direct naar inhoud van Regels

Buitengebied Haaren, 5e herziening (Biezenmortelsestraat 65a)

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0855.BSP2021014-e001
Plantype: bestemmingsplan

Toelichting

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

In dit hoofdstuk komen de aanleiding en het doel, het geldend planologisch regime en de procedure aan bod.

1.1 Aanleiding en doel

De reeds gesplitste burgerwoning aan de Biezenmortelsestraat 65A is een cultuurhistorische boerderij waar de initiatiefnemer woont. Initiatiefnemer is voornemens twee ruimte-voor-ruimte woningen te realiseren op naastgelegen grond, welke in eigendom is van de initiatiefnemer.

 

Aangezien de realisatie van twee woningen op deze locatie niet past binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Haaren 2020' is dit bestemmingsplan voorbereid als nieuw juridisch planologisch kader.

1.2 Geldend planologisch regime

Het vigerend planologisch regime op het plangebied is vervat in het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaren 2020', zoals vastgesteld op 24-09-2020. Zie voor de verbeelding. Hierin is het plangebied in het rood aangegeven. Dit is een geschikte en aantrekkelijke locatie door de rustige omgeving van het buitengebied. Conform het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen en aanduidingen van toepassing op de Biezenmortelsestraat 65A:

 

 

De achterliggende gronden (vanaf Biezenmortelsestraat gezien) zijn ook onderdeel van het plangebied. Op deze gronden zijn de volgende bestemmingen en aanduidingen van toepassing:

 

 [image]

Afbeelding 1: Verbeelding en legenda Buitengebied Haaren 2020

 

 

 

 

1.3 Procedure

Voor het beoogde initiatief dient een bestemmingsplan te worden vastgesteld, conform artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

 

Allereerst wordt er een voorontwerpbestemmingsplan opgesteld waarin onderbouwd wordt dat het initiatief voldoet aan het gemeentelijk en provinciaal beleid en aan alle relevante milieu- en ruimtelijke ordeningsaspecten. In deze fase wordt overleg gevoerd met de gebruikelijke overlegpartners zoals gemeente, provincie en waterschap. Eventuele opmerkingen worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

 

Volgens artikel 3.8 Wro is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Dit houdt in dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken voor iedereen ter inzage wordt gelegd. Tijdens deze periode van 6 weken kan een ieder zienswijzen kenbaar maken.

 

Binnen 12 weken nadat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen, moet de gemeente beslissen over de vaststelling van het bestemmingsplan. Hierbij worden eventuele zienswijzen in acht genomen.

 

Nadat het bestemmingsplan is vastgesteld, wordt het opnieuw 6 weken ter inzage gelegd. Binnen deze 6 weken kunnen (niet-)belanghebbenden die tijdig zienswijzen kenbaar hebben gemaakt bij het ontwerp en belanghebbenden die kunnen aantonen dat zij niet in de gelegenheid zijn geweest om tijdig zienswijzen kenbaar te maken, beroep indienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

 

Als er geen beroep wordt ingesteld, dan is het bestemmingsplan daags na afloop van de beroepsperiode onherroepelijk. Zodra het bestemmingsplan in werking is getreden kunnen de benodigde omgevingsvergunningen voor het beoogde initiatief worden aangevraagd.

1.4 Leeswijzer

In deze toelichting is in het eerste hoofdstuk een inleiding op het initiatief gegeven, waarin de aanleiding, het doel, het geldend planologische regime en de te doorlopen procedure is beschreven.

 

In hoofdstuk 2 wordt de bestaande en beoogde situatie omschreven. Het van toepassing zijnde rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid wordt uiteengezet in hoofdstuk 3. Hierna worden in hoofdstuk 4 de milieuhygiënische en planologische aspecten beschreven.

 

De juridische achtergrond van het bestemmingsplan, een toelichting op de verbeelding en een toelichting op de regels wordt gegeven in hoofdstuk 5. De financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het initiatief wordt verantwoord in hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk worden de bestaande en beoogde situatie beschreven. Hierin komt naar voren welke veranderingen er plaatsvinden binnen het plangebied.

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied is gelegen op een dekzandrug in het buitengebied van Biezenmortel. De kern van Biezenmortel is, in zuidwestelijke richting, op ongeveer 1,5 kilometer van het plangebied gelegen. Op ongeveer 350 meter is, ten noorden van het plangebied, is de waterloop de Zandleij gelegen. Het plangebied is gelegen op een locatie waar de straten Biezenmortelsestraat, De Runsvoort, Gijzelsestraat en Udenhoutseweg bij elkaar komen (zie afbeelding 2). Ten westen van het plangebied zijn een burgerwoningen en een groencomposteerbedrijf te vinden. Aan de zuidkant, aan de overkant van de Biezenmortelsestraat, zijn een loon- en grondverzetbedrijf en woningen te vinden. Ook aan de oostkant, tegenover De Runsvoort is een burgerwoning te vinden. De gronden aan noordelijke zijde zijn in gebruik als landbouwgrond. Kadastraal zijn deze gronden bekend als gemeente Haaren, sectie F, nummers 674, 553 en 673. De gronden van de bestaande reeds gesplitste boerderij en bijgebouwen staan bekend als sectie F nummer 675 en 676. In de huidige situatie zijn er aan de Biezenmortelsestraat 65A een cultuurhistorische woonboerderij (760 m2), een cultuurhistorisch bijgebouw in de vorm van een Vlaamse schuur (100 m2), een kippenschuur (66 m2) en een bijenhal (12 m2) gelegen. Er is reeds een Omgevingsvergunning afgegeven voor de splitsing van de cultuurhistorische woonboerderij.

 

 [image]

Afbeelding 2: Plangebied (rood aangegeven in de omgeving)

 [image]

Afbeelding 3: Bestaande situatie plangebied (percelen aangegeven)

 

2.2 Beoogde situatie

Initiatiefnemer acht het plangebied voor de toekomst te groot en wenst meer woonruimte te creëren voor de kinderen. Er zijn diverse beleidsmatige mogelijkheden om het perceel te splitsen. In het verleden heeft initiatiefnemer echter bevestigd gekregen, door de gemeente Haaren, dat de locatie in aanmerking komt als zoekgebied voor ruimte-voor-ruimte woningen. Om deze reden is de mogelijkheid om ter plaatse ruimte-voor-ruimte woningen te realiseren nader onderzocht. De locatie is geschikt om twee extra woningen ruimtelijk inpasbaar te maken.

 

In de beoogde situatie blijft de bestaande cultuurhistorische boerderij behouden. Voor deze splitsing is zoals gezegd reeds een vergunning afgegeven. Met dit bestemmingsplan wordt het planologisch geborgd. De karakteristieke waarden van de cultuurhistorische boerderij blijft gehandhaafd. Zie afbeelding 3 en Bijlage 1 voor de situatietekening van de beoogde situatie. Initiatiefnemer wenst de Vlaamse schuur te verplaatsen. De constructie staat nu te dicht op de woning, dit is ongewenst. Verplaatsing zal plaatsvinden zonder dat dit ten koste gaat van de karakteristieke en cultuurhistorische waarde. De constructie zal intact blijven en krijgt met deze verplaatsing, juist extra ruimte. Het komt op het westelijk perceel te staan.

 

Aan de noordoostzijde van het perceel worden twee bouwkavels gerealiseerd ten behoeve van twee ruimte-voor-ruimte woningen in de vorm van een boerenerf. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken dienen de overige bijgebouwen, de kippenschuur en de bijenhal, te worden gesaneerd. De kavels worden aan de Biezenmortelstraat gesitueerd, door middel van één inrit is het boerenerf toegankelijk waar de twee nieuwe woningen worden gebouwd. Hiermee wordt aangesloten bij de stedenbouwkundige kenmerken van het bebouwingslint. Parkeren zal voor alle woningen plaatsvinden op eigen terrein, zie ook paragraaf 4.13.

 

 

 

 

 

 

 

Voor de Ruimte-voor-Ruimte woningen worden ruime kavels opgezet in de vorm van en boerenerf. Door de ruime opzet en de toepassing van de ruimte-voor-ruimteregeling kunnen hier woningen worden toegestaan met een volume van maximaal 1000 m³ en een bijgebouw van maximaal 200 m². Deze volumes/oppervlaktes zijn passend gezien de ruime opzet van de kavels en de ligging in een bebouwingsconcentratie in het buitengebied van Biezenmortel. Deze lenen zich bovendien perfect voor de kinderen, er zijn bijvoorbeeld hobbydieren of een beroep-aan-huis mogelijk. Om een goede beeldkwaliteit te waarborgen zal er gebouwd worden overeenkomstig de Brabantse boerderijstijl van de eind 19e en begin 20e eeuw. Qua landschappelijke inpassing zullen de kavels ingepast worden met beukenhagen en struweelsingels op de erfgrenzen. De fruitbomen en solitaire bomen op de kavels maken het landschappelijk inpassingsplan compleet. Deze bestaan uit inheemse bomen zoals de zwarte els, beuk, veldesdoorn, grove den, ruwe berk, fruitbomen, leilinde en/of Hollandse linde. De analyse en stedenbouwkundig ontwerp van het plangebied is opgenomen in Bijlage 17.

 

 [image]

Afbeelding 4: Beoogde situatie

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid uiteengezet. Het initiatief wordt getoetst aan het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.1 Rijk

 

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.

 

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

 

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

 

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren. Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt. Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen. In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten.

 

De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met nationale belangen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.

 

Met dit bestemmingsplan wordt de bouw van 2 woningen mogelijk gemaakt. Uit de jurisprudentie blijkt dat voor kleinschalige ontwikkelingen de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. In de overzichtsuitspraak ladder voor duurzame verstedelijking van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724 ) is aangegeven dat een bestemmingsplan dat voorziet in niet meer dan 11 woningen in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt.

3.2 Provinciaal beleid

Het geldende ruimtelijke beleid van de provincie Noord-Brabant is omschreven in de 'Brabantse Omgevingsvisie', de 'Structuurvisie 2010 – partiële herziening 2014' en de 'Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant'.

3.2.1 Brabantse omgevingsvisie

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

 

De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:

  1. De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.

  2. Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.

  3. Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.

  4. Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?

  5. Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.

 

Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2021) echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld en wordt hierna besproken. Deze interim omgevingsverordening is relatief beleidsarm.

 

 

 

 

 

 

 

Elk van de vijf hoofdopgaven van de Brabantse Omgevingsvisie zijn uitgewerkt in specifieke aandachtspunten. Voor de beoogde ontwikkeling kunnen de volgende aandachtspunten een rol spelen.

3.2.2 Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014 (Sv 2014)

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten. Belangrijke onderwerpen zijn de realisatie van natuur en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in Brabant. In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt.

3.2.3 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim omgevingsverordening (Iov) betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie. De laatste versie van de Interim omgevingsverordening Iov is op 14 februari 2020 door Provinciale Staten vastgesteld en per 22 februari 2020 in werking getreden.

 

De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).

 

Het plangebied is volgens de Interim omgevingsverordening gelegen binnen de werkingsgebieden 'stalderingsgebied', beperkingen veehouderij, landelijk gebied en groenblauwe mantel, zie afbeelding 5.

 [image][image]

Afbeelding 5: Uitsnede kaart Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

 

Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies (paragraaf 3.1.2 Iov)

Voor elke ruimtelijke ontwikkeling geldt dat toepassing moet worden gegeven aan de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies zoals deze zijn opgenomen in artikel 3.5 tot en met 3.9. Voor het overige dient getoetst te worden aan de regels die van toepassing zijn op het werkingsgebied waar een plangebied in is gelegen. Het doel hierbij is om bestaande bebouwing zo goed mogelijk te benutten. Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in ieder geval in dat bij ruimtelijke ontwikkelingen gebruik wordt gemaakt van een bestaand bouwperceel. Een uitbreiding van het, op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane, ruimtebeslag is slechts toegestaan als de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen het toegestane ruimtebeslag mogelijk te maken. In dit geval worden elders agrarische bebouwing gesloopt door de ruimte-voor-ruimte regeling. Dit komt ten goede van de ruimtelijke kwaliteit doordat er geen leegstaande bebouwing achterblijft. De bestaande en nieuwe bebouwing binnen het plangebied gecentreerd, langs de bestaande wegenstructuur, waardoor er uitermate gebruik wordt gemaakt van het principe zorgvuldig ruimtegebruik. Tenslotte wordt overtollige bebouwing binnen het plangebied gesloopt. In dit geval is derhalve sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.

 

Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de goede omgevingskwaliteit kwaliteit moet deze toelichting een verantwoording bevatten waaruit blijkt dat de 'lagenbenadering' van toepassing is (art. 3.7). De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd. De effecten op de bodemkwaliteit, waterhuishouding, archeologische-, cultuurhistorische-, ecologische-, aardkundige- en landschappelijke waarden moet inzichtelijk worden gemaakt. Daarnaast moet, gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en het effect van de ontwikkeling hierop, de omvang van de ruimtelijke ontwikkeling passen in de omgeving én moet er sprake zijn van een goede afwikkeling van vervoer. De toetsing op bovengenoemde aspecten is uitgebreid omschreven in hoofdstuk 4 van deze toelichting.

 

 

 

Er wordt meerwaarde gecreëerd (art. 3.8) door onder andere een kwaliteitsverbetering van het landschap toe te passen. Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving (art. 3.9). Daarnaast moet worden aangetoond hoe deze fysieke verbetering financieel, juridisch en feitelijk wordt verzekerd. Een verbetering kan o.a. bestaan uit een landschappelijke inpassing, behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen, wegnemen van verharding of het slopen van bebouwing. Deze vormen van kwaliteitsverbetering moeten worden geborgd in het bestemmingsplan.

