerd.
Ringbaan-Noord (zuidzijde)
Aan de overzijde van de Ringbaan-Noord hebben bestaande woningen uitzicht op het plangebied. Er is gekozen voor een landschappelijke inpassing genaamd 'de groene trompet' waarbij bebouwing terug ligt en de Ringbaan wordt begeleid door een groene ruimte die breed uitloopt naar de Hasseltrotonde. Voor de woningen betekent dit dat er uitzicht is op groen en bomen. Er loopt parallel aan de Ringbaan-Noord een grondwal met beplanting die het zicht ontneemt op de achterliggende eerste laag van de nieuwe bebouwing alsmede geparkeerde auto's. Er zijn aan de Ringbaan-Noord bewust enkele hoogbouwaccenten gepositioneerd om de daarachter gelegen bouwblokken leesbaar te maken voor passerende automobilisten. Hierdoor voegt de Smariuskade zich in de kenmerkende maat en schaal van bouwblokken in de gehele Kanaalzone.
Figuur 4.1: De groene trompet
Midden-Brabantweg (westzijde)
Aan de Midden-Brabantweg zijn er géén woningen die uitzicht hebben op de nieuwe bebouwing omdat er niet gewoond wordt aan deze stadsontsluiting. Deze zijde van het plan kenmerkt zich door de dichte beplanting op het talud van het viaduct over het Wilheminakanaal. Deze beplanting zal in het plan behouden blijven en worden aangevuld met nieuwe bomen. De bebouwing achter het talud en de beplanting bevat een parkeergarage met groen dak waar boven ook word gewoond.
Figuur 4.2: behoud talud beplanting aan de Midden-Brabantweg
Wilhelminakanaal (noordzijde)
Ter hoogte van de Smariuskade bevinden zich aan het Wilheminakanaal geen bestaande woningen. De ambitie is dat er een kanaalpark-noord ontstaat, waarvan Smariuskade de poort vormt. Het kanaal moet hiermee geanimeerd worden met bijzondere gebouwen, de
zogenaamde Specials. De Kanaalzone is een informele wereld. Aan de kanaalzijde is ruimte voor torens en stoere, eigenwijze vrijstaande gebouwen met een knipoog naar historisch verleden, die net als de voormalige industriële bebouwing in de Kanaalzone en het datacentrum individuele gebouwen vormen in een open en groene ruimte. De maat en schaal van deze gebouwen sluit aan de Merwedestraat goed aan en is gradueel te vergroot tot op een stedelijke schaal van oost naar west.
Figuur 4.3: Bebouwingshoogte neem toe van oost naar west aan het Wilheminakanaal
Merwedestraat (oostzijde)
Het oostelijk deel van het plangebied wordt begrensd door de Merwedestraat. Aan deze straat bevinden zich aan de zuidzijde bestaande woningen en verderop aan de noordzijde bedrijfsbebouwing. De bestaande bomen in de straat worden zo veel mogelijk behouden. Ter hoogte van de woningen is de straat breder. Dit is enerzijds omdat het de hoofdontsluitingsweg vormt naar de Smariuskade en er een nieuwe geregelde kruising is ontworpen die aansluit op de Ringbaan-Noord, anderzijds om voldoende afstand te bewaren tussen nieuwe en bestaande bebouwing.. Het talud aan de Ringbaan-Noord krult naar binnen ter hoogte van de Merwedestraat en is beëindigd in een entreeplein. Aan deze ruimte met grote nieuwe bomen bevindt zich een appartementengebouw en grondgebonden woningen. Vanuit de bestaande woningen is zicht op bestaande bomen, het talud met daarachter nieuwe bomen en het appartementengebouw en de lage grondgebonden woningen.
Verderop naar de noordzijde in de Merwedestraat staan grondgebonden woningen met diepe voortuinen in een getrapte rooilijn. Op de kop staat het laagste gebouw in de reeks van speciale gebouwen aan het Wilhelminakanaal. Op dit gebouw is zicht vanuit de bestaande bedrijfsbebouwing op de kop van de Merwedestraat.
figuur 4.4: Merwedestraat
Privacy
hoe groot is het effect op de privacy voor omliggende bebouwing en hoe worden eventuele negatieve effecten beperkt?
Over het algemeen wordt een afstand van 25 meter aangehouden als een privacy maat waarbinnen gezichtstrekken te herkennen zijn. Het onderstaande kaartje toont 25 meter contouren om de appartementen gebouwen. Het feit dat de meeste cirkels niet overlappen toont aan dat er ruimschoot 25 meter afstand is tussen de nieuwe en de bestaande woonbebouwing. Hier is er voldaan aan de privacy maat. Er zijn enkele plekken waar er wel een overlap is, maar géén privacy conflict ontstaat doordat er hier zijgevels zijn gesitueerd.
Er is in het meest oostelijke bouwblok sprake van situatie waarbij er een overlap is tussen appartementen, grondgebonden woningen en tuinen. Hier zijn maatregelen genomen om de privacy te beschermen. De appartementen hebben aan de binnenzijde van het blok hun ontsluiting. Daarnaast zijn om het risico op inkijk te verkleinen bomen in het collectieve binnenhof geplaatst. Ten slotte zijn er ook nog mogelijkheden om in de eigen tuinen met bijvoorbeeld leibomen of (begroeide) privacy schermen maatregelen te nemen.
Figuur 4.5: 25 meter-contouren rondom de appartementengebouwen.
Schaalsprong
Hoe groot is het schaalverschil, zowel verticaal als horizontaal, tussen de hoogbouw en omliggende bebouwing en hoe worden eventuele negatieve effecten beperkt?
De hoge gebouwen liggen aan de buitenrand of aan de Kanaalzone. De hogere gebouwen zijn gelegen aan grote open ruimtes, namelijk de tuin, het plein en het hof. De bebouwing aan de binnenzijde van het plan is relatief laag. De afstand tussen de hoge gebouwen en bouwblokken is groter dan 25 meter.
Er is aansluiting gezocht in de maat van de bouwblokken in de Kanaalzone. De hogere gebouwen maken deze structuur leesbaar vanaf de Ringbaan-Noord. De maat en schaal van de gebouwen loopt op van laag aan de oostzijde en gradueel hoger naar de westzijde tot op een stedelijke schaal aan de Hasseltrotonde (circa 75 meter).
Een hoogte van circa 75 meter past bij de schaal van de locatie en de hiërarchie van de andere torens in Tilburg. Het hoogteaccent is duidelijk ondergeshikt aan de belangrijke accenten in Tilburg en werkt niet concurrerend met Westpoint.
De groene ruimte rondom het Wilhelminakanaal biedt ruimte voor lagere hoogbouw blokken, zodat meer mensen aan zone in de stad kunnen wonen. Dit biedt kwaliteit aan de bewoners en geeft meer betekenis en potentie aan de recreatieve concepten zoals het Sportkanaal en kanaalpark die van belang zijn voor de omringende stadsdelen. Hieronder zijn enkele visualisaties met de nieuwe hoogteaccenten in stedelijke context opgenomen. Het betreft belangrijke potentiële zichtlijnen waar de nieuwe hoogteaccenten vanaf ver zichtbaar zijn.
Figuur 4.6: Vanaf afslag naar Burgemeester Bechtlaan (Noord-tangent): Westpoint staat op de as van de weg en is prominent in beeld en is duidelijker hoger en ranker dan de Smariustoren. Het nieuwe hoogteaccent staat meer aan de rechterkant in het perspectief op een minder prominente plaats.
Figuur 4.7: Halverwege het viaduct (noordzijde) over Wilhelminakanaal: Westpoint is nog niet in beeld, die komt pas later op viaduct in beeld. De toren werkt niet concurrend met Westpoint, deze bevindt zich duidelijk in een ander blikveld (focus vooruit).De brug in combinatie met het nieuwe accent krijgt een poortfunctie.
Figuur 4.8: De toren is zichtbaar door het opgaande groen langs de Ringbaan West, de voet van de toren wordt pas zichtbaar vanaf net voor de rotonde.
Figuur 4.9: Brug bij de Waalstraat (langzaamverkeersbrug op maaiveld): In de verte is de lagere toren aan het kanaal zichtbaar, deze steekt ongeveer voor de helft boven het groen uit. De hoge Smariustoren is ook zichtbaar achter opgaand groen.
Figuur 4.10: Brug Kraaivenstraat (ondergeschikte brug op maaiveld): Door de nabijheid van de locatie Smarius zijn de torens duidelijk zichtbaar. Ongeveer de bovenste helft van de torens steken in dit blikveld boven het groen uit.
Aansluiting openbare ruimte
Plint/openbare ruimte/openbaar groen; in hoeverre is de plint van het gebouw betrokken bij de openbare ruimte/openbaar groen en hoe worden eventuele negatieve effecten beperkt?
Dit is geborgd in het beeldkwaliteitsplan, daarom verwijzen we naar dit document. Er is in het beeldkwaliteitsplan aandacht besteed aan de stad op ooghoogte. Hier worden actieve plinten onder verstaan waarmee er een levendige wisselwerking tussen binnen en buiten ontstaat. De gevels zijn vormgegeven dusdanig dat er een relatie mogelijk is tussen privé en openbaar. Arcades zijn hier een voorbeeld van. Daar waar plinten dicht zijn worden deze met groen talud omkleed om blinde gevels te voorkomen. De entrees zijn duidelijk herkenbaar. Waar mogelijk word er direct aan de openbare ruimte gewoond, zijn er voortuinen toegepast of Delftse stoepen.
Verkeer en parkeren
Hoe zijn de verkeersontsluiting, de bereikbaarheid per openbaar vervoer en het parkeren geregeld?
Het stedenbouwkundig plan voorziet in drie vormen van parkeren: gebouwd parkeren, gebundeld maaiveld parkeren en kort parkeren. Van tevoren zijn een aantal maaiveld parkeerplaatsen aangewezen voor elektrische laadpunten en deelautoconcepten.
Er zijn drie gebouwde parkeergarages. Onder de beide terrasgebouwen en het hof tussen het Centrumblok en het Merwedeblok. De parkeergarages liggen allen half verdiept vanwege het grondwaterpeil. De parkeergarage onder het oostelijke terrasblok wordt ontsloten vanaf de zuidzijde, de overige twee parkeergarages worden ontsloten vanaf de noordzijde.
Gebundeld openbaar maaiveld parkeren op twee plekken in het plan. De eerste is langs de Midden-Brabantweg. Deze parkeerplaats staat in verbinding met de gebouwde parkeergarage onder het westelijke terrasblok en wordt via de noordzijde ontsloten. De tweede parkeerplaats bevindt zich langs de Ringbaan-Noord. Deze wordt vanaf de zuidzijde ontsloten. De derde parkeerplaats bevindt zich achter het Arcadegebouw. Dit halfverdiepte parkeerhof bedient het bezoekersparkeren van de woningen en de voorzieningen. De parkeerplaats staat in verbinding met de gebouwde parkeergarage onder het oostelijke terrasblok.
Kort parkeren nabij de entree van elk gebouw. Nabij elk gebouw is er ruimte voor enkele parkeerplaatsen voor pakketdiensten en mindervaliden.
Er is geen directe aanleiding om een brug aan te leggen over de zwaaikom van het kanaal, gezien het feit dat er aan de noordzijde geen structuur is om op aan te haken of een punt is waar je mensen naartoe wil brengen. Wel zijn er kansen om de Waalstraatophaalbrug te verplaatsen in de richting van de Merwedestraat, in het verlengde van de Maasstraat, hierdoor wordt Smariuskade beter bereikbaar en verbindt de brug twee doorlopende historische structuren met elkaar.
Voetgangers
Omdat het autoverkeer zoveel mogelijk wordt afgevangen aan de flanken ontstaat een autoluw middengebied. Hier is volop ruimte voor de voetganger en de fietser. Er zijn veel oost – westverbindingen. Deze bevinden zich langs het kanaal, in een route langs de specials als primaire routes. Secundair zijn de routes door de doordringbare woonblokken al dan niet voorzien van poorten en stegen die een soort dwaalmilieu van verrassende ontmoetingen mogelijk maken. Naar de omgeving worden er veilige oversteken gemaakt richting de zuidelijk gelegen woonwijk en de Hasseltrotonde, zodat Smariuskade een open en toegankelijke wijk is voor de omgeving om er een wandeling te maken en te vertoeven aan de kanaalzone en in het Smariuspark.
Fietsers
Met het stedenbouwkundig plan is goed nagedacht over de aankoppeling op het bovengemeentelijke fietsnetwerk. Zo loopt er langs het kanaal een vrijliggend snelfietspad dat, nadat het snelfietspad grotendeels is verlegd, behouden blijft. Er zijn goede verbindingen mogelijk over de Ringbaan-Noord en de Smariusrotonde.
Ruimtelijke kwaliteit
De ruimtelijke kwaliteit is geborgd in het beeldkwaliteitsplan wat tot stand is gekomen in dialoog tussen de gemeente, ontwerpers van de gebouwen en openbare ruimte. In dit document zijn de primaire kwaliteiten van gebouwen en uitwerkingsgeboden openbare ruimte vastgelegd. Voor de argumentatie van de ruimtelijke kwaliteit verwijzen we door naar dit document.
4.2.2 Omgevingscommissie
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.
Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.
Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.
Relevantie
Het stedenbouwkundig ontwerp is op 14 april 2021 beoordeeld door de Omgevingscommissie. Het plan is positief door de commissie ontvangen. De commissie constateert dat in de gehele planvorming het stedenbouwkundig plan een enorme transformatie heeft doorgemaakt. Er ontstaat een bijzonder geheel. Ze brengt een positief advies uit over het stedenbouwkundige plan. Er ligt nu een onderscheidende gebiedsspecifieke basis die bruikbaar is voor de vervolgstappen en de verdere uitwerking. Daarbij vraagt ze aandacht voor de planologische borging van de gepresenteerde stedenbouwkundige invulling (waaronder het verankeren van de getraptheid in volumes) .
M.b.t. het beeldkwaliteitplan raadt de commissie dringend aan de directe beschrijvingen van gebouwen niet op te nemen. Ze raadt aan het beeldkwaliteitplan minder gedetailleerd te maken en juist wel scherper te maken als het gaat om de essentie van de kernkwaliteiten. Over de jaren heen moet er ruimte blijven voor interpretatie en maatwerk. Er is het vertrouwen dat deze gebiedsontwikkeling kan uitgroeien tot iets bijzonders. Het is ook niet de bedoeling om het te braaf te maken. De commissie zal bij de verdere planuitwerking nader worden betrokken en geïnformeerd. Het beeldkwaliteitplan is minder gedetailleerd gemaakt door gebouw-specifieke aspecten te schrappen.
4.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
4.3.1 Archeologie
Algemeen
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. De zorg voor het bodemarchief is door deze wet bij gemeenten komen te liggen. De gemeente is verplicht om bij het vaststellen van nieuwe bestemmingsplannen of aanpassing(en) van oude plannen, rekening te houden met archeologie.
Onderzoek
Door Antea Group is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. De resultaten van het bureauonderzoek zijn verwerkt in het rapport 'Bureauonderzoek Smariuskade Tilburg' d.d. 13 oktober 2021. Het rapport is opgenomen als Bijlage 4 bij de toelichting. Hieronder komen de conclusies en aanbevelingen aan bod.
Het plangebied ligt in het Brabants zandlandschap. Uit eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek blijkt dat (onder onverstoorde omstandigheden) er voor het plangebied een verwachting geldt voor vondsten uit de bronstijd tot en met de nieuwe tijd. Maar de aanwezigheid van archeologische vondsten vanaf het paleolithicum kan niet uitgesloten worden. Uit eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek blijkt dat er binnen 500 m van het plangebied enkeerdgronden voorkomen met een esdek tot wel 160 cm dik, al dan niet met resten van een podzol aanwezig onder het esdek. Archeologische resten uit de periode late middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd zouden binnen het esdek voor kunnen komen, en archeologische resten uit vanaf het paleolithicum tot de late middeleeuwen zouden direct onder het esdek voor kunnen komen.
Binnen het plangebied hebben eerder (onder andere) een archeologisch en bodemkundig onderzoek plaatsgevonden (in respectievelijk 2011 en 2021). Hieruit blijkt dat in het westelijke gedeelte van het plangebied (deelgebied 1) in ieder geval de bovenste meter van de bodem verstoord is geraakt door uitgevoerde sloopwerkzaamheden en bodemsaneringen. In het midden van het plangebied (deelgebied 2) is de bodem waarschijnlijk tot enkele meters beneden maaiveld verstoord geraakt als gevolg van bodemsaneringen tot grotere diepte. Binnen het oostelijke gedeelte van het plangebied (deelgebied 3) is de verwachting dat de bodem nog het meest intact kan zijn, omdat het lijkt alsof originele vloeren van oude gebouwen nu als verharding aan het maaiveld aanwezig zijn. Het is mogelijk dat daaronder nog (gedeeltelijk) intacte bodems aanwezig zijn.
Bij deelgebied 1 en 3 is het mogelijk dat er nog (gedeeltelijk) intacte bodemprofielen aanwezig zijn, omdat de indruk is dat (slechts) de bovenste meter van de bodem verstoord is geraakt (bij deelgebied 1).
Figuur 4.11. De drie deelgebieden in het archeologisch onderzoek
Hoewel het bekend is dat er bodemverstoringen hebben plaatsgevonden, is het binnen het westelijke en oostelijke gedeelte van het plangebied (deelgebied 1 en 3) mogelijk dat er (gedeeltelijk) intacte bodems aanwezig zijn, met een kans op het aantreffen van archeologische waarden. Voor deze deelgebieden is daarom een archeologisch vervolgonderzoek geadviseerd in de vorm van een inventariserend veldonderzoek d.m.v. boringen (verkende fase). Deze methode heeft als doel de archeologische verwachting te toetsen, door het beschrijven van de bodemprofielen en mogelijk archeologische niveaus, en door het in kaart brengen van de recente bodemverstoringen.
Het verkennend booronderzoek vormt de eerste stap in het archeologische veldonderzoek. Mocht op basis van de resultaten van het verkennend booronderzoek blijken dat de archeologische verwachting voor het gebied gehandhaafd kan blijven, dan is het mogelijk dat er archeologisch vervolgonderzoek nodig is om het eventueel nog aanwezige archeologisch erfgoed verder in kaart te brengen en te waarderen, en veilig te stellen.
Gemeente Tilburg heeft op basis van het archeologische bureauonderzoek besloten dat het midden van het plangebied (deelgebied 2) kan worden vrijgegeven omdat de bodem waarschijnlijk tot grotere diepte verstoord is geraakt als gevolg van bodemsaneringen. Voor de deelgebieden 1 en 3 geldt de archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.
Nader onderzoek
Door Antea Group is een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd (verkennende fase) uitgevoerd naar de deelgebieden 1 en 3. De resultaten van het inventariserend veldonderzoek zijn verwerkt in het rapport 'Inventariserend veldonderzoek d.m.v. boringen Smariuskade Tilburg' d.d. 30 augustus 2022. Het rapport is opgenomen als Bijlage 5 bij de toelichting. Hieronder komen de conclusies en aanbevelingen aan bod.
Tijdens het archeologisch booronderzoek is in de praktijk gebleken wat op basis van het voormalige gebruik van het gebied als industrieterrein verwacht werd, namelijk dat de bovengrond geroerd is en dat er in grote delen van het gebied sprake is van bouw- of cunetzand. Bij een deel van de boringen, met name in deelgebied 1 en de niet-bebouwde of met asfalt bedekte delen van deelgebied 3, is daaronder een A-horizont bouwvoor aangetroffen.
In beide deelgebieden is nergens sprake van resterende horizonten van de oorspronkelijke podzolbodem. De kans op het aantreffen van resten van jager/verzamelaarsgemeenschappen is daarmee zeer laag.
Op een aantal plekken is een dunne BC-horizont aangetroffen. Theoretisch zouden daar nog sporen van landbouwgemeenschappen gevonden kunnen worden, hoewel het aantreffen van BC-horizonten onder oude bouwlanddekken meestal een teken is van verhoudingsgewijs lage en natte ligging in een landschap. Dit in combinatie met de sterk variërende hoogte van de top van de C-horizont leidt toe de conclusie dat ook de kans op resten van landbouwersgemeenschappen klein is.
Geadviseerd wordt om het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkelingen zonder verder archeologisch onderzoek uit te voeren. Het nemen van een selectiebesluit is voorbehouden aan de bevoegde overheid, in deze de gemeente Tilburg. Mocht de gemeente Tilburg besluiten dat er op basis van de archeologische veldonderzoeken geen sprake meer is van behoudenswaardige archeologische resten, dan kan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' komen te vervallen.
Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden archeologische sporen en/of vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog, of bij de Minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: telefoon 033-4217456). Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook.
Door het opnemen van de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' worden ter plaatse van de deelgebieden 1 en 3 eventueel aanwezige archeologische waarden beschermd. Hiermee vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.
4.3.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg
Algemeen
Op 1 januari 2012 is de wet Modernisering monumentenzorg (Momo) in werking getreden. Een belangrijke doelstelling van de Modernisering van de Monumentenzorg is het versterken van de koppeling tussen erfgoed en ruimte. In het kader van de Momo dient in de toelichting van elk bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing beschreven te worden op welke wijze met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Relevantie
De cultuurhistorische waarde van de locatie zelf is beperkt. Het Wilhelminakanaal, de Ringbanen en de Midden-Brabantweg hebben in het gebied oude structuren doorsneden (o.a. Goirkestraat en Hasseltstraat). Van deze structuren zijn nog steeds herkenbare fragmenten aanwezig zoals bijvoorbeeld het Hasseltplein met de Hasseltse Kapel aan de overzijde van de Hasseltrotonde. Voor deze locatie is met name de positie van eventuele hoogbouw van belang. Een toren dichtbij de Hasseltrotonde komt prominent in beeld vanaf het Hasseltplein. De toren doet geen afbreuk aan de kwaliteit van de cultuurhistorische elementen.
Voor het Hasseltplein is het van belang dat hoogbouw op enige afstand van het plein en zo dicht mogelijk richting het Wilhelminakanaal wordt gesitueerd. Door de ligging van de grootschalige met groen ingepakte infrastructuur wordt een afscherming gerealiseerd waardoor de hoogbouw in beeld vanaf het Hasseltplein beperkt is. Ook de Merwedestraat - een historisch lint – wordt in de plannen gerespecteerd en behouden.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
4.4 Volkshuisvesting
4.4.1 Woonvisie en Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek/KWBO
Algemeen
Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de Woonvisie Tilburg 2015 en de Woonagenda 2020-2025. Hierin staan de thema's en trends in het wonen, zijn actuele knelpunten geduid en zijn de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de woonvisie en de woonagenda wordt ingezet op de samenstelling en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Daarnaast blijft de nieuwbouwopgave voor Tilburg belangrijk vanwege de natuurlijke groei, gezinsverdunning en migratie.
Centraal staat de gemeentelijke opgave om te voorzien in een compleet en gevarieerd palet aan woonmilieus. De woonmilieus vormen de basis voor een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, waarin zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Passend bij de huishoudenssamenstelling, het inkomen en de mate van zelfredzaamheid van de inwoners. Maar ook passend bij de verschillende leefstijlen.
We onderscheiden de volgende woonmilieus: Centrum-Stedelijk, Stedelijk buiten het centrum, Groenstedelijk, Dorps en Landelijk. Hierbij is sprake van een afnemende woningdichtheid, nabijheid en toegang tot voorzieningen en (OV-)bereikbaarheid. Binnen deze woonmilieus vinden verschillende leefstijlen een plek. Met voorliggende ontwikkeling wordt gebouwd in een woonmilieu groen stedelijk (stedelijk buiten het centrum).
Relavantie
Deze ontwikkeling levert een goede bijdrage aan de stedelijke behoefte waarbij sprake is van een tekort aan huur- en koopwoningen. In paragraaf 3.1.3 Laddder voor duurzame verstedelijking is omschreven op welke wijze regionaal afspraken zijn gemaakt over nieuwbouw en hoe het plan zich verhoudt tot de plancapaciteit. Voor de kwalitatieve opgave waar Tilburg voor staat, zijn onderstaand enkele kwaliteiten beschreven waar vanuit het woonbeleid en de opgave in de stad waarde aan wordt gehecht.
Betaalbare (huur)woningen
In voorliggend plan wordt minimaal 10% is middeldure huurwoningen voorzien. Deze woningen voldoen aan de vereisten van de verordening middenhuur (https://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR625665/1). Daarnaast wordt 20% van de woningen gerealiseerd door WonenBreburg (of een andere derde partij) als sociale huurwoning. Door WonenBrebrug wordt een programma van eisen aangeleverd voor deze woningen zodat deze in prijs en kwaliteit voldoen aan actuele opgave vanuit de corporaties voor diverse doelgroepen.
