Theresia-Loven-Besterd 2016, 10 herziening (Lange Nieuwstraat 255, Gasthuisring 28-30-30a)
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0855.BSP2021005-e001 |
Plantype: | bestemmingsplan |
Toelichting
Hoofdstuk 1 Plan en plangebied
1.1 Aanleiding tot planontwikkeling
Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de realisatie van vijftien woningen aan de Lange Nieuwstraat en de Gasthuisring te Tilburg. Het betreft de percelen sectie N, nr. 16380, 16381, 11670 en 12083. Het plan bestaat uit de sloop van de bestaande bedrijfsbebouwing, met eventueel behoud van één werkplaats, en de nieuwbouw van vijftien woningen aan de Lange Nieuwstraat. Deze kunnen zowel in de koop als vrij huur sector worden aangeboden.
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwkkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
De locatie is momenteel bebouwd met verouderde fabriekshallen van de oude tandwielfabriek. Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Theresia-Loven-Besterd, 2016', vastgesteld op 17 oktober 2016. Op grond van dat bestemmingsplan is het beoogde initiatief niet toegestaan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.
1.2 Het plangebied
Het plangebied de kadastrale percelen, bekend als gemeente Tilburg, sectie N, nummers 16380, 16381, 11670 en 12083, en wordt globaal begrensd door woonpercelen, bedrijvigheid en kantoren in het noorden en in het oosten, de Lange Nieuwstraat in het zuiden en de Gasthuisring in het westen.
Ligging plangebied (rood omcirkeld) in Tilburg
1.3 Voorgaande plannen
Dit bestemmingsplan vervangt ter plaatse van het plangebied het bestemmingsplan 'Theresia-Loven-Besterd 2016', dat de gronden in kwestie de bestemming 'Bedrijf', 'Gemengd - Lint' en 'Wonen - Lint' geeft. De ontwikkeling, die grotendeels is gericht op wonen, past niet geheel binnen die bestemmingen.
1.4 Ruimtelijke en functionele structuur
De Lange Nieuwstraat en Gasthuisring zijn gelegen in de wijk Theresia. De wijk is aangelegd tussen 1900 en 1960. Tussen de linten zijn woonbuurten gerealiseerd. Deze woonbuurten concentreren zich rondom een centraal plein of park dat een belangrijke functie heeft voor de herkenbaarheid van de buurt. De straten hebben smalle profielen waar, onder druk van de toegenomen mobiliteit, meer ruimte is voor verkeer en parkeren dan voor groen.
Binnen het gebied kan onderscheid worden gemaakt tussen de linten en de woonbuurten. De linten worden conform de Structuurvisie Linten in de Oude Stad (zie paragraaf 2.3.2) onderscheiden in bedrijvige linten en rustige linten, waarbij de Lange Nieuwstraat als rustig lint is aangeduid. Hier ligt het accent op wonen. De aanduiding lint heeft hier met name betrekking op het historische karakter van de straat als verbinding tussen de oude stad en het gebied ten noordoosten daarvan. De Gasthuisring is aangeduid als bedrijvig lint. Bedrijvige linten kenmerken zich door veel doorgaand verkeer met veel bedrijven en winkels. Op navolgende afbeelding zijn de linten weergegeven. De oranje linten zijn rustige linten, de rode gebieden zijn bedrijvige linten.
Overzichtskaart linten
Het voornemen bestaat om de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied te verbeteren. Hiervoor zal (het merendeel van) de bebouwing in het plangebied worden gesloopt. De voorkeur gaat uit naar behoud van de bestaande werkplaats, maar onderzocht wordt nog of dat bouwtechnisch mogelijk is. De overige bebouwing is van dusdanig slechte kwaliteit dat het niet haalbaar is om de bebouwing te behouden en te renoveren. Daarnaast geldt dat de bebouwing geen bijzondere cultuurhistorische waarde heeft.
Het plan bestaat uit twee delen: het binnenterrein en de straatwand. Het binnenterrein bestaat uit twee woonblokken van vier woningen, één vrijstaande woning, één woning boven de bestaande werkplaats en parkeerplaatsen. De woning boven de werkplaats wordt aangeboden als klusappartement. De woningen zijn georiënteerd op het binnenterrein. De maatvoering van de beoogde woningen schikt zich naar de stedenbouwkundige kenmerken van de bestaande bebouwing in het straatbeeld van de Lange Nieuwstraat. De beoogde grondgebonden woningen georiënteerd op het binnenterrein bestaan om die reden uit twee lagen met een kap. Het appartement in de bestaande werkplaats heeft een plat dak. Het binnenterrein wordt een plek van ontmoeting en er is ruimte voor een groene invulling. Op het binnenterrein worden zestien parkeerplaatsen gerealiseerd. Zeven daarvan komen op de plek van de bestaande werkplaats, onder het beoogde appartement. Het binnenterrein is verbonden met het Museumkwartier door middel van een looproute van de bestaande woonwijk en de Lange Nieuwstraat. Het binnenterrein is voor langzaam verkeer te bereiken via een doorgang bij de aansluitende bestaande woningen aan de Gasthuisring. Voor autoverkeer wordt een nieuwe ontsluitingsweg aan de Lange Nieuwstraat gerealiseerd. Deze ontsluitingsweg bevindt zich in een nieuw te realiseren onderdoorgang tussen de nieuw te bouwen woningen in de straatwand van de Lange Nieuwstraat. Deze vijf woningen sluiten aan op de bestaande bebouwing, maar verschillen in bouwhoogte. De nieuw te realiseren woningen hebben daarnaast verspringende dakranden. Dit is een karakteristieke eigenschap van de Lange Nieuwstraat.