 

Over de exacte invulling van de kwaliteitsverbetering zijn in het regionaal ruimtelijk overleg tussen gemeenten en provincie afspraken gemaakt. Binnen de gemeente Tilburg zijn de 'Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant' van toepassing. Hierin is de ontwikkeling aangemerkt als een categorie 1 ontwikkeling. Dit initiatief betreft namelijk de realisatie van ruimte-voor-ruimte woningen. Dit is een benoemde ontwikkeling waarvoor geen inpassing of tegenprestatie nodig is. Echter om aan te sluiten bij de Structuurvisie 2010 en de omgevingsvisie Brabant, is toch een landschappelijk inpassingsplan opgemaakt (zie paragraaf 4.10).

 

In artikel 3.80 van de Interim omgevingsverordening zijn voorwaarden opgenomen voor ruimte-voor-ruimtekavels in het Landelijk gebied. Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied kan voorzien in één of meerdere ruimte-voor-ruimtekavels, ieder ten behoeve van de bouw van één woning, indien:

  1. er sprake is van een aanzienlijke winst van de omgevingskwaliteit;
    Om deze ontwikkeling mogelijk te maken zijn ruimte-voor-ruimte titels aangekocht. Hierdoor voldoet het aan de voorwaarden die zijn opgenomen in lid 2 van artikel 3.80 van de omgevingsverordening. Dankzij deze titels is een aanzienlijke milieu- en ruimtelijke kwaliteitswinst verzekerd.

  2. de ruimt-voor-ruimtekavel op een planologisch aanvaardbare locatie in een bebouwingsconcentratie ligt;
    De ruimte-voor-ruimtekavels zijn gelegen aan de Biezenmortelsestraat te Biezenmortel in de vorm van een boerenerf. In de Structuurvisie Haaren staat dat een bebouwingscluster en een bebouwingslint onder een bebouwingsconcentratie valt. Hieronder wordt omschreven waarom het plangebied onder deze twee criteria valt.

    Bebouwingscluster:
    In de Structuurvisie staat dat de hoofdgebouwen van een bebouwingscluster rondom één punt zijn geconcentreerd. Bovendien grenst het niet aan bestaand stedelijk gebied waarbij het cluster historisch is gegroeid. Het plangebied valt binnen een bebouwingscluster omdat het binnen een hogere bebouwingsdichtheid valt dan de rest van de omgeving. De woningen zijn geconcentreerd/geclusterd rond de kruising van de Biezenmortelsestraat, Udenhoutseweg en Gijzelsestraat. Langs beide zijden van deze straten is er bebouwing te vinden. Ook grenst dit cluster niet aan een stedelijk gebied. Ten slotte herbergt het lint een aantal monumenten en karakteristieke panden en heeft mede daardoor cultuurhistorische en landschappelijke waarde.

    [image]
    Afbeelding 6: Bebouwingscluster rond het plangebied, plangebied rood omcirkeld

    De beoogde woningen zouden het bebouwingscluster aan de noordzijde kunnen afronden/afmaken. Aan de entree van het bebouwingscluster ter plaatse vanaf de kruising Biezenmortelstraat-De Runsvoort ontbreekt namelijk nog bebouwing.

    Bebouwingslint:
    Een bebouwingslint is volgens de visie een verzameling hoofdgebouwen in een lijn, waarbij de gebouwen aan weerszijden van een weg zijn gesitueerd op beperkte onderlinge afstand, waarbij het lint historisch is gegroeid en waardevolle doorzichten tussen de hoofdgebouwen aanwezig zijn. Het plangebied is gelegen aan een lint (Biezenmortelsestraat) waarbij hoofdgebouwen in een lijn zijn gelegen, gebouwen zijn aan weerszijden van de weg gesitueerd op beperkte onderlinge afstand, de linten is historisch gegroeid en ten slotte zijn er waardevolle doorzichten naar het achterliggende landschap tussen de bebouwing te vinden. In onderstaande afbeelding zijn deze kenmerken van het lint weergegeven:
    [image]
    Afbeelding 7: De kenmerken van een historisch lint aangegeven op kaart, plangebied omcirkeld

 
Zoals eerder gezegd zijn er monumenten en karakteristieke panden te vinden aan het lint waardoor het ook een cultuurhistorische en landschappelijke waarde heeft. Ten slotte zijn in de Structuurvisiekaart de Biezenmortelsestraat, De Runsvoort, Udenhoutseweg en Gijzelsestraat aangeduid als (historisch) lint:

[image][image]
Afbeelding 8: Uitsnede structuurvisiekaart Structuurvisie Haaren, 2013, plangebied omcirkeld

Kortom de twee nieuwe kavels vallen binnen een in de structuurvisie geformuleerde bebouwingsconcentratie, in de vorm van een bebouwingscluster en een lint. Dit is ook nader uiteengezet in Bijlage 17.

  1. een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woning is verzekerd;
    D
    e ruimte-voor-ruimte woningen worden stedenbouwkundig verantwoord opgericht en worden voorzien van een gedegen landschappelijke inpassing. In paragraaf 4.10 wordt het plan beschreven. In Bijlage 1 is een zorgvuldige landschappelijke inpassingsschets en beplantingsplan opgenomen. Door de landschappelijke inpassing vervolgens te borgen in de regels van het bestemmingsplan is realisatie en instandhouding verzekerd.

  2. er geen sprake is van (een aanzet voor) een stedelijke ontwikkeling behoudens in geval de locatie ligt binnen Afweging duurzame verstedelijking.
    Het provinciale ruimtelijke beleid is gericht op het bundelen van de verstedelijking. Enerzijds om de steden voldoende draagvlak te geven voor hun functie als economische en culturele motor, anderzijds om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Het initiatief betreft niet het bundelen van de verstedelijking, het initiatief betreft de bouw van twee ruimte-voor-ruimte woningen aan de Biezenmortelsestraat 65A en de aangrenzende gronden. Dit plan bevat niet meer extra woningen dan de beschreven twee extra woningen. Het bebouwingscluster vormt de overgang tussen de kern Biezenmortel en het buitengebied. Met de realisatie van de ruimte-voor-ruimte woningen wordt deze overgang versterkt. De woningdichtheid in de omgeving van de locatie is relatief laag. Derhalve betreft de bouw van de ruimte-voor-ruimte woningen geen bundeling van stedelijkheid. Stedelijke ontwikkeling is een nieuw ruimtebeslag of uitbreiding of wijziging van bestaand ruimtebeslag ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies. Ruimtelijke structuur is de interpretatie van de samenhang tussen ruimtelijke elementen en activiteiten. Het heeft betrekking op hoe de ruimte gebruikt wordt. De omgeving wordt duidelijk gekenmerkt door het buitengebied: Overwegend agrarische functies met woningen op enige afstand van elkaar. Met de realisatie van twee ruimte-voor-ruimte woningen zal geen samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies ontstaan.

 

De ontwikkeling sluit aan op de voorwaarden voor ruimte-voor-ruimte woningen binnen het Landelijk gebied zoals opgenomen in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

 

 

3.3 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid van de voormalige gemeente Haaren is omschreven in de gemeentelijke structuurvisie en het bestemmingsplan. Daarnaast wordt er nader ingegaan op de 'woonagenda 2020 – 2025' van de gemeente Tilburg.

3.3.1 Stuctuurvisie

De voormalige gemeente Haaren heeft de beleidsregels omtrent ruimte-voor-ruimte woningen nader uitgewerkt en opgenomen in de Structuurvisie Haaren, vastgesteld door de gemeenteraad op 22 januari 2015.

 

De gemeente hanteert ruimtelijke criteria ten behoeve van de situering van ruimte-voor-ruimtewoningen. Derhalve kan rekening worden gehouden met (wijzigende) belemmeringen ter plaatse in de vorm van milieu (geur) of eigendomssituaties, de economische conjunctuur en een goede landschappelijke inpassing. Als beleidsuitgangspunten stelt de gemeente Haaren enkele locatievoorwaarden. Ruimte-voor-ruimte woningen kunnen enkel gebouwd worden:

  1. kernrandzone: een overgangszone van bestaand stedelijk gebied, naar landelijk gebied, waar een verzameling hoofdgebouwen op beperkte onderlinge afstand is gelegen en waar een agrarische functie ondergeschikt is of ontbreekt;

  2. bebouwingslint: een verzameling hoofdgebouwen in een lijn, waarbij de gebouwen aan weerszijden van een weg zijn gesitueerd op beperkte onderlinge afstand, waarbij het lint historisch is gegroeid en waardevolle doorzichten tussen de hoofdgebouwen aanwezig zijn;

  3. bebouwingscluster: hoofdgebouwen rondom één punt geconcentreerd, niet grenzend aan bestaand stedelijk gebied, waarbij het cluster historisch gegroeid is.

Zie toetsing aan artikel 3.80 van het provinciaal beleid in paragraaf 3.2.3.

 

De ontwikkeling van de ruimte-voor-ruimte woningen past binnen de ruimtelijke criteria van de structuurvisie.

 

In de planologische afweging wordt dus maatwerk toegepast bij beoordeling of een locatie geschikt is voor de realisatie van ruimte-voor-ruimte woningen. Daarnaast dient de ontwikkeling te passen binnen het woningbouwprogramma.

3.3.2 Bestemmingsplan

Zoals in paragraaf 1.2 is vermeld, heeft de locatie volgens bestemmingsplan 'Buitengebied Haaren 2020' de volgende bestemmingen en aanduidingen (Zie afbeelding 1):

 

De achterliggende gronden (vanaf Biezenmortelsestraat gezien) zijn ook onderdeel van het plangebied. Op deze gronden zijn de volgende bestemmingen en aanduidingen van toepassing:

 

In het bestemmingsplan 'Buitengebied Haaren 2020' is de beoogde ontwikkeling niet rechtstreeks mogelijk. In het bestemmingsplan zijn ook geen binnenplanse mogelijkheden opgenomen voor het toevoegen van ruimte-voor-ruimte woningen. Om deze reden is een herziening van het bestemmingsplan voorbereid. De regels van deze herziening zullen zo veel mogelijk aansluiten bij de 'Planstandaard Tilburg 2018'.

3.3.3 Toetsing aan woonvisie

De voorgenomen ontwikkeling, bouw van twee woningen aan de Biezenmortelsestraat 65a, verlangt vanwege het beperkte aantal geen toetsing of onderbouwing volgens de Ladder voor Duurzame stedelijke ontwikkeling. Alhoewel toetsing niet nodig is past het plan in de woningbouwopgave van gemeente Tilburg en voldoet het aan de beleidsdoelen-Wonen in de WoonVisie en de Woonagenda 2020-2025, met name wat betreft het leveren van een bijdrage in de opgave vrijstaande woningen in een dorps woonmilieu. Voor het verder verloop van de planontwikkeling wordt aanbevolen de woningen levensloopbestendig te ontwerpen en te laten voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen. Ten slotte zullen de nieuwe kavels en woningen passen bij het karakter van Biezenmortel dat zich kenmerkt in een ruime opzet van de kavels en een landelijke uitstraling van de woningen.

Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische en planologische aspecten

Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het verplicht om inzicht te bieden in de relevante milieuhygiënische en planologische aspecten. In dit hoofdstuk worden deze aspecten beschreven.

4.1 Milieueffectrapportage en vormvrije m.e.r.-beoordeling

Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming over plannen en projecten. Het gaat hierbij enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waardoor het milieu mogelijk nadelig wordt beïnvloed. Als uitgangspunt gelden voor plannen, waaronder partiële herzieningen, onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:

 

Ten aanzien van het eerste criterium geldt dat er in deze situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Zoals in paragraaf 4.3 hierna uiteengezet heeft de ontwikkeling met zekerheid geen mogelijk significant effect op de Natura 2000-gebieden.

 

Een plan is kader stellend voor een toekomstig m.e.r.- (beoordelings)plichtig besluit indien er sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r. In dit geval is geen sprake van een overschrijding van de grenswaarden.

 

Het toevoegen van twee woningen valt onder onderdeel D (stedelijk ontwikkelingsproject, categorie D.11.2) van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Aangezien het gaat om het realiseren van twee woningen, wordt dit niet gezien als een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. en is een notitie vormvrije m.e.r-beoordeling niet noodzakelijk. Het college hoeft dan ook geen besluit te nemen over de aanmeldnotitie.

4.2 Waterhuishouding

Sinds 1 november 2003 is het verplicht om bij ruimtelijke ingrepen de watertoets toe te passen. Deze verplichting is wettelijk geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Door middel van deze watertoets moet inzicht worden geboden in de effecten van het initiatief op de waterhuishouding. In het kader van de watertoets dient de gemeente voorafgaand aan de procedure het voornemen van de ruimtelijke ingreep aan het waterschap te verzenden. De gemeente en het waterschap kunnen afspraken maken over de wijze waarop het aspect water in het ruimtelijk plan is opgenomen. In deze waterparagraaf komen de volgende onderdelen aan bod:

4.2.1 Waterrelevant beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is vanaf 22 december 2000 van kracht. De KRW heeft als doel om te komen tot schone, ecologisch gezonde stroomgebieden, waarin water op een duurzame manier wordt gebruikt. Om dit doel te bereiken is een systematiek opgesteld die alle Europese lidstaten in de nationale wetgeving moeten implementeren en uitvoeren. De Nederlandse regering heeft invulling aan de KRW gegeven door middel van de Waterwet, die in werking is getreden op 22 december 2009. De Waterwet regelt het beheer van het oppervlakte- en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen het waterbeleid en ruimtelijke ordening. De visies met betrekking tot het waterbeleid worden door de verschillende bestuurslagen in diverse plannen beschreven.