Levensloopbestendig
Als gevolg van de extramuralisatie van de zorg blijven ouderen en andere hulpbehoevenden langer zelfstandig thuis wonen. Door nieuwbouw zo veel mogelijk levensloopbestendig te realiseren, kunnen zo veel mogelijk mensen zo lang mogelijk thuis (blijven) wonen. In dit plan wordt aan de doelstelling van levensloopbestendige nieuwbouw zo goed mogelijk invulling gegeven.
Politiekeurmerk Veilig Wonen
Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid. Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast en dat certificering plaatsvindt, zowel op woningniveau als op het niveau van de woonomgeving. Het plan Smariuskade zal aan de criteria van het PKVW voldoen.
In een anterieure overeenkomst die tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt afgesloten, zijn afspraken vastgelegd over de na te streven aantallen en inspanningen ten aanzien van doelgroepen, huurwoningen, levensloopbestendig wonen en het politiekeurmerk.
Duurzaamheid
Ook is duurzaamheid een speerpunt in de woonvisie. Dit geldt met name verduurzaming van de bestaande woningvoorraad, gericht op een lager energiegebruik en verbetering van de bruikbaarheid. Door de initiatiefnemer is het stedenbouwkundig plan getoetst aan GPR Stedenbouw. GPR Stedenbouw is een beoordelingsinstrument voor duurzame stedenbouw. Duurzame stedenbouw draagt bij aan een ontwikkeling die:
rekening houdt met toekomstige ontwikkelingen, maar daarnaast ook de cultuurhistorie niet vergeet;
een veilige en gezonde woon-en werkomgeving garandeert;
de milieudruk vermindert;
zorgvuldig ruimtegebruik en hoge ruimtelijke kwaliteit garandeert.
In het beoordelinginstrument wordt getoetst aan diverse aspecten inzake duurzaamheid, onderverdeeld in de thema's energie, ruimtelijke inrichting, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde.
De uitkomst van de toesting van het stedenbouwkundig plan is uitgekomen op een gemiddelde score van 7,8.
4.5 Groen en speelruimte
4.5.1 Bomenbeleid Tilburg
Algemeen
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:
Bomenverordening 2021
Beoordelingscriteria houtopstanden
Nota 'overige houtopstanden'
Boomwaarde zoneringskaart 2021
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen
Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.
Bomenverordening
De Bomenverordening Tilburg 2021 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.
Boomwaarde zoneringskaart 2021 (BWZ-kaart)
Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, hoofd-, klimaat-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)
Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2021. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.
Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)
In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.
Relevantie
De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. Voor bomen met een eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen geldt een juridisch-planologische bescherming die bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom. In het plangebied zijn geen bomen met een formeel beschermde status aanwezig. Het plangebied is aangeduid als bomen met een basiswaarde (figuur 4.12).
Figuur 4.12: Uitsnede Boomwaarde zoneringskaart 2021
Binnen het plangebied zijn houtopstanden aanwezig. Deze liggen binnen de bebouwde kom (‘bebouwde kom houtopstanden’ (Wet natuurbescherming), voorheen ‘bebouwde kom Boswet’), en bestaan uit een bomenrij van meer dan 20 bomen. Ze vallen echter niet onder de bescherming van de wet natuurbescherming. Losstaande bomen binnen het plangebied kennen deze bescherming ook niet en zijn vrijgesteld wanneer deze geen functie hebben voor beschermde soorten. Een vergunningaanvraag voor de kap van de bomen gaat via de gemeentelijke APV waarbij de eigenschappen van de bomen verzameld dienen te worden (omvang, type, hoogte etc.).
Boomwaardekaart
Op de boomwaardekaart welke als Bijlage 3 bij de regels van het bestemmingsplan is bijgevoegd zijn monumentale en beschermwaardige bomen opgenomen met bijbehorende beschermingszone van 15 meter. Er mogen in de eerste instantie geen werkzaamheden plaatsvinden in de beschermingszone van de bomen, indien toch werkzaamheden/bouwwerken gepland worden in de zone dient met een Bomen Effect Analyse (BEA) aangetoond te worden dat de werkzaamheden geen nadelig effect hebben op de duurzame levensverwachting van de bomen.
Door Antea Group is een Boom effect analyse (BEA) uitgevoerd. Voor de BEA zijn de bomen binnen de invloedsfeer van de voorgenomen ontwikkeling beoordeeld op van de mogelijke effecten van deze ontwikkeling op de aanwezige bomen. De BEA geeft antwoord op de vraag of de bomen in het perspectief van de voorgenomen werkzaamheden in hun huidige verschijningsvorm en op deze standplaats, duurzaam behouden kunnen blijven. Tevens is een beoordeling gemaakt van de toekomstverwachting van de bomen in de huidige situatie. De resultaten van de BEA zijn verwerkt in het rapport 'Boom effect analyse Smariuskade, Tilburg' d.d. 7 februari 2022. Het rapport is opgenomen als Bijlage 6 bij de toelichting. Onderstaand wordt ingegaan op de conclusies van de analyse.
In onderstaande tabel 4.1 wordt weergegeven welke bomen op voorhand verwijderd dienen te worden (bij het huidige Ontwerp) en welke bomen met specifieke randvoorwaarden behouden kunnen worden. In figuur 4.13 zijn de bestaande bomen weergegeven en genummerd.
Tabel 4.1: Te verwijderen bomen
Figuur 4.13: Boomnummers (CB5)
Voor alle bomen welke behouden kunnen worden gelden de algemene boom-beschermende maatregelen zoals aangegeven op de Bomenposter. Deze Bomenposter is opgenomen als bijlage 4 bij de BEA.
De bomen met de nummers 27, 56, 159 en 172 hebben een dbh (stamdiameter op borsthoogte) van 12 cm en mogen in principe vergunningsvrij verwijderd worden. Voor de overige bomen binnen het projectgebied geldt wel een vergunningplicht indien deze verwijderd worden.
Voor alle te behouden bomen en de toekomstige situatie wordt het volgende geadviseerd.
De groeiplaatsen van de nieuw aan te planten bomen wordt op een voor bomen gunstige manier ingericht zodat de bomen tot wasdom uit kunnen groeien. De groeiplaatsinrichting wordt opgesteld of beoordeeld door een ter zaken deskundige (ETT);
Voor de te behouden bomen wordt een werkplan bomen opgesteld door een ter zaken deskundige (ETT). Hierin worden onder andere boom-beschermende maatregelen opgenomen;
De werkzaamheden rond de bomen worden begeleid door een ter zaken deskundige toezichthouder bomen (ETT).
Boom-technisch zijn de meeste Canadese populieren binnen het projectgebied niet (veilig en duurzaam) te handhaven. De bomen hebben echter wel ecologische waarde. Indien deze bomen verwijderd worden dient een ecologisch onderzoek te worden uitgevoerd naar beschermde fauna soorten zoals vleermuizen en vogels met een jaarrond beschermde nestlocatie.
Naar aanleiding van het advies uit de BEA is het ontwerp op bepaalde punten gewijzigd, waardoor er meer bomen behouden kunnen blijven.
In de strook parallel aan het kanaal ligt de nadruk op ecologie. Een deel van de bomen in deze strook zal worden gekapt ten behoeve van de aanleg van ecologisch waardevolle poelen en het creëren van mantel-/zoomvegetatie. Daarnaast wordt een deel van de bomen in deze strook gekapt ten behoeve van de aanleg van infrastructuur. Dit betreft grotendeels bomen welke in de huidige situatie reeds een beperkte levensverwachting hebben. In de strook wordt bij de herinrichting een divers landschap gecreëerd met afwisselend individuele bomen, boomgroepen, bebossing en open ruimten met poelen.
De dichte robuuste structuur van bomen en struiken langs de Midden Brabantweg blijft gehandhaafd.
De bomenrij aan de oostzijde langs de Merwedestraat wordt gehandhaafd, alleen indien bij de nadere uitwerking van de plannen blijkt dat behoud niet mogelijk is behoort kap tot de mogelijkheden. Ditzelfde geldt voor de individuele bomen / boomgroepen aanwezig op de zuidzijde van het plangebied.
In het plangebied is in de nieuwe situatie veel ruimte voor groen er worden ruimschoots meer bomen terug geplant dan dat er gekapt worden (factor 1,5 tot 2). Dit heeft een positieve bijdrage op de stadsnatuur op dit nu braakliggend terrein. Het gaat om het kappen van tussen 60 en 80 bomen en het terugplanten van tussen de 120 en 130 bomen. De terug te planten bomen worden geplaatst in duurzame, kwalitatieve groeiplaatsen.
Het exacte aantal te kappen bomen is op dit moment niet te zeggen omdat de nieuwe inrichting van de kanaalzone, Merwedestraat en bypass nog nader uitgewerkt moeten worden. Vandaar dat een bandbreedte is aangehouden
4.5.2 Nota Groen
Algemeen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
Relevantie
Het natuurlijk groen bevindt zich met name rondom het plangebied, met name in de vorm van bomenrijen langs het Wilhelminakanaal en de Midden-Brabantweg en een groenzone langs de Ringbaan-Noord. Met de woningbouwontwikkeling wordt ook aandacht besteed aan groen, zowel binnen als rondom het toekomstig woongebied. Het plan Smariuskade voorziet in het behoud van groen langs de randen, dan wel om groen toe te voegen (aan de zuidzijde richting rotonde wordt de groenzone verbreed). Verder kent het plan veel openbare gebieden waar ruimte is voor nieuw (natuurlijk)groen. Dit is te zien in de figuren 2.3 en 2.4. In het kanaalpark, langs het Wilhelminakanaal, wordt tevens recreatief groen aangelegd. Binnen het woongebied wordt door de drie colletieve tuinen ook ingezet op recreatief groen. Hiermee biedt het plan voldoende ruimte voor ontmoeten, sport, spel en recreatie, verdeeld over het plangebied.
4.5.3 Nota biodiversiteit
Algemeen
Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen. De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de mensen.
Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.
Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.
In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.
Doelstellingen nota biodiversiteit
De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.
In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.
Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.
Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.
In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.
Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.
In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.
Relevantie
Door onder andere natuurlijk ingerichte wadi 's, Tiny Forest, het handhaven van het bestaand groen, het vergroenen van de parkeerdekken, gebruik te maken van gras-stenen wordt op de gewenste biodiversiteit ingespeeld.In paragraaf 5.9 wordt verder ingegaan op groen en biodiversiteit en in Hoofdstuk 6 wordt verder ingegaan op klimaatadaptatie.
4.5.4 Stadsnatuurkaart 2040
De Stadsnatuurkaart 2040, vastgesteld door de gemeenteraad op 10 maart 2022, is de actualisatie van de Stadsnatuurkaart die samen met de Agenda groen in de stad in 2016 eerder is vastgesteld. Biodiversiteit en natuur zijn belangrijk voor al onze inwoners en de aantrekkelijkheid van de stad. Samen met de Bomenverordening, bijbehorend bomenbeleid en bestemmingsplannen vormt de Stadsnatuurkaart 2040 de beleidsmatige randvoorwaarden en instrumenten die ervoor moeten zorgen dat biodiversiteit in het stedelijk gebied behouden blijft en waar het kan, wordt versterkt. Op de Stadsnatuurkaart 2040 zijn onder meer de ecologische structuren benoemd. Hieraan is een duidelijke maatvoering gekoppeld. Deze maatvoering wordt zowel bij de start van ruimtelijke ontwikkelingen als gedurende het verdere proces meegenomen om zo de ecologische kwaliteit op een juiste manier mee te nemen. De grote ambities en veelheid van belangen die spelen in ruimtelijke ontwikkelingen, maken een heldere en duidelijke structuur en maatvoering voor ecologie wenselijk.
Relevantie
Op de Stadnatuurkaart 2040 staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer). Een uitsnede ter hoogte van het plangebied is opgenomen in figuur 4.15. In de kaart is te zien dat de noord- en westrand van het plangebied zijn aangeduid als ecologische structuur van 1e orde. Deze ecologische structuur moet een gemiddelde breedte van 20 meter hebben, met een minimale breedte van 15 meter. De zuidrand van het plangebied is een ecologische structuur van 2e orde en dient een gemiddelde breedte van 15 meter te hebben, met een minimale breedte van 10 meter.
Met de woningbouwontwikkeling worden juist deze randen ook groen ingericht. De noordelijke rand is tevens aangeduid als provinciale ecologische verbindingszone (EVZ). Hoe de noordelijke rand wordt ingevuld is te lezen in paragraaf 5.9. Aan de westzijde wordt de brede groene zone met opgaande boompeplanting behouden. Deze zone heeft de bestemming 'Groen'. Aan de zuidzijde wordt een groene zone tussen de woningbouw en de Ringbaan-Noord ingericht, met onder andere een bomenlaan parallel langs de Ringbaan-Noord. Deze zone is grotendeels bestemd met de bestemming 'Groen'. Het parkeerterrein (bestemd met 'Verkeer - Verblijf'), welke aan de rand in het zuiden van het plangebied beoogd is, wordt aanlegd met gras-stenen.
Figuur 4.15: Uitsnede Stadsnatuurkaart 2040
4.5.5 Klimaatadaptatie
Algemeen
Voor klimaatadaptatie geldt dat het regenwater niet voor overlast zorgt in het gebied zelf, maar ook geen effect heeft op de rest van de stad. Dat betekent, zoveel mogelijk vasthouden van het regenwater in het gebied zelf. Naast voorkomen van wateroverlast gaat het om voorkomen van hittestress en verdere verdroging. Water vasthouden draagt bij aan voorkomen van verdroging. Hittestress voorkomen kun je doen door rekening te houden met de gebouwen in relatie tot de luchtstromen, materiaalgebuik, koele spots en verbindingen inrichten: aangename plekken met grote (klimaat)bomen, groen en water, buffering en infiltratie van regenwater, variatie in beplanting, hoge biodiversiteit. Gebouwen kunnen ook functioneren als 'koele spot'. Waar groen niet mogelijk is kun je werken met zonneschermen, luifels en pergola's tegen de zon. Fijnmazige groenstructuren (en zo min mogelijk verharding) dragen bij aan het voorkomen van hittestress: groen gevels, hagen, linten van bomen, groene pergola's, ed).
De gemeente is een project gestart met een externe adviseur dat moet leiden tot een aantal ontwerprichtlijnen ter voorkoming van hittestress.
Relevantie
In Hoofdstuk 6 wordt verder ingegaan op klimaatadaptatie.
4.5.6 Natuurinclusief bouwen
De gemeente Tilburg is voornemens om binnen de gemeente de biodiversiteit te verhogen en te behouden. Daarnaast is het de bedoeling om natuur dichter bij de mensen te brengen door meer natuurelementen te realiseren op straat, in woonwijken en op bedrijventerreinen. De voornaamste reden om natuur in de gehele gemeente een plek te geven is, naast de intrinsieke waarde die het heeft, dat die natuur ons vele ecosysteemdiensten levert. De gemeente noemt hierbij de effecten van natuur op de gezondheid, op luchtkwaliteit en klimaatverandering en de mogelijkheden tot recreëren als belangrijke waarden die natuur kan hebben binnen een stad.
De definitie van (groen en-) natuurinclusief bouwen is tweeledig. Enerzijds gaat het om het behouden en verbeteren van de leefomstandigheden van 'gebouwgebonden' soorten als huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen. Dit zijn volgens de Wet natuurbescherming beschermde soorten die onder druk staan. Anderzijds gaat het bij groen- en natuurinclusief bouwen om de veel bredere opgave om meer (natuurlijk) groen in de directe woonomgeving te ontwikkelen. Stedelijke verdichting door verdere bevolkingsgroei maakt het des te belangrijker om ruimte te houden en creëren voor stedelijk groen. Dit is niet alleen van belang voor de bescherming van soorten en stedelijke biodiversiteit, maar ook voor het behouden en versterken van de eerder genoemde diensten die natuur levert aan inwoners van de stad.
Groen- en natuurinclusief bouwen is niet als eenduidig voorschrift in een wet of contract te vatten. Om het creëren van groene elementen in de stad te stimuleren bij initiatiefnemers is een natuurpuntensysteem ontwikkeld voor groene stadselementen, zogenaamde groen- en natuurinclusieve maatregelen. Het puntensysteem is van toepassing op alle bouwplannen binnen de gemeente Tilburg. Bovendien dient het natuurpuntensysteem ervoor om de creativiteit en keuzevrijheid van architecten en ontwikkelaars te bevorderen. Er is een lijst van maatregelen opgesteld waaruit de ontwikkelaar zelf een keuze kan maken. Bij een grootschalige bouwontwikkeling worden meer investeringen in groen- en natuurinclusief bouwen verwacht dan bij een kleinschalige (bouw)ingreep. Daarnaast neemt het in een laagbouwwijk andere vormen aan dan in een hoogbouwcluster, net als wanneer het gebouw in een groene of een stedelijke omgeving staat.
Relevantie
De voorgenomen ontwikkeling van Smariuskade is aan te merken als grootschalig project. Dit betekent dat minimaal 12 punten met betrekking tot het gebouw (gevel/dak), 11 punten voor verblijven (in gebouw) en 38 punten in de omgeving van het gebouw moeten worden behaald. Aan de beschreven puntenminima moet worden voldaan. Ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunningen voor het bouwen zal de gedetailleerde uitwerking van de opstallen bekend zijn. Deze vergunning kan worden verleend op voorwaarde dat de natuurinclusieve maatregelen zijn opgenomen in de aanvraag.
4.6 Bedrijvigheid
4.6.1 Kadernota Ruimte voor Bedrijven
Het doel van de nota is het oplossen van de knelpunten op korte termijn en het reserveren van voldoende ruimte op langere termijn om in de vraag naar bedrijventerreinen te kunnen voorzien. In de nota is de behoefte aan bedrijventerreinen in kaart gebracht. De behoefte is sterk afhankelijk van de conjunctuur en alleen globaal te ramen. De feitelijke ontwikkelingen ten aanzien van de vraag naar en het aanbod van nieuwe bedrijventerreinen worden gevolgd door middel van voortgangsrapportages. Op basis daarvan wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe bedrijventerreinen periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.
In de Voortgangsrapportage Bedrijventerreinen 2004 is de segmentering enigszins aangepast. Nieuwe bedrijventerreinen worden in drie segmenten verdeeld (kwalitatief):
grootschalig gemengd (kavels groter dan 2ha): voor milieuhinderlijke bedrijven (t/m categorie 5) en voor bedrijven die veel verkeer aantrekken, zoals grote verladers, transport en distributie;
kleinschalig gemengd (kavels tot 2ha): voor industrie (t/m categorie 4), ambacht, bouw, reparatie, groothandel, perifere detailhandel en kantoorachtige bedrijven;
lokaal gemengd (kavels tot 5.000m2): voor bedrijvigheid met een lokale afzet- of arbeidsmarkt, zoals installatie- of reparatiebedrijven. Op deze bedrijventerreinen behoort werken aan huis ook tot de mogelijkheden.
Het segment lokaal gemengd is te zien als verbijzondering van het segment kleinschalig gemengd en is te vinden in de dorpen en in woonwerkgebieden in het stedelijke gebied. Binnen de typen grootschalig en kleinschalig gemengd worden twee subtypen onderscheiden en wel standaardterreinen en hoogwaardige terreinen.
Onderhavige ontwikkeling betreft de herontwikkeling van een braakliggend deel van een grootschalig gemengd bedrijventerrein. Het bestaande Ziggo-datacenter wordt gehandhaafd. De ontwikkeling heeft geen beperkend effect op de omliggende bedrijvigheid. Daarnaast worden voorzieningen in dienstverlening mogelijk gemaakt, die zijn opgenomen in de lijst Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging. Deze voorzieningen kunnen goed worden gemengd in een woongebied.
4.6.2 Regionale Agenda Werken
De lokale programmering van bedrijventerreinen wordt vanwege de provinciale verordening Ruimte vanaf 2012 op regionaal niveau afgestemd met de Hart van Brabant gemeenten. In december 2011 zijn de regionale afspraken bedrijventerreinen vastgesteld in het bestuurlijke Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) van de regio Hart van Brabant met de provincie Noord-Brabant. De regionale afspraken bedrijventerreinen bevat de programmering van nieuwe bedrijventerreinen in de regio Hart van Brabant en wordt jaarlijks in december herbevestigd of herijkt.
De regionale afspraken bedrijventerreinen zijn gebaseerd op een prognose voor de ruimtevraag naar nieuwe bedrijventerreinen die tenminste 1 keer per bestuursperiode door de provincie wordt opgesteld. Die prognose wordt aangevuld met gegevens over reeds bouwrijpe beschikbare kavels, restlocaties, strategische reserves, transformatie- en herstructureringsplannen.
In opdracht van de provincie zijn in 2014 nieuwe prognoses voor de ruimtevraag naar bedrijventerreinen opgesteld, op basis waarvan in 2015 de kwalitatieve ruimtevraag nader in beeld is gebracht. In juni 2016 is de visie bovenregionale afstemming zeer grootschalige logistiek vastgesteld. Op basis van deze stukken hebben de Hart van Brabant gemeenten en de provincie bij het RRO van 7 juli 2016 de principes voor de nieuwe regionale afspraken bedrijventerreinen vastgesteld. Vervolgens is een aantal elementen nader uitgewerkt en bij het RRO/gecombineerd portefeuillehoudersoverleg ROV/EZ &RT van 22 september 2016 vastgesteld.
De hoofdlijnen van de regionale afspraken bedrijventerreinen zijn als volgt:
Over de programmering van de grootschalige logistiek is een akkoord bereikt tussen regio en provincie over de volgende terreinen:
Wijkevoort (Tilburg): Er wordt een totaal masterplan voor Wijkevoort ontwikkeld, waarvan 30 ha. op groen staat als beginvolume (hiervoor mag een bestemmingsplan worden ontwikkeld) en de tweede fase op oranje staat en vraaggericht tot ontwikkeling wordt gebracht. Provincie denkt hierin mee. De ontwikkeling van fase 2 is onderhavig aan regionale afstemming c.q. provinciale afstemming. Mocht blijken dat een omvang van 30 ha financieel economisch gezien niet toereikend is om een uitvoerbaar bestemmingsplan op te stellen, dan wordt de mogelijkheid van een verbrede reikwijdte op grond van de Crisis en Herstelwet samen opgepakt. In december 2016 (RRO) of ander passend moment in het planproces wordt de context van de vraag scherper in beeld gebracht (peilen concrete vraag/behoefte in de markt). Provincie en gemeente Tilburg treden als partners op om de kwalitatieve invulling van Wijkevoort mede vorm te geven (o.a. inzet taskforce Economie en Natuur) zodat de conceptontwikkeling van Wijkevoort passend is bij de ambitie om een modern werklandschap te realiseren, goed ingebed in en verbonden met de omgeving.
Zwaluwenbunders (Tilburg): Zwaluwenbunders staat op oranje en zal vraaggericht worden ontwikkeld. De provincie denkt mee in de opstelling van een concept bestemmingsplan (stadium vóór het voorontwerp) voor Zwaluwenbunders.
Haven Acht (Waalwijk): Haven acht staat op oranje en wordt vraaggericht tot ontwikkeling gebracht. Provincie denkt mee in de geïntegreerde ontwikkeling van windmolens op het bedrijventerrein. Zo nodig in combinatie met een pilotaanvraag in het kader van de Crisis en Herstelwet.
Voor de andere bedrijventerreinen is een overzicht vastgesteld met daarop:
Groene bedrijventerreinen: dit is reeds uitgeefbare ruimte op bestaande terreinen.
Oranje terreinen, waarbij wordt aangegeven op welke plekken er kwalitatief gezien goede mogelijkheden zijn voor lokaal maatwerk in aansluiting op / afronding van bestaande terreinen (met name voor de gemeenten zonder direct uitgeefbaar terrein). De oranje terreinen zijn voorwaardelijk; deze kunnen in overleg met regio en provincie van oranje op groen gezet bij (aantoonbare) vraag.
Rode terreinen, waarbij in beeld gebracht wordt welke terreinen worden gedeprogrammeerd.
De behoeftebepaling en handelswijze volgens de Ladder voor duurzame verstedelijking is uitgangspunt om als regio en provincie met elkaar te zorgen voor het zicht houden en borgen van voldoende ruimte.
Met dit bestemmingsplan worden geen (grootschalige) werklocaties ontwikkeld. Er hoeft dan ook geen regionale afstemming op dit punt plaats te vinden.