Het ontwerp van het plan is terug te voeren naar de historie van de locatie. Om die reden wordt uitgegaan van een industrieel karakter. In het kader van duurzaamheid worden zoveel mogelijk materialen die vrijkomen bij de sloop van de bebouwing hergebruikt. Hetzelfde geldt voor de aanwezige bestrating. Ook het straatmeubilair en speelvoorzieningen worden gemaakt van materialen die vrijkomen uit de te slopen bebouwing.
Op de navolgende afbeeldingen en schetsen worden impressies gegeven van de toekomstige situatie in het plangebied.
Toekomstige situatie plangebied (situatie begane grond)
Toekomstige situatie plangebied (situatie bovenaanzicht)
Impressie binnenterrein vanaf onderdoorgang
Impressie werkplaats met parkeerplaatsen en een appartement
Impressie toekomstige situatie straatwand
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader
2.1 Rijk
2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Onderdeel van de Omgevingswet is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:
De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
Steden en regio's sterker en gezonder maken;
Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.
In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en/of provincies. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:
Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
Afwentelen wordt voorkomen.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het besluit bepaalt tevens: "Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren. Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt. Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen. In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten.
De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met nationale belangen.
2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.
Met dit bestemmingsplan wordt de bouw van veertien grondgebonden woningen en één appartement mogelijk gemaakt. In de overzichtsuitspraak ladder voor duurzame verstedelijking van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724 ) is aangegeven dat een bestemmingsplan dat voorziet in niet meer dan elf woningen in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt. Voorliggend plan voorziet in de bouw van vijftien woningen en wordt daarom aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing. Door Buro Ontwerp & Omgeving is een toets voor de ladder voor duurzame verstedelijking uitgevoerd. Deze toets is als Bijlage 1 bijgevoegd. De conclusies worden hierna kort behandeld.
In het ruimtelijk verzorgingsgebied voor het plangebied is sprake van een grote behoefte aan nieuwe grondgebonden koop- en huurwoningen. De woningbehoefte neemt in de komende tien jaar als gevolg van nieuwe prognoses enorm toe. Deze groei zorgt voor een vraag van jaarlijks 1.397 woningen in Tilburg.
In de regio Hart van Brabant en specifiek in de gemeente Tilburg is sprake een grote behoefte aan nieuwe grondgebonden huur- en koopwoningen. De voorgenomen woningen kunnen zowel in de koop- als vrij huursector worden aangeboden worden. Dit sluit aan bij de focus van het gemeentelijk beleid.
Geconcludeerd wordt dat met het initiatief binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien in zowel de kwantitatieve als kwalitatieve behoefte aan woningen binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkellocatie. De ontwikkeling voldoet daarmee aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
2.2 Provincie
2.2.1 Brabantse omgevingsvisie
Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.
De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:
De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.
Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.
Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.
Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken?
Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.
Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2021) echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld en wordt hierna besproken. Deze interim omgevingsverordening is relatief beleidsarm.
Elk van de vijf hoofdopgaven van de Brabantse Omgevingsvisie zijn uitgewerkt in specifieke aandachtspunten. Voor de beoogde ontwikkeling kunnen de volgende aandachtspunten een rol spelen.
De provincie gaat uit van meervoudig en zorgvuldig ruimtegebruik. Door een integrale benadering wordt de claim op de schaarse ruimte zo beperkt mogelijk gehouden.
De provincie streeft naar een stedelijk netwerk dat de gezondheid en het leefklimaat van de Brabanders versterkt. Dat betekent dat de provincie aandacht heeft voor de milieukwaliteit en een aantrekkelijke en bereikbare groene omgeving en voorzieningenstructuur. Nabijheid en menging van wonen, werken, voorzieningen, parken en natuur draagt niet alleen bij aan gezondheid, maar nodigt ook uit tot sociale contacten en draagt daardoor bij aan de sociale cohesie binnen steden en dorpen.
2.2.2 Interim omgevingsverordening
De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels m.b.t. de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.
De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.
Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. Uitgaande van de huidige planning van de Omgevingswet wordt de definitieve omgevingsverordening in oktober 2021 vastgesteld. De omgevingsverordening treedt gelijk met de Omgevingswet op 1 januari 2022 in werking.
De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).
Specifiek voor het plangebied geldt:
De locatie is gelegen binnen het werkingsgebied Stedelijk gebied, binnen de onderverdeling stedelijk concentratiegebied. De ontwikkeling kan gezien worden als een duurzame stedelijke ontwikkeling. Er worden vijftien woningen gebouwd op een voormalig fabrieksterrein. De ontwikkeling blijft binnen de grenzen van de oude bestemming. Er wordt voldaan aan zuinig ruimtegebruik.