 

Het beleid van de provincie Noord-Brabant richt zich op het bereiken en in stand houden van watersystemen die ruimte bieden aan een gezond leefmilieu voor mens, dier en plant. Daarbij zijn economische en ecologische ontwikkelingen met elkaar in evenwicht en is het hebben en houden van een veilige en bewoonbare provincie een randvoorwaarde. Dit beleid is vertaald in de Structuurvisie 2010 en de Omgevingsverordening Noord-Brabant. In de structuurvisie komen over het onderwerp water de volgende aspecten aan bod:

 

Op de kaart voor water van de omgevingsverordening heeft het plangebied de aanduidingen 'diep grondwaterlichaam' en 'geen attentiezone waterhuishouding' gekregen. Boven, in of onder een diep grondwaterlichaam is de onconventionele winning van koolwaterstoffen verboden en er is geen vergunning vereist voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van bodemenergiesystemen onder voorwaarden (artikel 2.20 en 2.21 Iov). Dit is niet van toepassing voor het plangebied.

 

De watertoets en de wijze waarop de provincie daar mee omgaat, is beschreven in het Provinciaal Milieu en Waterplan (PMWP). Provinciale Staten hebben op 18 december 2015 het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 – 2021 'Samen naar een duurzaam gezonde en veilige leefomgeving in Brabant vastgesteld (PMWP). Hiermee zijn twee aparte provinciale plannen samengevoegd, te weten het voormalige 'PWP 2010-2015' en het 'Provinciale Milieuplan 2012-2015'. Het doel van dit plan is het creëren van een gezonde leefomgeving voor mens, dier en plant, waarin we veilig kunnen wonen en waar ruimte is voor economische, maatschappelijke en ecologische ontwikkelingen. Het aspect water maakt hier onderdeel van uit. Kort gezegd gaat het PMWP voor:

 

Gemeenten en waterschappen dienen hun waterbeleid te baseren op de uitgangspunten die de provincie in hun PMWP stelt. De PMWP is enkel voor de provincie Noord-Brabant zelf bindend.

 

Zoals weergegeven is in afbeelding 10 heeft het plangebied in het PMWP de waterhuishoudkundige functie 'Water voor groenblauwe mantel' toegekend gekregen. Deze aanduiding komt overeen met de aanduiding 'groenblauwe mantel' uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening. De mantel draagt bij aan de bescherming van de waarden in de EHS, de ecologische verbindingszones en de wateren met een functie voor waternatuur. De mantel heeft daarnaast óók een onafhankelijke betekenis voor biodiversiteit, water en landschap. Ook groene gebieden door en nabij de stedelijke omgeving zijn onderdeel van de groenblauwe mantel. De mantel biedt mogelijkheden voor recreatie en multifunctioneel landgebruik.

 [image][image]

Afbeelding 10: Uitsnede Provinciaal Milieu en Waterplan

 

Op de kaart 2 (gezondheid) en 3 (veiligheid en groei) behorende bij de PMWP heeft het plangebied geen aanduiding gekregen. Volgens het beleidskader van de PMWP is dus geen specifiek beschermingsregime van toepassing binnen het plangebied. Hiermee past het initiatief binnen het beleidskader van de PMWP.

 

Waterschap de Dommel is de beheerder van zowel de kwantiteit als de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater in de omgeving van het plangebied. Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' beschrijft de doelen van Waterschap De Dommel voor de periode 2016-2021. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Milieu en Waterplan en het Stroomgebiedsbeheerplan. Meer dan voorheen wil het waterschap inspelen op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het gebied.

 

Ten aanzien van de doelen is een indeling gemaakt in de volgende waterthema's.

 

Het waterschap staat voor een aantal complexe uitdagingen, die zij in veel gevallen niet alleen kan realiseren. Deze uitdagingen geven invulling aan de verbinding van water met de maatschappelijke ontwikkelingen. Daarom zet het waterschap sterk in op samenwerking. In het Waterbeheerplan nodigt het waterschap waterpartners, stakeholders, boeren, burgers en bedrijven nadrukkelijk uit om gezamenlijk te werken aan slimme, innovatieve oplossingen voor de complexe wateropgaven. Dit betekent onder meer dat het waterschap de bestaande samenwerking met al de partners in het gebied wil uitbreiden en 'grenzeloos' organiseren vanuit de kracht van ieders rol en verantwoordelijkheid.

 

Gemeentelijk beleid

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Programma Water en Riolering (PWR) 2020-2023. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het PWR is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd. In het PWR 2020 – 2023 is opgenomen dat hemelwater dient te worden opgevangen door middel van een retentievoorziening bij vervanging of toename van verhard oppervlak vanaf 150 m2. Deze retentievoorziening dient minimaal 60 mm regenwater per m2 te kunnen bergen.

4.2.2 Bestaande waterhuishoudkundige situatie

In de bestaande waterhuishoudkundige situatie wordt het afvalwater van huishoudelijke aard geloosd op het gemeentelijk riool. Voor het overige wordt er uit de inrichting enkel niet-verontreinigd hemelwater geloosd. Dit hemelwater is afkomstig van regenwater dat op de daken en erfverharding valt. Gemiddeld valt er jaarlijks 0,8 m³ niet-verontreinigd hemelwater per m² verhard oppervlak. Dit hemelwater wordt door middel van afschot van daken en erfverharding geloosd op omliggende perceelsloten. Op het erf wordt aandacht besteed aan het schoonhouden van het verhard oppervlak. Er is sprake van good-house-keeping management. De erfverharding en de daken worden zo vaak als voor de goede orde noodzakelijk is schoon gehouden. Op het perceel vinden geen bijzondere activiteiten plaats die ertoe kunnen leiden dat er stoffen in aanraking kunnen komen met het hemelwater. Het niet-verontreinigde hemelwater kan dus zonder problemen worden geloosd op de omliggende perceelsloten.

 

 

 

 

 

 

 

4.2.3 Beoogde waterhuishoudkundige situatie

De ontwikkeling betreft de realisatie van twee Ruimte-voor-Ruimte woningen op het naastgelegen perceel met één gezamenlijke inrit en de mogelijkheid om bijgebouwen te realiseren. De bestaande Vlaamse schuur, behorende bij de woonboerderij, wordt herbouwd. Voor de nieuwe situatie van dit perceel wordt uitgegaan van de volgende gegevens, het worst-case scenario.

 

Tabel 1: Dakoppervlakte en erfverharding beoogde situatie

Oppervlakten

Oppervlak (m2)

Verharding (%)

Afvoerend (m2)

Vervangend bijgebouw

100

100

100

Nieuwe woningen

600

100

600

Nieuwe bijgebouwen

400

100

400

Nieuwe erfverharding

600

100

600

 

 

Totaal

1.700 m2

 

Grondwater

De eigenaar van de grond bepaalt de hoogten van het terrein / vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze terreinhoogten moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:

 

De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, waaronder de ontwateringdiepte van 70 cm. Om grondwater- of vochtoverlast te voorkomen wordt een minimale terreinhoogte geadviseerd op NAP+ 7,5m op het te ontwikkelen deel van het perceel. Met de realisatie van de woningen wordt de grond waar nodig opgehoogd om een ontwateringsdiepte van 70 cm te creëren. Om de aansluiting op nabije terreinhoogten optimaal te houden wordt de bestaande terreinhoogte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) gehandhaafd.

 

Regenwater

Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij speelt de trits vasthouden-bergen-afvoeren een centrale rol. In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden (trits vasthouden-bergen-afvoeren). Mogelijkheden hiervoor zijn:

Andere/innoverende ideeën zijn mogelijk.

 

In het PWR is beleid vastgesteld waarmee van iedere ontwikkeling verlangd wordt dat ze hier invulling aan geeft door in een vastgestelde bergingsopgave voor het plangebied te voorzien. De bergingsopgave bedraagt 60 mm, oftewel 60 l/m² verharding van de nieuwe situatie. Hiermee draagt het plangebied bij aan het hydrologisch neutraal (her)ontwikkelen van Tilburg.

 

Op basis van de aangenomen afvoerende verharde oppervlakken van de toekomstige situatie is daarmee voor het plangebied de bergingsopgave vastgesteld op totaal 1.700 m² x 0,06m = 102 m³. De bergingsopgave kan worden bijgesteld op basis van de werkelijk afwaterende verharde oppervlakte. Als invulling wordt de toepassing van bovengrondse waterbergende voorzieningen als wadi, greppel en groene-/waterbergende daken als kansrijk gezien. De te realiseren Ruimte-voor-Ruimte woningen worden voorzien grindstroken- of grindkoffers rondom de gevels, hierdoor wordt het hemelwater van de woningen in de direct omgeving in de grond opgenomen. Om de bergingsopgave te beperken kan worden gekozen om de hoeveelheid terreinverharding te verminderen of infiltrerende verhardingen toe te passen met een beperkte afwatering. In de directe nabijheid van het plangebied zijn B-watergangen gelegen, zie afbeelding 11. De voorziening(en) kunnen worden voorzien van een overloop op een B-watergang in overleg met waterschap de Dommel. Daarnaast wordt een eventuele aanpassing van de inrit afgestemd met het waterschap.

 

 [image]

Afbeelding 11: Uitsnede legger oppervlaktelichamen, waterschap de Dommel, plangebied rood omkaderd

 

Afvalwater

De twee bestaande wooneenheden in de langgevelboerderij blijven aangesloten op het vuilwaterriool. Voor de afvoer van het huishoudelijk afvalwater van de nieuwe woningen dient in overleg met de gemeente Tilburg te worden nagegaan of en hoe deze kunnen worden aangesloten op de aanwezige drukriolering.

4.3 Natuur

Voorafgaand aan de beoogde wijziging dient onderzocht te worden of er sprake is van een aantasting van wettelijk beschermde natuurwaarden op basis van de groene wet- en regelgeving. Onderstaand zijn de diverse aspecten ten aanzien van natuurwaarden beschreven.

4.3.1 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

In de twintigste eeuw is veel Nederlandse natuur verdwenen. De overgebleven gebieden zijn vaak klein en liggen veelal ver uit elkaar. Hierdoor hebben bepaalde organismen moeite om gebieden te bereiken en zich er te handhaven, waardoor de diversiteit van planten, dieren en micro-organismen (de biodiversiteit) ook sterk achteruit gaat. Om de biodiversiteit te behouden en te versterken is het Natuurnetwerk Nederland opgericht.

 

De Natuurnetwerk Nederland is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor veel planten en dieren. In het NNN liggen:

 

Het Rijk heeft het algemene NNN-beleid in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) vastgelegd. Op grond van artikel 2.10.2 van het Barro moeten provincies bij provinciale verordening de NNN-gebieden aanwijzen en nauwkeurig begrenzen. Op grond van artikel 2.10.3 Barro moeten zij ook de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden vastleggen. Daarnaast wijzen de provincies de natuurdoelen in de NNN aan. Elk NNN-gebied heeft een zogenaamd natuurdoel. Een natuurdoel beschrijft een bepaalde natuurkwaliteit en wordt gebruikt als een toetsbare doelstelling voor een natuurgebied.

 

Natuur Netwerk Brabant (NNB)

Vanaf 2014 zijn de provincies verantwoordelijke voor de begrenzing en de ontwikkeling van het NNN. De provincie Noord-Brabant heeft in zijn Verordening de gebieden opgenomen als Natuur Netwerk Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzij benadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.

 

De concrete ambities van de provincie Noord-Brabant staan in het Natuurbeheerplan Noord-Brabant 2016. De begrenzing van het netwerk is daarnaast ook opgenomen in de Omgevingsverordening. Het NNB kent geen specifiek beschermingsregime, anders dan via het ruimtelijke spoor. Conform de themakaart 'natuur' van de Omgevingsverordening is binnen het plangebied geen NNB aanwezig, zie afbeelding 12.

 

Het dichtstbijzijnde NNB is gelegen op circa 350 meter vanaf het plangebied.

 [image][image]

Afbeelding 12: Uitsnede themakaart 'Natuur' omgevingsverordening

 

Groenblauwe mantel

De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

 

Het plangebied ligt binnen de Groenblauwe mantel, waarbinnen geldt dat de ontwikkeling gepaard gaat met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken. Voor de beoogde ontwikkeling wordt het plangebied landschappelijk ingepast waardoor er schuil- en verblijfplaatsen worden gecreëerd voor de eventueel aanwezige soorten.

4.3.2 Wet natuurbescherming

In de Wet natuurbescherming zijn regels gesteld met betrekking tot gebiedsbescherming, soortenbescherming en bescherming van houtopstanden. In deze paragraaf wordt getoetst of de ontwikkeling invloed heeft op de beschermde gebieden en soorten die zijn opgenomen in de Wet natuurbescherming.

 

 

 

 

Gebiedsbescherming

De gebiedsbescherming is beperkt tot de Natura 2000-gebieden en eventueel buiten het Natuur Netwerk liggende bijzondere provinciale natuurgebieden. De bescherming van het Natuur Netwerk Nederland is al beschermd in het Barro en provinciale verordening. In Nederland zijn 164 Natura 2000-gebieden aangewezen. Voorbeelden van de Natura 2000-gebieden zijn Kempenland-West, Kampina en Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen. De provincie Noord-Brabant heeft geen bijzondere provinciale natuurgebieden vastgesteld.

 

Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. Het bevoegd gezag kan schadelijke activiteiten beperken en eisen dat een vergunning in het kader van Wet Natuurbescherming (Wnb) wordt aangevraagd. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn (of worden) opgenomen in Natura 2000-beheerplannen. Na vaststelling van de beheerplannen hoeft daarvoor geen vergunning aangevraagd te worden.