4.6.3 Nota Verspreide Bedrijvigheid
Verspreide bedrijven zijn bedrijven die niet op bedrijventerreinen, binnenwijkse bedrijventerreinen of in het centrum zijn gevestigd. Het gaat dus om bedrijven in woongebieden of gemengde gebieden (nota Verspreide Bedrijvigheid, 2002). Verspreide bedrijvigheid is van wezenlijk belang voor de Tilburgse economie. Daar werken veel mensen en voor de zakelijke dienstverlening zijn woonmilieus en gemengde milieus zelfs de belangrijkste vestigingsplaats. Daarom is behoud en versterking van deze vestigingsplaatsen vanuit economisch oogpunt zeer gewenst. Vanuit de woonfunctie bezien blijkt dat de aanwezigheid van die typen bedrijvigheid tussen woningen goed is in te passen en maar weinig overlast veroorzaakt. Voor een bepaalde groep woonconsumenten geldt dat ze een duidelijke voorkeur hebben voor een woonmilieu met meer functiemenging en allerlei voorzieningen in de omgeving.
De grootste bijdrage van de gemeente aan het ontstaan en behoud van passende bedrijvigheid is het voeren van een planologisch beleid dat zoveel mogelijk ruimte biedt voor bedrijvigheid, zonder problemen in de woonomgeving te veroorzaken. Drie zaken zijn hierbij bepalend:
de aard van het bedrijf, en daarmee samenhangend de te verwachten hinder voor de omgeving;
het gewenste woonmilieu ter plaatse;
ruimte op basis van het bestemmingsplan.
De nota verspreide bedrijvigheid maakt bij nieuwe bestemmingplannen in dit opzicht onderscheid in verschillende soorten woongebieden:
woongebieden met lage functiemenging;
woongebieden met gemiddelde functiemenging;
woongebieden met hoge functiemenging;
concentratiegebieden.
In geografische zin wordt ernaar gestreefd om in élke woonwijk plekken aan te wijzen waar kleinschalige bedrijvigheid de ruimte krijgt. Onder andere bufferzones tussen woongebieden en bedrijventerreinen, de directe omgeving van winkelcentra of voorzieningenclusters en geluidsbelaste locaties zijn logische plekken waar bedrijvigheid kan worden toegelaten. Om tot concretisering van functiemenging te komen is een ´basiskaart functiemenging wonen en verspreide bedrijvigheid´ uitgewerkt, waarop zogenaamde ´kansenzones´ voor ruimtelijk-functionele mogelijkheden voor functiemenging zijn weergegeven. Deze kansenzones zijn bestaande straten of woonblokken waarin functiemenging met verspreide bedrijvigheid nadrukkelijk gewenst is. Op basis van deze informatie kan de gemeente nog gerichter sturen op een grotere functiemenging in die gebieden die zich daar voor lenen.
Met voorgenomen ontwikkeling is ruimte voor kleinschalige bedrijvigheid, passend in een woongebied. In het plangebied zijn delen aangeduid waar dienstverlening (opgenomen in Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging en horeca van categorie 1 zijn toegestaan. In deze delen wordt functiemenging beoogd.
4.6.4 Nota Bedrijvigheid op Binnenwijkse Bedrijventerreinen
Het college heeft op 17 mei 2016 definitief de Aanpak verkleuring Tilburgse bedrijventerreinen vastgesteld. Voorafgaande hieraan heeft de Raadscommissie Vestigingsklimaat op 14 maart 2016 de aanpak verkleuring Tilburgse bedrijventerreinen besproken en haar wensen en bedenkingen gegeven.
Verkleuring is kort gezegd het fenomeen waarbij (toekomstige) eigenaren en gebruikers op bedrijventerreinen activiteiten willen ontplooien of zodanig willen veranderen dat het gebruik daardoor anders wordt dan oorspronkelijk beoogd. De gemeente wil enerzijds ruimte bieden aan de economische dynamiek die de economische kracht van de stad en de regio versterkt. Maar de gemeente wil ook zorgen voor 'de juiste functies op de juiste plek'. De stad wil duurzaam verstedelijken en leegstand en verdringing tegengaan. Ook wil de gemeente onderlinge hinder van bedrijven en functies en kwaliteitsverlies op andere locaties in de stad voorkomen.
Het college heeft daarom een aantal uitgangspunten over het al dan niet toestaan van nieuwe soorten gebruik op bestaande bedrijventerreinen vastgesteld:
Industrie en logistieke bedrijven optimaal bedienen in hun verkleuringswensen.
Stedelijke economie en consumentgerichte stedelijke functies soms faciliteren op sommige terreinen
Geen nieuwe solitaire kantoorfuncties; uitzondering voor kleinschalige kantoren 'in de industriële keten'.
Ondergeschikte consumentendiensten bij werkplaatsen en ateliers mogelijk (tot 20% van vloeroppervlak)
Zelfstandige horeca: in principe niet.
Stedelijke functies: bij voorkeur in de stad. Alleen als zij op een bedrijventerrein beter passen mag het daar.
Wonen op bedrijventerreinen is niet gewenst, met uitzondering van bedrijfswoningen.
Geen nieuwe solitaire detailhandel op bedrijventerreinen, focus op clustering, saldo 0 benadering.
Afhaalpunten (binnen strikte definitie) toegestaan.
Branchering. Géén verruiming. Concentratie woninginrichting op Leijpark / AaBé
NB: de visie PDV/GDV die eveneens voorjaar 2016 wordt uitgebracht gaat dieper in op de punten 8,9 en 10.
Met voorgenomen ontwikkeling is sprake van een transformatie van een bedrijfslocatie naar een woongebied. Binnen het bestemmingsplan wordt geen noemenswaardige omvang aan nieuwe bedrijvigheid mogelijk gemaakt.
4.7 Horeca
De gemeenteraad heeft op 30 januari 2017 het horecabeleid vastgesteld. Daarin is de volgende doelstelling opgenomen. "Tilburg wil een gastvrije stad zijn. Met het nieuwe horecabeleid willen we een bijdrage leveren aan een horeca-aanbod dat aansluit bij de wensen van de bewoners en bezoekers van de stad. We kiezen voor horeca die een meerwaarde heeft voor de functie van gebieden, om daarmee de gastvrijheid van Tilburg te benadrukken. Daarnaast willen we binnen het beleid ruimte houden voor vernieuwing van het aanbod. De stad realiseert hiermee een horeca aanbod waarvoor mensen nu, en in de toekomst, naar Tilburg komen en er willen verblijven."
Ruimte voor vernieuwing/innovatie van het aanbod
Nieuwe horeca-initiatieven moeten de aantrekkelijkheid van bepaalde gebieden vergroten of behouden. Gebieden als de binnenstad en het buitengebied zijn van groot belang voor het woon- en leefklimaat en bezoekers, vanwege de vele voorzieningen en mogelijkheden voor recreatie en ontspanning. Door daar in te zetten op (vernieuwende) horeca(concepten) kunnen deze gebieden een grotere waarde krijgen voor inwoners en bezoekers. Onderscheidende hor een bijzondere locatie, moeten ruimte kunnen krijgen in Tilburg.
Evenwichtig aanbod
Bij het vormgeven van het horecabeleid dient tevens een balans te worden gevonden met andere functies zoals de leefbaarheid in wijken of de mogelijkheid om te ondernemen (in andere sectoren). Ook bij de omvang van het aantal horecagelegenheden moet een balans worden gevonden. Het toevoegen van horeca komt de diversiteit en spreiding van het aanbod ten goede. Bij overaanbod kan het rendement van horecabedrijven onder druk komen staan. Dit kan tot gevolg hebben dat de kwaliteit afneemt en dat daardoor niet voldoende ruimte is voor vervangingsinvesteringen en het investeren in het vernieuwen van het concept.
Horeca-categorieën
In het horecabeleid zijn categorieën opgenomen. Zo ontstaat de mogelijkheid om te sturen op de ontwikkeling van horeca die past bij het karakter van het gebied. Denk hierbij aan de wenselijkheid van daghoreca in winkelgebieden en het voorkomen van overlast van horeca die lang geopend is in gebieden waar ook (relatief veel) woningen aanwezig zijn. In het horecabeleid is daarom gekozen voor een nieuwe typering van horeca-categorieën waarmee aansluiting gezocht wordt bij het belangrijkste bezoekmotief van de consument en waarmee richting kan worden gegeven aan de ontwikkeling van horeca die aansluit bij de kwaliteiten van een specifiek gebied.
Categorie I (Daghoreca)
Horeca inrichting, met openingstijden gerelateerd aan de winkeltijden (daghoreca), niet zijnde een horeca inrichting als bedoeld in categorie II, waar: hoofdzakelijk (kleine) etenswaren en/of dranken worden verstrekt.
Voorbeelden zijn: thee & koffie-concepten, brood & lunchconcepten, ijs & yoghurt concepten. Daarnaast zijn ook concepten zoals omschreven bij categorie III mogelijk indien de openingstijden kunnen worden beperkt.
Categorie II (Droge horeca):
Horeca inrichting waar: hoofdzakelijk kleine etenswaren en/of alcoholvrije dranken worden verstrekt.
Voorbeelden zijn aan te merken: fastfoodconcepten, healthy fastfoodconcepten, snackbars, shoarmazaken. Indien alcohol wordt verstrekt valt het bedrijf in categorie III.
Categorie III (Eetgelegenheden):
Horeca inrichting, niet zijnde een horeca inrichting als bedoeld in categorie II, waar hoofdzakelijk maaltijden worden verstrekt. Voorbeelden zijn: restaurants, pizzeria's, all-you-can-eat-concepten, café-restaurant.
Categorie IV (Café - Barconcepten):
Horeca inrichting waar hoofdzakelijk dranken worden verstrekt, en waar eventueel in combinatie daarmee kleine etenswaren worden verstrekt. Voorbeelden zijn: cafés, bars, pubs, bier-, wijn- en cocktailconcepten.
Categorie V (Uitgaan & Zalen)
Horeca inrichting waar hoofdzakelijk dranken worden verstrekt en entertainment wordt aangeboden, zoals (live) optredens en mechanische muziek Voorbeelden zijn: clubs, discotheken, feestcafés, uitgaansconcepten, zalen- en partycentra, danscafés, karaokebars. Combinatie met (onderdelen) van categorieën III en IV vallen ook binnen deze categorie.
Categorie VI (Verblijfshoreca):
Horeca inrichting waar hoofdzakelijk gelegenheid tot tijdelijk slaapverblijf wordt gegeven, en waar eventueel in combinatie daarmee maaltijden, dranken en/of kleine etenswaren worden verstrekt. Voorbeelden zijn: hotels, motels en pensions.
Met voorliggend bestemmingsplan wordt enkel daghoreca (categorie 1) mogelijk gemaakt, ten behoeve van de leefbaarheid in de nieuwe woonwijk. Volgens het horecabeleid heeft horeca in woongebieden (vooral) een wijkvoorzienende functie, zoals een snackbar of een ijssalon. Uitbreidingsmogelijkheden zijn er alleen indien dit type horeca benedengemiddeld vertegenwoordigd is. Verder is in het beleid verwezen naar een onderzoeksrapport waaruit blijkt dat dergelijke gebieden tevens ruimte bieden voor restaurants en cafés/bars. Omdat het hier echter gaat om horeca gevestigd in de plint van een woongebouw, is uitsluitend daghoreca toegestaan. Binnen deze categorie is een exploitatie mogelijk als restaurant of bar binnen de openingstijden van daghoreca, te weten van 07.00u tot 23.00u.
4.8 Verkeer en parkeren
4.8.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg
De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.
De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.
Mobiliteitsagenda 013
De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.
4.8.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. De gemeente Tilburg wilt de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:
voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;
in de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;
het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;
het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;
indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.
4.8.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'
In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd. Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.
Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.
Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.
4.8.4 Onderbouwing verkeer en parkeren
Omliggende wegenstructuur
Aan de westzijde van het plangebied ligt de Midden-Brabantweg, een gebiedsontsluitingweg met een maximaal toegestane snelheid van 50 km/u. Aan de zuidzijde van het plangebied ligt de Ringbaan-Noord, ook een gebiedsontsluitingsweg met een maximaal toegestane snelheid van 50 km/u. Aan de oostzijde van het plangebied ligt de Merwedestraat. Dit betreft een eenrichtingsstraat (vanuit de Ringbaan-Noord) richting de Goirkekanaaldijk. In de huidige situatie betreft dit nog een weg met een maximaal toegestane snelheid van 50 km/u. In het kader van de planontwikkeling wordt deze weg heringericht tot erftoegangsweg met een maximaal toegestane snelheid van 30 km/u.
Ontsluiting van het plangebied
In figuur 4.3 is de wegenstructuur binnen het plangebied opgenomen. Alle wegen binnen de planontwikkeling worden erftoegangswegen met een maximaal toegestane snelheid van 30 km/uur.
De hoofdontsluiting van het plangebied vindt aan de zuidoostzijde van het plangebied, ter plaatse van de bestaande Merwedestraat, op de Ringbaan-Noord, plaats. Via de Merwedestraat wordt het plangebied in twee richtingen ontsloten met één aansluiting in de zuidzijde en één aansluiting in de noordzijde. Het middengebied is autoluw. Hier zijn auto's te gast. Er komt een duidelijke routing van het autoverkeer. De routing bevindt zich voornamelijk rondom de woonblokken. In figuur 4.16 zijn de straten opgenomen. De grijze lijnen geeft de hoofdrouting voor het autoverkeer weer. Voor het zwaardere verkeer zoals verhuiswagen, vuilniswagen en hulpdiensten wordt een doorgaande route aangelegd, zodat dit zwaardere verkeer niet hoeft te keren. De route komt tot uitting door een verbinding vanaf de noordzijde van gebouw B, ten oosten van gebouw B tot het de hoofdontsluiting aan de achterzijde van gebouw D.
De kruising van de Merwedestraat met de Ringbaan-Noord wordt volledig gereconstructureerd en voorzien van verkeerslichten. Hierdoor wordt links en rechts afbuigend verkeer mogelijk. Verder komt er in de zuidwesthoek van het plangebied een bypass parallel aan de Ringbaan-Noord langs de rotonde en invoegend op de Midden Brabantweg om de bestaande verkeersafwikkeling, inclusief het extra verkeer als gevolg van de beoogde ontwikkeling, minimaal op het huidig niveau te houden.
De exacte vormgeving van de bypass wordt nog nader bepaald. Door bovengenoemde ingrepen, wordt voorkomen dat er een nieuwe extra ontsluiting op de Ringbaan-Noord noodzakelijk is. Met Rijkswaterstaat zijn afspraken in de maak om ten zuiden van de huidige fietsroute langs het kanaal de benodigde infrastructuur ter ontsluiting van het plan te regelen. Hierbij is rekening gehouden met de verbreding van het kanaal.
Figuur 4.16: autoverkeer (bron: CB5)
Verkeerseffecten door ontwikkeling
Om de verkeerskundige effecten van de ontwikkeling op het omliggend wegennet in beeld te krijgen, is door Goudappel Coffeng een verkeersonderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn verwerkt in het rapport 'Verkeersonderzoek Smariuskade' d.d. 8 december 2021. Het rapport is als Bijlage 7 bij de toelichting opgenomen. In het onderzoek wordt ingegaan of de ontwikkeling van Smariuskade tot een verslechtering van de doorstroming leidt en welke maatregelen nodig zijn om eventuele negatieve gevolgen weg te nemen. De gegevens over de verkeersgeneratie zijn gebruikt bij de onderzoeken van milieuaspecten. Hieronder wordt ingegaan op de conclusies van het rapport.
Bij de kruispunten Merwedestraat en Maasstraat leidt het ontwikkelen van Smariuskade tot een geringe verslechtering van de doorstroming. De verkeerslichten bij de Merwedestraat en Maasstraat zijn zodanig in te richten dat deze voldoen aan de normen die de gemeente Tilburg stelt voor met name maximale cyclustijden. Een koppeling van de verkeerslichten op deze kruispunten is noodzakelijk om blokkades van de kruisingsvlakken te voorkomen. Met het aanbrengen van een koppeling wordt de doorstroming voldoende gewaarborgd.
Ook bij de Hasseltrotonde leidt het ontwikking Smariuskade tot een geringe verslechtering van de doorstroming. Om te voorkomen dat er een verslechtering optreedt, is het noodzakelijk om een bypass oost -> noord aan te leggen. Door de aanleg van een bypass zal de doorstroming worden verbeterd. Na herverdeling van de groentijd kan de verbetering die de bypass oplevert over alle verkeer op de Hasseltrotonde worden verdeeld. De bypass heeft voor de algehele doorstroming een groter positief effect dan het negatieve effect dat ontstaat door de verkeersgeneratie vanuit Smariuskade.
Naar aanleiding van het verkeersonderzoek wordt een nieuw ontwerp van de ontsluiting van de Merwedestraat op de Ringbaan-Noord, inclusief de bypass (rechtsaffer) opgesteld. In dit kader zijn door Antea Group twee kruispuntvarianten ontworpen. De varianten zijn in de memo 'Onsluiting Smariuskade op kruising Merwedestraat- Ringbaan Noord' d.d. 18 januari 2022 toegelicht. Deze memo is opgenomen als Bijlage 8 bij de toelichting.
Fietsroutes en -stalling
Rondom het plangebied is een aantal bestaande fietsroutes in noord-zuid en oost-west richting. In noord-zuid richting bevinden zich de snelfietsroute op de Dr. Deelenlaan (ten westen van het plangebied) en twee secundaire fietsroutes op de Midden Brabantweg (ten westen van het plangebied) en de Maasstraat (ten oosten van het plangebied). In oost-west richting bevindt zich parallel ten zuiden aan het kanaal een snelfietsroute in onderzoek (in het noorden van het plangebied). Tevens ligt er een secundaire fietsroute parallel ten noorden van de Ringbaan-Noord (in het zuiden van het plangebied).
Het plangebied wordt ingericht als autoluw gebied met veel ruimte voor voetgangers en fietsers. Binnen het plangebied komen voornamelijk oost-westverbindingen. In figuur 4.17 zijn de indicatieve fiets- en voetgangerspaden weergegeven. De fietsroutes dinen nog worden afgestemd met het terreinverloop.
Goede voorzieningen voor het stallen van fietsen zijn nodig om het fietsgebruik te stimuleren. Voor het bepalen van het aantal in te passen fietsstallingsplaatsen dient een inschatting van de behoefte te worden gemaakt op basis van de kencijfers uit de Leidraad Fietsparkeren van de CROW (zie de CROW Kennisbank). Deze verwachte stallingbehoefte is een richtlijn. Bij het indienen van de vergunningsaanvraag voor een bouwplan moet de initiatiefnemer aangeven op welke manier wordt voorzien in voldoende fietsstallingsvoorzieningen. Naast fietsen dient ook rekening gehouden te worden met het stallen van brommers, scooters en buitenmaat fietsen.
Overigens is de gemeente Tilburg momenteel bezig met het voorbereiden van fietsparkeernormen, die net als parkeernormen voor de auto bindend zijn.
Figuur 4.17: langzaam verkeer (CB5)
Openbaar vervoer
Het plangebied bevindt zich op circa 2,5 kilometer loopafstand van het station Tilburg. Op korte afstand van het plangebied, bevindt zich op de Midden-Brabantweg (ter hoogte van de Hasseltrotonde) wel een bushalte.
Afvalinzameling
Voor de afvalinzameling gelden de richtlijnen zoals deze door het BAT zijn opgesteld. Vuilniswagens moeten altijd vooruit kunnen rijden. Zowel bij het benaderen als bij het wegrijden hoeven vuilniswagens niet te keren.
Parkeren
Het woningbouwprogramma bestaat uit circa 720 woningen, waarvan minimaal 20% sociale huurwoningen. Het plangebied ligt volgens zone-indeling parkeernormen uit de Nota parkeernormen 2017 in zone C. In het kader van het opstellen van het stedenbouwkundig plan is reeds een parkeerbalans opgesteld. Deze parkeerbalans is opgenomen als Bijlage 9 bij de toelichting. Uit de berekening komt dat er voor de totale ontwikkeling een parkeerbehoefte ontstaat van circa 993 parkeerplaatsen. Uitgangspunt voor deze parkeerbalans is dat er circa 600 parkeerplaatsen voor bewoners in afgesloten garages worden gecreëerd.
Toetsing van de daadwerkelijke parkeerbehoefte wordt in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning uitgevoerd. In de regels van het bestemmingsplan is opgenomen dat bij aanvraag van een omgevingsvergunning aangetoond dient te worden dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, zoals neergelegd in de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'. De Nota biedt de mogelijkheid om af te wijken van de parkeereis, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning aantoont dat de parkeereis niet (volledig) kan worden opgelost. De bevoegdheid voor het afwijken van de parkeereis of afwijken van de tarieven volgens de afkoopregeling ligt bij het college.
Het stedenbouwkundig plan voorziet in drie vormen van parkeren: gebouwd parkeren, gebundeld maaiveld parkeren en kort parkeren. Daarnaast is ruimte voor laden en lossen. Van te voren zijn een aantal maaiveld parkeerplaatsen aangewezen voor elektrische laadpunten en deelautoconcepten. Fasegewijs wordt op het aspect leen- en/of deelauto's ingespeeld door op maaiveld meer parkeerplaatsen te transformeren naar openbaar groen.
Er zijn drie gebouwde parkeergarages met een capaciteit van circa 600 parkeerplaatsen. Onder de beide terrasgebouwen en het hof tussen het Centrumblok en het Merwedeblok. De parkeergarages liggen allen half verdiept vanwege het grondwaterpeil. De parkeergarage onder het oostelijke terrasblok wordt ontsloten vanaf de zuidzijde, de overige twee parkeergarages worden ontsloten vanaf de noordzijde.
Er worden drie gebundelde parkeerplaatsen op maaiveld voor bezoekers gerealiseerd met een capaciteit van circa 390 parkeerplaatsen. Daarnaast is nabij elk gebouw ruimte voor enkele parkeerplaatsen voor pakketdiensten en mindervaliden.
In onderstaande figuur 4.18 is een globale weergave van de verdeling van de parkeerplaatsen opgenomen.
Figuur 4.18: parkeren en ontsluiting (bron: CB5)
Noodhulpdiensten
Het gebied moet bereikbaar zijn voor noodhulpdiensten volgens de bijbehorende bereikbaarheidseisen.
4.9 Technische infrastructuur
De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.
Hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken.
In of nabij het plangebied liggen geen planologisch relevante buisleidingen waarop een veiligheidszone van toepassing is en lopen tevens geen relevante straalpaden.
Voordat er gebouwd wordt, dient een KLIC-melding worden uitgevoerd om relevante kabels en leidingen van het plangebied in beeld te brengen.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
5.2 Milieueffectrapportage
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, waardoor het opstellen van een milieueffectrapportage (m.e.r.) of het verrichten van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r-plichtig zijn en voor welke activiteiten een m.e.r-beoordeling moet worden verricht. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is. In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Als een activiteit op grond van onderdeel D m.e.r.-beoordelingsplichtig is, geldt voor een kaderstellend (bestemmings-)plan dat die activiteit mogelijk maakt, een plan-m.e.r-plicht.
Voor alle activiteiten zijn drempelwaarden opgenomen. Als een activiteit voorkomt in kolom 1 van de C- of D-lijst en de drempelwaarden uit kolom 2 worden overschreden, is een m.e.r. (onderdeel C) of een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) verplicht. Voor activiteiten die genoemd worden in onderdeel D, maar waarbij de drempelwaarde niet wordt overschreden, geldt de verplichting om na te gaan of tóch een m.e.r.-beoordeling (of een m.e.r.) moet worden uitgevoerd. Het bevoegd gezag moet in zo'n geval nagaan of er sprake is van omstandigheden die - ondanks dat de drempelwaarden niet worden overschreden - aanleiding geven voor het verrichten van een m.e.r.(beoordeling). De motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor de toets gelden echter geen vormvereisten, daarom wordt de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' gehanteerd.
Activiteit en drempelwaarden
In artikel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is een categorie 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D11.2) opgenomen. Op grond van het Besluit milieueffectrapportage dient voor de 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
een oppervlakte van 100 hectare of meer,
een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Het plan voorziet in circa 720 woningen en circa 1.100 m2 aan voorzieningen zoals dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en kleinschalige horeca. Het plangebied heeft een grootte van circa 9 hectare. De voorgenomen activiteit blijft onder de drempel van 2.000 woningen en/of 100 hectare zoals opgenomen in het Besluit milieueffectrapportage. De activiteit is dus niet m.e.r.-beoordelingsplichting. Omdat de activiteit voorkomt in zowel kolom 3 als 4 van de D-lijst, dient wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden verricht.