2.3 Gemeente
2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
de Brabantstrategie
de Regiostrategie
de Stadsstrategie.
Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten:
Binnenstad van de 21e eeuw
Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing
Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven
Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant
De drie stadsregionale parken zijn:
Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven
Stadsregionaal park Stadsbos013
Stadsregionaal park Noord
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.
De drie stedelijke knooppunten zijn:
Bedrijvenpark Zuid
Zorgcluster Leijpark
Duurzaam energielandschap Noord
De twee ecologische verbindingszones:
Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.
Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.
Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken
Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
Specifiek voor dit plan geeft de Omgevingsvisie aan:
Onderhavig plangebied is niet gelegen binnen een gebied met een bovenlokale of regionale betekenis waarvoor de Brabantstrategie of Regiostrategie geldt. Het plangebied is gelegen binnen het bebouwd stedelijk gebied en ter plaatse is de Stadsstrategie van toepassing. De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt betreft een initiatief uit de markt/samenleving. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten. Met het initiatief wordt een schone, veilige buurt gerealiseerd waarbij wordt gezorgd voor sociale binding en ontmoeting. Op deze manier wordt voldaan aan de hoofdpunten van de stadsstrategie.
2.3.2 Structuurvisie linten oude stad
De Structuurvisie linten is vastgesteld omdat de huidige bestemmingsplannen onvoldoende de gewenste kwaliteit in de linten te sturen. Naast ruimtelijke aspecten (o.a. hoogte/ breedte nieuwbouw) is ook de eenzijdige gerichtheid van ontwikkelaars op appartementen een punt van zorg. Er wordt (te) kolossaal (in hoogte en breedte) gebouwd, winkels verdwijnen, er is steeds meer leegstand, historische panden worden gesloopt en er is een gebrek aan kwaliteit van de openbare ruimte. Kortom, de linten gaan in zijn algemeenheid in sfeer en functie achteruit en de roep om meer bijsturing wordt steeds luider. Algemene wens is te komen tot een introductie van een nieuwe manier van omgaan met de linten (dit gaat niet alleen om het bouwen, maar ook om de contacten met bewoners, ondernemers, de inrichting openbare ruimte etc.). Deze manier moet meer bijdragen en beter aansluiten op het karakter en de sfeer van de linten en die een aantal problemen waar de linten nu mee kampen oplost. De linten zijn erg belangrijk voor de economie van Tilburg. Circa 10% van de werkgelegenheid en 21% van het aantal winkels (met 17% van de winkelvloeroppervlakte) bevinden zich in de linten. De goede bereikbaarheid, de sterke menging van functies en de aanwezigheid van bekende winkels zijn sterke punten.
In de structuurvisie wordt een onderscheid gemaakt tussen bedrijvige en rustige linten:
bedrijvige linten: Bedrijvige linten kenmerken zich door relatief veel doorgaand verkeer met veel bedrijven en winkels (meer dan 20%). Samen met de ringbanen vormen de 'bedrijvige linten' het huidige ontsluitingssysteem voor auto's in de Oude Stad;
rustige linten: In deze linten ligt het accent op de functie wonen (min. 80 %). De bedrijvigheid is hier ondergeschikt.
Structuurvisie Linten oude stad: bedrijvige en rustige linten
Doelen
De doelen met betrekking tot rustige en bedrijvige linten in de Oude Stad zijn de volgende:
bescherming van de historische structuur en het erfgoed, alsmede aandacht voor de historische uitstraling van de linten: naast behoud van de meest waardevolle beeldbepalende ensembles kan de historie in de linten als randvoorwaarde, inspiratiebron of referentie voor nieuwe ontwikkelingen benut worden;
vergroten van de herkenbaarheid van de linten en hun identiteit (openbare ruimte en verkeer;
introductie van een nieuwe manier van bouwen die meer bijdraagt aan het karakter en de sfeer van de linten en die een aantal problemen waar de linten nu mee kampen oplost;
behoud en stimulering van de dynamiek van de bedrijvige linten: onder dynamiek wordt verstaan de combinatie van doorgaand verkeer en de aanwezigheid van een aanzienlijke hoeveelheid winkels en bedrijven (meer dan 20%);
behoud en bevordering van de diversiteit van het wonen aan de linten met respect voor de historische perceelsgewijze bouwwijze van woningen en door beperking van de mogelijkheden van appartementenbouw.
Visie en uitvoeringsprogramma
De visie op de linten volgt de drie thema's ruimtelijke ordening (met de subthema's detailhandel/bedrijvigheid, wonen, cultuurhistorie en stedenbouw), openbare ruimte en samenwerking met partijen op de linten.