 

Het dichtstbij liggende Natura 2000-gebied betreft Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen, dat op een afstand van circa 600 meter ligt (zie afbeelding 13).

 

Elke ruimtelijke ontwikkeling kan negatieve effecten hebben op de Natura 2000-gebieden. Er zijn namelijk verschillende factoren die kunnen leiden tot de verstoring van beschermde vogel- en habitattypen en soorten. Vooral de storingsfactoren verzuring en vermesting door stikstof uit de lucht spelen hierbij een belangrijke rol, omdat deze ook op grote afstand van een gebied voor effecten kunnen zorgen. Daarnaast kunnen andere factoren eveneens leiden tot een verstoring van habitattypen en soorten, indien een ontwikkeling op korte afstand van een gebied plaatsvindt.

 

 [image]

Afbeelding 13: Natura-2000 gebied (geel) bij het plangebied

 

 

 

 

 

Verzuring en vermesting door stikstof uit de lucht

Middels het rekenprogramma AERIUS kan de stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden worden berekend. Hiermee wordt het effect op verzuring en vermesting in beeld gebracht. Wanneer met het rekenprogramma AERIUS kan worden aangetoond dat een initiatief geen toename in stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden tot gevolg heeft, kan de ontwikkeling doorgang vinden. Indien er wel sprake is van een toename in stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden moet onderbouwd worden hoe deze toename in depositie ongedaan wordt gemaakt (door het treffen van maatregelen of extern salderen).

 

Om aan te tonen dat er als gevolg van de beoogde ontwikkeling geen toename in stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden plaatsvindt zijn middels het rekenprogramma AERIUS berekeningen gemaakt voor de sloop- en realisatiefase en de gebruiksfase van het initiatief. Met de gebruiksfase is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden. De uitgangspunten voor deze berekeningen zijn uiteengezet in Bijlage 10. Ook zijn in twee separate bijlagen de rekenresultaten van deze berekeningen opgenomen. Hieruit blijkt dat de stikstofdepositie in zowel de sloop- en realisatiefase en de gebruiksfase van het plan niet groter is dan 0,00 mol/ha/jaar. Het aspect stikstofdepositie vormt derhalve geen belemmering voor vaststelling en uitvoering van het plan.

 

Overige storingsfactoren

Vanwege de ruime afstand van het plangebied tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen leidt het initiatief verder niet tot andere voorkomende storende factoren op omliggende Natura 2000-gebieden zoals oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, verstoring door geluid, optische verstoring, verstoring door mechanische effecten en bewuste verandering soortensamenstelling.

 

Conclusie

Gezien het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat negatieve effecten op soorten en habitattypen in beschermde Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten. Er is derhalve op grond van de Wet natuurbescherming geen Omgevingsvergunning in het kader van gebiedsbescherming noodzakelijk.

 

Bescherming van soorten

De soortenbeschermende werking is rechtstreeks opgenomen in de Wnb. In hoofdstuk 3 van de Wnb zijn de beschermingsregimes in drie aparte paragrafen neergelegd. Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Hieronder zijn de drie beschermingsregimes weergegeven:

  1. Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn; Dit zijn alle van nature in Nederland in het wild levende vogels (zoals bedoelt in artikel 1 van de Vogelrichtlijn).

  2. Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn; Dit zijn soorten die genoemd zijn in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, Bijlage I en II van het Verdrag van Bern en Bijlage II van het Verdrag van Bonn. In de bijlagen van de Verdragen van Bern en Bonn worden ook vogels genoemd.

  3. Beschermingsregime andere soorten. Dit zijn soorten die genoemd zijn in Bijlage onderdeel A en B van de Wet natuurbescherming. Het gaat hier om de bescherming van zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten voorkomend in Nederland.

 

In Nederland komen ongeveer 30.000 soorten dieren en planten voor. De Wnb regelt de bescherming van circa 300 in het wild voorkomende soorten inheemse planten en dieren.

 

In de Wnb is onder meer bepaald dat beschermde diersoorten niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en plantensoorten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende dieren en planten. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren.

 

Bij het beoordelen van de in het plangebied voorkomende beschermde soorten gaat het primair om soorten die door de ingreep direct beïnvloed worden, doordat:

 

Binnen het plangebied, dat uit een burgerwoning en grasland in gebruik als wei bestaat, zijn de natuurwaarden voor wat betreft beschermende soorten laag. Het grasland, welke wordt beweid, is niet geschikt als leefgebied voor beschermde diersoorten of als standplaats voor beschermde plantensoorten. Op het bedrijventerrein en de bomen rond het plangebied kunnen mogelijk vogels tot broeden komen en kunnen eventueel vleermuizen foerageergebied, vliegroutes en verblijfplaatsen hebben. Gelet op de aard van het initiatief aan de Biezenmortelsestraat 65A te Biezenmortel dient met name bepaald te worden of ter plaatse van de nieuw te realiseren ruimte-voor-ruimte woningen beschermde natuurwaarden voorkomen, die verstoord zouden kunnen worden. Verboden handelingen dienen te worden voorkomen en handelingen mogen niet leiden tot aantasting van de gunstige staat van instandhouding. Het (onopzettelijk) doden, verwonden of verontrusten van deze soorten is zonder ontheffing niet toegestaan. Gezien het huidige intensieve gebruik van akkerbouwgrond in het noorden van het plangebied is de aanwezigheid van beschermde of bijzondere soorten echter niet te verwachten op de nieuwe bouwgronden. De omgeving van het plangebied kenmerkt zich als een agrarisch gebied met veel menselijke activiteiten. Het aantreffen van beschermde of bedreigde plantensoorten is uitgesloten omdat het plangebied in het noorden is ingericht als akkerbouwgrond waardoor er geen geschikte biotopen aanwezig zijn.

 

Er is een quickscan gemaakt inzake flora en fauna (zie Bijlage 2 bij deze toelichting). De bestaande woonboerderij en de Vlaamse schuur zijn geschikt voor voortplantingsplaatsen en vaste rust- en verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen. De reeds gesplitste woonboerderij blijft gehandhaafd. De Vlaamse schuur wordt verplaatst, maar blijft binnen de bestaande woonbestemming. Deze toelichting betreft de bouw van twee ruimte-voor-ruimte woningen. Als de Vlaamse schuur wordt verplaatst, zal een aanvullend onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd worden. De bijgebouwen zijn niet geschikt als vaste rust- en verblijfplaatsen en voortplantingsplaatsen van de jaarrond beschermde Vogelrichtlijnsoorten. Het plangebied is redelijkerwijs ongeschikt voor groeiplaatsen, vaste voortplantingsplaatsen, rustplaatsen en essentieel functioneel leefgebied van Nationaal beschermde soorten. Verstorende effecten op onderdelen van het NNB (Natuurnetwerk Brabant), Natura-2000 gebieden en ecologische verbindingszones zijn uit te sluiten op basis van de aard van de werkzaamheden en de afstand ten opzichte van het plangebied.

 

Vanuit de wettelijke gebiedsbescherming van Natura 2000-gebieden zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Ook vanuit de natuurbeschermingsregels uit de Interim omgevingsverordening (Natuurnetwerk Brabant en Groenblauwe Mantel) zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Het bestemmingsplan kan in overeenstemming met de wettelijke soortenbescherming worden uitgevoerd, mits bij de uitvoering van de werkzaamheden voorkomen wordt dat nesten van broedvogels worden verstoord door verstorende werkzaamheden uit te voeren buiten het broedseizoen of indien nodig vooraf te controleren of er broedende vogels aanwezig zijn.

4.4 Cultuurhistorie, aardkunde en archeologie

Voorafgaand aan de realisatie van de beoogde bedrijfsopzet moet onderzocht worden of er sprake is van aantasting van archeologische, cultuurhistorische en aardkundige waarden.

4.4.1 Cultuurhistorie en aardkunde

Uit de cultuurhistoriekaart van de provinciale Omgevingsverordening Noord-Brabant blijkt dat het plangebied niet in een cultuurhistorisch vlak of een aardkundig waardevol gebied ligt (zie afbeelding 14). Daarnaast kent de locatie geen complexen van cultuurhistorisch belang. Hierdoor zal bij uitvoering van het plan geen afbreuk gedaan worden aan cultuurhistorische waarden of aardkundig waardevol gebied.

 

 [image][image]

Afbeelding 14: Themakaart 'cultuur, stedelijk- en landelijk gebied' Omgevingsverordening

 

4.4.2 Archeologie

De zorg voor archeologische monumenten wordt geregeld in het proces van de ruimtelijke ordening. Zo is wettelijk bepaald dat gemeenten in nieuwe bestemmingsplannen rekening moeten houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten, archeologische waarden. Bij deze nieuwe plannen kunnen voorwaarden worden gesteld aan Omgevingsvergunning voor de activiteiten bouw, aanleggen e.d.. In het bestemmingsplan Buitengebied Haaren is het plangebied aangeduid als 'Waarde-Archeologie 2' (zie afbeelding 1). Ontwikkelingen of uitbreidingen binnen deze aanduiding, waarbij gebouwen en bouwwerken groter dan 100 m² zijn voorgesteld, dienen een archeologisch rapport te overleggen. Daarom is een archeologisch onderzoek uitgevoerd ter plaatse van de nieuw te realiseren woningen. Hierbij is het gebied onderzocht dat, conform afbeelding 4 van dit bestemmingsplan, waar de nieuwe woningen gesitueerd gaan worden en de omliggende tuinen aangezien de bodem geroerd zal gaan worden om deze ontwikkeling mogelijk te maken. Het gaat in onderhavige situatie om 2 woonkavels, het onderzoekgebied heeft een oppervlakte van circa 3300 m2.

 

Het archeologisch rapport is opgenomen in Bijlage 3. Uit het veldonderzoek kan worden geconcludeerd dat er ter plaatse van het plangebied/de beoogde nieuwe woningen sprake is van een lage verwachting op aantreffen van intacte archeologische waarde. Ook de voorgenomen ingrepen waarvoor een Omgevingsvergunning noodzakelijk is, kunnen door de lage verwachting op het aantreffen van archeologische waarden eveneens plaatsvinden zonder aanvullend archeologisch onderzoek. Mochten er tijdens de werkzaamheden onverhoopt toch archeologische waarden worden aangetroffen, zal dit worden vermeld bij het bevoegd gezag, de gemeente Tilburg. De dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 2' vervalt voor het gebied waar het archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn en nader archeologische onderzoek niet meer nodig wordt geacht (zie wijzigingsbevoegdheid Buitengebied Haaren). Het onderzoeksrapport van Transect is definitief goedgekeurd door de gemeente Haaren op 16 juli 2020, zie Bijlage 4.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

De handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' (editie 2009) is een publicatie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en dient als hulpmiddel voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar nodig ruimtelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

 

 

De VNG-publicatie is een hulpmiddel om de afstanden tussen bedrijvigheid en woningen concreet in te vullen. Gemeenten beslissen uiteindelijk zelf over een bepaalde locatie. De handreiking geeft informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten en bijbehorende richtafstanden van een scala aan bedrijfsactiviteiten. Deze richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit. Er wordt onderscheid gemaakt in de omgevingstypen:

 

Het plangebied ligt in omgevingstype 'gemengd gebied'. Dit omgevingstype wordt gekenmerkt door een matige tot sterke functiemenging. In de omgeving bevinden zich direct naast woningen andere functies zoals o.a. bedrijven, recreatie, sport en natuur. Bovendien is het gelegen aan een lint.

 

Aan de overkant van de straat, aan de Biezenmortelsestraat 38, is een agrarisch technisch hulpbedrijf gevestigd met een omvang van 1.117 m². Conform de VNG-handreiking is de richtafstand tot een gevoelig object, dat is gelegen in gemengd gebied, derhalve 30 meter. De bestaande woonboerderij aan de Biezenmortelsestraat 65A is gelegen op een afstand van 21 meter van deze inrichting. De ruimte-voor-ruimte woningen zijn op een afstand van minimaal circa 25 meter gelegen. Ook de overige gevoelige objecten die de inrichting omgeven zijn op een kleinere afstand dan 30 meter van het bedrijf gelegen. Deze bestaande gevoelige objecten werken reeds beperkend voor de ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijf. Omgekeerd kan er hierdoor van uitgegaan worden dat het woon- en leefklimaat ter plaatse aanvaardbaar is. Het betreft immers meerder voormalige veehouderijen die zijn omgeschakeld naar een woonbestemming, dit werd ook aanvaardbaar geacht.

 

Aan de Biezenmortelsestraat 57 is een groencomposteerbedrijf gevestigd. Uit het bedrijfsplan van dit bedrijf blijkt dat hierbij gebruik wordt gemaakt van geforceerde beluchting. Conform de VNG-handreiking is de richtafstand tot een gevoelig object, dat is gelegen in gemengd landelijk gebied, derhalve 100 meter. Uit de verbeelding van het bestemmingsplan 'Herziening Biezenmortelsestraat 57' blijkt dat ten oosten van het bedrijf gronden zijn bestemd voor 'Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden'. De afstand van het groencomposteerbedrijf tot het plangebied bedraagt derhalve circa 160 meter. Hiermee is het plangebied op gepaste afstand van de inrichting gelegen.

 

De meest nabij gelegen veehouderij betreft een geitenhouderij, gevestigd aan de Biezenmortelsestraat 34, en is gelegen op een afstand van 139 meter ten opzichte van het plangebied. Conform de VNG-handreiking bedrijven en milieuzonering is een gepaste afstand voor gevoelige objecten ten opzichte van een bedrijf gericht op het fokken en houden van overige graasdieren 30 meter, indien gelegen in gemengd gebied.