Onderzoek
Door Antea Group is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordelijk opgesteld. Deze beoordeling is opgenomen als Bijlage 10 bij de toelichting. Gelet op de kenmerken van het project, de locatie van het project en de kenmerken van de effecten van het project, moet worden geconcludeerd dat het project niet leidt tot milieueffecten van dusdanige omvang dat sprake kan zijn van 'belangrijke nadelige milieugevolgen'. Er is daarom geen aanleiding of noodzaak voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure. In de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt voorgesteld om te beslissen af te zien van het opstellen van een milieueffectrapport voor de ontwikkeling Smariuskade.
Conclusie
Het Besluit milieueffectrapportage staat de vaststelling van het bestemmingsplan 'Smariuskade' niet in de weg.
5.3 Milieuhinder bedrijven
Algemeen
Bij het beoordelen van de (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden. Voor woningen in een ‘gemengd gebied’ mag de indicatieve afstand worden gecorrigeerd en kan de afstand met één trede worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.
Relevantie
Door Aveco de Bondt is een onderzoek uitgevoerd naar het aspect bedrijven en milieuzonering met als doel om te beoordelen of de omliggende bedrijven een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling van woningen binnen de onderzoekslocatie en inzichtelijk te maken hoe om te gaan met eventuele belemmeringen. De resultaten zijn verwerkt in het rapport 'Bedrijven en milieuzonering Smariuskade Tilburg' d.d. 11 april 2022. Het rapport is opgenomen als Bijlage 11 bij de toelichting. Hierna wordt ingegaan op de conclusies.
Uit de eerste inventarisatie op basis van de richtafstanden tussen de omliggende bedrijven en het onderzoeksgebied blijkt dat er eventuele belemmeringen zijn te verwachten op het gebied van geluid vanuit drie locaties: het Ziggo datacentrum, Gijsbers bergingsbedrijf en de Verenigde Bierens bedrijven.
Een gemengd gebied is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Daarnaast behoren gebieden die direct langs een hoofdinfrastructuur liggen ook tot een gemengd gebied. Het plangebied wordt met de Rindbaan-Noord, de Midden-Brabantweg en het WIlhelminakanaal begrenst door een aantal hoofdinfrastructuren. Daarnaast is ten westen en oosten van het plangebied bedrijvigheid gelegen. In de omgeving van het plangebied is sprake van een sterke functiemenging. Er kan gebruik worden gemaakt van de indicatieve afstanden behorende bij een 'gemengd gebied'.
Ziggo datacentrum
In het plangebied ligt een datacentrum van de internetprovider Ziggo. Hier moet rekening mee worden gehouden bij het bouwen van de nieuwe woonwijk. Planologisch gezien is hier in de huidige situatie een milieucategorie 3.1 bedrijf toelaatbaar. Omdat er sprake is van een gemengd gebied bedraagt de richtafstand 30 meter. Een datacentrum valt in de praktijk volgens de VNG-brochure onder milieucategorie 2. De bijbehorende richtafstand is 10 meter. Voor het datacentrum gelden de volgende afstanden per aspect:
Geur: 0 meter;
Stof: 0 meter;
Geluid: 10 meter;
Gevaar: 0 meter.
Geluid is het enige aspect wat van toepassing is. Omdat het bedrijf in het plangebied ligt en blijft, moet er dus nog steeds rekening worden gehouden met geluid. De woningen in het plangebied zijn echter op een afstand groter dan 10 meter gesitueerd. Ondanks dat op basis van deze analyse geen belemmeringen blijken, kan in de praktijk toch blijken dat de geluidbelasting vanwege het datacenter (vanwege technische installaties op het dak) van invloed zijn op het woon- en leefklimaat in de toekomstige woonwijk. Gelet hierop zullen ter plaatse geluidmetingen uitgevoerd worden en indien nodig worden geluidafschermende maatregelen gerealiseerd. Hierover heeft reeds afstemming tussen de initiatiefnemer en Ziggo plaatsgevonden.
Binnen een straal van 30 meter binnen de bestemming 'Woongebied' is de gebiedsaanduiding 'milieuzone - zones Wet milieubeheer' opgenomen. Op deze gronden geldt dat er geen milieugevoelige functies gerealiseerd mogen worden, tenzij de milieubelastende bedrijvigheid op het belendende perceel in gunstige zin wordt verplaatst of beëindigd, wordt aangetoond dat de milieubelastende bedrijvigheid op het belendende perceel geen belemmering vormt voor de milieugevoelige functies of dat zodanig technische voorzieningen worden getroffen dat de milieubelasting van de belendende bedrijvigheid voldoende is afgenomen. Hiermee is het woon- en leefklimaat van de nieuwe woningen in het plan geborgd.
Bedrijventerrein oostzijde Merwedestraat
Ten oosten van de Merwedestraat zijn verschillende bedrijven aanwezig, waaronder Gijsbers bergingsbedrijf, Euromaster en Bierens machinefabriek. Daarnaast zijn er aan de zijde van het plangebied verschillende woningen aanwezig. Hieronder wordt alleen ingegaan op de bedrijven waarbij eventuele belemmeringen te verwachten zijn.
Gijsbers bergingsbedrijf
Volgens de planologische rechten die op het gebied zitten mag op de locatie van Gijsbers bergingsbedrijf tot en met categorie 3.2 vestigen. Omdat er sprake is van een gemengd gebied zou de richtafstand 50 meter bedragen. Gijsbers beschrijft zichzelf op hun website als een bergingsbedrijf met autogarage. Ze takelen auto's en bergen deze ook. Hiervoor hebben zij eigen takelwagens en vrachtwagens. Deze staan achter het pand op de parkeerplaats. In de auto garage verrichten ze reparaties en APK-keuringen, waaronder keuringen voor vrachtauto's. De werkzaamheden van het bedrijf zijn niet eenduidig te koppelen aan de bedrijfscategorie in de VNG richtlijn. Bij het geldende bestemmingsplan is een lijst opgenomen met afwijkende bedrijven, daarop is Gijsbers aangeduid als een 'Metaaloppervlaktebehandelingsbedrijven: lakspuiten en moffelen', met milieucategorie 3.2. Gelet op de omschrijving van de bedrijfsactiviteiten wordt dit niet representatief geacht. Vooralsnog wordt op basis van de beschrijving van de diensten van Gijsbers uitgegaan van milieucategorie 3.1. met onderstaande bijbehorende richtafstanden:
Geur: 10 meter;
Stof: 0 meter;
Geluid: 30 meter;
Gevaar: 10 meter.
Binnen deze 30 meter van het bedrijf ligt een aantal woningen die in het stedenbouwkundig plan gepland staan. De bewoners kunnen hinder ondervinden van de bedrijfsactiviteiten en dat kan er vise versa toe leiden dat de bedrijfsvoering van Gijsbers onder druk komt te staan.
Om de daadwerkelijke geluiduitstraling vanwege de bedrijfsactiviteiten van Gijsbers inzichtelijk te brengen, is het voornemen om middels een bedrijfsinventarisatie de activiteiten in een akoestisch rekenmodel vast te leggen. Op basis hiervan kan de daadwerkelijke geluidemissie vanwege de bedrijfsactiviteiten van Gijsbers berekend worden. Gelet hierop wordt geconcludeerd dat op basis van de huidige beschikbare informatie over de bedrijfsvoering van Gijsbers, belemmeringen nog niet kunnen worden uitgesloten, maar dat maatregelen mogelijk zijn om een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen.
Door Acevo de Bondt is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar toekomstige geluidsituatie ter plaatse van Gijsbers. De resultaten van het onderzoek zijn verwerkt in de memo 'Ontwikkeling Smariuskade te Tilburg; Eerste resultaten akoestisch onderzoek Gijsbers Bedrijven Tilburg' d.d. 28 maart 2022. De memo is opgenomen als Bijlage 12 bij de toelichting. In de memo is een opzet gegeven voor de onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de berekende geluidbelastingen.
De berekende geluidbelasting vanwege indirecte hinder als gevolg van voertuigen van en naar de inrichting is ten hoogste 54 dB(A) etmaalwaarde. Dit is 4 dB hoger dan de toetsingswaarde, maar ruimschoots lager dan de maximale grenswaarde van 65 dB(A) die in stap 3 is opgenomen.
Ook voor deze geluidbelastingen geldt dat als voor de betreffende woningen een verbeterde geluidwering van gevels ten opzichte van de minimumeis uit het Bouwbesluit van 20 dB wordt toegepast vanwege wegverkeerslawaai, dit tevens voldoende bescherming aan het binnenniveau biedt voor indirecte hinder. Het woon- en leefklimaat in het plan is daarmee geborgd.
Opgemerkt wordt dat de berekende equivalente geluidniveaus niet leiden tot beperking van de bedrijfsvoering van Gijsbers, omdat het Activiteitenbesluit milieubeheer niet voorziet in grenswaarden. Doorgaans wordt het aspect indirecte hinder alleen beoordeeld in het kader van de zorgplicht (artikel 2.1, tweede lid onder f), namelijk het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het tot een aanvaardbaar niveau beperken van geluidhinder.
Aan de hand van stap 3 van de Handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' is gebleken dat de berekende maximale geluidniveau's aanvaardbaar zijn, vanwege de volgende argumenten:
in stap 3 is gesteld dat maximale geluidniveaus in gemengd gebied aanvaardbaar kunnen zijn tot 70 dB(A), waarbij de piekgeluiden als gevolg van aan- en afrijdend verkeer buiten beschouwing blijft. Het uitzonderen van piekgeluiden als gevolg van aan- en afrijdend verkeer is in ieder geval van toepassing voor de dagperiode. In onderhavige situatie kan dit ook het geval zijn voor de avond- en nachtperiode. Argumenten hierbij zijn het beperkte aantal piekgebeurtenissen en het algemene belang van de calamiteitendienst. Daarom zijn de maximale geluidniveaus bepaald, zonder dergelijke piekgeluiden voor de dag-, avond- en nachtperiode. In dat geval zijn de berekende LAmax ten hoogste 60 dB(A) in zowel de dag-, avond- als nachtperiode. Er is voldaan aan stap 3 van de VNG-handreiking;
naar verwachting treedt in januari 2023 de Omgevingswet in werking. In het onderliggende Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) is wat betreft de normstelling voor maximale geluidniveaus als gevolg van bedrijfsactiviteiten uitgegaan van de meest recente inzichten inzake hinderbeleving. Piekgeluiden (LAmax) als gevolg van aandrijfgeluid van voertuigen zijn aanvaardbaar tot ten hoogste 70 dB(A) in zowel de avond- als nachtperiode. Voor overige piekgeluiden geldt een normstelling van 65 dB(A) voor zowel de avond- als nachtperiode. De berekende LAmax voldoen aan de toekomstige normstelling uit het Bkl;
naast geluidbelasting vanwege de bedrijfsactiviteiten van GBT, ondervinden de woningen aan oostzijde van het plan Smarius ook een relevante geluidbelasting (dat is hoger dan de voorkeurswaarde) als gevolg van wegverkeerslawaai. Als voor de betreffende woningen een verbeterde geluidwering van gevels ten opzichte van de minimumeis uit het Bouwbesluit van 20 dB wordt toegepast, biedt dit tevens voldoende bescherming aan het binnenniveau in de woningen voor piekgeluiden bij GBT;
een deel van de door de bedrijfsactiviteiten van GBT geluidbelaste woningen betreft grondgebonden (rij)woningen. Voor deze woningen geldt dat de achterzijde geluidluw is gesitueerd. Deze ligging biedt de mogelijkheid slaapkamers aan de geluidluwe achtergevels te realiseren.
Binnen de gebiedsaanduiding ‘milieuzone – zones Wet milieubeheer’ mogen geen milieugevoelige functies (woningen) worden opgericht. Hiervan kan worden afgeweken indien er zodanig technische voorzieningen aan de milieugevoelige functies worden getroffen dat de milieubelasting van, in dit geval Gijsbers bergingsbedrijf, voldoende is afgenomen. De initiatiefnemer is voornemens de woningen in blok G en K dusdanig te realiseren dat de oostzijde geluidluw of doof wordt uitgevoerd en de verblijfsruimten zoveel mogelijk aan de geluidluwe (west)zijde te realiseren. De oostgevel zal geluidsluw danwel doof worden uitgevoerd. Uit voorlopige schetsen van de woningen (zie hieronder) blijkt dat dit heel wel mogelijk is. Daarnaast gelden er voor deze woningen al hogere isolatienormen als gevolg van het wegverkeerslawaai.
het Activiteitenbesluit milieubeheer biedt de mogelijkheid maatwerkvoorschriften op te leggen aan GBT, waarmee de bedrijfsvoering wat betreft de werkzaamheden in de avond- en nachtperiode wordt geborgd.
Gesteld kan worden dat het woon- en leefklimaat van de nieuwe woningen in het plan zijn geborgd. Tevens worden beperkingen van de bedrijfsvoering van Gijsbers niet verwacht.
Verenigde Bierens bedrijven
Volgens de planologische rechten die op de locatie zitten, mag op deze locatie een bedrijf tot en met categorie 4.1 vestigen. Omdat er sprake is van een gemengd gebied zou de richtafstand 100 meter bedragen.
Op de locatie is een bedrijf aanwezig dat versnellingen en versnellingsbakken ontwikkelt en produceert. Deze valt volgens de VNG-brochure en de bedrijvenlijst bij het bestemmingsplan onder categorie 4.1 machine- en apparatenfabrieken incl. reparatie: p.o.>= 2.000 m2. De milieucontour van het daadwerkelijk gebruik is gelijk aan wat planologisch maximaal is toegestaan. Voor deze bedrijfscategorie gelden de volgende richtafstanden per aspect:
Geur: 30 meter;
Stof: 10 meter;
Geluid: 100 meter;
Gevaar: 10 meter.
De bijbehorende richtafstand bedraagt 100 meter.
De contour voor geluid overlapt voor een klein gedeelte met het plangebied. Binnen de richtafstand vallen enkele woningen die in het huidige stedenbouwkundige plan gepland staan. Wanneer naar de situatie ter plaatse wordt gekeken, dan kan gesteld worden dat:
er in de nabijheid van Bierens reeds bestaande woningen aanwezig zijn, die beperkend zijn voor de bedrijfsvoering;
er tussen het plangebied en de Bierens-locatie een bebouwd gebied gesitueerd is. Deze bebouwing zorgt voor een geluidbuffer ten opzichte van het plangebied Smariuskade;
de bedrijfsvoering van Bierens kent aan de zijde die naar het plangebied is georiënteerd geen significante geluidbronnen.
Gelet op bovenstaande aspecten kan gesteld worden dat, ondanks de voor een klein gedeelte overlappende contour, er in de praktijk geen sprake zal zijn van geluidhinder ter plaatse van Smariuskade. Op basis hiervan wordt nader onderzoek niet noodzakelijk geacht.
Conclusie Ziggo datacentrer en bedrijventerrein oostzijde Merwedestraat
In de stedenbouwkundige opzet van het plan is reeds rekening gehouden met de aanwezigheid van de bedrijven en de daarbij gepaard gaande geluidbelasting. Indien nodig kan door middel van het realiseren van geluidafscherming (ter plaatse van het datacenter) en/of het toepassen van dove gevels (ter plaatse van Gijsbers) voldaan worden aan de grenswaarden in het kader van het Activiteitenbesluit en daarmee tevens in het kader van een goed woon- en leefklimaat zonder daarmee de bedrijfsvoering van de aanwezige bedrijven nadelig te beïnvloeden.
In de verbeelding zijn de richtafstanden van de genoemde bedrijven met de gebiedsaanduiding 'milieuzone - zones Wet milieuhinder', binnen de bestemming 'Woongebied', opgenomen. In de regels gelden beperkingen ten aanzien van het realiseren van milieugevoelige functies. Door middel van het toepassen van maatregelen kan hier van worden afgeweken. De bestemming 'Woongebied' ligt rondom het Ziggo datacenter, op een grotere afstand dan 10 meter (de richtafstand) vanaf het Ziggo datacenter. De aanduiding 'milieuzone - zones wet milieubeheer' is met deze reden dan ook niet zichtbaar op de verbeelding. Binnen de 10 meter vanaf het Ziggo datacenter gelden de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer', hierbinnen is het realiseren van milieugevoelige functies niet toegestaan. Met het uitgevoerde akoestisch onderzoek, zoals opgenomen als Bijlage 12 bij de toelichting kan worden aangetoond dat de milieubelastende bedrijvigheid op het belendende perceel van Gijsbers geen belemmering vormt voor de milieugevoelige functies en kan worden afgeweken van het verbod voor het realiseren van milieugevoelige functies.
Geitenmoratorium
In juni 2017 heeft de Provincie een geitenmoratorium (voor geitenhouderijen met meer dan 50 geiten) opgenomen in de Verordening ruimte. Dit betekent dat geitenhouderijen hun dierenverblijven niet mogen uitbreiden en er geen nieuwe geitenhouderijen mogen worden opgericht. Aanleiding hiervoor was het RIVM-onderzoek "Veehouderij en gezondheid Omwonenden- aanvullende studies" (VGO2). Uit dit onderzoek blijkt dat mensen die binnen 2 kilometer van een geitenhouderij wonen een verhoogde kans op longontsteking hebben. De oorzaak van dit verhoogde risico op longontsteking is niet bekend en wordt op dit moment in opdracht van het Rijk nader onderzocht door het RIVM.
Het plangebied ligt niet binnen 2 kilometer van een geitenhouderij. Daarmee is het geitenmoratorium niet van toepassing.
Conclusie
Door middel van het opnemen van de gebiedsaanduiding 'milieuzone - zones wet milieubeheer' kan worden geconcludeerd dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat het aspect milieuhinder bedrijven geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan Smariuskade.
5.4 Externe veiligheid
Algemeen
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten is verbonden voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen.
Het veiligheidsbeleid in Nederland is gebaseerd op een tweetal begrippen, het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):
Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat één persoon, die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute of nabij een inrichting verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer, de opslag en/of de handeling van gevaarlijke stoffen. Daarbij is de omvang van het risico een functie van de afstand waarbij geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico. De risico's worden weergegeven in PR risicocontouren.
Het groepsrisico is de kans per jaar dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van een transportroute of een inrichting voor handelingen met gevaarlijke stoffen in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval. In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico geldt voor het groepsrisico geen grenswaarde maar een oriëntatiewaarde. Deze oriëntatie-waarde kan gezien worden als een streefwaarde en heeft geen juridische status. Het overschrijden van de oriëntatiewaarde is mogelijk mits dit in de besluitvorming door het bevoegd gezag wordt gemotiveerd.
Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (waaronder lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen. Om voldoende ruimte te scheppen tussen een risicobron en personen of objecten die risico lopen (kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Het beoordelingskader voor risicovolle inrichtingen wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), waarin de Basis-netten voor weg, spoor en water zijn vastgelegd. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is in een besluit vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.
Onderzoek
In de omgeving van het plangebied bevinden zich verschillende risicobronnen. Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van meerdere risicobronnen. Door Antea Group is een onderzoek uitgevoerd naar het aspect externe veiligheid. Hierin worden deze risicobronnen in relatie tot hun risiconiveaus beschouwd. Ook zijn elementen aangedragen voor de invulling van de verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag. De resultaten van het onderzoek zijn verwerkt in de rapportage 'Externe veiligheid Smariuskade' d.d. 1 maart 2021. Deze rapportage is bijgevoegd als Bijlage 13 bij de toelichting. Hieronder wordt ingegaan op de resultaten van het onderzoek.
Hogedruk aardgastransportleiding
Ten noorden van het plangebied bevindt zich een hogedruk aardgastransportleiding van Gasunie. Deze leiding bevindt zich op circa 80 meter van het plangebied. De ontwikkelingslocatie bevindt zich voor een klein deel binnen het invloedsgebied van de hogedruk aardgastransportleiding. Om het risiconiveau van deze hogedruk aardgastransportleiding te bepalen zijn risicoberekeningen uitgevoerd.
Plaatsgebonden risico
Uit deze risicoberekeningen blijkt dat de leiding geen PR 10-6-contour heeft ter hoogte van het plangebied. Er wordt daarmee voldaan aan de grens- en richtwaarde ten aanzien van het plaatsgebonden risico.
Groepsrisico
Het groepsrisico van de hogedruk aardgastransportleiding is zowel in de huidige als de toekomstige situatie lager dan de oriëntatiewaarde. Ten gevolge van de aanpassingen binnen het plangebied is de curve weliswaar verschoven, maar de maximaal berekende waarde van het groepsrisico neemt in de toekomstige situatie niet toe ten opzichte van de huidige situatie.
Het groepsrisico van de hogedruk aardgastransportleiding overschrijdt zowel in de huidige als in de toekomstige situatie de oriëntatiewaarde niet. De toekomstige situatie veroorzaakt geen hoger groepsrisico, de ontwikkeling is daarmee niet van invloed op de maximale waarde van het groepsrisico. Omdat het groepsrisico van de leiding lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, is een (beperkte) verantwoording van het groepsrisico conform artikel 12 van het Bevb in het kader van de ruimtelijke procedure verplicht.
Figuur 5.1: Groepsrisico hogedruk aardgastransportleiding in de huidige situatie (links) en in de toekomstige situatie (recht).
Spoorlijnen
Binnen de gemeente Tilburg bevinden zich verschillende spoorlijnen waarover, conform de Regeling basisnet, vervoer van gevaarlijke stoffen plaats vindt. Het gaat hierbij om de spoorlijnen Breda – Tilburg – Boxtel (route 12) en Tilburg – Vught (route 61):
spoortraject Tilburg – Boxtel: het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg – Boxtel bedraagt 995 meter (stofcategorie B2). De afstand van deze spoorlijn tot het plangebied bedraagt circa 3.000 meter, het plangebied ligt daarmee niet binnen het invloedsgebied van de spoorlijn. De spoorlijn Tilburg – Boxtel is daarmee geen relevante risicobron in relatie tot het plangebied.
spoortraject Breda – Tilburg – Vught: het invloedsgebied van de spoorlijn Breda – Tilburg – Vught bedraagt 4.000 meter (stofcategorie D4). De afstand van deze spoorlijn tot het plangebied bedraagt circa 1.400 meter, het plangebied ligt daarmee binnen het invloedsgebied van deze spoorlijn.
Plaatsgebonden risico
Het risicoplafond van het vervoer van gevaarlijke stoffen is vastgelegd in de Regeling basisnet. Hierin staat dat voor de spoorlijn ter hoogte van het plangebied sprake is van een maximale PR 10-6-contour van 8 meter. Het plaatsgebonden risico levert daarmee geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.
Plasbrandaandachtsgebied
De spoorlijn Breda – Tilburg heeft een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter. Deze PAG reikt niet tot het plangebied.
Groepsrisico
De afstand tussen het spoor en het plangebied bedraagt meer dan 200 meter, nadere beschouwing van het groepsrisico is niet nodig. Aangezien de planlocatie wel binnen het invloedsgebied van de spoorlijn is gelegen verantwoording van het groepsrisico conform het Bevt van toepassing voor deze spoorlijn conform artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes.
Rijkswegen
Binnen de gemeente Tilburg bevinden zich verschillende wegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaats vindt. Het gaat hierbij om de Rijkswegen A58 en A65/N65 en de gemeentelijke routering vervoer gevaarlijke stoffen:
Rijksweg A58: het invloedsgebied van de A58 bedraagt 4.000 meter (stofcategorie GT5). De afstand van deze weg tot het plangebied bedraagt meer dan 4.500 meter. De A58 is daarmee geen relevante risicobron in relatie tot het plangebied;
Rijksweg A65/N65: het invloedsgebied van de A65/N65 bedraagt 880 meter (stofcategorie LT2). De afstand van deze weg tot het plangebied bedraagt meer dan 4.500 meter. De A65/N65 is daarmee geen relevante risicobron in relatie tot het plangebied;
lokale transportroutes: over de wegen in de directe omgeving van het plangebied vindt geen significant vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het lokale vervoer van gevaarlijke stoffen vindt binnen Tilburg primair plaats over de hoofdwegen (waaronder de Burg. Bechtweg en de Burg. Letschertweg). Het invloedsgebied van deze transportroutes bedraagt 355 meter (stofcategorie GF3). Dit invloedsgebied reikt niet tot het plangebied (deze wegen liggen op meer dan 2.000 meter afstand). Het vervoer van gevaarlijke stoffen over lokale transportroutes is daarmee geen relevante risicobron in relatie tot het plangebied.
Vervoer gevaarlijke stoffen over water
Het Wilhelminakanaal bevindt zich direct ten noorden van het plangebied. Deze vaarroute maakt geen onderdeel uit van de Regeling basisnet. Er is daarmee geen sprake van significant vervoer van gevaarlijke stoffen. Het Wilhelminakanaal is daarmee geen relevante risicobron in relatie tot de voorgenomen ontwikkelingen.