Ruimtelijke ordening:
I Detailhandel/bedrijvigheid
versterken dynamiek en levendigheid in de linten
de linten economisch vitaal houden (o.a. ondernemersklimaat op peil houden)
- maatregelen detailhandel/bedrijvigheid
A. De dynamiek concentreren in bedrijvige linten
B. Stimuleren de broedplaatsfunctie in bedrijvig linten
C. Investeren in samenwerking tussen overheid en ondernemers
II Wonen
behouden en versterken van de diversiteit in bebouwing en bewoning
beperken van appartementenbouw
historisch karakter van de linten als woonkwaliteit behouden
- maatregelen wonen
A. Aanpassing van de functie wonen in bestemmingsplannen
B. Aanpassing van richtlijnen bouwbreedte en bouwhoogte (K1,'korrel overig')
C. Stimuleren van nieuwe woonvormen
III Cultuurhistorie
inzet erfgoed (objecten en structuur) als randvoorwaarde voor beheer en ontwikkeling
meer zorg voor historische bebouwing en de kenmerkende korrelgrootte
behoud van ensembles
- maatregelen cultuurhistorie
A. Planologisch vastleggen van cultuurhistorische ensembles
B. Formaliseren in de systematiek van de beheerbestemmingsplannen
C. Visie linten effectueren binnen specifieke planologische mogelijkheden
D. Stimuleren van hergebruik van waardevolle ensembles en monumenten
E. Investeren in uitstraling en communicatie van/over de linten
IV Stedenbouw
orgvuldiger omgaan met de linten door aandacht voor:
de korrel, maat en schaal van de bebouwing
aanwijzing van ensembles
aandacht voor de overgang van de linten naar de buurt
benadrukken van het verschil tussen monofunctionele woongebieden achter de linten en rustige en bedrijvige linten door een andere manier van bouwen (bijv. grotere diversiteit of meer stedelijke woningtypes aan de bedrijvige linten)
aandacht voor diversiteit in de linten
- maatregelen stedenbouw
A. Beperking van de bouwbreedte en bouwhoogte
B. Niet alleen kijken naar de bebouwingswand, maar naar de volledige diepte van het perceel
C. Ondergronds parkeren is niet verplicht. Het is wel verplicht om parkeerplaatsen mee te verkopen.
D. Door het beschermen van ensembles verwanding (= te lange en brede gebouwen) tegengaan
V Openbare ruimte
behouden en versterken van de herkenbaarheid en continuïteit van de linten
investeren in de kwaliteit, uitstraling en aantrekkelijkheid van de openbare ruimte
- maatregelen openbare ruimte
A. Afstemmen van evt. hogere eisen in de bedrijvige linten met beheer en onderhoud bedrijvige linten
B. Groen waar het kan
C. Meer aandacht voor het verblijfskarakter
D. Efficiënter omgaan met parkeren
E. Toepassen van principeprofielen voor rustige en bedrijvige linten
F. Bij herinrichting linten aansluiten op het Meerjarenprogramma
VI Samenwerking
het collectief belang van de linten benadrukken en uitdragen
bedrijvigheid op bedrijvige linten vitaal houden
gezamenlijke laagdrempelige projecten opzetten
- maatregelen samenwerking
Voortzetten lintenmanagement op de Korvelseweg en Besterdring.
Specifiek voor dit plangebied:
De Gasthuisring is in de structuurvisie aangeduid als 'bedrijvig lint'. De Lange Nieuwstraat is in de structuurvisie Linten aangeduid als 'rustig lint'. In de rustige linten ligt het accent op de functie wonen. Dit bestemmingsplan levert hier een bijdrage aan. Daarnaast is één van de doelstellingen de bescherming van de historische structuur. Ook hier levert de ontwikkeling, met het behoud van de werkplaats, een bijdrage aan.
Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
3.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand
3.2.1 Hoogbouw
In de Omgevingsvisie Tilburg 2040 (vastgesteld op 21 september 2015 door de gemeenteraad) is de actualisering van de Handreiking Hoogbouw als thematische uitwerkingsopdracht aangekondigd. De nieuwe Handreiking is door de raad vastgesteld op 11 september 2017 en vervangt de Handreiking uit 2007.
Hoogbouw (gebouwen hoger dan 15 meter) is meer dan een hoog gebouw. Hoogbouw willen we realiseren op die locaties waar het meerwaarde oplevert voor de stad, in programmatische én in ruimtelijke zin. Hoogbouw kan positief bijdragen aan de 'leesbaarheid van de stad' door de oriëntatie en herkenbaarheid te vergroten en bij te dragen aan de identiteit van de stad. Met hoogbouw kunnen we verdichting mogelijk maken en daardoor de levendigheid in de stad en draagvlak voor stedelijke voorzieningen verbeteren. Maatschappelijke en economische ontwikkelingen bepalen mede op welke locaties hoogbouw gewenst is.
De Handreiking Hoogbouw is een praktisch en bruikbaar middel voor initiatiefnemers van hoogbouw. De Handreiking beschrijft de methodiek die gevolgd zal worden bij hoogbouwinitiatieven die niet passen binnen het vigerende bestemmingsplan/omgevingsplan.
Het voorliggende plan voorziet niet in hoogbouw.
3.2.2 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.
Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.
Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.