 

Tevens is in de omgeving een varkenshouderij gelegen, aan de Gijzelstraat 4, op een afstand van 140 meter van het plangebied. Conform de VNG-handreiking is de richtafstand tot een dergelijk bedrijf, wanneer gelegen in gemengd gebied, 100 meter.

 

Op grond hiervan kan worden gesteld dat ruimschoots wordt voldaan aan de richtafstanden.

4.6 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) schrijft voor op welke wijze een bevoegd gezag de geurhinder vanwege dierenverblijven moet beoordelen indien een veehouderij een milieuvergunning aanvraagt. Indirect heeft de Wgv ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor de ruimtelijke ordening, dit wordt 'omgekeerde werking' genoemd. De reden hiervoor is duidelijk: een geurnorm is bedoeld om mensen te beschermen tegen overmatige geurhinder, omgekeerd moet een bevoegd gezag dan ook niet toestaan dat mensen zichzelf blootstellen aan die overmatige hinder.

 

De ruimtelijke plannen waarvoor omgekeerde werking moet worden beoordeeld, zijn met name bestemmingsplannen waarin locaties voor woningbouw of recreatie en toerisme worden vastgelegd. Dit rapport zal onderdeel uitmaken van een dergelijk plan.

 

Bij besluitvorming omtrent de herziening van een bestemmingsplan moet worden bepaald of sprake is van een goede ruimtelijke ordening en of het plan niet in strijd is met het recht. Ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming moet worden nagegaan of een partij onevenredig in haar belangen wordt geschaad; de rechtspositie van de betrokkenen moet worden gehandhaafd.

 

Voor wat betreft geurhinder van veehouderijen betekent dit dat de volgende aspecten in ogenschouw moeten worden genomen:

 

In dit kader is een geuronderzoek omgekeerde werking bij woningbouw uitgevoerd. Hieronder wordt enkel de conclusie van dit onderzoek beschreven. Het gehele onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan bijgevoegd.

 

Conclusie

In het onderzoek zijn de vaste afstanden getoetst en geurberekeningen uitgevoerd voor het plangebied Biezenmortelsestraat 65a te Biezenmortel ten opzichte van de omliggende veehouderijen. Uit deze toetsing kan geconcludeerd worden dat de gewenste Ruimte-voor-Ruimte woningen en de gesplitste woning aan de Biezenmortelsestraat 65a zowel buiten de vaste afstanden van omliggende veehouderijen als binnen de wettelijke geurcontouren van het omliggende agrarische bedrijven is gelegen. Op basis van het door de voormalige gemeente Haaren gehanteerde normen voor de voorgrond- en achtergrondbelasting kan er worden geconcludeerd dat er sprake is van een afweegbaar aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

 

De vergunde rechten van alle agrarische bedrijven in de omgeving worden gerespecteerd en er vindt geen inbreuk op de mogelijkheden voor uitbreiding plaats. Omliggende woningen van derden zijn korter bij de (intensieve) veehouderijen gelegen, waardoor deze meer beperkend zijn.

 

Uit voorgaande blijkt dat, mede gebaseerd op de Verordening geurhinder en veehouderij 2019 gemeente Haaren, beleidsregel geur en ruimtelijke ordening 2019 gemeente Haaren, Handreiking 'Wet geurhinder en veehouderij', april 2017 Infomil, de gewenste ontwikkelingen aanvaardbaar zijn en omliggende bedrijven geen beperkingen verdere ondervindt. De ontwikkeling voldoet aan de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit. Het woon- en leefklimaat kan derhalve als aanvaardbaar worden beschouwd.

4.7 Geluid

De Wet geluidhinder is sinds 1979 het juridisch kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. Deze wet zorgt voor de bescherming van geluidsgevoelige bestemmingen tegen geluidhinder van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai. Hierbij wordt o.a. gebruik gemaakt van zonering en geluidsnormen.

 

In de Wet geluidhinder is bepaald dat voor locaties in het bestemmingsplan waar woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen kunnen worden gerealiseerd, de geluidbelasting moet worden onderzocht binnen de zones behorende bij verkeersbewegingen, spoorwegen en industrieterreinen. In de nabijheid zijn geen spoorwegen en industrieterreinen gelegen. Omdat de maximale snelheid van de aanliggende wegen meer dan 30 km/u is, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hieronder wordt enkel de conclusie van dit onderzoek beschreven, het volledige onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan toegevoegd.

 

 

 

 

 

 

 

 

Conclusie

Het bouwplan is gelegen binnen de geluidszone van de Biezenmortelsestraat-Udenhoutseweg, De Runsvoort en de Gijzelsestraat. Ten behoeve van dit geluidsonderzoek is gebruik gemaakt van de Wet geluidhinder, zoals deze thans geldt. De geluidbelastingen vanwege wegverkeer zijn berekend conform Standaard Rekenmethoede II van het 'Reken- en meetvoorschrift geluid 2012'.

 

De berekende geluidsbelastingen zijn getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder (Wgh) voor wat betreft wegverkeerslawaai, te weten:

 

Wegverkeerslawaai:

 

Optredende gevelbelastingen, cumulatie en hogere waarde

 

Omdat verschillende geluidreducerende maatregelen aan de bron, in het overdrachtsgebied en aan het gebouw bezwaren met zich meebrengen, is het realistisch om hogere waarden aan te vragen voor de geluidbelastingen ten gevolge van wegverkeerslawaai afkomstig van:

 

Ruimte voor Ruimte woning (woning 2):

 

Stille zijden

De voorwaarde voor het verlenen van hogere waarden is dat de woningen die een geluidbelasting zullen ondervinden van meer dan 53 dB dienen te beschikken over tenminste één geluidluwe gevel. In de voorliggende situatie is de gevelbelasting bij de Ruimte-voor-Ruimte woning 2 hoger dan 53 dB, namelijk 54 dB vanuit de Biezenmortelsestraat. De kopgevel dient als een 'dove gevel' te worden uitgevoerd. De geluidsbelasting op de Ruimte-voor-Ruimte woning 3 is niet hoger dan 53 dB. Een geluidluwe gevel voor deze woningen is niet vereist, doch uit de in bijlage IIb van het onderzoeksrapport opgenomen gecumuleerde gevelbelastingen blijkt dat in de voorliggende toch aan deze eis wordt voldaan.

 

In de planregels wordt geborgd dat de gevels van de nieuw te bouwen Ruimte-voor-Ruimte woningen worden uitgevoerd met een karakteristieke geluidswering zoals opgenomen in het akoestisch rapport, welke is toegevoegd in Bijlage 5. Daarnaast wordt er gebord dat de kopgevel van Ruimte-voor-Ruimte woning 2 'doof' wordt uitgevoerd, omdat er voor deze gevel de ontheffingswaarde van 53 dB wordt overschreden. Door bovenstaande bepalingen te borgen in de planregels wordt de maximale ontheffingswaarde op de overige gevels van 53 dB niet overschreden en hoeft de Ruimte-voor-Ruimte woning 3 niet te worden uitgevoerd met een 'dove' gevel. Daarnaast zijn er bouwvlakken toegevoegd op de verbeelding, de grens van het bouwvlak zijn overeenkomstig met de gehanteerde afstanden tot de omliggende wegen zoals opgenomen in het akoestisch onderzoek voor de overbelaste gevel.

4.8 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer is de Europese richtlijn geïmplementeerd op het gebied van grenswaarden voor diverse stoffen. Het doel van de wet is mensen te beschermen tegen risico's van luchtverontreiniging. Voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn in bijlage 2 bij de Wm bepaalde milieukwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Deze milieukwaliteitseisen betreffen grenswaarden van concentraties voor zwaveldioxide, stikstofoxiden (NOx als NO2) zwevende deaeltjes (PM10 en PM2,5), lood, koolmonoxide en benzeen.

 

 

 

4.8.1 Besluit NIBM

Als sprake is van een beperkte toename van de luchtverontreiniging die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentratie PM10 in de buitenlucht, hoeft een plan niet langer meer getoetst te worden. Dit volgt uit artikel 5.16, lid 1, sub c, van de Wet milieubeheer. Het Besluit NIBM legt vast wat geldt als niet in betekenende mate bijdragen. Voor de volgende categorieën in de Regeling NIBM kan getoetst worden aan of een plan NIBM bijdraagt:

 

Het initiatief betreft het bouwen van twee ruimte-voor-ruimte woningen. De ontwikkeling behoort derhalve tot de categorie woningbouwlocaties. Voor woningbouwlocaties geldt dat deze NIBM zijn wanneer het netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat. Met het initiatief wordt slechts twee nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Hierdoor wordt ruimschoots voldaan aan de NIBM-grens, waardoor kan worden aangenomen dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

4.8.2 Woon- en leefklimaat

Daarnaast is het van belang dat ter plaatse van de woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig is. Op grond van de Wet zijn grenswaarden opgenomen voor de jaargemiddelde concentraties voor onder andere fijnstof (PM10). De grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie bedraagt 40 ìg/m³. Vanaf 1 januari 2015 geldt tevens een grenswaarde voor PM2,5 waaraan door het bevoegd gezag bij vergunningverlening moet worden getoetst. Deze grenswaarde is opgenomen in de Wet milieubeheer en bedraagt 25 ìg/m³ voor de jaargemiddelde concentratie.

 

De achtergrondconcentratie ter plaatse bedraagt lager dan 18 ìg/m³ (PM10) en 10-12 ìg/m³ (PM2,5) zo blijkt uit de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaart en Nederland (zie afbeelding 15 en afbeelding 16). Gezien de lage achtergrondconcentratie is ter plaatse sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor wat betreft PM10 en PM2,5.

[image]Afbeelding 15: Uitsnede fijnstof PM10 uit het Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (GCN en GDN)

 

 [image]

Afbeelding 16: Uitsnede fijnstof PM2,5 uit het Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (GCN en GDN)

 

Voor de kortdurende blootstelling van de mens aan piekconcentraties van NO2 geldt een grenswaarde van 200 ìg/m³ voor het uurgemiddelde van NO2, die niet vaker dan 18 maal per kalenderjaar mag worden overschreden. De norm voor langdurende blootstelling van de bevolking is de grenswaarde van 40 ìg/m³ voor de jaargemiddelde NO2-concentratie. De achtergrondconcentratie ter plaatse bedraagt 10-15 ìg/m³ blijkt uit de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (zie afbeelding 17). Gezien de lage achtergrondconcentratie is ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor wat betreft NO2 concentratie.

 [image]

Afbeelding 17: Uitsnede NO2 uit het Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (GCN en GDN)

 

Ten aanzien van luchtkwaliteit zijn er derhalve geen bezwaren ten aanzien van de gewenste ontwikkeling.

4.9 Volksgezondheid

Gezondheidsrisico's zijn een optelsom van blootstelling, gevaar en impact. Bij blootstelling wordt er gekeken hoeveel ziekteverwerkers een persoon binnen moet krijgen om geïnfecteerd te raken of ziek te worden. Gevaren zijn er in diverse vormen, zoals biologisch (bijv. ziekteverwekkende bacteriën), chemisch (bijv. diergeneesmiddelen of bestrijdingsmiddelen) of fysisch (zoals elektriciteit of ter plaatse gewond raken). Impact staat voor de grootte van het effect dat veroorzaakt wordt.

 

Iedere veehouderij moet voldoen aan diverse wet- en regelgeving voor diverse milieuaspecten, zoals ammoniakuitstoot, geur, fijnstof, aanwezigheid en gebruik van gevaarlijke stoffen, aan- en afvoer van meststoffen, geluid, brandveiligheid, etc. Indien een veehouderij niet voldoet, zal een vergunning dus niet verleend worden. Er mag vanuit worden gegaan dat de grenswaarden die in de wet zijn opgenomen de volksgezondheid in voldoende mate beschermen.

 

Bij naleving van de milieuwetgeving, het volledig benutten van de technische mogelijkheden en het management van de hygiënebarrière worden de volksgezondheidsrisico's bij het initiatief tot een minimum beperkt. Vooralsnog wordt er daarom getoetst aan de wettelijke grenswaarden voor diverse stoffen, zoals geur en fijnstof. Daar deze grenswaarden nationaal zijn vastgesteld en de beoogde bedrijfsopzet hieraan voldoet, mag er vanuit worden gegaan dat deze waarden de volksgezondheid afdoende beschermen.

 

De omgevingsdienst had terughoudend geadviseerd op het principeverzoek als gevolg van de aanwezigheid van een (melk)geitenhouderij binnen een straal van 2 km van de gewenste ontwikkeling. Uit het voorzorgsbeginsel zou de ontwikkeling mogelijk niet gewenst zijn. De GGD adviseert een afstand van 2 kilometer aan te houden tussen een geitenbedrijf en omwonenden om gevallen van longontsteking te voorkomen. Het college van de gemeente Haaren heeft reeds overwogen (verwezen wordt naar de brief van 30 oktober 2018 van de gemeente Haaren naar Van Dun Advies) dat o.a. de toevoeging van het aantal woningen beperkt is en dat binnen de betreffende straal van 2 kilometer al veel bestaande woningen zijn gelegen. In onderstaande uiteenzetting wordt hier bovenop in hoofdzaak een tweetal overwegingen gegeven, waarmee toch kan worden meegewerkt aan de gevraagde ontwikkeling.