Risicovolle inrichtingen
In de omgeving van het plangebied bevinden zich een tweetal risicovolle inrichtingen.
LPG-tankstation Ringbaan-West 7: ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich aan de Ringbaan-West 7 een LPG-tankstation (Total). De afstand tussen het plangebied en het LPG-tankstation bedraagt circa 200 meter. Het wettelijk invloedsgebied van het LPG-tankstation bedraagt 150 meter. Het LPG-tankstation is daarmee geen relevante risicobron in relatie tot de voorgenomen ontwikkelingen;
aardgasdistrictstation Goirkekanaaldijk: ten noordwesten van het plangebied bevindt zich op circa 100 meter een aardgasdistrictstation aan de Goirkekanaaldijk. Conform het Activiteitenbesluit milieubeheer heeft een dergelijk station een maximale veiligheidsafstand van 25 meter. Deze maximale veiligheidsafstand reikt niet tot het plangebied. Het station is daarmee geen relevante risicobron in relatie tot de voorgenomen ontwikkelingen.
Verantwoording groepsrisico
Verantwoording van het groepsrisico is voor zowel de hogedruk aardgastransportleiding als het spoor verplicht. In deze rapportage zijn elementen ter verantwoording van het groepsrisico aangedragen. Aangezien er sprake is van een beperkte verantwoording zijn enkel de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd.
Het bevoegd gezag, de gemeente Tilburg, kan deze elementen betrekken bij de besluitvorming ten aanzien van de Smariuskade. In het kader van de groepsrisicoverantwoording is advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant. Op 13 januari 2022 heeft de Veiligheidsregio het volgende advies gegeven:
voor het thema externe veiligheid kan gebruik worden gemaakt van het standaardadvies (zoals opgenomen als Bijlage 14 bij de toelichting). De belangrijkste component hier in is het toepassen van afsluitbare mechanische ventilatie zodat, in geval van een toxisch incident, de bewoners veilig binnen kunnen verblijven. Van belang is dat in geval van een calamiteit met toxische stoffen de mechanische ventilatie centraal afgesloten kan worden (via een noodschakelaar). Dit voorkomt dat bij het optreden van een incident de ramen en deuren gesloten zijn, maar toch toxische stoffen via de ventilatie (versneld) tot het gebouw toetreden. Het is een goedkope maatregel die bij een calamiteit met giftige stoffen zeer effectief kan zijn;
in zijn algemeenheid is de planlocatie voor de brandweer goed te bereiken (binnen de zorgnorm van 8 minuten voor nieuwbouwwoningen) en ook is er de mogelijkheid om binnen de nieuwe wijk met grotere hulpverleningsvoertuigen te manoeuvreren. In de wijk zelf zijn nog geen bluswatervoorzieningen aanwezig (wel aan de buitenzijden van de wijk). Voor de planning en aanleg van de bluswatervoorzieningen is het van belang dat de afstand tussen de brandweeringang en de brandkraan maximaal 40 meter bedraagt. De brandweeringang van een gebouw is daarbij gedefinieerd als de toegang die door de brandweerploeg gebruikt kan worden;
in het bestemmingsplan is ook sprake van hoogbouw in de vorm van een appartementencomplex. Voor de bereikbaarheid en de bluswatervoorziening van dit complex zal waarschijnlijk een maatwerkoplossing nodig zijn. Dit aspect wordt bij de vergunningaanvraag nader uitgewerkt.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan Smariuskade.
5.5 Geluid
Algemeen
Conform de Wet geluidhinder (Wgh) dient een akoestisch onderzoek te worden verricht indien er sprake is van het projecteren van nieuwe geluidsgevoelige bebouwing binnen een geluidzone wegverkeerslawaai, vliegtuiglawaai en/of spoorweglawaai. Ook indien een locatie ligt binnen de geluidzone van een geluidgezoneerd industrieterrein conform de Wet geluidhinder dient een akoestisch onderzoek te worden verricht. Een uitzondering hierop geldt voor wegen in een 30 km-zone.
5.5.1 Wegverkeerslawaai
Onderzoek
Door Aveco de Bondt is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uit gevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn verwerkt in het rapport 'Akoestisch onderzoek plan Smarius te Tilburg' d.d. 28 maart 2022. Het rapport is opgenomen als Bijlage 15 bij de toelichting. Hieronder wordt ingegaan op de conclusies uit het akoestisch onderzoek.
Uit modelberekeningen overeenkomstig het Reken- en Meetvoorschrift Geluid 2012 is gebleken dat de geluidbelasting op de gevels van nieuwe woningen in het plan hoger zijn dan de wettelijke voorkeurswaarde van 48 dB:
ten hoogste 60 dB als gevolg van de Midden-Brabantweg;
ten hoogste 60 dB als gevolg van de Ringbaan-Noord;
ten hoogste 52 dB als gevolg van de Ringbaan-West;
ten hoogste 49 dB als gevolg van de Rueckertbaan.
De berekende geluidbelastingen voldoen aan de wettelijke maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwe woningen in een binnenstedelijke situatie.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn ook de geluidbelastingen als gevolg van 30 km/uur-wegen inzichtelijk gemaakt. Om de aanvaardbaarheid te beoordelen zijn deze vergeleken met de grenswaarden uit de Wet geluidhinder. De geluidbelasting als gevolg van de Merwedestraat (ten hoogste 54 dB) en beide ontsluitingswegen in het plangebied (ten hoogste 53 – 56 dB) is hoger dan de voorkeurswaarde van 48 dB, maar ruimschoots lager dan de maximale ontheffingswaarde en worden daarom aanvaardbaar geacht.
Voor het plan zijn hogere grenswaarden op grond van de Wgh benodigd, vanwege de Midden-Brabantweg, Ringbaan-Noord, Ringbaan-West en Rueckertbaan. Het vaststellen van hogere grenswaarden kan met de volgende punten onderbouwd worden:
de geluidbelasting voldoet aan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB uit de Wet geluidhinder;
bron- en overdrachtsmaatregelen zijn niet mogelijk en/of niet doeltreffend gebleken;
de geluidbelasting als gevolg van 30 km/uur-wegen is inzichtelijk gemaakt in het kader van goede ruimtelijke ordening, de geluidbelasting vanwege deze wegen maakt deel uit van de berekende cumulatieve geluidbelasting;
conform het gemeentelijke hogere waarden beleid geldt bij hogere grenswaarden > 53 dB de verplichting om een geluidluwe gevel en indien aanwezig, een geluidluwe buitenruimte te realiseren. In bijlage 6 bij het akoestisch onderzoek is aangegeven op welke punten dit het geval is. Het overzicht met de aan te vragen hogere grenswaarden is opgenomen als Bijlage 16 bij de toelichting. In het akoestisch onderzoek zijn oplossingsrichtingen gegeven die aansluiten op het (voorlopig) ontwerp in het stedenbouwkundig plan, waarmee de appartementen waarvoor dit geldt, kunnen beschikken over een geluidluwe gevel en buitenruimte. Een gevelisolatie onderzoek dient te worden uitgevoerd bij de vergunningaanvraag. Hieruit worden de concrete maatregelen per gebouw nader uitgewerkt.
de randbebouwing in het plan is effectief in het creëren van geluidluwe omstandigheden in het achterliggende deel van het plangebied.
er is een groene invulling van de buitenruimte van het plan, dit komt het woon- en leefklimaat ten goede.
Naar aanleiding van een zienswijze zijn 2 nadere rapporten opgesteld. (zie bijlage 28). Het eerste rapport “Smariuskade Verkeersgeneratie in praktijk” geeft een onderbouwing van de verwachte verkeersafwikkeling die via de Merwedestraat gaat als gevolg van de ontwikkeling Smariuskade. Op basis van deze verwachte verkeersgeneratie is het rapport “geluideffecten Merwedestraat” opgesteld. De conclusie uit dit onderzoek is dat de toename van het geluid ter plaatse van de woningen ten hoogste 3 dB bedraagt. Voor deze situatie is geen wettelijk toetsingskader. Er is aangesloten op de Wetgeluidhinder. Bij een toename van meer dan 2 dB moeten geluidbeperkende maatregelen afgewogen worden. De Merwedestraat zal een 30km per uur weg worden en er zal stille elementenverharding toegepast worden. De geluidbelasting op de woningen als gevolg van het verkeer op de Merwedestraat zal maximaal 56 dB bedragen. Dit blijft ruim onder de plafondwaarde van 68dB. Er is dus geen sprake van een onaanvaardbare woon- en leefklimaat. Ook is in een aanvulling op de anterieure overeenkomst met de ontwikkelaar opgenomen dat deze geluidwerende voorzieningen bij de woningen aan de Merwedestraat zal treffen waardoor de geluidwering van de gevels wordt verbeterd en daardoor het binnen geluidniveau niet verslechterd.
Conclusie
Op basis van de hiervoor beschreven onderbouwing van de hogere grenswaarden is de conclusie dat het plan kan voorzien in een aanvaardbaar tot goed woon- en leefklimaat. Op basis hiervan kunnen de benodigde hogere grenswaarden worden aangevraagd en een Hogere Waardenbesluit worden verleend.
Hierbij dient op basis van het gemeentelijk beleid het volgende in acht worden genomen:
aangetoond dient te worden dat het plan voldoet aan de randvoorwaarden uit het gemeentelijk Hogere Waardenbeleid;
daar waar bouwblokken (deels) een geluidbelasting van meer dan 53 dB kennen, dient voldaan te worden aan de randwoorvoorden t.a.v. geluidluwe gevels en geluidluwe zijden.
Omdat in dit geval nergens de maximaal toelaatbare geluidbelasting wordt overschreden (en er dus geen dove gevels zijn voorzien) wordt de toetsing van bovenstaande, bij de vergunningsfase uitgevoerd. In artikel 7.1.4 is opgenomen dat bij het realiseren van de toegelaten bestemming en/of functies moet worden voldaan aan de van toepassing zijnde vastgestelde hogere grenswaarde en de daarin opgenomen voorwaarden (waaronder de verplichting om een geluidluwe gevel en, indien aanwezig, een buitenruimte te realiseren). Het Hogere Waardenbesluit wordt als bijlage bij de regels toegevoegd.
5.5.2 Railverkeerslawaai
Binnen het plangebied zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-'s-Hertogenbosch. De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing.
5.5.3 Industrielawaai
In de paragraaf ‘Milieuhinder bedrijven' (paragraaf 5.3) is reeds de invloed van de bedrijfsactiviteiten in de omgeving van het plangebied op de nieuwe geluidsgevoelige functies beschouwd.
5.5.4 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
5.6 Lucht
Algemeen
Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit') bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:
een ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit;
ten gevolge van een ontwikkeling de concentraties van de betreffende stoffen verbeteren of ten minste gelijk blijven;
een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van de betreffende stoffen in de buitenlucht;
een ontwikkeling past binnen een vastgesteld programma (zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit).
Niet in betekenende mate
Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip 'niet in betekenende mate' is vastgelegd in het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is blijkens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.
Besluit gevoelige bestemmingen
In aanvulling op de Wet milieubeheer en het 'Besluit niet in betekenende mate' geldt het Besluit gevoelige bestemmingen. Het Besluit gevoelige bestemmingen richt zich op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijnstof en stikstofdioxide: met name kinderen en ouderen. Indien een 'gevoelige bestemming' (zoals een school, kinderdagverblijf of verzorgingstehuis) wordt gerealiseerd binnen de onderzoekszone van een rijksweg (300 meter vanaf de rand van de weg) of een provinciale weg (50 meter vanaf de rand van de weg) is altijd – ook als het initiatief 'niet in betekenende mate' bijdraagt – een toetsing aan de grenswaarden nodig. Als blijkt dat er geen sprake is van een (dreigende) overschrijding van grenswaarden, mogen de 'gevoelige objecten' worden gerealiseerd binnen de onderzoekszone.
Nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is een samenwerkingsprogramma van de Rijksoverheid en lokale overheden. NSL heeft als doel de luchtkwaliteit te bevorderen ten behoeve van de volksgezondheid. Het NSL bevat maatregelen waarmee wordt gewaarborgd dat wordt voldaan aan Europese grenswaarden, waarbij rekening wordt gehouden met de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen waarover binnen de looptijd van het NSL (sinds 2009) een besluit wordt genomen. Om overheden inzicht te geven in de actuele luchtkwaliteit is de NSL-monitoringstool ontwikkeld.
Onderzoek
In het kader van de haalbaarheid van de vaststelling van het bestemmingsplan 'Smariuskade' is een onderzoek naar de luchtkwaliteit uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn verwerkt in de memo 'Luchtkwaliteit Smariuskade' d.d. 25 maart 2022. De memo is opgenomen als Bijlage 17 bij de toelichting. Hieronder wordt ingegaan op de conclusies van het onderzoek.
De concentraties van de luchtverontreinigende stoffen zijn uitgerekend en getoetst ter plaatse van de relevante beoordelingslocaties langs en in de directe omgeving van de beoogde ontwikkeling. Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
op alle toetspunten wordt voldaan aan de op het betreffende punt te toetsen grenswaarden. Doordat overal wordt voldaan aan de grenswaarden staat het aspect luchtkwaliteit verdere besluitvorming niet in de weg;
voor alle stoffen (NO2, PM10 en PM2,5) op alle toets locaties is alleen al ten gevolge van de achtergrondconcentraties sprake van een overschrijding van de WHO-advieswaarden. De geringe planbijdrage is op geen van deze toets locaties de reden voor de overschrijding.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan Smariuskade.
5.7 Geur
5.7.1 Industriële geurhinder
In en om het plangebied wordt geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.
5.7.2 Agrarische geurhinder
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Rondom het plangebied bevinden zich geen veehouderijen of andere agrarische bedrijven. Er is geen sprake van agrarische geurhinder.
5.7.3 Conclusie
Industriële- en agrarische geurhinder vormen geen belemmering voor de in dit plan opgenomen ontwikkeling.
5.8 Bodem
Algemeen
Bij het opstellen of wijzigen van de planologische situatie dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem en/ of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hier inzicht in te verkrijgen dient een milieukundig bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Het is wettelijk geregeld dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen, als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Onderzoek
Ter plaatse van het plangebied zijn de afgelopen decennia verschillende bodemonderzoeken en bodemsaneringen uitgevoerd. Op basis van de verschillende onderzoeksrapporten ontstaat een goed en gedetailleerd beeld van de milieuhygiënische bodemgesteldheid ter plaatse. Overwegend alle in het verleden aangetroffen bodemverontreinigingen zijn afdoende gesaneerd. Enkel ter plaatse van het voormalig perceel van De Ringbaan-Noord 199 (kadastraal perceel 6941) dient rekening gehouden te worden met een minerale olieverontreiniging. De verontreiniging is aanwezig in zowel de grond als het grondwater in het traject van 2,5-4,5 m-mv.
Door Aveco de Bondt is een milieuhygiënisch vooronderzoek uitgevoerd. Het doel van het onderzoek is het vastleggen van de actuele milieuhygiënische kwaliteit van de bodem van de onderzoekslocatie en te verifiëren of deze vanuit milieuhygiënisch oogpunt een belemmering vormt voor de voorgenomen herontwikkeling. De resultaten van het milieuhydiënisch vooronderzoek zijn opgenomen in het rapport 'Milieuhygiënisch vooronderzoek Ringbaan Noord 199-205 te Tilburg' d.d. 8 maart 2022. Het rapport is opgenomen als Bijlage 18 bij de toelichting. Hierna komen de conclusies en aanbevelingen aan bod.
De onderzoekslocatie bestaat uit een voormalig bedrijventerrein waarop sinds de jaren '30 bedrijven zijn gevestigd. De locatie is onder te verdelen in drie deellocaties (van west naar oost):
deellocatie 1 : Ringbaan-Noord 205;
deellocatie 2 : Ringbaan-Noord 201-203;
deellocatie 3 : Ringbaan-Noord 199.
Figuur 5.2: deellocaties
Hieronder wordt ingegaan op de conclusies en aanbevelingen per deellocatie:
Deellocatie 1
Voor actualisatie van de verontreinigingssituatie kan de onderzoeksstrategie onverdacht worden gehanteerd. Voor asbestonderzoek dient, vanwege bijmengingen met bodemvreemde materialen, uitgegaan te worden van een strategie verdacht (heterogeen verdeeld);
op de locatie zijn mogelijke dempingen (gedempte sloten) aanwezig, die als verdachte locaties worden aangemerkt (o.a. verdacht op aanwezigheid chroom). Het protocol Blauwsloot dient hiervoor te worden gehanteerd;
het depot en de weg van puingranulaat zijn afkomstig van de sloop van de gebouwen in 2004 en worden niet als verdacht aangemerkt (gebroken onder certificaat). Onderzoek naar kwaliteit dient te worden uitgevoerd;
de herkomst van de grond van de cross heuvel is niet bekend, maar dateert op basis van luchtfoto's mogelijk vanaf 2008. Omdat toen reeds regels bestonden t.a.v. toepassen van grond, wordt de grond niet aangemerkt als verdacht;
vanwege grondroeringswerkzaamheden dient bodemonderzoek minimaal tot 1,0 m-mv te worden uitgevoerd;
bekende restverontreinigingen met minerale olieproducten in grond en grondwater en plaatselijk voorkomende grondwaterverontreiniging met matig verhoogde concentraties zware metalen binnen deellocatie 1 behoeven geen specifieke aandacht. Volstaan kan worden met het vastleggen van de laatste onderzoeksgegevens;
op de grens met en bij deellocatie 2 ter hoogte van vlek 1 dient de milieuhygiënische kwaliteit t.a.v. minerale olieproducten (in de ondergrond) te worden geactualiseerd tot minimaal 5,0 m-mv;
de locatie is onverdacht t.a.v. het voorkomen van PFAS als gevolg van primaire verontreinigingsbronnen.
Deellocatie 2
Voor actualisatie van de verontreinigingssituatie kan de onderzoeksstrategie onverdacht worden gehanteerd. Voor asbestonderzoek dient, vanwege bijmengingen met bodemvreemde materialen, uitgegaan te worden van een strategie verdacht (heterogeen verdeeld);
op de locatie zijn mogelijke dempingen (gedempte sloten) aanwezig, die als verdachte locaties worden aangemerkt (o.a. verdacht op aanwezigheid chroom). Het protocol Blauwsloot dient hiervoor te worden gehanteerd;
de op locatie aanwezige depots zijn waarschijnlijk afkomstig van de sloop van de gebouwen tussen 2006 en 2008 en worden niet als verdacht aangemerkt;
vanwege grondroeringswerkzaamheden dient bodemonderzoek minimaal tot 1,0 m- mv te worden uitgevoerd;
bekende restverontreinigingen met minerale olieproducten in grond en grondwater behoeven geen specifieke aandacht. Volstaan kan worden met het vastleggen van de laatste onderzoeksgegevens;
de voormalige dieseltank(s) met pomp (situatie 1973) wordt als verdachte locatie aangemerkt;
op de grens met deellocatie 1 ter hoogte van vlek 1 dient de milieuhygiënische kwaliteit t.a.v. minerale olieproducten te worden geactualiseerd tot minimaal 5,0 m-mv;
de locatie is onverdacht t.a.v. het voorkomen van PFAS als gevolg van primaire verontreinigingsbronnen.
Deellocatie 3
Voor actualisatie van de verontreinigingssituatie kan de onderzoeksstrategie onverdacht worden gehanteerd. Voor asbestonderzoek dient, vanwege bijmengingen met bodemvreemde materialen, uitgegaan te worden van een strategie verdacht (heterogeen verdeeld);
op de locatie is een mogelijke dempingen (gedempte sloot) aanwezig, die als verdachte locatie wordt aangemerkt (o.a. verdacht op aanwezigheid chroom). Het protocol Blauwsloot dient hiervoor te worden gehanteerd;
vanwege grondroeringswerkzaamheden dient bodemonderzoek minimaal tot 1,0 m- mv te worden uitgevoerd;
het beschikte geval van ernstige bodemverontreiniging behoeft geen specifieke aandacht. Volstaan kan worden met het vastleggen van de laatste onderzoeksgegevens;
de locatie is onverdacht t.a.v. het voorkomen van PFAS als gevolg van primaire verontreinigingsbronnen.
Conclusie
De geadviseerde nadere bodemonderzoeken worden in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning uitgevoerd. Met bovenstaande conclusies is voldoende inzicht in de bodemkwaliteit ter plaatse verkregen en kan geconcludeerd worden dat er geen belemmeringen vanuit het aspect bodem voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
5.9 Natuur en ecologie
Algemeen
Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot actuele natuurwetgeving. Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht geworden en vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet.
Onderzoek
In het kader van de toetsing op de natuurwetgeving is er door Antea Group een Natuurtoets uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn verwerkt in de rapportage 'Natuurtoets Woningbouw Smariuskade' d.d. 26 februari 2021. De rapportage is bijgevoegd als Bijlage 19 bij de toelichting. Hierna worden de conclusies en aanbevelingen beschreven.
Beschermde gebieden
In het plangebied is geen Natuur Netwerk Brabant (NNB)-gebied of Natura 2000-gebied aanwezig. Voor de dichtstbijzijnde gebieden wordt verwezen naar onderstaande figuren.
Figuur 5.3: Ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden 'Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen, 'Kampina & Oisterwijkse Vennen' en de 'Regte Heide & Riels Laag'. Bron: AERIUS Calculator, 2018
Figuur 5.4: Natuurnetwerk gebieden (groene vlakken) nabij het plangebied (rood omkaderd). Bron: Kaartbank.Brabant.nl, 2018
NNB - ecologische verbindingszone
Figuur 5.5: Ligging ecologische verbindingszone. Bron: ruimtelijkeplannen.nl
Het Wilhelminakanaal en een zone aan weerszijden van het Wilhelminakanaal zijn aangewezen als het werkingsgebied ecologische verbindingszone. Ecologische verbindingszones (EVZ) zijn (vaak) langgerekte landschapselementen die als groene schakels de Brabantse natuurgebieden met elkaar verbinden. Binnen de ecologische verbindingszone zijn ontwikkelingen mogelijk mits de verbindingsfunctie niet wordt aangetast.
Voor de ecologische verbindingszone langs het Wilhelminakanaal, welke onderdeel uitmaakt van voorliggend plangebied heeft tot doel: de verwezenlijking, het behoud en het beheer van de ecologische verbindingszone met een breedte van 50 meter. Deze zone hoeft niet altijd over de volle lengte van de verbindingszone een aaneengesloten breedte van 50 meter bedragen, maar er kan bijvoorbeeld ook met stapstenen worden gewerkt.
Locatie EVZ
De aangeduide EVZ betreft ter plaatse van het plangebied een nog niet gerealiseerde ecologische verbindingszone. Met het voorliggend bestemmingsplan dient invulling te worden geven aan de EVZ. In het bestemmingsplan moeten een specifiek gebied worden aangewezen en in de regels bepalingen moeten worden opgesteld ten aanzien van de inrichting, het beheer en de bescherming op perceelsniveau. Het bestemmingsplan moet regels bevatten ten aanzien van het beperken van bebouwing en oppervlakteverharding en het behoud en bescherming van de EVZ.
Vanwege de ligging van het bestaande fietspad is gekozen om de ontsluitingsweg naast het bestaande fietspad te projecteren en de zone tussen de bebouwing en de wegenstructuren in te richten als EVZ. In de onderstaande figuur is de locatie van de in te richten EVZ opgenomen.
Figuur 5.6: Toekomstige locatie van ecologische verbindingszone. Bron: CB5
Inrichting EVZ
Voor de realisatie en inrichting van de ecologische verbindingszone geldt dat deze is opgebouwd uit bouwstenen en dat er een doelsoort is vastgesteld. Voor het Nat kralensnoer (hoe de zone is aangeduid) is dit de kamsalamander (Handreiking 'Groene Schakeld, Provincie Noord-Brabant, d.d. juli 2009)
Het model Nat Kralensnoer verbindt gebieden waarin soorten leven die natte en vochtige omstandigheden nodig hebben. Denk daarbij aan amfibieën zoals de Kamsalamander en de Groene kikker, aan dagvlinders (Bont dikkopje) en aan libellen. Ook verschillende ruigteen struweelvogels en kleine zoogdieren zoals de Bunzing profiteren van deze zone. Het Nat Kralensnoer is ook uitermate geschikt als basismodel voor de Boomkikker.
De Kamsalamander - de meest karakteristieke soort van het Nat Kralensnoer - is gebonden aan een landschap waar veel poelen voorkomen. Zijn leefgebied bestaat uit een landschap met houtwallen, loofbosjes en overgangen naar weiland. Het Nat Kralensnoer is opgebouwd uit een corridor met stapstenen en ziet er daardoor uit als een kralensnoer. Bouwstenen zijn: poel, moeras, grasland, struweel en bos.