3.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
3.3.1 Linten en woonbuurten
De historische ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied zijn nog te herkennen in de ruimtelijke opbouw van het gebied. De linten en de lintbebouwing vormen het 'skelet' van het gebied en zijn de oudste straten in het gebied. De bebouwing erlangs is in de loop der tijd perceelsgewijs 'gegroeid' en is daardoor zeer gevarieerd. De lintstructuren in het gebied zijn voor het overgrote deel nog intact. Uitzonderingen hierop vormen de zuidelijke stukken van de Gasthuisring en de Besterdring. Daar hebben de doorbraakplannen uit de jaren zeventig van de vorige eeuw hun sporen achtergelaten. De straatprofielen zijn ter plaatse sterk verbreed. De oorspronkelijke straatwanden zijn gesloopt en hiervoor in de plaats zijn grootschalige, vrijstaande gebouwen gekomen. In de jaren '70 en '80 van de 20e eeuw zijn in het gebied de terreinen van de textielfabriek Jansen Horion (Besterd) en de gasfabriek (Theresia) vrijgekomen. Deze terreinen zijn gereconstrueerd tot woongebieden. In het plangebied van voorgenomen ontwikkeling staat de bebouwing van de oude tandwielfabriek. De bebouwing wordt deels gesloopt en er komen woning voor terug. Deze ontwikkeling sluit goed aan op eerdere kleinschalige ontwikkelingen in de wijk.
3.3.2 Historische geografie
Het plangebied was tot ver in de achttiende eeuw vooral agrarisch in gebruik. De Lange Nieuwstraat is omstreeks 1870 aangelegd. De Gasthuisring is omstreeks 1962 aangelegd. Het heette toen de Gasthuisstraat, vernoemd naar het gasthuis op de Veldhoven (nu Wilhelminapark) en werd door de stoomtramlijn van Tilburg naar Waalwijk gebruikt. De Gasthuisstraat was een belangrijke verbinding tussen het noorden en zuiden. De huidige straatnaam werd in 1962 vastgesteld. Het gebied valt binnen de herdgang Veldhoven.
3.3.3 Archeologie
In juli 2021 is voor het plangebied een burauonderzoek archeologie opgesteld door Hamaland Advies. Deze rapportage is als Bijlage 3 bijgevoegd. De conclusies van het onderzoek worden hierna kort behandeld.
Voor de locatie geldt een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit alle perioden. De grondingrepen voor de voorziene nieuwbouw gaan dieper dan 0,80 m onder maaiveld. Hierdoor kunnen nog aanwezig archeologische waarden worden aangetast.
Op grond van het archeologiebeleid van gemeente Tilburg dient daarom voorafgaand op de locatie archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd teneinde de aanwezigheid en waarde van archeologisch erfgoed vast te stellen. Dit gebeurt stapsgewijs (volgens de zogenaamde Archeologische Monumentenzorg-cyclus).
De eerste stap is het uitvoeren van een verkennend booronderzoek, aangevuld met een onderzoek in de bouwarchieven en saneringsdossiers om na te gaan hoe de bodemopbouw op de planlocatie is, of deze intact is, en of er sprake is van verstoringen in de ondergrond. Dit geeft inzicht in de waarschijnlijke aan- of afwezigheid van archeologisch erfgoed in de ondergrond. Op basis van de resultaten van het onderzoek, kan het bevoegd gezag besluiten dat vervolgonderzoek(en) nodig zijn voor het in kaart brengen, de waardestelling en/of behoud van het archeologische erfgoed. Het rapport van dit onderzoek dient ter beoordeling en goedkeuring te worden voorgelegd aan gemeente Tilburg, het bevoegd gezag inzake de archeologie.
Het verkennend booronderzoek wordt uitgevoerd en de conclusies in de paragraaf zullen worden aangepast zodra het onderzoek gereed is.
3.3.4 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen
Het plangebied ligt ten zuiden van het rijksbeschermde stadsgezicht 'Wilhelminapark/Goirkestraat'. Ten noorden van het plangebied is een Rijksmonument gelegen. Het betreft een voormalig brandspuithuis. Ten zuiden van het plangebied is aan de Gasthuisring een gemeentelijk monument gelegen. Het gaat om het pand aan de Gasthuisring 52, waar een kantoor met confectieatelier is gevestigd. Naast monumentale panden is in de omgeving van het plangebied nog het karakteristieke pand aan de Lange Nieuwstraat 242-244 gelegen. Het pand was het eerste huis dat op dit terrein gebouwd werd. Nu zijn er twee woningen met stalling gevestigd. Het beoogde plan zal de uitstraling van het stadsgezicht, de monumenten en het karakteristieke pand niet benadelen. In het plangebied zijn in de huidige situatie verouderde fabrieksgebouwen van de tandwielfabriek gelegen. Deze gebouwen hebben geen beschermde status. Onderzocht wordt nog of de werkplaats behouden kan blijven. In het kader van duurzaamheid worden zoveel mogelijk materialen die vrijkomen bij de sloop van de bebouwing hergebruikt. Hetzelfde geldt voor de aanwezige bestrating. Ook het straatmeubilair en speelvoorzieningen worden gemaakt van materialen die vrijkomen uit de te slopen bebouwing. Ook het hergebruik van de werkplaats is een positieve ontwikkeling.