 

Het VGO II onderzoek, uitgevoerd door het RIVM, gaf aan dat er in een straal van 2,0 km vanaf een geitenhouderij een verhoogde kans is op longontstekingen. Dit volgt uit een onderzoek onder patiëntendossiers en bloedonderzoeken bij deze patiënten in de jaren 2009 tot en met 2013. In de getallen van het VGO onderzoek zie je een daling van het risicoverhogingspercentage op longontsteking van 52,1% in 2009, naar 12,3% in 2013. Het vervolgonderzoek geeft aan dat het beeld van een verhoogde kans op longontsteking ook in de jaren na 2013 nog wel aanwezig is.

 

Er ligt een geitenhouderij binnen een straal van 2 kilometer van het plangebied (op circa 212 meter afstand). Woningen zoals die aan de Biezenmortelsestraat 36 zijn dichter bij de geitenhouderij gelegen dan de beoogde woningen. Er is derhalve geen sprake van het bouwen naar de geitenhouderij toe.

 

De GGD heeft geadviseerd om toekomstige bewoners te wijzen op het verhoogd risico op longontsteking en indien mogelijk in overleg met de geitenhouderij aanvullende maatregelen te treffen wanneer men meer zicht heeft over de oorzaak van het verhoogd voorkomen van longontsteking.

 

De initiatiefnemer heeft toegezegd om de toekomstige bewoners te informeren over het verhoogde risico. Het is op dit moment nog niet duidelijk wat de oorzaak van het verhoogd voorkomen van longontsteking is. Om deze reden worden aanvullende maatregelen nog niet mogelijk geacht.

 

 

 

 

 

 

 

4.10 Landschappelijke inpassing

De locatie is gelegen ter plaatse van een in de Structuurvisie aangeduide beekzal Zandleij. Landschappelijke kenmerken van deze locatie en de omgeving zijn is agrarisch gebied met rechtlijnige kavels, groene kamers en een beek. Langs de agrarische percelen zijn houtwallen te vinden. Bij de woningen is de kleinschaligheid en een meer gecultuveerde beplanting bepalend voor de kwaliteit en belevingswaarde. Ten slotte zijn er solitaire bomen te vinden op de percelen in de omgeving.

 

Het plangebied is reeds landschappelijk ingepast. Aan de oostzijde is een houtwal met bomen en struiken aangeplant in samenwerking met het Brabants Landschap. Deze houtwal wordt onderhouden door initiatiefnemer, eens in de drie jaar wordt deze gesnoeid.

 

De volgende bomen zijn aanwezig binnen het plangebied:

 

Verderop aan de noordzijde van het plangebied zijn beuken, fruit- en notenbomen aanwezig. De fruitbomen welke nu zijn gesitueerd ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen kunnen worden verplaatst.

 

De bestaande beukenhagen, struweelhagen en bomen zullen gehandhaafd blijven. De kavels zullen worden begeleid door middel van nieuwe beukenhagen en struweelsingels op de erfgenzen. Hiermee wordt aangesloten op het rechtlijnige landschap. Er worden fruitbomen verplant, welke van oudsher vaak voorkwamen bij boerenerven. Ten slotte zullen enkele solitaire bomen het landschappelijk inpassingsplan compleet maken. In Bijlage 1 is het landschappelijk inpassingsplan opgenomen.

4.11 Bodemkwaliteit

Bodemonderzoek is op deze locatie noodzakelijk omdat een deel van het plangebied een herbestemming betreft van agrarisch naar de bestemming wonen ten dienste van nieuw vestiging van woningen. Er is nog niet eerder op deze locatie een woning aanwezig geweest. Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek (zie bijlage), waarin de twee nieuwe percelen als onderzoeksgebied zijn meegenomen, kan worden geconcludeerd dat er milieuhygiënisch gezien geen belemmeringen zijn voor geplande herinrichting van het terrein en de geplande bestemmingsplanwijziging. De gevolgde onderzoeksstrategie geeft een representatief beeld van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie. Bovendien vormen de gemeten concentraties (grondwater) geen belemmering voor het toekomstige gebruik van de onderzoekslocatie. Ten aanzien van het aspect bodem zijn er daarom geen bezwaren voor de beoogde ontwikkeling.

4.12 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Externe veiligheid gaat nadrukkelijk niet over de veiligheid van de mensen die werkzaam zijn binnen het bedrijf of binnen een risicogebied van een transportroute.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4.12.1 Regelgeving

De regelgeving rondom externe veiligheid is opgenomen in diverse besluiten en regelingen. Besluiten en regelingen, waarin de aanvaardbare risico's zijn vastgelegd, voor Biezenmortelsestraat 65A te Biezenmortel kunnen zijn:

  

De normen in de besluiten zijn vastgelegd in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden geven de milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. De richtwaarden geven de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

 

De externe veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) binnen het invloedsgebied. In onderstaand kader worden deze risico's nader uitgelegd.

 

Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft inzicht in de theoretische kans op overlijden van een individu op een bepaalde horizontale afstand van een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico wordt bepaald door te stellen dat een (fictief) persoon zich 24 uur per dag gedurende een heel jaar onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. De plaatsgebonden risicocontour is een contour waarbij alle punten met een gelijk risico met elkaar verbonden worden. Deze punten worden bepaald door de kans van optreden van diverse ongeval scenario's. De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico is 10
-6 per jaar en geldt voor nieuwe situaties. Hierbinnen mogen geen kwetsbare objecten worden toegevoegd en ook nieuwe beperkt kwetsbare objecten, zijn in beginsel niet toegestaan. Als het plaatsgebonden risico 10-8 per jaar is, wordt het als verwaarloosbaar beschouwd.

Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico wordt behalve de ongevalfrequentie en het aantal transporten van gevaarlijke stoffen, tevens bepaald door de hoeveelheid aanwezige mensen in de nabijheid van een mogelijk ongeval. Met het groepsrisico wordt aangegeven hoe groot het aantal dodelijke slachtoffers bij een ongeval kan zijn op basis van de hoeveelheid aanwezige mensen. Naarmate de groep slachtoffers groter wordt, moet de kans op een dergelijk ongeval (kwadratisch) kleiner zijn. Bij het bepalen van het groepsrisico wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde, hiervoor zijn geen vaste contouren beschikbaar.
 
Invloedsgebied
Gebied aan weerszijden van een weg, spoorweg of binnenwater waar ten hoogste 1% van de in dat gebied aanwezige personen kan overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval op die weg, spoorweg of binnenwater waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor wat betreft risicobedrijven is het invloedsgebied het gebied, dat in het Reglement externe veiligheid inrichtingen is bepaald, waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico.

 

Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan normen vermeld in bovengenoemde regelgeving. Een ontwikkeling is niet toegestaan indien deze leidt tot een overschrijding van de grenswaarden. Van de richtwaarden kan gemotiveerd worden afgeweken.

 

Naast bovengenoemde regelgeving heeft de gemeente Haaren een Werkdocument Externe Veiligheid gemeente Haaren, vastgesteld. In dit werkdocument is beschreven hoe de gemeente Haaren omgaat met externe veiligheidsvraagstukken binnen haar gemeente. In de gemeente Haaren bevinden zich verschillende soorten risicobronnen die vanuit de externe veiligheidswet- en regelgeving relevant zijn. Externe veiligheid bestaat uit twee onderdelen: plaatsgebonden risico en groepsrisico. De lokale beleidsvrijheid is met name ten aanzien van het groepsrisico groot. Doel van dit werkdocument is eenheid brengen in de manier waarop deze vrijheid wordt ingevuld.

 

 

 

4.12.2 Toetsing aan beleid

Gezien de aard van de voorgenomen activiteit, de bouw van twee Ruimte-voor-Ruimte woningen, is het Bevi niet van toepassing. De werkzaamheden omvatten niet het gebruik, opslag of vervoer van gevaarlijke stoffen. De Ruimte-voor-Ruimte woningen zijn kwetsbare objecten.

 

Uit de risicokaart (afbeelding 18) blijkt dat er in de huidige situatie geen risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten aanwezig zijn op of nabij het plangebied. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting is gelegen op en afstand van circa 450 meter (Gijzelsestraat 3), hier is een propaantank van 5.000 liter aanwezig. De veiligheidsafstand van deze propaantank is 10 meter op grond van het Activiteitenbesluit. Daarnaast is het dichtstbijzijnde LPG-station is gelegen op een afstand van 3 km van het plangebied. Door de grote afstand tot het plangebied ontstaan daardoor geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkelingen.

 

Het plan voorziet wel in de realisatie van nieuwe kwetsbare objecten. Aangezien het plangebied niet binnen een risicoaanduiding of binnen veiligheidsafstanden ligt zijn geen risico's aanwezig voor de voorgenomen ontwikkelingen. Derhalve kan worden geconcludeerd dat er voor dit plan geen belemmeringen zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid.

 [image][image]

Afbeelding 18: Uitsnede verbeelding risicokaart

 

In de bijlage bij bovenstaande afbeelding is 'rest' opgenomen, in deze categorie zijn alle overige inrichtingen opgenomen waarvoor geen specifieke aanduiding is opgenomen. In bovenstaande afbeelding wordt bij alle drie de zichtbare inrichtingen 'propaan of ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas' opgeslagen.

 

Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van kracht geworden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. In onderstaande afbeelding zijn de aanwezige buisleidingen weergegeven in de omgeving van het plangebied. Aan de oostzijde op een afstand van circa 3,5 km van het plangebied is een aardgasleiding van Gasunie gelegen met een uitwendige diameter van 168 mm. Voor deze leiding is geen risicoafstand opgenomen conform het attribuutrapport.

 

Aan de zuidzijde van het plangebied, op een afstand van circa 4,3 km, is een buisleiding gelegen van N.V. Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij. Deze buisleiding heeft conform het attribuutrapport een uitwendige diameter van 914 mm en een risicoafstand van 42 meter. Het plangebied is op ruim 4 km van de buisleiding gelegen, derhalve wordt er voldaan aan de risicoafstand.

 

 [image]

Afbeelding 19: Uitsnede risicokaart, buisleidingen. plangebied blauw omcirkeld

 

In het vigerende bestemmingsplan, bestemmingsplan 'Buitengebied Haaren', de correctieve herziening en de herziening 2020 (voorontwerp), is in de nabijheid van het plangebied geen dubbelbestemming 'Leiding – […]' opgenomen. De voorgenomen ontwikkeling ligt buiten deze dubbelbestemming en de voorgenomen ontwikkeling heeft geen invloed op het bepaalde in de bijbehorende regels.

 

In de nabijheid van het plangebied is geen hogedruk aardgasleiding gelegen, voor een dergelijke leiding is een belemmeringenstrook van 4 of 5 meter breedte aan weerszijde vanaf het hart van de buisleiding van toepassing. Het groepsrisico dient berekend te worden indien het plangebied is gelegen binnen de 1%-letaliteitscontour van een hogedrukaardgastransportleiding. Gezien de grote afstand van 3,5 km tot de dichtstbij gelegen buisleiding kan er worden gesteld dat het plangebied niet in het invloedsgebied is gelegen.

 

Met de beoogde ontwikkeling wordt de afstand tot de buisleidingen en het groepsrisico niet vergroot, hierdoor is verdere beoordeling van het Bevb niet van toepassing.

 

Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)

Op circa 1,3 kilometer van het plangebied ligt de Basisnet spoorlijn Tilburg - `s Hertogenbosch, spoortrajectnummer 61D.1. Over dit traject worden gevaarlijke stoffen vervoerd uit de categorie D4 met een invloedsgebied van >4000 meter. Conform het Bevt dient voor een plan binnen het invloedsgebied van een transportroute een verantwoording van het groepsrisico uitgevoerd te worden. Aangezien het plan niet binnen 200 meter van de transportroute ligt, kan volstaan worden met een beperkte verantwoording.

 

In het werkdocument 'Verantwoording groepsrisico Haaren' wordt de zone langs de spoorlijn, die relevant is voor het plan, benoemt als zone 3a (200 - 1500 m). Vanaf 200 meter zijn mensen binnenshuis in principe voldoende veilig voor een BLEVE. Vanaf 200 meter wordt daarom alleen nog rekening gehouden met de effecten van een toxische gaswolk. In dit gebied kan bescherming worden geboden door ramen en deuren te sluiten. Voor alle objecten geldt verantwoordingsniveau 3a.

 

De woonboerderij wordt gesplitst in twee (beperkt) kwetsbare objecten en er worden twee kwetsbare objecten (Ruimte-voor-Ruimte woningen) gerealiseerd. Conform het werkdocument 'Verantwoording groepsrisico Haaren' (paragraaf 4.2.1) geldt voor beide objecten dus het verantwoordingsniveau 3a. Hiervoor heeft de gemeente Haaren een standaardverantwoording opgesteld. Deze standaardverantwoording is in navolgende paragraaf opgenomen.

 

Op circa 2,4 km ten zuiden van het plangebied ligt de Rijksweg A65/N65. Conform bijlage 1 van de Regeling Basisnet heeft deze weg geen plaatsgebonden risicocontour 10-6 /jaar. Ook heeft de weg geen plasbrandaandachtsgebied.

 

Over de weg worden stoffen van diverse stofcategorieën vervoerd met een invloedsgebied conform de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) groter dan 170 meter (o.a. stofcategorieën GF3 en LT3). Het plangebied ligt dan ook volledig binnen het invloedsgebied van de weg. Evenals voor de spoorlijn Tilburg – 's-Hertogenbosch geldt dat op een afstand groter dan 200 meter van de transportroute kan worden volstaan met een beperkte verantwoording.

 

Het werkdocument 'Verantwoording groepsrisico Haaren' onderschrijft dit. Ook voor de Rijksweg A65/N65 geldt op een afstand groter dan 200 meter verantwoordingsniveau 3a. de standaardverantwoording in navolgende paragraaf kan dus eveneens worden toegepast.