Omdat de zone meestal gerealiseerd wordt langs een waterloop of beek, is er in principe altijd een smalle corridor aanwezig, die bestaat uit de waterloop met zijn oevers. Onderbrekingen zullen dan ook beperkt zijn. De corridor is minimaal 10 meter breed, met daarin een mozaïek van (vochtig) bloemrijk grasland, struweel en natuurvriendelijke oevers.
De stapstenen zijn minimaal 0,5 tot 1,5 hectare groot en bestaan uit een of meerdere poelen met een oppervlak van minimaal 400 tot 500 m2, omgeven door vochtig (schraal)grasland, struweel en bos. De onderlinge afstand tussen de stapstenen is maximaal 300 tot 400 meter. Drukke wegen vormen het grootste gevaar voor amfibieën. Waar de verbindingszone drukke wegen kruist, moeten ontsnipperingsmaatregelen worden getroffen.
In de zone worden twee poelen en een landschap gerealiseerd welke geschikt zijn voor de Kamsalamander en andere soorten. Daarnaast wordt de zone tussen het bestaande fietspad en het Wilhelminakanaal ingericht met kruidenrijk grasland met inheemse soorten, zoals een zaadmengsel van Cruydt-Hoeck (geen inheemse bloemenmengsels met hybrides). Het aanleggen van een kruidenrijk grasland is een simpele maatregel om beschermde soorten en de biodiversiteit in het algemeen te versterken. Met de inrichting van de EVZ, het het aanleggen van de poelen (en wadi's) in het bijzonder, wordt rekening gehouden met de bestaande bomen. Er worden geen bomen gekapt ten behoeve van de aanleg van de poelen en wadi's. Binnen de zone kunnen ontsnipperingsmaatregelen (zoals het realiseren van faunatunnels) worden getroffen om amfibieën en andere soorten veilig barrières, zoals de ontsluitingsweg en het fietspad, te passeren en geleidende structuren worden gerealiseerd om de barrières af te bakenen. Tevens wordt een lichtplan opgesteld om lichtverstoring te verminderen.
De inrichting van de EVZ wordt in een nadere fase uitgewerkt. Met de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie' wordt het gebruik van gronden als strijdig gebruik beschouwd, indien het gebruik minder geschikt is voor de verwezenlijking, het behoud en het beheer van de ecologische verbindingszone. Het gebruik van gronden is uitsluitend toegestaan indien er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel, de beheer en de ontwikkeling van de ecologische zone. Hiermee wordt de inrichting, het beheer en de bescherming van de EVZ geborgd.
Stikstofdepositie
Zoals in figuur 5.3 te zien is, komen er beschermde Natura 2000-gebieden voor binnen de invloedsfeer van het plangebied. Er is van directe aantasting zoals ruimtebeslag geen sprake, maar mogelijk leiden de werkzaamheden en ontwikkeling wel tot een hogere emissie van stikstof, hierdoor kunnen schadelijke effecten optreden.
Binnen de EU worden de belangrijkste leefgebieden van de meest bedreigde en waardevolle soorten en habitattypen aangewezen als Natura 2000-gebied. Deze Natura 2000-gebieden moeten samen een Europees ecologisch netwerk vormen om de achteruitgang van de biodiversiteit te keren. De juridische basis voor dit netwerk zijn de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, die in Nederland zijn doorvertaald in de Wet natuurbescherming (Wnb). Per gebied worden voor de soorten en habitattypen instandhoudingsdoelstellingen bepaald. Dit kunnen behouds- of uitbreidings-/verbeteringsdoelstellingen zijn.
Het is verplicht om plannen en projecten te beoordelen op de gevolgen voor Natura 2000-gebieden. Voor projecten geldt een vergunningsplicht als het project een significant gevolg kan hebben op een Nederlands Natura 2000-gebied (art. 2.7 lid 2, Wnb). Bij vaststelling van plannen moet het bevoegd gezag rekening houden met de gevolgen van het plan voor Natura 2000-gebieden (art. 2.7 lid 1, Wnb).
Bij plannen of projecten in of in de nabijheid van een Natura 2000-gebied dient in een oriënterende fase onderzocht te worden of de ontwikkeling een significant (negatief) gevolg op het betreffende Natura 2000-gebied kan hebben. In dit kader is door Antea Group een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn verwerkt is de memo 'Onderzoek stikstofdepositie Smariuskade Tilburg' d.d. 6 juli 2022. De memo is opgenomen als Bijlage 20 bij de toelichting. Hierna komen de resultaten en conclusies aan bod.
Met behulp van het rekenprogramma AERIUS Calculator 2021 zijn de effecten m.b.t. stikstofdepositie als gevolg van de voorliggende ontwikkeling in beeld gebracht. Er is een verschilberekening uitgevoerd, waarbij de emissies van de gebruiksfase zijn vergeleken met de emissies van de referentiesituatie. Voor de voorgenomen ontwikkeling toont AERIUS Calculator voor de gebruiksfase vergeleken met de referentiesituatie nergens een verschil groter dan 0,00 mol/ha/jaar. Uit de berekening van de gebruiksfase vergeleken met de referentiesituatie blijkt dat het voornemen niet leidt tot een toename van stikstofdepositie ter plaatse van enig Natura 2000-gebied. Op basis hiervan kunnen significant negatieve effecten ten aanzien van stikstof op Natura 2000-gebieden worden uitgesloten. Het aspect stikstofdepositie staat nadere besluitvorming niet in de weg.
Beschermde soorten
Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:
jaarrond beschermde vogelnesten;
algemene broedvogels (zeer waarschijnlijk nestplaatsen);
zoogdieren (marterachtigen en vleermuizen);
insecten (Teunisbloempijlstaart)
In onderstaande tabel is aangegeven welke gevogen de aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soorten heeft voor het voorliggende project. Aangegeven is of een nader onderzoek nodig is, of er sprake is van een overtreding van de Wet Natuurbescherming, of dit middels maatregelen voorkomen kan worden en of bij de uitvoering van het project een ontheffing nodig is.
Tabel 5.1: Overzicht conclusies en vervolgstappen soortbescherming
Nader onderzoek naar jaarrond beschermde nesten, marterachtigen, vleermuizen en rupsen is noodzakelijk om de mogelijke aantasting van (leefgebied van) beschermde soorten te voorkomen.
Zorgplicht
In de Wet natuurbescherming is een zorgplicht opgenomen. Deze zorgplicht houdt in dat planten en dieren niet onnodig vernield/gedood of verstoord mogen worden. De initiatiefnemer/uitvoerder is verantwoordelijk voor een adequate naleving van de algemene zorgplicht tijdens de uitvoering van de werkzaamheden. Dit geldt in het plangebied bijvoorbeeld voor de aanwezige konijnen. In het plangebied zijn met name langs de randen veel konijnenburchten gelegen. Geadviseerd wordt om bij deze burchten eerst de toplaag af te graven en de konijnen de tijd te geven om zich te kunnen verplaatsen.
Boombescherming
In het plangebied is een bosschage aanwezig met oude bomen van hoge natuurwaarde en er staan sporadisch losse bomen op het braakliggend terrein. De bomenrij (van meer dan 20 bomen) is niet beschermd onder de Wet natuurbescherming. Hierover gaat de gemeentelijke APV waarvoor een kapvergunning dient te worden aangevraagd. Meer informatie over de bomenrij is opgenomen in bijlage 2 bij de Natuurtoets.
Nader onderzoek
Benodigd nader onderzoek naar beschermde soorten is in uitvoering.
Jaarrond beschermde nesten
Het onderzoek voor wat betreft jaarrond beschermde nesten is afgerond. Er zijn vier veldbezoeken geweest ten aanzien van het aangetroffen nest. Bij het eerste veldbezoek in het voorjaar (begin maart) bleek het nest gevallen te zijn als gevolg van de storm 'Eunice'. Bij het tweede veldbezoek eind maart bleek een nieuw nest gebouwd te zijn, maar er was geen activiteit rondom het nest. Het nest is daarnaast opgebouwd uit fijn materiaal, waardoor het vermoeden gewekt werd dat het door een houtduif, wellicht een kraai of een gaai is gebouwd. Bij het derde veldbezoek medio april is nog altijd geen activiteit waargenomen bij het nest en is tevens geen sprake van sporen als prooiresten, braakballen, ringen van vogels of andere prooiresten. Tevens zijn geen krijtsporen of mestpakketjes onder of nabij het nest aangetroffen. Het laatste veldbezoek medio mei leverde opnieuw geen resultaat op, waardoor geconcludeerd kan worden dat het nest niet in gebruik is. Er is geen sprake van een nest van een vogel met een jaarrond beschermd nest. Negatieve effecten op jaarrond beschermde nesten zijn uitgesloten. De conclusies van het nadere onderzoek worden verwerkt in een rapport.
Andere beschermde soorten
Voor wat betreft materachtigen, vleermuizen en de Teunisbloempijlstraat is het nader onderzoek nog in uitvoering.
Marterachtigen: in het plangebied is een steenhoop aanwezig wat een potentieële verblijfsplaats is voor marterachtigen. Deze steenhoop dient ten behoeve van de ontwikkeling verwijderd te worden. Het onderzoek naar marterachtigen wordt in augustus/september afgerond. Indien uit het onderzoek blijkt dat de steenhoop een verblijfsplaats voor materachtigen is, dienen mitigerende/compenserende maatregelen genomen te worden door het realiseren van een nieuwe verblijfsplaats, bijvoorbeeld door een steenhoop aan te leggen in de bomenlaan. Door het nemen van mitigerende maatregelen kunnen negatieve effecten op materachtigen worden voorkomen en kan een eventueel noodzakelijke Wnb-ontheffing worden verleend.
Vleermuizen: het onderzoek naar vleermuizen wordt in het najaar van 2022 afgerond. Het aantasten van verblijfsplaatsen en foerangeergebied kan voorkomen worden door bijvoorbeeld lichtuitstraling op het kanaal te voorkomen, door lichtarmaturen niet op het kanaal te laten schijnen. In een lichtplan kan geborgd worden dat er geen toename van lichtuitraling plaatsvindt. Het opstellen van een lichtplan kan worden opgenomen als voorwaardelijke verplichting in de regels. Door het ophangen van vleermuiskasten kan de aantasten van verblijfsplaatsen worden gemitigreerd/gecompenseerd. Het aantasten van vliegroutes kan voorkomen worden door bijvoorbeeld bij het kappen van bomen de bomenstructuur voldoende te behouden zodat de lijnvormige elementen in stand blijven. Door het nemen van mitigerende en compenserende maatregelen kunnen negatieve effecten op vleermuizen worden voorkomen en kan een eventueel noodzakelijke Wnb-ontheffing worden verleend.
Teunisbloempijlstraat: in augustus/september 2022 wordt het nader onderzoek naar de Teunisbloempijlstaart afgerond. Indien rupsen worden aangetroffen zijn maatregelen noodzakelijk om essentieel leefgebied voor de Teunisbloempijlstaart te behouden. Dit is mogelijk door een grasland te behouden en extensief te beheren. Het plangebied leent zich voor natuurlijk grasland, waar bloemen kunnen bloeien. Hiermee kunnen negatieve effecten op de Teunisbloempijlstaart worden voorkomen.
Indien uit het nader onderzoek blijkt dat aantasting van beschermde soorten niet uit te sluiten is, dienen mitigerende- en/of compenserende maatregelen worden genomen. Geconcludeerd kan worden dat maatregelen inpasbaar zijn in het bestemmingsplan. De maatregelen kunnen worden vastgelegd in de regels en verbeelding. Daarmee is een Wnb-ontheffing, indien noodzakelijk, te verkrijgen en is, met het vastleggen van de maatregelen, het bestemmingsplan uitvoerbaar. In overleg met de ecoloog van de gemeente welke (mitigerende- en compenserende) maatregelen in het bestemmingsplan worden vastgelegd.
Conclusie
Het aspect natuur en ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan Smariuskade.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
6.1 Proces watertoets
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening dient het watertoetsproces doorlopen te worden. De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren.
Door Aveco de Bondt is een watertoets opgesteld. Het doel van de watertoets is om inzichtelijk te maken of de waterhuishoudkundige situatie gaat veranderen naar aanleiding van de ontwikkeling en welke maatregelen genomen kunnen worden om een eventuele verslechtering van de waterhuishoudkundige situatie te voorkomen en/of de waterhuishouding te verbeteren. De resultaten van de watertoets zijn verwerkt in de rapportage 'Watertoets Smariuskade Tilburg' d.d. 6 september 2022. De watertoets is als Bijlage 21 bij de toelichting opgenomen.
Waterschap de Dommel maakt geen gebruik van www.dewatertoets.nl en daarom is er een mail met dit plan opgestuurd naar watertoets@dommel.nl en vervolgens telefonisch contact geweest. Via deze weg is Waterschap de Dommel door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van de plannen.
6.2 Bestaand watersysteem
Ten noorden van het plangebied ligt het Wilhelminakanaal waarvoor een peil van +12,60 m NAP gehanteerd wordt. Dit kanaal is in het beheer van Rijkswaterstaat met bijbehorende beheerzones. Dit is in de afbeelding hieronder weergegeven.
Figuur 6.1: Leggerkaart Rijkswaterstaat
Het plan gebied valt binnen de grens van het waterstaatkundige beheer. De voorgenomen werkzaamheden zullen geen negatieve invloed hebben op de waterkering. De werkzaamheden moeten wel worden gemeld bij het bevoegd gezag en er geldt een zorgplicht op grond van het Waterbesluit voor het gebruik van het waterstaatswerk. Ook gelden er algemene regels op grond van de Waterregeling.
Oppervlaktewater en waterberging
In het plangebied komen geen oppervlaktewater en of waterbergingen voor die in de legger oppervlaktewater van waterschap de Dommel staan. Er worden geen peilgebieden gebruikt bij Waterschap de Dommel. Er zijn geen primaire of secundaire watergangen aanwezig in dit gebied en er zijn geen kunstwerken aanwezig in dit gebied.
Er zijn geen waterbergingen geregistreerd in dit gebied. De hoogtekaart geeft wel een aantal verdiepingen in en om het projectgebied aan, die mogelijk als waterberging worden gebruikt. Dit staat echter niet geregistreerd in een legger of iets van dien aard.
Afvoer hemel- en afvalwater
Op dit moment ligt het terrein braak. Om het gebied ligt deels een gescheiden systeem. In de westrand van het gebied ligt een transport gemengd riool en transport regenwaterriool (blauwe ader in de figuur) en in de noordoosthoek staat een gemaalgebouw (dit is echter buiten gebruik).
Waterkwaliteit en ecologie
Het Wilhelminakanaal is een KRW waterlichaam. Er zijn geen specifieke natuurwaarden aan het projectgebied zelf toegewezen.
Grondwater
Om de grondwaterstanden in en om het projectgebied te achterhalen is gebruik gemaakt van een meting en het model uit het grondwatermeetnet van de gemeente Tilburg. Verder zijn de grondwater meetgegevens uit het DINOloket gebruikt.
Uitgaande van deze bronnen wordt vastgesteld dat de ontwateringsdiepte van 0,9 m gemakkelijk gehaald wordt. Het gemeentelijk model geeft een GHG in het noorden van +11,4 m NAP en in het zuiden +11,6 m NAP. De GHG’s van meetpunten B50F0358 (-2,07 m mv), B50F0357 (-1,59 m mv), B50F0361(-2,06 m mv), B50F0380(-2,86 m mv) en B50F1508pf01(-2.44 m mv) geven allen diepere grondwaterstanden aan. Dit geeft voldoende ruimte om water te infiltreren, hoewel de leemlaag die gevonden (paragraaf 2.3.2) kan zorgen voor belemmeringen hierin. Voor deze watertoets wordt gebruikt gemaakt van de GHG uit het gemeente grondwater model: -1,76 m mv (+11,60 m NAP). Deze GHG is meer kritisch dan de GHG’s van de locaties die beschikbaar zijn op het dinoloket.
6.3 Beleidskader
6.3.1 Nationaal niveau
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn meerdere plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Vasthouden, bergen en afvoeren: deze strategie houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien vasthouden niet mogelijk is wordt het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden. Pas als vasthouden en bergen niet voldoende opleveren wordt het water afgevoerd.
Schoonhouden, scheiden en zuiveren: bij deze strategie gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden, en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet wordt elke zes jaar een Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is het Rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Op 22 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.
6.3.2 Provinciaal niveau (Noord-Brabant)
Regionaal water en bodem programma 2022-2027
Het regionaal Water en Bodem Programma 2022-2027 (RWP) is op 3 december 2021 vastgesteld door de Provincie Noord-Brabant. Het RWP is de opvolger van het Provinciaal Milieu en Waterplan. Het is onderdeel van het planstelsel voor de wateropgaven in Nederland, samen met het Nationaal Water Programma en de waterbeheerprogramma’s van de waterschappen. Doel van dit nieuwe RWP is een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Deze opgaven zijn ook van belang voor vrijwel alle andere provinciale opgaven: wonen en werken, infrastructuur en mobiliteit, landbouw en voedsel, natuur en biodiversiteit, erfgoed, een concurrerende en duurzame economie, en de energietransitie.
Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is het RWP is gebaseerd op zeven handelingsprincipes met betrekking tot het komen tot een klimaatbestendig en robuust watersysteem. De belangrijkste handelingsprincipes zijn hieronder weergegeven:
De belangrijkste doelen die relevant zijn voor het waterdeel bij ruimtelijke ontwikkelingen zijn hieronder weergegeven:
elke druppel telt: het (regen)water wordt zo min mogelijk afgevoerd en wordt zoveel mogelijk vastgehouden in de bodem zodat het kan infiltreren in het grondwater. Hoger gelegen gebieden functioneren als infiltratiegebieden, lager gelegen gebieden zijn structureel natter.
Brabant is in staat extreme weersituaties op te vangen: bij het optreden van extreme situaties zoals piekbuien, hoogwater of langdurige droogte, is er minder snel of minder ernstige overlast of schade. In de toekomst biedt het water- en bodemsysteem ‘ruimte’ om extreme situaties zoals piekbuien, hoogwater of langdurige droogte op te vangen in ruimte en tijd. Bij het optreden van extremen is er sprake van minder snel of minder ernstige overlast of schade.
6.3.3 Waterschap De Dommel
Vanuit het waterschap de Dommel zijn het waterbeheerplan en de beleidsregels uit de Keur van Brabant van belang. Binnen de Keur wordt ook veel verwezen naar de legger, de kaart met alle watergangen en kunstwerken die binnen het beheer van het waterschap vallen. De relevante aspecten voor deze watertoets worden in de onderstaande paragrafen opgesomd. Als laatste worden plan specifieke randvoorwaarden en uitgangspunten opgesomd.
Waterbeheerplan 2022-2027
In het waterbeheerplan 2022-2027 zijn de onderstaande doelen geformuleerd die relevant zijn voor het bebouwde gebied in relatie tot het watersysteem:
Alle maatregelen in de planperiode 2022-2027 zijn erop gericht om op termijn geen schoon hemelwater naar de zuiveringen af te voeren en meer schoon water te laten infiltreren naar het grondwater. Afkoppelen en infiltreren is een verantwoordelijk van de gemeenten. Om een toekomstbestendige leefomgeving te creëren, stimuleren en ondersteund het waterschap de gemeente om een verhoogde ambitie te verwezenlijken.
In 2027 staan hiervoor in de omgevingsverordening duidelijke kaders. Gemeenten zijn medeverantwoordelijk voor klimaatadaptatie in de stad en vragen om samenwerking en afstemming met het werk van het waterschap.
Het waterschap gaat samen met gemeenten de klimaatagenda (conform DPRA) op stellen met maatregelen voor een toekomstbestendig watersysteem. In het uitvoeringsprogramma (als vervolg op de klimaatagenda) maakt het waterschap maatwerkafspraken met de gemeenten. In de samenwerking met gemeenten is het uitgangspunt:
iedere gemeente heeft een uitvoeringsstrategie met afspraken over termijnen en inzet van middelen;
het waterschap richt klimaatbuffers in bij iedere bebouwingskern, dit in samenwerking met gebiedspartners. Dichter bij de bron, tegen dorpen en steden aan. Het waterschap onderzoekt daarbij meekoppelkansen, bijvoorbeeld ten aanzien van recreatief gebruik. Met duidelijke afspraken over de kosten voor inrichting, beheer en onderhoud;
er komen duidelijke kaders in de omgevingsverordening en in gemeentelijke omgevingsvisies en –plannen. Bij iedere ingreep in het gemeentelijke rioolstelsel is het uitgangspunt dat regenwater en (huishoudelijk) afvalwater gescheiden worden bij nieuwbouw en bij vervangingen. Een ander uitgangspunt is dat regenwater maximaal infiltreert. Denk aan meer eisen voor vergroening en multifunctioneel ruimtegebruik;
het waterschap inspireert, stimuleert en beloond goede initiatieven (met subsidies). Het waterschap verkent nieuwe mogelijkheden om het waterbewustzijn bij gemeenten, bedrijven en inwoners te vergroten;
het waterschap faciliteert regionale kennisdeling over water tussen gemeenten en overige partners, zoals provincie, bedrijven en scholen. Het waterschap geeft gevraagd en ongevraagd advies om het belang van een klimaatbestendig watersysteem te borgen in alle ruimtelijke ontwikkelingen;
het waterschap maakt een bewuste keuze welke initiatieven we wel of niet oppakken. Het waterschap handelt in geval van een urgente wateropgave(n). Het waterschap zegt nee als dat nodig is!
het waterschap loopt niet weg voor zijn verantwoordelijkheid in dit complexe vraagstuk. Het waterschap geeft zelf het goede voorbeeld, door zijn eigen gebouwen en terreinen te vergroenen, regenwater af te koppelen en te laten infiltreren.
Brabant Keur
Voor het ruimtelijke plan is per thema het relevante artikel en algemene regel uit de Keur weergegeven.
Afvoer regenwater
artikel 3.1: Vergunning oppervlaktewaterlichamen en bijbehorende beschermingszones, ondersteunende kunstwerken en profiel van vrije ruimte;
algemene regel: Hoofdstuk 15: Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak.
Plan specifieke randvoorwaarden en uitgangspunten
Uit de bovenstaande regels kunnen de volgende specifieke uitgangspunten worden opgesteld:
de afvoernorm is vanuit de Keur 1,0 l/s/ha.
in het plangebied moet gecompenseerd worden op basis van de regel:
Benodigde compensatie (in m3 ) = Toename verhard oppervlak (in m2 ) * Gevoeligheidsfactor * 0,06 (in m). Waarbij een gevoeligheidsfactor van 1 gebruikt is. Er wordt een compensatie-eis van 60 mm gehanteerd.
6.3.4 Gemeente Tilburg
Programma Water en Riolering 2020 – 2023
Het Programma Water en Riolering (PWR) is een beleidsplan dat op hoofdlijnen de invulling van de gemeentelijke watertaken weergeeft. Door middel van het PWR wordt vastgelegd wat de gemeente wil bereiken en wat de rolverdeling is tussen overheid, bewoners en bedrijven ten aanzien van stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. Gemeenten zijn volgens de Wet milieubeheer verplicht een plan op te stellen waarin de zorgplichten worden uitgewerkt. De Wet milieubeheer schrijft geen geldigheidsduur voor, hierin zijn gemeenten vrij. Het is wel gebruikelijk om het rioleringsplan periodiek te herzien. Het PWR is tevens de basis voor de gemeentelijke rioolheffing.
Eén van de doelstellingen in het PWR is om het water- en rioleringssysteem toekomstbestendig te maken. Door klimaatverandering krijgen we te maken met zwaardere buien, een toename van warme dagen, langdurige perioden van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Deze verandering stelt nieuwe eisen aan het watersysteem, de waterketen en de omgeving. Als we droge voeten en een leefbare omgeving willen behouden, moet iedereen hier een steentje aan bijdragen.
Om het water- en rioleringssysteem toekomstbestendig te houden is een regenwateropgave geïntroduceerd voor vervanging van verhard oppervlak en hanteren we nieuwe ondergrenzen bij toename van het verhard oppervlak. De regenwateropgave verplicht tot het aanbrengen van regenwaterberging en is in lijn met de wateropgave die de waterbeheerder oplegt. Op dit moment is dat 60 mm. De opgave heeft als doel het verwerken van extreme neerslaghoeveelheden om de kans op wateroverlast nu en in de toekomst te beperken.