3.3.5 Conclusie
Het aspect 'Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief. Voor het aspect 'Archeologie' geldt dat op grond van gemeentelijk archeologiebeleid een verkennend booronderzoek, aangevuld met een onderzoek in de bouwarchieven en saneringsdossiers, noodzakelijk is. Afhankelijk van de resultaten van onderzoek, zijn mogelijk vervolgonderzoeken nodig.
PM verkennend booronderzoek en bouwdossieronderzoek
3.4 Volkshuisvesting
De gemeente Tilburg maakt samen met acht andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In deze regio maken de gemeenten periodiek samen met de provincie Noord-Brabant afspraken over de kwantitatieve woningbouwopgave, dit voor een voortschrijdende tienjaarsperiode. Op basis van bijstelling van provinciale prognoses in 2020 is de bouwopgave voor Tilburg 1.500 woningen per jaar.
In de Brabantse Agenda Wonen 2017 vormen de versnelling van de woningbouwproductiem vernieuwing en verduurzaming van de bestaande woningvoorraad en het ombouwen van leegstaand vastgoed naar woningen belangrijke doelstellingen. Uit het 'Woningmarktonderzoek Tilburg 2019' blijkt dat er een grote behoefte is aan grondgebonden koopwoningen. Deze behoefte is wordt op basis van de provinciale prognoses 2020 verder vergroot. In de periode 2019 tot 203gaat het om een toename van 6.000 grondgebonden koopwoningen (bij de economische basisvariant). Terwijl het aantal ouderen in grondgebonden koopwoningen toeneemt, worden er nieuwe jonge gezinnen gevormd die ook graag in dit woningtype willen wonen. In de toekomst wordt tevens een tekort in de vrije huursector verwacht. Deze toenemende druk op de woningmarkt wordt ook omschreven in de Woonagenda Tilburg 2020-2025. Zowel de betaalbaarheid als de beschikbaarheid van wonen staat onder druk. Met de realisatie van 15 grondgebonden woningen wordt voorzien in een actuele woningbehoefte binnen Tilburg. Het plan past binnen de gemeentelijke bouwopgave.
Structuurvisie Linten
Voor alle linten geldt dat het historische karakter en de diversiteit van bebouwing moet worden behouden en indien mogelijk versterkt. Immers zijn dit de woonkwaliteiten die deze straten uniek en waardevol maken.
Politiekeurmerk Veilig Wonen
Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid.
Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast en dat certificering plaatsvindt, zowel op woningniveau als op het niveau van de woonomgeving.
Specifiek voor plangebied
Dit initiatief ligt aan een rustig lint en aan een bedrijvig lint. Voor de rustige linten geldt de beoogde strategie van versterking van het bestaande woonmilieu. Dit vertaalt zich in het realiseren van grondgebonden woningen. Alleen in bedrijvige linten is bij wijze van uitzondering nog ruimte voor enig appartementenbouw. In dit plan is sprake van één appartement. De grondgebonden woningen kennen een basiskwaliteit en zijn daarmee betaalbaar voor starters en (jonge) gezinnen. Het appartement wordt aangeboden als klusappartement en voldoet aan de voorwaarde van de gemeente dat sprake is van een minimale omvang van 50 m² gebruiksoppervlak.
3.5 Groen en speelruimte
3.5.1 Bomenbeleid Tilburg
Naast de intrinsieke waarde van bomen en de waarde van bomen voor (stads)natuur zijn bomen belangrijk in de aanpak voor de CO2 reductie. Daarnaast zijn bomen belangrijk voor klimaatadaptatie en specifiek in het tegengaan van hittestress. Steeds meer inwoners in onze stad zien de waarde en het belang van bomen in en hechten daarmee ook steeds meer aan het behoud van bestaande bomen. De bomenverordening van 2017 beschermt de bomen in onze stad tegen willekeurige kap. Sinds deze verordening zijn, naast monumentale bomen die al langer beschermd waren, ook bomen die een structuurbepalend karakter hebben en bomen die een belangrijke rol hebben voor de stadsecologie extra beschermd.
Op 8 april 2021 heeft de raad de Bomenverordening 2021 vastgesteld waarmee klimaatadaptatie, bomenbehoud en inwonersparticipatie in Tilburg een duwtje in de rug krijgt. Volgens de verordening gaat de klimaatadaptieve waarde van bomen voortaan mee wegen bij de aanvragen voor een kapvergunning om daarmee een extra bijdrage te leveren aan het tegengaan van hittestress en het klimaatbestendiger maken van de stad. Naast de klimaatadaptatie worden inwoners van de gemeente Tilburg beter betrokken bij een aanvraag voor een vergunning om bomen te kappen. Door inwoners mee te laten participeren in eigen buurt, beoogt de verordening de inwoners meer invloed te geven in hun eigen leefomgeving. Daarnaast is de verwachting dat als aanvragers de aanvraag voor een kapvergunning voortaan moeten motiveren, zij bewuster zal omgaan met de overweging tot bomenkap.
In juli 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders het onderliggende bomenbeleid gewijzigd, waarbij onder andere de Boomwaarde zoneringskaart 2021 is vastgesteld.