4.12.3 Verantwoording groepsrisico bij niveau 3a

Vanwege de ligging van de planlocatie in het invloedsgebied van een risicobron waarvan een toxische wolk het maatgevende scenario is, dient een beperkte verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. Voor dit initiatief geldt het standaardadvies van de Veiligheidsregio.

 

Scenario('s)

Het relevante scenario voor het plangebied in relatie tot het transport van gevaarlijke stoffen is het overdrijven van een toxische wolk. Door bijvoorbeeld een incident tijdens de verlading of door een mechanische impact op de tank ontstaat een gat waardoor in korte tijd een groot deel van de toxische stof vrijkomt en met de wind mee wordt verspreidt. De kans op een dergelijk ongeval is bijzonder klein. De gevolgen voor personen zijn afhankelijk van de concentratie en blootstellingstijd aan de stof.

 

Mogelijkheden tot bestrijdbaarheid van een calamiteit

In geval van een calamiteit zal de brandweer ingezet worden aan de bron ter beperking van de effecten van de calamiteit. Het bestrijdbaarheidsvraagstuk in relatie tot de ontwikkeling op deze grote afstand van de risicobron wordt daarom niet verder beschouwd.

 

De mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar. Het zelfredzame vermogen van personen is een belangrijke voorwaarde om grote aantallen slachtoffers bij een incident te voorkomen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen binnen bebouwing en ontvluchten van het plangebied.

 

Blootstelling aan een toxisch gas is het bepalende scenario. In geval van een calamiteit dienen personen te schuilen. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.

 

Nieuwe bouwwerken zijn goed geïsoleerd, waardoor ze een goede bescherming bieden tegen het binnendringen van het toxisch gas. Belangrijk is wel dat luchtbehandelingsinstallaties met één druk op de knop uit te schakelen zijn.

 

Verder dient in geval van een calamiteit tijdig gewaarschuwd te worden. Dit gebeurt door het in werking stellen van het WAS(Waarschuwings- en alarmsysteem) als onderdeel van de algemene rampenbestrijding. Het grondgebied van Haaren valt grotendeels binnen de dekking van de sirenepalen. Op termijn zal dit waarschuwingssysteem vervangen worden door NL-alert.

 

 

 

 

 

Is het gebied voldoende ingericht om de zelfredzaamheid te kunnen faciliteren?

Behalve de vraag of zelfredding mogelijk is, zijn de fysieke eigenschappen van gebouwen en omgeving van invloed op de vraag of die zelfredding optimaal kan plaatsvinden.

Vanuit de hierboven geschetste mogelijkheden is het dus van belang, dat het plangebied:

 

Alarmering

In geval van een calamiteit zal NL-Alert worden ingezet. NL-Alert is een aanvullend alarmmiddel van de overheid voor de mobiele telefoon. Met NL-Alert kan de overheid mensen in de directe omgeving van een noodsituatie met een tekstbericht informeren. In het bericht staat specifiek wat er aan de hand is en wat je op dat moment het beste kunt doen.

 

Schuilmogelijkheden

Schuilen in de afgesloten bebouwing zal in beginsel de beste manier zijn om de calamiteit met het scenario toxische wolk te overleven. Schuilen voor een toxische wolk is mogelijk binnen de bebouwing op de planlocatie. Om veilig schuilen binnen de bebouwing mogelijk te maken dient de bebouwing aan bepaalde veiligheidseisen te voldoen. Als gevolg van energieprestatie-eisen zijn nieuwe woningen goed geïsoleerd en bieden daarom een goede bescherming. Eventuele aanwezige voorzieningen voor mechanische toevoer van verse lucht heeft een dichtstand, zodat deze afgesloten kunnen worden.

 

Vluchtmogelijkheden

Mocht vluchten noodzakelijk zijn, dan is het plangebied naar meerdere zijden te ontvluchten. Ontvluchten kan in alle gevallen van de risicobron af.

 

Conclusie verantwoording groepsrisico

Er bestaat vanuit extern veiligheidsoogpunt geen bezwaar tegen de gewenste ontwikkeling. Er is geen reden voor nader advies. Ter ondersteuning van de groepsrisicoverantwoording is advies opgevraagd bij de Veiligheidsregio. Het advies van de Veiligheidsregio Brabant-Noord is als Bijlage 8 aan deze toelichting toegevoegd.

 

Overige wet- en regelgeving

Het plangebied is op grote afstand gelegen van risicovolle objecten en/of routes. Er kan worden geconcludeerd dat als er aan bovenstaande regelgeving wordt voldaan, er ook wordt voldaan aan het Activiteitenbesluit en de Barro.

 

Conclusie

Aangezien het plangebied op grote afstand van zowel de risicoaanduiding als de veiligheidsafstanden is gelegen zijn er geen risico's aanwezig voor de voorgenomen ontwikkelingen. Daarom kan worden geconcludeerd dat er voor dit plan geen belemmeringen zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid.

4.13 Verkeer en parkeren

Het is van belang dat door de ontwikkeling geen overlast ontstaat qua verkeer- en parkeren in de omgeving. In dit geval worden er twee extra woningen gerealiseerd. Er is daarom sprake van een beperkt aantal extra vervoersbewegingen. De vervoersbewegingen die erbij komen, zullen van en naar de nieuwe gezamenlijke inrit aan de Biezenmortelsestraat lopen. Deze ontsluitingsroute beschikt, samen met naastgelegen straten Udenhoutsestraat en Gijzelsestraat, over voldoende capaciteit om de extra vervoersbewegingen af te kunnen wikkelen.

 

In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.

Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een Omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm.

 

 

 

Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven. Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.

Voor de hoofdgroep 'wonen' met een grondgebonden woning is een maximale norm van 1,8 parkeerplaatsen per woning toegewezen. De te realiseren woningen worden beide uitgevoerd met minimaal 2 parkeerplaatsen. Op de bouwpercelen is voldoende ruimte voor parkeervoorzieningen, er zullen minimaal 4 nieuwe parkeerplaatsen worden gerealiseerd voor de twee nieuwe woningen.

 

De ontsluitingswegen bij het plangebied beschikt over voldoende capaciteit en de ontwikkeling zal voldoen aan de gestelde parkeernorm.

4.14 Technische infrastructuur

In of nabij het plangebied liggen geen planologisch relevante buisleidingen en lopen tevens geen relevante straalpaden zoals te zien op de risicokaart in afbeelding 18. Voordat er gebouwd wordt zal er een KLIC-melding gemaakt worden om relevante kabels en leidingen van het plangebied in beeld te brengen.

 

In de nabijheid van het plangebied is geen hoogspanningslijn aanwezig. Tevens is er, conform het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Haaren', de correctieve herziening en de herziening 2020 (voorontwerp), in de nabijheid van het plangebied geen straalpad gelegen. Derhalve wordt geconcludeerd dat dit aspect geen gevolgen heeft voor de beoogde ontwikkeling aan de Biezenmortelsestraat 65 te Biezenmortel.

4.15 Spuitzones gewasbescherming

Rondom het plangebied zijn gronden gelegen waar het mogelijk is om gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken. Er dient getoetst te worden of hierdoor wel een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

 

Er zijn echter geen wettelijke bepalingen inzake minimaal aan te houden afstanden tussen grond waarop gewassen worden geteeld en nabijgelegen woningen. Uit jurisprudentie van de Afdeling volgt dat zij een afstand van 50 meter tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk vindt. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 juni 2004 (ECLI:NL:RVS:2004:AP3436). Deze vuistregel wordt tot op heden toegepast door de Afdeling in haar jurisprudentie. Een afstand kleiner dan 50 meter kan ook aanvaardbaar zijn, mits hieraan een goede onderbouwing ten grondslag ligt. Zo werd in een uitspraak van 14 mei 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1179) een afstand van 10 meter aanvaardbaar geacht. In de uitspraak van 20 december 2017 stelde de Afdeling dat een afstand van 17 meter voldoende mogelijkheden biedt om maatregelen te treffen die de spuitzone verkleinen.

 

Argumenten voor het toestaan van een kleinere afstand kunnen zijn:

  1. Verplichting tot gebruik van driftbeperkende technieken.

  2. Verplichting tot gebruiken gewasbeschermingsmonitor.

  1. Teelt in de open lucht of containerteelt.

  2. Vollegrondsteelt of bomen- of fruitteelt.

  1. Fysieke beperkingen reikwijdte spuitnevel (bomenrijen, heggen, etc.).

 

Op 6 juli 2018 is er een gezondheidsverkenning omwonenden van landbouwpercelen gepubliceerd. In dat onderzoeksrapport is er geconcludeerd dat over het algemeen geen duidelijke verbanden tussen gezondheid en de nabijheid van landbouwpercelen is te vinden. Mensen die dichter bij landbouwpercelen wonen leken over het algemeen zelfs wat gezonder te zijn dan mensen die daar verder vandaan wonen.

 

 

 

4.15.1 Beoogde situatie

De gronden ten westen van het plangebied worden hoofdzakelijk gebruikt voor traditionele landbouwgewassen en/of grasland. Traditionele landbouwgewassen worden nauwelijks tot niet bespoten.

 

De gronden ten noorden en oosten van het plangebied worden momenteel gebruikt voor teeltondersteunende voorzieningen, vollegronds- en bomenteelt. Echter is het noordelijk gelegen perceel in eigendom van initiatiefnemer. Reeds is de pachtovereenkomst beëindigd, vanaf volgend jaar is er op dit perceel niet langer sprake van bomenteelt. Dit noordelijk gelegen perceel wordt in gebruik genomen als grasland, doordat dezes grond in eigendom is van initiatiefnemer kan er worden gegarandeerd dat er niet met gewasbeschermingsmiddelen wordt gewerkt.

 

Ten oosten van het plangebied is een perceel gelegen waar momenteel boompjes worden geteeld, met deze teelt is er sprake van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Bij het spuiten met gewasbeschermingsmiddelen op deze gronden wordt altijd verticaal gespoten, waardoor geen sprake is van grote vernevelingsgebieden rond deze gronden. Dit wordt tevens bewerkstelligd door toepassing van driftreductiesystemen zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Driftreductiesystemen als driftarme doppen, luchtondersteuning, wingssprayer en driftreducerende additieven. Conform het Activiteitenbesluit is het verboden om gewasbeschermingsmiddelen te spuiten met een windsnelheid van 5 meter per seconde. Hierdoor vindt spuiten enkel plaats wanneer het (nagenoeg) windstil is. Daarnaast beïnvloed de harde wind de effectiviteit van spuiten waardoor het spuiten nagenoeg niets oplevert.

 

De afstand van het bouwvlak van de meest noordelijk gelegen Ruimte-voor-Ruimte kavel en de eerste bomenrij op het oostelijk gelen perceel is 28 meter. Momenteel is er op het perceel van de beoogde Ruimte-voor-Ruimte woningen, parallel aan de Runsvoort, een houtwal gelegen met een minimale hoogte van 4,5 meter. Deze houtwal is in samenwerking met het Brabants Landschap aangelegd en wordt onderhouden door initiatiefnemer, deze houtwal heeft een minimale breedte van 5 meter. Daarnaast zijn er tussen het perceel waar boompjes worden geteeld en de te realiseren woningen twee B-watergangen gelegen, waarbij met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen al rekening mee moet worden gehouden.

4.15.2 Aanvaardbare situatie

Momenteel worden er op het oostelijk gelegen perceel boompjes geteeld, conform het bestemmingsplan mogen hier ook fruitbomen komen te staan. Om uit te gaan van het worst-case scenario wordt een aanvaardbare afstand berekend aan de hand van fruitbomen.

 

Activiteitenbesluit milieubeheer

Vanaf 1 januari 2018 is het vanuit het Activiteitenbesluit milieubeheer verplicht een 75% reducerende

spuittechniek (DRT75) toe te passen binnen een boomgaard. Bij teelt van in opwaartse of zijwaartse richting te bespuiten boomkwekerijgewassen geldt op basis van artikel 3.80a van het Activiteitenbesluit de verplichting tot toepassen van een 75% reducerende spuittechniek vanaf 1 januari 2021.

 

Tijdens het spuiten wordt een relatief lage rijsnelheid gebruikt en wordt het spuitmiddel met net voldoende druk tegen de bomen geblazen. In artikel 3.83 van het Activiteitenbesluit milieubeheer is vastgesteld dat de druk tijdens het bespuiten van een gewas niet hoger mag zijn dan 5 bar. Er wordt gebruik gemaakt van grote ventilatoren met een laag toerental. Hierdoor wordt het spuitmiddel specifiek toegepast op de fruitbomen en wordt het spuitmiddel niet verder geblazen dan de bomenrij zelf. Ook worden geen spuitmiddelen toegepast op dagen met een windsnelheid van meer dan 5 meter per seconde (zoals tevens vastgesteld in artikel 3.83 van het Activiteitenbesluit milieubeheer). Daarbij wordt opgemerkt dat het gebruik bij een hogere windsnelheid ook een negatief effect heeft op de werking van de te gebruiken bestrijdingsmiddelen waardoor de ondernemer gebaat is bij gebruik bij een lage windsnelheid. Door deze combinatie van spuittechniek en praktische invulling worden de spuitmiddelen enkel specifiek op de bomen toegepast en wordt drift zoveel mogelijk voorkomen.