<50 m2: geen regenwateropgave;
50 m2 - 150 m2;
indien niet vergunningplichting: geen regenwateropgave;
indien wel vergunningplichting: regenwateropgave volgens tabel 6.1;
>150 m2: regenwateropgave volgens tabel 6.1.
Tabel 6.1: Regenwateropgave
De opgave is voor de gebieden Blaak en Reeshof kleiner omdat deze gebieden, vanwege de ruim opgezette waterstructuur, al klimaatbestendig zijn ingericht. De opgave van 10 mm heeft als doel om het water van de kleine buien af te vangen en toe te voegen aan de grondwatervoorraad.
Onder het speerpunt klimaatbestendige waterketen heeft de gemeente Tilburg ook nog een aantal punten met betrekking tot nieuwbouw of herbouw, relevant voor deze ruimtelijke ontwikkeling:
er wordt rekening gehouden met vloerpeilen zodanig dat er geen inpandige waterschade of waterschade bij omliggende bebouwing plaatsvindt bij de 70mm/uur bui uit het DPRA;
hoger gelegen nieuwbouw mag geen extra risico vormen voor (grond)wateroverlast in nabij gelegen lagere gebieden;
overtollig regenwater wordt zoveel mogelijk zichtbaar bovengronds verwerkt in een groen-blauwe structuur. Waar dit niet lukt zullen ondergrondse oplossingen bedacht worden;
voor het totale toekomstige oppervlak dient 60 mm waterberging gerealiseerd te worden;
als de bovenstaande bergingseis niet gehaald kan worden in de ruimtelijke inrichting moet dit gecompenseerd worden in het afwateringsstelsel als extra berging;
de minimale ontwateringsdiepten zijn in de tabel hieronder weergegeven.
Tabel 6.2: Ontwateringsdiepten voor nieuwbouw
Uitvoeringsagenda Koel Tilburg
Het klimaat verandert sneller dan verwacht en zet de leefbaarheid van de stad onder druk. We willen dat onze stad en dorpen prettig zijn om in te wonen, te werken en te verblijven. Daarom willen we dat de stad leefbaar blijft tijdens hittegolven, dat regenwater geen schade veroorzaakt en dat de Tilburgse bodem niet verder uitdroogt. In de Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie is opgeschreven hoe we in Tilburg samenwerken aan een Koel Tilburg.
De Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie Koel Tilburg is tot stand gekomen door in gesprek te gaan met partijen uit de stad. We zetten in op bewustwording, gedeeld eigenaarschap en projecten van en met de stad. Om hier een olievlekwerking van uit te laten gaan. Initiatiefnemers, bedrijven en organisaties uit de stad die bijdragen aan de doelstellingen nodigen we nadrukkelijk uit om mee te gaan in de beweging die met de Uitvoeringagenda Klimaatadaptatie Koel Tilburg in gang is gezet.
Ieder initiatief of ontwikkeling moet bijdragen aan het klimaatbestendiger maken van de stad. Om hier richting aan te geven hebben we zes doelstellingen geformuleerd en zijn er beleidsregels voor een klimaatrobuuste inrichting en ontwerp vastgesteld. De beleidsregels voor het omgaan met regenwater zijn uitgewerkt in het Programma Water en Riolering 2020-2023. De beleidsregels worden juridisch verankerd in onder andere bestemmingsplanregels en Handboek Openbare Ruimte.
Waterbeheerprogramma 2022-2027 - Water als basis voor een toekomstbestendige leefomgeving
Het water- en bodemsysteem is onontbeerlijk voor een gezonde en leefbare ruimtelijke inrichting van Noord-Brabant. Meer dan ooit is het belangrijk om rekening te houden met het concept van de lagenbenadering om een toekomstbestendige leefomgeving te waarborgen. Door klimaatverandering en ruimtelijke druk, staat immers de veerkracht van het water- en bodemsysteem onder druk. De lagenbenadering beschrijft de ruimte in drie lagen. De eerste laag bestaat uit de fysieke ondergrond, het water- en bodemsysteem. De tweede laag bevat netwerken van infrastructuur met onder meer wegen, spoorlijnen en waterwegen. Tot slot de derde laag met de menselijke activiteiten zoals wonen, werken en recreëren en de fysieke neerslag daarvan. Ruimtelijke planning en gebiedsontwikkeling is een proces waarin continu keuzes worden gemaakt. De lagenbenadering helpt in dit keuze- en afwegingsproces en dient als kwaliteitskader voor alle (ruimtelijke) plannen. Elke laag draagt bij aan de ontwikkeling. De lagenbenadering betekent wel dat een onderliggende laag voorwaarden stelt aan andere lagen. Zeker vanuit een perspectief van duurzame ontwikkeling zijn veerkracht en omkeerbaarheid van ingrepen belangrijke gegevenheden.
Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP5) start Waterschap De Dommel met de 'watertransitie': op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Uiterlijk in 2050 is de waterhuishouding in ons hele beheergebied toekomstbestendig. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans is met de omgeving. Zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en van de beekdalen tot en met de hoge zandruggen. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water.
We hanteren drie principes die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie:
elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt;
functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan;
wat schoon is moet schoon blijven.
We moeten ons, nog meer dan voorheen, aanpassen aan de veranderende leefomgeving en op zoek gaan naar nieuwe oplossingen en antwoorden. Juist de voor Midden-Brabant zo karakteristieke verwevenheid van bebouwing, landbouw en natuur is een kans om de wateropgaven slim in te passen. Dit vereist een integrale, gebiedsgerichte aanpak samen met alle partijen. Een gebiedsgerichte aanpak is alleen succesvol als naast de wateropgaven ook de opgaven vanuit natuur, stikstof, economie, landbouwtransitie, energietransitie, biodiversiteit, mobiliteit en woningbouw onderdeel van de aanpak zijn. Niet sectoraal, maar integraal. Alleen dan gaan we oplossingen vinden voor een leefbaar Midden-Brabant met een duurzaam en
toekomstbestendig watersysteem dat goed is voor inwoners, bedrijven, landbouw en natuur. De grote uitdaging zit hem vooral in de vraag hoe we dit gaan bereiken. Meer dan voorheen gaan we daarbij:
van beekdalgericht naar gebiedsgericht; onze aandacht gaat naast het beekdal ook uit naar de flanken, de hoge zandruggen en bebouwd gebied.
van sectoraal naar integraal; samen met overheden en gebiedspartners maken we keuzes over meerdere opgaven in een gebied.
van water afvoeren naar elke druppel telt; maximaal water conserveren, minder grondwater gebruiken en slimmer sturen.
6.4 Duurzaam watersysteem
6.4.1 Waterveiligheid
Het plangebied valt binnen de grens van het waterstaatkundige beheer. De voorgenomen werkzaamheden hebben geen negatieve invloed op de waterkering. De werkzaamheden moeten wel worden gemeld bij het bevoegd gezag en er geldt een zorgplicht op grond van het Waterbesluit voor het gebruik van het waterstaatswerk. Ook gelden er algemene regels op grond van de Waterregeling.
6.4.2 Oppervlaktewater
Er is geen oppervlaktewater aanwezig binnen het plangebied. In de toekomstige situatie worden twee poelen ingepast binnen het plangebied. Daarnaast zijn er wadi's ontworpen die zorgen voor berging van oppervlakkig afstromende neerslag. Daarnaast worden er poelen ingepast binnen het plangebied.
6.4.3 Toename verhard oppervlak en watercompensatie
Er geldt een regenwaterbergingseis voor vervanging en toename van verhard oppervlak. De eis vanuit de PWR richtlijnen is 60 mm per vierkante meter te vervangen en nieuw verhard oppervlak. Het plangebied bestaat uit drie verschillende afstroomgebieden, zie Figuur 6.2. Binnen deze afstroomgebieden is de afstroomafstand niet meer dan 150 meter, wat overeenkomt met de richtlijnen van de gemeente voor oppervlakkige afstroming. De afstroomafstand is de afstand tussen de locatie waar de neerslag neerkomt en de bergende voorziening.
Voor elk afstroomgebied is bekeken of voldaan wordt aan de regenwaterbergingseis van 60 mm.
Figuur 6.2: Afstroomgebieden
Hiervoor is eerst bepaald hoeveel verhard oppervlak wordt gerealiseerd per afstroomgebied. Hierbij wordt opgemerkt dat alle verharding voor 100% wordt meegerekend. Er wordt niet uitgegaan van een reductie van verhard oppervlak voor doorgroeibare verhardingen. In het ontwerp zijn voor de parkeerplekken nu doorgroeibare stenen bedacht. Het is echter de vraag of dit ook toegestaan wordt. Dit hangt samen met de intensiviteit waarmee de parkeerplekken gebruikt gaan worden. Dit moet uiteindelijk getoetst worden door de projectgroep openbare ruimte van de gemeente Tilburg.
In de onderstaande tabel is, voor het volledige projectgebied, het verhard oppervlak weergegeven voor de huidige en de toekomstige situatie.
Tabel 6.3: Verhard oppervlak huidige en toekomstige situatie.
In eerste instantie is de oplossingsrichting om het water te bergen altijd bovengronds. Wanneer er binnen het afstroomgebied geen ruimte is voor bovengrondse bergingscapaciteit wordt berging gezocht in de ondergrond.
Afstroomgebied 1
De benodigde waterberging, in afstroomgebied 1, ter compensatie van het verhard oppervlak bedraagt 1.484 m3.
De watercompensatie geschiedt middels veertien wadi’s. Om te bewerkstelligen dat de capaciteit van de wadi’s zo goed mogelijk wordt benut moeten deze met elkaar worden verbonden. Daar waar mogelijk met een zaksloot en anders middels een leiding. In het westen van het plangebied kan mogelijk gebruik worden gemaakt van een bestaande greppel. Wanneer dit niet het geval is, moet in het waterhuishoudkundigplan gekeken worden hoe het water zo goed mogelijk verdeelt kan worden tussen de wadi’s. Daarnaast worden de daken van de gebouwen als groene daken uitgevoerd.
Afstroomgebied 2
De benodigde waterberging, in afstroomgebied 2, ter compensatie van het verhard oppervlak bedraagt 451 m3.
De watercompensatie geschiedt in eerste instantie middels wadi's. In het deelgebied is één wadi. Deze wadi heeft een capaciteit van 67 m3. Op de daken van de gebouwen H, I en J worden geen groene daken toegepast. De watercompensatie wordt gerealiseerd door middel van ondergrondse infiltratievoorzieningen onder de parkeervakken. Hierbij kan worden gedacht aan infiltratiekratten of rockflow.
De ondergrondse infiltratievoorzieningen dienen een bergingscapaciteit te hebben van 384 m3. Uitgaande van een berging van 400 l/m2 (0,4 m diep), is het benodigde oppervlak 961 m2. Deze berging kan worden aangebracht onder de parkeerplaatsen aan de zuidzijde van afstroomgebied 2. Deze parkeerplaatsenbieden voldoende ruimte om de ondergrondse berging te realiseren (circa 1.600 m2). Indien de voorkeur bestaat om de infiltratievoorziening minder diep aan te leggen, kan onder het gehele beschikbare oppervlak (circa 1.600 m2) een berging van 250 l/m2 (0,25 m diep) aangelegd worden om te voldoen aan de bergingsopgave.
De infiltratievoorziening dient boven de GHG te worden aangebracht. Hier is voldoende ruimte voor in de ondergrond.
Afstroomgebied 3
De benodigde waterberging, in afstroomgebied 3, ter compensatie van het verhard oppervlak bedraagt 972 m³.
De watercompensatie geschiedt in eerste instantie middels wadi's. In het deelgebied zijn vier wadi's gepland. Om te bewerkstelligen dat de capaciteit van de wadi's zo goed mogelijk wordt benut moeten deze met elkaar worden verbonden. Daar waar mogelijk met een zaksloot en anders middels een leiding.
Daarnaast worden de daken van de gebouwen als groene daken uitgevoerd.
6.4.4 Afstroomlengte
In het plan wordt zoveel mogelijk neerslag geborgen in wadi's. De gemeente stelt als eis dat de afstroomlengte niet meer dan 150 m mag bedragen. Dit is weergegeven in het afwateringsplan, toegevoegd als bijlage 3 bij de watertoets. Het afwateringsplan is een tekening waarop de afstromingsrichting van de neerslag is aangegeven.
De gemeente eist een minimaal afschot van 1:300 te hanteren voor oppervlakkige afstroming. De eis geldt voor het gehele projectgebied. Op het afwatergingsplan is op een aantal locaties het peil weer te geven. Dit is gedaan ten opzichte van een aangenomen peil zoals afkomstig uit het stedenbouwkundig ontwerp.
In een later stadium worden de peilen uit het stedenbouwkundig ontwerp gekoppeld aan een hoogte ten opzichte van NAP. Dat wordt later gedaan, omdat de wens is om met een gesloten grondbalans te werken.
6.4.5 Stresstest 70 mm neerslag in het uur
Met de inrichting van het projectgebied, zoals weergegeven in het afwateringsplan wordt een water op straat berekend bij een neerslaggebeurtenis van 70 mm neerslag in een uur. Dit is gedaan met het softwareprogramma Tygron. Tygron is een geodesign programma waarmee oppervlakkige afstroming van neerslag berekend kan worden. De watermodule in het Tygron-platform is een implementatie van een 2D-raster watermodel voor ondiep water waarbij gebruik wordt gemaakt van de 2D Saint Venant-vergelijkingen. De module is verder uitgebreid met infiltratie, verdamping, grondwaterstroming en kunstwerken. De hoogtes uit het stedenbouwkundig ontwerp zijn gebruikt om een hoogtemodel te maken in Tygron.
Deze stresstest zorgt voor een aantal aandachtspunten:
er accumuleert veel water in de parkeergelegenheid centraal in het projectgebied. Deze locatie is verdiept waardoor hier relatief veel water naartoe stroomt. Er moet in het waterhuishoudkundig plan aandacht worden besteed hoe dit water wordt afgevoerd;
aandachtspunten voor het ontwerp zijn de inritten van de parkeergarages en de optimalisatie van de toestroom naar de wadi's;
voor de verharde oppervlaktes dient voldoende afschot te worden gecreëerd. Uitgangspunt hierbij is de gemeentelijke eis van een minimaal afschot van 1:300.
6.4.6 Afvoer hemelwater
De gemeente heeft de voorkeur voor groene bergingen met oppervlakkige toestroom. De insteek is derhalve om neerslag in het projectgebied zelf te infiltreren. Hiervoor zijn wadi's binnen het projectgebied ontworpen en in het zuidoostelijke deel ondergrondse infiltratievoorzieningen. De wadi's in de drie afstroomgebieden moeten onderling worden verbonden. Daar waar mogelijk met een zaksloot en anders middels een leiding. Dit moet ervoor zorgen dat de beschikbare berging optimaal wordt benut.
De gemeente Tilburg hanteert de richtlijn dat per millimeter regen een leeglooptijd van 0,6 uur wordt gehanteerd, met een maximale leeglooptijd van 48 uur in verband met de ontwikkeling van muggen(larven). Er is nog geen infiltratieonderzoek gedaan, waardoor in deze fase niet geverifieerd kan worden of voorgenoemde ledigingstijd haalbaar is binnen het projectgebied indien de wadi enkel ledigt door middel van infiltratie. Geadviseerd wordt om een infiltratieonderzoek te doen. Wanneer blijkt dat de doorlatendheid onvoldoende is, moet grondverbetering worden toegepast of de waterremmende lagen moeten worden weggegraven.
Eventueel is er een nood overstort nodig. Dit moet nader worden bekeken voor het waterhuishoudkundigplan. Een nood overstort direct naar het Wilhelmina kanaal is hydraulisch mogelijk, maar deze oplossing heeft als nadeel dat in een werk van RWS gewerkt moet worden met alle consequenties van dien. De voorkeur gaat uit naar een nood overstort via het maaiveld waar het zorgt voor minimale overlast.
Binnen het projectgebied zijn twee wadi's gesitueerd die niet verbonden kunnen worden met de wadi's rond het projectgebied. In het waterhuishoudkundig plan moet dit verder worden uitgewerkt.
De afwatering van de verdiepte parkeerplekken, centraal gelegen in het plan, moet ook nader worden uitgewerkt in het waterhuishoudkundig plan. In het afwateringsplan is nu aangegeven dat enkel de neerslag niet naar de verdiepte parkeerplaats kan stromen. De neerslag die direct op de parkeerplaats valt moet in ondergrondse infiltratievoorzieningen worden geborgen.
6.4.7 Afvoer afvalwater
Het afvalwater worden gescheiden aangeboden. Voor het bepalen van de vervuilingseenheden wordt uitgegaan van 3 inwoners per woning, met een totaal van 721 woningen. Dit houdt in dat er 2.163 vervuilingseenheden worden toegevoegd op het huidige afvalwatersysteem. De afvoer van afvalwater wordt aangesloten op de gemengde riolering rondom het gebied. Hierbij wordt, waar mogelijk, gebruik gemaakt van bestaande strengen, met inachtneming van de staat en capaciteit van deze bestaande strengen. Hierbij voldoet de capaciteit van de bestaande riolering.
6.4.8 Waterkwaliteit en ecologie
In de huidige situatie is geen oppervlaktewater aanwezig binnen het plangebied. In de toekomstige situatie wordt een poel ingepast binnen het plangebied. Hiermee vindt er een verbetering plaats wat betreft waterkwaliteit en aquatische ecologie.
6.4.9 Grondwater
In eerdere paragrafen is het grondwater al aan bod gekomen. Op basis van het aanwezige gemeentelijk grondwatermodel en de aanwezige meetpunten is de conclusie dat in de huidige situatie de GHG tussen de +11,4 m NAP (noorden) en +11,6 m NAP ligt (zuiden). Hiermee worden de eisen aan de ontwateringsdiepte gehaald/
In dit plan wordt ingezet op infiltratie door middel van wadi's. Op de plekken waar een leemlaag aanwezig is zal dit water langer blijven staan, wat kan leiden tot permanente vernatting. Dit wordt voorkomen door op de desbetreffende plekken grondverbetering toe te passen, wat inhoudt dat de leemlaag weggegraven wordt en vervolgens wordt opgevuld met zand. Dit kan op veel locaties waar leem aanwezig is, omdat hier reeds gegraven wordt vanwege de aanleg van de parkeergarage. Mochten er locaties zijn waar dit uitvoeringstechnisch niet mogelijk is, dan kan er ook gekozen worden voor het toepassen van een drain, maar dit heeft niet de voorkeur van de gemeente. Om de ontwateringsdiepte te halen moet deze drain op 1,1 m – mv worden aangelegd.
In Figuur 6.3 is de grondwatersituatie voor de beoogde ontwikkeling weergegeven. Wanneer het terrein eventueel opgehoogd wordt, dan heeft dit geen nadelige gevolgen voor de drooglegging.
Figuur 6.3: Schematische weergave grondwaterstanden
6.4.10 Beheer en onderhoud
Bij het inrichten van de waterbergingen dient tevens het beheer en onderhoud na de realisatiefase beschouwd te worden. Dit is van belang om ook in de toekomst te garanderen dat het watersysteem naar behoren blijft functioneren, dat er geen waterproblemen ontstaan en dat onderhoud eenvoudig en tegen beheersbare kosten kan plaatsvinden.
De wadi's dienen dusdanig ontworpen te worden dat er gemakkelijk maaionderhoud kan plaatsvinden. Hiervoor mag het talud niet te steil zijn, waarbij doorgaans een talud van 1:3 of 1:5 wordt gehanteerd. Indien een slokop aanwezig is in de wadi moet deze periodiek gecontroleerd worden op verstoppingen. In het huidige ontwerp zijn de wadi's ontworpen met een talud van 1:3.
Binnen het plangebied worden poelen ingepast. Deze dienen in 2025 middels beheertype D2 Open water (Handreiking ecologisch beheer (Gemeente Tilburg, 2014)) beheerd te worden, met als doel het bereiken van minimaal de minimale kwaliteit.
6.4.11 Vergunningen
Gezien de omvang van de ruimtelijke ontwikkeling (zowel voor hemelwater als afvalwater) is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast zijn nog twee aandachtpunten naar voren gekomen:
Kade Wilhelminakanaal: voor het werken nabij een waterkering, in dit geval de kade van het Wilhelminakanaal, dient aangetoond te worden dat er geen nadelige effecten zijn voor het waterstaatkundige beheer.
Overstort riolering gemeente en/of Wilhelminakanaal: indien uit het infiltratieonderzoek blijkt dat de bodem onvoldoende doorlatend is om de wadi's binnen de gestelde ledigingstijd, door middel van enkel infiltratie, te laten ledigen, dan zal het noodzakelijk zijn om een overstort te maken die wordt aangesloten op de riolering en/of het Wilhelminakanaal. Voor de riolering is de gemeente bevoegd gezag, voor het Wilhelminakanaal is Rijkswaterstaat bevoegd gezag.
6.5 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling geen negatieve effecten voor het watersysteem als gevolg heeft.
Er is een toename van verhard oppervlak in het projectgebied, maar er is voldoende mogelijkheid om maatregelen te treffen waarmee waterberging gecreëerd kan worden.
Het projectgebied leent zich goed voor het infiltreren van hemelwater. Er wordt geadviseerd om infiltratieproeven uit te voeren om te bekijken of de doorlatendheid op de locaties waar wadi's zijn gepland voldoende is. Wanneer dit niet het geval blijkt en de wadi's in de maatgevende situatie NIET tijdig leeglopen, zal er een overstort gerealiseerd moeten worden. Dit kan en/of op de riolering van de gemeente en/of op het Wilhelminakanaal. Dit is vergunningsplichtig.
Voor het afvalwater kan gebruik worden gemaakt van het huidige rioolstelsel met mogelijk een aantal uitbreidingen om de capaciteit van het omliggende systeem te garanderen.
De waterkwaliteit en aquatische ecologie nemen toe door deze ontwikkeling, daar waar poelen worden ingepast.
In het detailontwerp moet rekening gehouden worden met de inritten van parkeergarages en het afschot van grote verharde oppervlakken. Als dit niet goed uitgewerkt wordt kan er lokaal wateroverlast optreden. Het plan is doorgerekend met een stresstestbui van 70 mm per uur.
Bij het afvoeren van hemelwater op het Wilhelminakanaal moet er een vergunningaanvraag bij Rijkswaterstaat gedaan worden, omdat een overstort naar het Wilhelminakanaal in de kering aangelegd moet worden.
In het huidige ontwerp van het plan blijft er in het midden van het plan (verlaagde parkeerterrein) bij de stresstest bui van 70 mm in één uur veel water staan. Hier moet in de uitwerking van het waterhuishoudkundig plan aandacht aan worden besteed.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 7 Opzet planregels
7.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
7.2 Standaard plansystematiek
7.2.1 Bouwvlak en erf
De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit plan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf. Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding. In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels.
7.2.2 Bouwhoogte
Voor de woongebieden geldt een standaard bouwhoogte van 10m, tenzij door middel van de maatvoeringsaanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' een ander maximum is aangegeven. Voor het plangebied gelden verschillende maximale bouwhoogtes, tot een maximum van 75 meter. Voor de overige bestemmingen is per bouwvlak de maximale bouwhoogte bepaald.
7.2.3 Goothoogte
De goothoogte is meestal gelijk aan de maximale bouwhoogte of mag niet meer bedragen dan.
7.2.4 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor woningen in stedelijk gebied:
oppervlakte:
20m2 indien erf kleiner is dan 50m2;
40% van erf met maximum van 60m2 bij erf tussen de 50m2 en 500m2;
80m2 bij erf tussen de 500m2 en 1000m2;
100m2 bij erf vanaf 1000m2;
bouwhoogte:
maximaal 3m bij plat dak;
bij schuin dak goothoogte maximaal 3m;
bouwhoogte maximaal 4,5m.
7.3 Bestemmingen en aanduidingen
In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen aanwezig:
Bedrijf: binnen deze bestemming is het bestaande Ziggo datacenter toegestaan.
Groen: Binnen de bestemming Groen zijn met name de grotere groene ruimten welke als structureel groen moeten worden aangemerkt en de groene verbindingen geregeld. Deze groenstroken vormen de groene dragers van het plangebied. Binnen de bestemming Groen zijn de gronden mede bestemd voor speelvoorzieningen, openlucht en sportieve recreatie, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, fiets-en voetpaden, parkeer- en stallingsvoorzieningen.
Verkeer: Binnen de bestemming Verkeer zijn alle verkeer- en vervoervoorzieningen ten behoeve van het wegverkeer opgenomen. De nadruk ligt hierbij op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer.
Verkeer - Verblijf: binnen deze bestemming ligt de nadruk op de erftoegangsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.