Boomwaarde zoneringskaart 2021 (BWZ-kaart)
Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Nieuw t.o.v. de kaart uit 2017 is de zone klimaat-waarde. Deze waarde geldt voor het gebied binnen de Ringbanen van Tilburg. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)
Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2007. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.
Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)
In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.
Maatregelen in bestemmingsplan
In de regels wordt opgenomen dat bij het bouwen de afstand tot bepaalde bomen in acht genomen moeten worden. Voor bomen met een klimaatwaarde is dit 8 meter en voor monumentale bomen is dit 15 meter. Gevoegd aan de regels wordt een boomwaardekaart.
3.5.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
3.5.3 Nota biodiversiteit
Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.
De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.
Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.
In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.
Doelstellingen nota biodiversiteit
De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.
In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.
Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.
Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.
In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.
Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.
Met de realisatie van voorgenomen ontwikkeling wordt rekening gehouden met de doelstellingen uit de nota biodiversiteit.
In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.
Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer).
3.5.4 Nota Ruimte voor Buitenspelen
Naar aanleiding van de ambities uit de Kadernota Jeugd en de behoefte aan algemene voorwaarden ten aanzien van richtlijnen voor de aanleg van speelplekken is de nota Ruimte voor Buitenspelen (2003) opgesteld. Doel van de nota is dat de jeugd als volwaardige medegebruikers van de openbare ruimte wordt geaccepteerd. Spelen is noodzakelijk voor de ontwikkeling van een kind. De nota geeft o.a. een analyse van de formele speelruimte in Tilburg weer. Algemene voorwaarden ten aanzien van speelruimte (veiligheid, bereikbaarheid, spreiding, ruimtegebruik, inrichting) en programmering van de spelenplannen en inrichtingseisen van speelruimte komen aan de orde. Een minimumnorm voor formele speelruimte wordt gesteld om voldoende speelruimte te kunnen garanderen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen transformatiegebieden (> 50 woningen), nieuwbouw en bestaande bouw.
Transformatiegebieden
Er worden twee stappen doorlopen:
per hectare uitgegeven gebied wordt 300m2 van de ruimte gereserveerd voor formele speelruimte;
de huidige grondoppervlakte aan formele speelruimte per kind bedraagt voor Tilburg 7,2m2. Naar aanleiding van het aantal kinderen woonachtig in het transformatiegebied wordt bepaald hoeveel formele speelruimte er in een wijk/buurt gerealiseerd dient te zijn.
Nieuwbouw
Bij nieuwbouwgebieden wordt uitgegaan van stap 1. De inrichting van de formele speelplekken wordt gedaan aan de hand van de actieradius voor speelplekken. In de toekomst zal dit wordt gedaan naar aanleiding van gegevens vanuit het woningbouwprogramma waarmee een schatting gemaakt zal kunnen worden van het aantal kinderen dat in de nieuwbouwwijk komt te wonen (dit wordt in het kader van de uitvoering van de nota Ruimte voor Buitenspelen uitgewerkt).
Bestaande stad
Voor de bestaande stad wordt uitgegaan van een standstill-situatie. Dit betekent dat het bestaande oppervlak voor buitenspelen niet (verder) mag afnemen. Bij nieuwe stedenbouwkundige plannen dient reeds bij de nota van uitgangspunten (programma van eisen) de speelruimtenormering - zoals hierboven beschreven - te worden meegenomen. Dit geldt zowel voor gemeentelijke als particuliere plannen. Op deze manier worden formele speelplekken al vroegtijdig in het ontwerpproces meegenomen. Bij voorliggend plan zijn speelplekken in het ontwerpproces meegenomen. Speelvoorzieningen worden gemaakt van materialen die vrijkomen uit de te slopen bebouwing.
3.6 Verkeer en parkeren
3.6.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg
De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.
De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.
Mobiliteitsagenda 013
De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.
3.6.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:
Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;
In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;
Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;
Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;
Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.
3.6.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'
In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd. Deze nota is als Bijlage 2 bijgevoegd.
Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.
Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.
Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.
Specifiek voor plangebied
Omliggende wegenstructuur
Het plangebied ligt aan de Lange Nieuwstraat, een erftoegangsweg met een maximaal toegestane snelheid van 30 km/u. Aan de westzijde ligt de Gasthuisring en aan de zuidzijde de Burgemeester Brokxlaan, beide gebiedsontsluitingswegen met een maximaal toegestane snelheid van 50 km/u.
Ontsluiting van het plangebied
Het plangebied wordt ontsloten via de Lange Nieuwstraat die via de Gasthuisring aansluit op het hoofdwegennet van Tilburg. Een rechtstreekse aansluiting van het plangebied op de Gasthuisring voor autoverkeer is gezien de ligging van de Sternetroute Gasthuisring ongewenst.
Openbaar vervoer
Het gebied ligt nabij het openbaar vervoersknooppunt waar het NS station en het busstation liggen. Het NS Station en bushaltes liggen op loopafstand.
Afvalinzameling
Voor de afvalinzameling gelden de richtlijnen zoals deze door het BAT zijn opgesteld.