 

Type gewasbeschermingsmiddelen

Er wordt in de fruitteelt vrijwel enkel gebruik gemaakt van fungiciden (bestrijdingsmiddelen tegen schimmels) en bladvoeding. Afhankelijk van de ziektedruk in een bepaald stadium van de productie of seizoen of in een bepaald teeltjaar wordt gekozen voor een specifiek type bestrijdingsmiddel. Dit om de teelt zo goed mogelijk te ondersteunen. Indien er sprake is van onkruid in de fruitboomgaard worden beperkt herbiciden toegepast. Herbiciden worden, in tegenstelling tot overige spuitmiddelen, niet met een dwarsstroomspuit uitgebracht, maar met een neerwaarts gerichte onkruidspuit. Wegens deze lage en neerwaartse toepassing kan drift afkomstig van deze middelen worden uitgesloten. Drift betreft de hoeveelheid spuitvloeistof die tijdens de bespuiting tot buiten het behandelde perceel komt als gevolg van wind- en luchtstromingen.

 

De keuze voor het gewasbeschermingsmiddel is dus afhankelijk van het teeltstadium, de ziektedruk, weersomstandigheden, een specifiek probleem in de teelt e.d. Vooraf kan dus niet worden vastgelegd

welke middelen exact worden toegepast. Veruit het meest toegepaste middel in de fruitteelt betreft echter de fungicide Captan. Dit betreft het belangrijkste middel tegen de grootste belager in de fruitteelt (schurft) en mag in beginsel het grootste deel van het jaar worden toegepast (dus ook in de kale boomsituatie). Captan is wetenschappelijk onderzocht o.b.v. drift, minimaal vereiste afstanden, e.d. Gelet op de relatief hoge toxiciteit van dit middel, is het veilig om voor andere gewasbeschermingsmiddelen aan te sluiten bij dit middel en de onderzoeksresultaten hiervan. Om deze reden wordt bij het bepalen van een mogelijke verkorting in de afstand tot omliggende functies voor het verdere van dit middel uitgegaan.

 

Afstand berekenen

Met de verplichte maatregelen, zoals gesteld in het Activiteitenbesluit, wordt drift zoveel mogelijk voorkomen. Hierdoor kan de vaste richtafstand van 50 meter worden verkleind mits goed gemotiveerd, dit is met deze ontwikkeling het geval. Hierbij is rekening gehouden met de maximaal planologische mogelijkheden (fruitteelt) van het oostelijk gelegen perceel.

 

Door middel van de formule van Nijkamp kan de gezondheidskunde worden berekend. Deze formule is verkregen via regressieanalyse van de meetcijfers uit de onderzoeken uit de periode 2008 – 2012. Indien de gezondheidskundige norm (in de formule weergegeven als Y) onder de 100 blijft, is er geen afbreuk aan een goede woon- en leefomgeving.

 

De onderzoeken met de meetdata uit de periode 2008 – 2012 zijn in diverse zaken gehanteerd, onder

meer in de zaak ECLI:NL:RVS:2020:869 waar op 25 maart 2020 uitspraak is gedaan. Met het berekenen van de afstand is dan ook gerekend met een formule, die verkregen is via regressieanalyse van de meetcijfers uit deze periode. Naar deze methode wordt ook verwezen in de eerder genoemde uitspraak (ECLI:NL:RVS:2018:1741). Er wordt in de uitspraak verwezen naar een gezondheidskundige norm die op basis van de formule uit het rapport Nijkamp wordt berekend.

 

Onderstaand is de formule van Nijkamp, waarmee de gezondheidskunde nog kan worden berekend, weergegeven.

 

De formule is als volgt:

Y = 9858,4 * e^(-0,133*X)

Y= invulling gezondheidsdeskunde norm (AEL) in %

X = afstand vanaf de laatste bomenrij in meter

e = het grondgetal van de natuurlijke logaritme

 

Ten aanzien van eerdere plannen en uitspraken is bovenstaande formule uitgebreid om ook de driftreductie te verwerken. De nieuwe formule met correctiefactoren voor specifieke omstandigheden betreft nu:

 

Y = 9858,4 * e^(-0,133*X) * D * L * S * (100% - DRTO) * (100% - DRT)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Tabel 2: Correctiefactoren voor specifieke omstandigheden ten opzichte van PRI 2008 - 2012

Variabele

Correctie vanwege verschil in

Correctiefactor

D

Toegestane dosering Captan

1

L

Luchtondersteuning

1

S

Spuitoplossing (meerdere activieve stoffen in spuitmix t.o.v. PRI

2

DRTO

Driftreductie overdrachtsgebied door te treffen of getroffen voorzieningen (i.c.m. enkele/dubbele windhaag of houtwal van 5 meter breed)

75%

DRT

Driftreductie spuittechniek (standaardeis Activiteitenbesluit)

75%

 

De gezondheidskundige norm in de beoogde situatie bedraagt:

Y = 9858,4 * e^(-0,133*28) * 1 * 1 * 2 * (100% - 75%) * (100% - 75%) = 29,74.

 

Uit bovenstaande formule blijkt dat de gezondheidskunde norm (Y) ruim onder de 100 blijft, hierdoor is er geen afbreuk aan een goede woon- en leefomgeving. Hierbij is rekening gehouden met de maximaal planologische situatie, fruitbomen op oostelijk gelegen perceel, en een afstand van 28 meter tot de dichtstbijzijnde bomenrij. Daarnaast is de bestaande houtwal als voorziening opgenomen welke in de beoogde situatie in stand wordt gehouden.

 

Gezien voorafgaande kan er geconcludeerd worden dat er, voor wat betreft de spuitzones, een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden voor het plangebied aan de Biezenmortelsestraat 65a te Biezenmortel.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling van dit bestemmingsplan.

 

5.1 Juridische achtergrond

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht gemeenten bestemmingsplannen op te stellen. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan (ook: wijzigingsplan) in ieder geval moet bestaan. Het gaat om een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast biedt zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar. Dat is in principe de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

 

Het juridisch bindende onderdeel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen betreffende de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels evenals de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

 

Bij bestemmingsplannen gaat het om de belangen van burgers en bedrijven. Zij dienen zich snel en op eenvoudige wijze een juist beeld te kunnen vormen van de planologische mogelijkheden en beperkingen op één of meerdere locatie(s). Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen van belang voor degenen die deze plannen in grotere samenhang wensen te bezien. Hierbij kan gedacht worden aan degenen die betrokken zijn bij de planvoorbereiding, de planbeoordeling en het monitoren van beleid.

 

De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zo ook voor de regels. Voor bestemmingsplannen, zoals dit plan, is het verplicht de regels van de SVBP te volgen.

5.2 Toelichting verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden van de nieuwe woningen aangewezen en begrensd. Op de verbeelding zijn de volgende bestemmingen en aanduidingen opgenomen ter plaatse van de Ruimte-voor-Ruimte kavels:

 

 

Ter plaatse van de gesplitste woonboerderij zijn de volgende bestemmingen en aanduidingen opgenomen:

 

Voor de benaming van de bestemmingen en aanduidingen is aangesloten de planstandaard Tilburg 2018. Voor het overige wordt aangesloten bij het SVBP.

 

Op de verbeelding is voor een gedeelte van het plangebied de bestemming Agrarisch met waarden – Landschapswaarden 2 gewijzigd in de bestemming Wonen-Buitengebied.

 

De functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – dassenleefgebied' is niet meer van toepassing omdat de bestemming op deze grond herbestemd is van de bestemming Agrarisch met waarden – Landschapswaarden 2 naar de bestemming Wonen-Buitengebied. Daarnaast worden de gebiedsaanduidingen vanuit het provinciale beleid niet meer opgenomen.

 

De archeologische dubbelbestemming vervalt gedeeltelijk, zie paragraaf 4.4.2 voor de verantwoording.

 

Ten slotte is planologisch geborgd dat de woonboerderij gesplitst is in twee woningen door middel van de maatvoering: Maximum aantal wooneenheden: 2.

5.2.1 Toelichting regels

De regels behorende bij dit bestemmingsplan bestaan uit inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.

 

De regels bij dit bestemmingsplan worden gewijzigd ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. Echter waar het mogelijk is wordt aangesloten bij de planstandaard Tilburg 2018. De regels hebben betrekking op de in de verbeelding opgenomen bestemmingen en aanduidingen.

 

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan uiteengezet.

 

6.1 Financiële uitvoerbaarheid

Voor de vaststelling van het plan zijn bewijzen overlegd dat er twee ruimte-voor-ruimte titels zijn aangekocht. De voorgestane ontwikkeling aan de Biezenmortelsestraat 65A te Biezenmortel betreft een particulier initiatief. De met de ontwikkeling gepaard gaande kosten worden dan ook gedragen door de desbetreffende particuliere initiatiefnemer. Hiermee is de financiële haalbaarheid voor de gemeente gegarandeerd. Dit plan heeft geen financiële consequenties voor de gemeente. Dit is vastgelegd in een anterieure overeenkomst, waarbij de eventuele planschade voor rekening komt voor de initiatiefnemer en de landschappelijke inpassing is geborgd. De economische uitvoerbaarheid is hiermee voldoende aangetoond.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel aan te tonen dat het plan maatschappelijk draagvlak heeft. In dat kader is de gelegenheid tot inspraak geboden (in de vorm van publicatie van het ontwerpbestemmingsplan).

6.2.1 Omgevingsdialoog en vooroverleg

Er is een omgevingsdialoog gevoerd met de omwonenden. In september 2019 hebben initiatiefnemers de voorgenomen plannen individueel besproken met de omwonenden van het plangebied. Tijdens dit gesprek is de beoogde ontwikkeling ook gepresenteerd aan de hand van het landschappelijk inpassingsplan. In totaal is er gesproken met buurbewoners van 6 adressen, allen hebben geen bezwaar tegen de realisatie van twee Ruimte-voor-Ruimte woningen. Naar aanleiding van de gewijzigde stedenbouwkundige opzet in de vorm van een boerenerf zijn er in augustus 2021 nogmaals gesprekken gevoerd met de direct omwonenden. Het verslag van de omgevingsdialogen zijn opgenomen in Bijlage 7.

 

De Veiligheidsregio Brabant-Noord is op 29 oktober 2019 in de gelegenheid gesteld om te reageren op onderliggend bestemmingsplan ten behoeve van het realiseren van twee Ruimte-voor-Ruimte woningen aan de Biezenmortelsestraat 65A Te Biezenmortel. In haar advies van 12 november 2019 geeft de Veiligheidsregio aan geen reden te zien voor het maken van op- of aanmerkingen ten aanzien van het aspect externe veiligheid en onderschrijft zij de conclusie van de omgevingsdienst Brabant-Noord. Dit advies is opgenomen in Bijlage 8.

 

In het kader van artikel 3.1.1 Bro is overleg gevoerd over het voorontwerp bestemmingsplan met de gebruikelijke overlegpartners waterschap De Dommel en provincie Noord-Brabant. Het waterschap heeft in juli 2020 laten weten dat ze het aangepaste conceptbestemmingsplan hebben beoordeeld, naar aanleiding van de vooroverlegreactie en het de gewijzigde beleidsregels van de Keur is de waterparagraaf aangepast. In de waterparagraaf is opgenomen dat de terreinhoogte ter plaatse van de Ruimte-voor-Ruimte woningen mimimaal op NAP 7,5 meter bedraagt en dat eventuele wijzigingen met de inritten worden afgestemd met het waterschap. De vooroverlegreactie is in Bijlage 13 toegevoegd. Daarnaast heeft waterschap de Dommel het plan nogmaals beoordeeld, de reactie is in Bijlage 14 toegevoegd, de opmerkingen zijn verwerkt in de waterparagraaf.

 

Op 29 juli 2020 hebben we een vooroverlegreactie van de provincie Noord-Brabant ontvangen, naar aanleiding van deze reactie is de ligging in een bebouwingsconcentratie in paragraaf 3.2.3 nader gemotiveerd. Daarnaast is het landschappelijk inpassingsplan aangevuld met een onderbouwing van de landschappelijke componenten. Doordat er reeds twee Ruimte-voor-Ruimte titels zijn aangekocht wordt er voldaan aan de vereiste milieu- en ruimtelijke kwaliteitswinst. Tot slot geeft de provincie aan dat de verplaatsing van de Vlaamse schuur gepaard kan gaan met het verlies van de cultuurhistorische waarde. De Vlaamse schuur wordt in de beoogde situatie verplaatst naar het westelijk perceel waarbij de constructie intact blijft zonder dat dit ten koste gaat van de karakteristieke en cultuurhistorische waarde. De vooroverlegreactie van de provincie Noord-Brabant is in Bijlage 15 toegevoegd.

 

 

 

 

 

In juni 2021 is er nogmaals reactie ontvangen vanuit de provincie, als resultante van het vooroverleg en de discussie met betrekking tot de bebouwingsconcentratie is het stedenbouwkundig ontwerp gewijzigd. In de plaats van 2 losse bouwkavels met ieder een inrit is er nu gekozen voor een boerenerf met één gezamenlijke inrit aan de Biezenmortelsestraat. Dit boerenerf bestaat uit de bestaande oostelijke woning van de woonboerderij en de twee Ruimte-voor-Ruimte woningen. De vooroverlegreactie is geanonimiseerd toegevoegd als Bijlage 16.

6.2.2 Zienswijzen en beroep

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan vindt plaats volgens artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Het ontwerp wordt in dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld zijn zienswijzen kenbaar te maken tegen het plan. De eventueel ingebrachte zienswijzen worden behandeld in de zienswijzenota. De eventuele wijzigingen t.o.v. het ontwerp zullen hierin worden verwoord.

 

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen (niet-)belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tevens kan er beroep worden ingesteld tegen de eventueel gewijzigde onderdelen. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.

 

Gezien een ieder de mogelijkheid heeft om te reageren op het bestemmingsplan door het kenbaar maken van