Woongebied: binnen deze bestemming zijn grondgebonden- en gestapelde woningen toegestaan.Onder voorwaarden zijn tevens beroepsmatige activiteiten toegestaan als een aan huis gebonden beroep. Met ontheffing kan worden meegewerkt aan het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten.
Binnen deze bestemmingen zijn de volgende aanduidingen gebruikt:
milieuzone - zones wet milieubeheer: binnen deze zone geldt een verbod op het realiseren van milieugevoelige objecten zoals woningen;
vrijwaringszone - vaarweg: deze zone is mede bestemd voor het behouden van een goede doorvaart van de scheepsvaart;
parkeergarage: hiermee wordt aangeduid waar (ondergrondse) parkeer-, stallings- en verkeersvoorzieningen, op gronden bestemd met de 'Groen', zijn toegestaan;
specifieke vorm van woongebied - doorgang 1 en doorgang 2: hier dienen doorgangen met een aangegeven minimale breedte worden gerealiseerd;
specifieke vorm van woongebied - voorzieningen: hiermee wordt aangeduid waar naast woningen ook dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen en kleinschalige horeca zijn toegestaan;
gestapeld: hiermee wordt aangeduid waar gestapelde woningen zijn toegestaan;
onderdoorgang en specifieke bouwaanduiding - uitkragende bebouwing : hiermee wordt aangeduid waar een onderdoorgang of overkragende bebouwing is toegestaan;
specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bijgebouwen: hiermee wordt aangeduid waar het realiseren van bijgebouwen niet is toegestaan;
maximum aantal wooneenheden: hiermee wordt aangeduid wat het maximaal aantal woningen per bouwvlak is dat wordt toegestaan. In totaal zijn er binnen de bestemming Woongebied niet meer dan 721 woningen toegestaan.
terras: hier is een terras, behorende bij een nabijgelegen horeca inrichting toegestaan;
Daarnaast zijn de volgende dubbelbestemmingen aanwezig:
Waarde - Archeologie 2: ter bescherming van de eventuele archeoligsche verwachtingswaarden.
Waarde - Ecologie: mede bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natte ecologische verbindingszone rondom het Wilhilminakanaal. Het gebruik van de gronden en werkzaamheden op gronden bestemd met deze dubbelbestemming zijn uitsluitend toegestaan indien. Het gebruik van gronden is uitsluitend toegestaan indien er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel, de beheer en de ontwikkeling van de ecologische (verbindings)zone.
Waterstaat - zoekgebied herstel en behoud watersystemen: mede bestemd voor de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van het watersysteem Wilhelminakanaal en een zone van 25 meter aan weerszijden van het Wilhelminakanaal.
Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid
8.1 Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist.
Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft er geen exploitatieplan te worden opgesteld, indien het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is. In onderhavig bestemmingsplan wordt het kostenverhaal anderszins verzekerd door het afsluiten van een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer. In deze anterieure overeenkomst zijn onder meer afspraken gemaakt over de gemeentelijke plankosten, bovenwijkse voorzieningen en mogelijke planschadeclaims. Daarnaast verricht de gemeente werkzaamheden buiten het plangebied , maar in het exploitatiegebied aan de openbare weg (Ringbaan en Merwerdestraat). Deze werken zijn ten behoeve van het plangebied en de kosten worden tevens verhaald op de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 9 Omgevingsdialoog en vooroverleg
9.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan 'Smariuskade' op 4 juni 2021 gepubliceerd in het Gemeenteblad.
9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het voorontwerpbestemmingsplan 'Smariuskade' is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
De volgende instanties hebben een vooroverlegreactie ingediend:
Instantie |
Datum reactie |
Brandweer Midden- en West-Brabant |
17 januari 2022 |
Provincie Noord-Brabant |
8 februari 2022 |
Rijkswaterstaat |
27 januari 2022 |
Waterschap De Dommel |
3 februari 2022 |
Hieronder worden de overlegreacties (samengevat) weergegeven, waarbij tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders is vermeld.
Brandweer Midden- en West-Brabant
Voor wat betreft het thema, bereikbaarheid en bluswatervoorziening is dit nog niet op detailniveau te beoordelen. De planlocatie is goed te bereiken. In de wijk zijn nog geen bluswatervoorzieningen aanwezig. Bij de aanleg van het openbaar gebied hier mee rekening houden. De afstand tussen de brandweeringang en de brandkraan bedraagt maximaal 40 meter. Maatwerkoplossing nodig voor de bluswatervoorziening van het appartementencomplex
Standpunt
In de toelichting, paragraaf paragraaf 5.4 (externe veiligheid), is nader ingegaan op de opmerking over de afsluitbare mechanische ventilatie. Het standaard advies brandweer is als Bijlage 14 bij de toelichting opnemen.
Bij de inrichting van het openbaar gebied zal rekening worden gehouden met de bluswatervoorzieningen. Bij de bouwplanontwikkeling voor de hoogbouw zal overleg gepleegd worden met de Brandweer over de bluswatervoorziening.
Procincie Noord-Brabant
Er is onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een 'duurzame stedelijke ontwikkeling die voldoende rekening houdt met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water'. Met Rijkswaterstaat moet afstemming plaatsvinden omtrent de zone rond het kanaal.
Er wordt verzocht het nieuwe beleid in de toelichting te vermelden, dit is opgenomen in het Regionaal Water en Bodem Programma 2022 – 2027.
Water:
Er moet meer duidelijkheid worden gegeven hoe en waar het regenwater wordt geborgen en geïnfiltreerd. Als de leegloop- en/of noodvoorziening aangesloten wordt op het kanaal moet afstemming plaatsvinden met het waterschap en Rijkswaterstaat. Als op de gemeentelijke riolering wordt aangesloten dit vermelden in de toelichting.
Op de verbeelding moeten de aanduiding EVZ en Behoud herstel watersystemen worden aangegeven. Tevens de bijbehorende instructieregels opnemen.
Er wordt een suggestie gedaan om bij te dragen aan waterconservering en waterbesparing.
Goederenvervoer:
De verkeersontsluiting en waterberging zijn op Rijksgrond én binnen 25 meter vrijwaringszone geprojecteerd. Er dient rekening te worden gehouden met de plannen voor opwaardering van het kanaal en overeenstemming te bereiken met Rijkswaterstaat over het gebruik van deze zone.
Er moet duidelijkheid worden gegeven over de mogelijkheid om kabels en leidingen in deze zone te behouden en aan te leggen.
Er moet duidelijkheid worden gegeven over de recreatieve potenties van de zones rond het Wilhelminakanaal. Rijkswaterstaat geeft aan dat een inrichting die recreatie stimuleert niet wenselijk is.
Er moet een onderbouwing komen wat de gevolgen voor de scheepvaart zijn én voor de geplande bebouwing. Denk aan windhinder, geluid, geur, trillingen e.d.
Standpunt
In de toelichting, de waterparagraaf, is aandacht besteed aan de duurzame stedelijke ontwikkeling, met name klimaat, hittestress en opvang van water. Het programma Water en riolering en de Uitvoeringsagenda Koel Tilburg is opgenomen in de toelichting.
Afstemming met Rijkswaterstaat heeft plaatsgevonden. Zie de reactie op de vooroverlegreactie van Rijkswaterstaat.
Het provinciaal beleid Regionaal Water en Bodemprogramma 2022 – 2027 is opgenomen.
De waterparagraaf is aangevuld.
Op de verbeelding en in de regels zijn dubbelbestemmingen 'Waarde - Ecologie' en 'Waterstaat - Zoekgebied herstel en behoud watersystemen' toegevoegd.
Voor de aspecten ten aanzien van de verbreding van het kanaal en de gevolgen van de scheepvaart: zie de reactie op de vooroverleg reactie van Rijkswaterstaat.
Rijkswaterstaat
Rijkswaterstaat kan niet instemmen met de noordelijke ontsluiting van het plangebied omdat deze ontsluiting op Rijksgrond én binnen de 25 meter vrijwaringszone van het Wilhelminakanaal wordt beoogd. Met het aanleggen van een ontsluitingsweg op deze locatie worden toekomstige ontwikkelingen van het Wilhelminakanaal wellicht onmogelijk gemaakt. Een deel van het plangebied is namelijk alleen via deze noordelijke aansluiting bereikbaar. Wij verzoeken u dan ook dat er gezocht gaat worden naar een andere oplossing voor deze ontsluiting. Daarnaast worden er nog meer voorzieningen (zoals wadi's) op Rijksgrond voorzien, waarover geen overleg over heeft plaatsgevonden.
Rijkswaterstaat maakt zich zorgen over de in het plan genoemde recreatiepotenties van het kanaal. Het kanaal heeft een scheepvaartfunctie voor zowel beroeps- als recreatievaart. Zwemmen in het kanaal is op deze locatie niet toegestaan en ook waterrecreatie met kleine vaartuigen of drijfvoorwerpen heeft een groot veiligheidsrisico. Een aanpassing van de inrichting van de oeverzone die recreatie op of direct aan het water stimuleert zal Rijkswaterstaat niet toestaan.
Rijkswaterstaat is benieuwd of uit de uitkomsten van het windhinder onderzoek mogelijke consequenties voor de scheepvaart op het Wilhelminakanaal naar voren komen.
Rijkswaterstaat adviseert om in het kader van goede ruimtelijke ordening scheepvaartlawaai wel te betrekken in het akoestisch onderzoek.
Rijkswaterstaat vraagt zich af of er een watervergunning verkregen kan worden voor overstort op het Wilhelminakanaal omdat er geen capaciteit meer op het kanaal aanwezig is voor de afvoer van hemelwater.
Rijkswaterstaat verzoekt het aanlegvergunning stelsel niet van toepassing te verklaren op de aanwezige kabels en leiding die aanwezig zijn voor het functioneren van het Wilhelminakanaal.
Standpunt
In een brief van 29 maart 2022 van het college van burgemeester en wethouders aan het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in afschrift aan Rijkswaterstaat is nogmaals de onderbouwing dat de ontwikkeling van Smariuskade en de verbreding van het Wilhelminakanaal voor categorie IV schepen niet strijdig met elkaar hoeven te zijn.
Het toekomstig ruimtebeslag van het Wilhelminakanaal ter hoogte van het gebied Smariuskade is bepaald op basis van een klasse IV schip van 105m, rekening houdend met een krap vaarwegprofiel. Dit is gebaseerd op ontwerprapportage en de bijbehorende tekeningen van adviesbureau Sweco. ('Nautische onderbouwing kanaalpand, Wilhelminakanaal fase 2', d.d. 21-09-2021, referentie SWNL0278074). Deze documenten zijn in september 2021 met vertegenwoordigers van Rijkswaterstaat besproken en op hun reactie/commentaar aangepast. Dit ruimtebeslag is in de opzet van het plangebied Smariuskade gehanteerd als ruimtelijke begrenzing en in bijgevoegde visualisaties van CB5 gepresenteerd. Hieruit ontstaan voor beide opgaven geen ruimtelijke of planologische knelpunten. Ofwel, aangetoond is dat de ontwikkeling van de nieuwe woonwijk Smariuskade de toekomstige verbreding van het kanaal niet in de weg staat.
Aan het Ministerie en Rijkswaterstaat is verzocht of men met de conclusies uit het onderzoek van Sweco die in de brief van 29 maart 2022 zijn verwoord kan instemmen.
Op 5 augustus 2022 heeft het Ministerie voor Infrastructuur en Waterstaat hierop bevestigend beantwoord.
De plannen zijn voor wat betreft de oorspronkelijk geplande recreatieplek aan de zuidzijde van de zwaaikom aangepast en zijn minder op het water gericht. De gronden krijgen de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie' waardoor alleen extensieve recreatie is toegestaan. Er is dus geen sprake van een recreatieplek aan het water.
Uit het windhinderonderzoek (Peuts Rapportnummer HB 6476-2-RA-001 d.d. 22 maart 2022) blijkt dat ter plaatse van het kanaal sprake is van een goed windklimaat.
Naar aanleiding van de vooroverlegreactie van Rijkswaterstaat zijn het akoestisch onderzoek aangepast. In het akoestisch onderzoek (Bijlage 15) wordt nader ingegaan op het aspect scheepvaartlawaai en wordt er geconcludeerd dat er geen relevante geluidniveaus te verwachten zijn in het plangebied vanwege scheepvaart.
In de watertoets is opgenomen dat indien het noodzakelijk is om een overstort te maken, dat wordt aangesloten op de riolering en/of het Wilhelminakanaal. Indien een watervergunning voor de overstort op het Wilhelminakanaal niet kan worden verkregen wordt ervoor gekozen om een overstort te maken die wordt aangesloten op de riolering.
In de regels is het aanlegvergunning stelsel niet van toepassing voor het normale onderhoud. Dat heeft dus betrekking op de reeds aanwezige kabels en leidingen.
Bij brief van 5 augustus heeft het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat geantwoord dat : “DGLM de door u gehanteerde uitgangspunten en de daarop gebaseerde uitwerking van het vaarwegprofiel t.b.v. klasse IV- schepen op basis van een 'krap vaarwegprofiel' (met 105m scheepslengte) als correct beschouwen indien aan de onderstaande criteria wordt voldaan:
Gemeente Tilburg accepteert expliciet de beperkingen die als gevolg van dit plan aan de ontwikkeling van de vaarweg worden opgelegd. Uitbreiding tot klasse IV vaarweg met een 'normaal vaarwegprofiel' vaarweg wordt hiermee ernstig bemoeilijkt, c.q. onmogelijk gemaakt. Hierbij stelt DGLM geen beleidsmatig bezwaar te hebben tegen deze beperking.
Reactie gemeente Tilburg: De gemeente Tilburg accepteert expliciet de beperkingen als gevolg van dit plan voor de ontwikkeling van het Wilhelminakanaal.
Voor de voorzieningen die binnen de vrijwaringszone op rijksgrond worden aangebracht geldt een vergunningsplicht. In de vergunning dient de (aanvullende) eis te worden opgenomen dat, indien RWS in de toekomst deze ruimte nodig heeft voor voorzieningen die ten behoeve van het WHK moeten worden gerealiseerd, de gemeente de verplichting en de kosten draagt voor het beschikbaar maken van deze ruimte.
Reactie gemeente Tilburg: Deze zone heeft de aanduiding Vrijwaringszone – vaarweg gekregen in het bestemmingsplan. Hier mogen alleen bouwwerken geen gebouwen worden gebouwd. M.b.t. werken en werkzaamheden is het verboden op of in deze gronden, gronden op te hogen of bomen, heggen, heesters of struiken te planten of te vervangen. Een vergunning kan pas verleend worden als aangetoond is dat dit geen consequenties hebben voor het doelmatig functioneren van de vaarweg en na schriftelijke toestemming door Rijkswaterstaat. Op deze wijze wordt aan dit criterium uit de brief voldaan.
RWS kan over de rijksgronden en 25 m zone beschikken voor het aanbrengen van voorzieningen zoals kabels en leidingen, verankeringen etc.. Toegang tot de RWS gronden en bereikbaarheid van de daarin aanwezige of aan te brengen voorzieningen wordt geborgd.
Reactie gemeente: de gronden zijn eigendom van de Staat. De gronden hebben een openbare bestemming te weten Groen. Er ligt ter plaatse een ontsluitingsweg zodat deze gronden goed bereikbaar zijn. Op deze wijze wordt aan dit criterium voldaan. Op dit moment liggen in deze stook al kabels en leidingen, dat blijft zo en is in de toekomst ook mogelijk.
In de brief zijn een aantal aanbevelingen gedaan:
Gelet op de hinder en mogelijke schade aan bebouwing en infrastructuur heeft het aanbeveling om de noodzakelijke damwanden en andere aanpassingen voor de kanaalverbreding op dit traject aan te brengen voorafgaand aan de realisering van de inrichting en bebouwing van het Smariusterrein.
Reactie gemeente: we nemen deze aanbeveling ter harte. Beide projecten kennen hun eigen besluitvormingsproces en planning. Voor de verbreding van het Wilhelminakanaal geldt dat, afhankelijk van het te nemen besluit over de oplossingsrichting, duidelijk zal worden of en waar er damwanden vervangen of verplaatst moeten worden. Tot dat moment is er geen duidelijkheid te geven over mogelijke werkzaamheden aan deze damwanden. Tilburg gaat deze sowieso niet preventief vervangen of verplaatsen.
De geplande afstand van 3m van het fietspad aan de oostzijde t.o.v. de toekomstige damwand is vrij kort. Het verdient aanbeveling hier in het definitieve plan nader naar te kijken, zeker ook gezien het hoogteverschil dat in het dwarsprofiel gesuggereerd wordt (weg en fietspad op hoogte, feitelijke hoogtematen ontbreken echter).
Reactie gemeente: nadat het bestemmingsplan in werking is zal er een inrichtingsplan opgesteld worden en daarbij zal aandacht besteed worden aan deze aanbeveling.
We gaan ervanuit dat de gemeente de zorg voor de aan te brengen groenvoorzieningen en andere inrichting op rijksgrond voor haar rekening en verantwoording neemt.
Reactie gemeente: de aanleg en inrichting van de groenstrook, ontsluiting en wadi’s gebeurt door de ontwikkelaar, het beheer en onderhoud daarna door de gemeente.
U wordt daarnaast verzocht om nogmaals goed in overweging te nemen om de geplande ontsluitingsweg meer richting het zuiden te verplaatsen. De afstand tot het kanaal en de grote van de vrijwaringszone wordt hiermee groter.
Reactie gemeente: Naar aanleiding van vooroverlegreacties is de breedte van de weg al geoptimaliseerd door deze zo smal mogelijk te maken en deze zo ver mogelijk opgeschoven naar het zuiden rekening houdend met bestaande te handhaven bomen, het oplossen van de noodzakelijke waterberging, etc. Het combineren van fietspad en weg tot een fietsstraat is niet mogelijk omdat dit deel van het fietspad onderdeel is van een snelfietsroute. Het verder naar zuiden verplaatsen is niet mogelijk omdat ook het streven is zoveel mogelijk de bestaande infrastructuur te gebruiken en aan de westkant dient aangesloten te worden op het fietspad dat hier onder de Midden Brabantweg door gaat.
Tot slot wordt u geadviseerd om toekomstige bewoners nadrukkelijk te wijzen op de aanwezigheid van het kanaal en de mogelijke invloed die dit kan hebben op hun woonomgeving en woongenot (o.a. in brochures etc.). U kunt ook overwegen om in koopaktes c.q. overeenkomsten hiervoor een bepaling te laten opnemen.
Reactie gemeente: We hebben de ontwikkelaar verzocht de toekomstige bewoners hierover te informeren.
Waterschap de Dommel
De eerste uitwerking laat zien, dat het plan nog niet voldoet aan het gemeentelijk waterbeleid (Programma Water en Riolering 2020-2023) en dat er in het plangebied kans bestaat op wateroverlast bij extreme neerslag. De ontwikkeling zorgt voor een toename verhard oppervlak van meer dan 10.000 m². Dan geldt – als het regenwater wordt afgevoerd naar het oppervlaktewatersysteem van het waterschap – een watervergunningplicht.
Het waterschap vraagt om duidelijk aan te geven of de regenwaterbergingsvoorzieningen een leegloop- en/of noodoverloopvoorziening krijgen en waarop deze worden aangesloten. Bij lozing op het Wilhelminakanaal is afstemming met Rijkswaterstaat noodzakelijk.
Het Waterschap vraagt om aan te geven wat de gedeeltelijke ligging in het beheergebied van het kanaal betekent voor de geplande inrichting van het deel van het plangebied binnen de beheerzone, met name voor de wadi's die hier zijn gepland.
Het waterschap vraagt u om één GHG te hanteren en te onderbouwen waarom voor deze waarde is gekozen uit de verschillende beschikbare gegevens.
Het toekomstig verhard oppervlak is aangegeven in tabelvorm, met alleen het totale oppervlak. Het waterschap vraagt om het toekomstig verhard oppervlak nader uit te splitsen.
Het waterschap raadt sterk aan om het Afwateringsplan al op te stellen voordat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gaat.
Het waterschap vraagt om het nieuwe beleid op te nemen.
Volgens artikel 4.1.2 van de planregels zijn de gronden met de aanduiding “parkeren” binnen de bestemming Groen ook bestemd voor (ondergronds) parkeren en voor stallings- en verkeersvoorzieningen. Maar deze aanduiding komt niet terug op de verbeelding. Wel is de aanduiding “parkeergarage” op de verbeelding opgenomen (aan de oostkant van het plangebied).
Artikel 8.5.2 verwijst voor het aantal toegestane woningen binnen het plangebied naar de aanduiding “maximum aantal wooneenheden” op de verbeelding. Maar deze aanduiding ontbreekt op de verbeelding.
De provinciale aanduidingen Ecologische Verbindingszone (EVZ) en Behoud en herstel watersystemen (beide van toepassing op het Wilhelminakanaal en de oeverzone hiervan) komen niet terug op de verbeelding.
Standpunt
Naar aanleiding van de vooroverlegreactie is de watertoets aangepast, waarin de reactie van het waterschap is verwerkt. Een Afwateringsplan is toegevoegd als bijlage bij de watertoets. Tevens de regels en verbeelding aangepast: de dubbelbestemmingen 'Waarde - Ecologie' en 'Waterstaat - Zoekgebied herstel en behoud watersystemen' toegevoegd.
9.3 Omgevingsdialoog
Op 12 november 2018 is een informatieavond georganiseerd voor de omliggende bedrijven en op 14 november 2018 is een informatieavond georganiseerd voor omwonenden. Doel van deze twee avonden waren om de eerste gedachten voor de opzet van het plan toe te lichten en informatie bij de belangstellenden ophalen om een eerste planopzet te kunnen maken. De verslagen van beide avonden zijn opgenomen als Bijlage 22 en Bijlage 23 bij de toelichting.
Op basis van de bij bewoners en bedrijven geïnventariseerde kansen en bedreigingen en overige informatie van de gemeente is een eerste schets gemaakt van de beoogde woonwijk met voorzieningen. Deze planopzet is tijdens een tweede omgevingsdialoog op 29 maart 2019 gepresenteerd met als doel de omwonenden een vertrekpunt mee te geven waarop ze aan de hand van (5) verschillende thema’s kunnen reageren. Gedurende de avond is aan de hand van de onderwerpen wonen, openbaar gebied/groen, verkeer & ontsluiting, duurzaamheid en bedrijvigheid & voorzieningen een dialoog gevoerd. De vragen en reacties tijdens deze avond zijn opgenomen in het verslag van deze tweede omgevingsdialoog. Dit verslag is opgenomen als Bijlage 24 bij de toelichting.
Op 4 november 2020 vond een derde omgevingsdialoog plaats. Deze dialoog vond, vanwege de coronacrisis, volledig online plaats. Op basis van de eerder gemaakte opmerkingen van de omwonenden, de belanghebbenden en de gemeente, alsmede van de daarop volgende beoordeling door de omgevingscommissie en de nadere onderzoeken hebben is de planopzet aangepast.
De meeste opmerkingen van de omgevingscommissie hadden betrekking op:
meer diversiteit in woningtypologieën;
verschillende sferen voor de royalere openbare ruimte;
het autoluw maken van het binnenterrein;
een hoogte-accent bij de rotonde;
een opzet op basis van een groen stedelijk plan.
Met deze opmerkingen van de omgevingscommissie en die van omwonenden, belanghebbenden en gemeente is het plan herzien. Tijdens deze derde omgevingsdialoog is de aangepaste opzet gepresenteerd en heben de aanwezige de mogelijkheid gekregen om nadere vragen over het voornemen te stellen. Het verslag van de derde omgevingsdialoog is opgenomen als Bijlage 25 bij de toelichting.
Op 25 januari 2022 heeft een vierde omgevingsdialoog plaatsgevonden. Tijdens deze omgevingsdialoog is het Beeldkwaliteitsplan (BKP) en een voorlopige doorkijk naar de inrichting van de openbare ruimte gepresenteerd. Vervolgens in inzicht gegeven in de planning. Het verslag van de vierde omgevingsdialoog is opgenomen als Bijlage 26 bij de toelichting.
9.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan Smariuskade (Ringbaan Noord – Midden Brabantweg) heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van maandag 10 oktober 2022 tot en met 21 november 2022. Er zijn 6 zienswijzen ingediend. Ook heeft het concept Beeldkwaliteitsplan ter inzage gelegen voor inspraak. Er is geen inspraakreactie binnengekomen.
In de Nota behandeling zienswijzen Smariuskade (Ringbaan Noord- Midden Brabantweg) (bijlage 29)
wordt ingegaan op de zienswijzen inzake het ontwerp bestemmingsplan. De zienswijzen hebben geleid tot aanpassingen van het bestemmingsplan.