Parkeren
Het aantal parkeerplaatsen moet voldoen aan de vastgestelde normen van de gemeente Tilburg zoals vastgelegd in de parkeernotitie gemeente Tilburg. Het plangebied ligt qua parkeren in gereguleerd gebied. Goede voorzieningen voor het stallen van fietsen zijn nodig om het fietsgebruik te stimuleren.
Noodhulpdiensten
Het gebied moet bereikbaar zijn voor noodhulpdiensten volgens de bijbehorende bereikbaarheidseisen.
Parkeerplaatsen in het plangebied
Op basis van de gemeentelijke parkeernormen ligt het binnenterrein van het beoogde plan in 'zone B'. De woningen aan de straatwand vallen in 'zone A'. Het gebied Zone A wordt bepaald door de grootte van het gebied van parkeerregulering conform het Aanwijzingsbesluit Betaald Parkeren welke jaarlijks wordt vastgesteld. Alle woningen vallen in de categorie 'Grondgebonden woning of appartement (duur) > 130 m² bvo'. Gezien de samenhang van het project is ervoor gekozen de parkeernorm voor zone A te hanteren. De parkeernorm voor de nieuwe woningen bedraagt op basis van deze eigenschappen 1,1 parkeerplaatsen per woning voor de woningen (in totaal een parkeerbehoefte van zeventien). Uitgaande van de bezetting op het maatgevende moment (avond gedurende de werkdag) komt de parkeervraag uit op vijftien. Er worden zestien parkeerplaatsen in het plangebied gerealiseerd. Buiten het plangebied worden voor de woningen aan de Lange Nieuwstraat nog drie parkeerplaatsen op straat gerealiseerd. Er worden daarmee voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd om te voorzien in de parkeerbehoefte die ontstaat als gevolg van de ontwikkeling. Navolgende afbeelding geeft de locaties voor de parkeerplaatsen in en buiten het plangebied weer.
Indeling terrein met parkeerplaatsen.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
4.2 Milieueffectrapportage
4.2.1 Algemeen
Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een m.e.r. beoordeling opgesteld moet worden. Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:
a. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;
b. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming is vereist.
ad. a.
In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig. Dit project kan aangeduid worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2). Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r. beoordelingsplichtig indien het een gebied betreft met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of meer dan 2.000 woningen of meer dan 200.000 bruto vloeroppervlakte bevat. Aan deze criteria voldoet het plangebied niet, dus op grond hiervan is geen m.e.r. nodig.
ad b.
Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft derhalve geen direct effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Kampina en Oisterwijkse Vennen op circa 4,5 kilometer van het plangebied. Op circa 1,6 kilometer van het plangebied liggen gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant horen. Gezien deze afstand en de beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op de gebieden op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.
Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling.
4.2.2 Aanleiding vormvrije m.e.r beoordeling
Voor dit plan is een aanmeldnotitie opgesteld op basis waarvan is beoordeeld of het noodzakelijk is een m.e.r. op te stellen. Deze aanmeldnotitie is als Bijlage 4 bijgevoegd. De aanmeldnotitie is getoetst aan de hand van de drie hoofdcriteria (de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van het project) van bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn. Naar aanleiding van deze toetsing is geoordeeld dat ten gevolge van de voorgenomen activiteit, gezien diens aard, omvang en locatie, geen negatieve effecten op de nabijgelegen gevoelige gebieden en Natura 2000 gebieden zijn te verwachten.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg heeft besloten dat voor het initiatief geen milieueffectrapportage (m.e.r.) behoeft te worden opgesteld.
4.3 Milieuhinder bedrijven
Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van nieuwe gevoelige functies. Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd.
In de omgeving van het plangebied is sprake van een menging van bedrijvigheid, woonfuncties en gemengde functies. Om die reden maakt het plangebied deel uit van een 'gemengd gebied'. In het plangebied zijn de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Gemengd - Lint' aanwezig. In het bestemmingsvlak 'Bedrijf' is een bedrijf van categorie 3.1 toegestaan. De bijbehorende richtafstand in gemengd gebied is 30 meter. In 'Gemengd - Lint' zijn bedrijven van categorie 2 toegestaan. In gemengd gebied is de bijbehorende richtafstand 10 meter. Dergelijke bedrijvigheid past niet in de omgeving. In de toekomstige situatie heeft het plangebied voornamelijk een woonfunctie. De planologische mogelijkheden voor bedrijvigheid met een hoge milieucategorie worden wegbestemd. Dit draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving.
Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied
De toekomstige woningen in het plangebied kunnen worden aangemerkt als milieuhindergevoelig. In de omgeving van het plangebied zijn enkele hinderveroorzakende functies gelegen. De navolgende tabel laat zien hoe de functies kunnen worden gecategoriseerd op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Daarnaast geeft de tabel de minimaal aanbevolen richtafstanden (in meters) en de werkelijke afstand tot het plangebied aan voor deze functies.
Functie |
Type inrichting |
Geur |
Stof |
Geluid |
Gevaar |
Minimale afstand tot het plangebied |
Afstand tot het plangebied |
Theehuis |
Cafés, bars |
0 |
0 |
10 |
0 |
0 |
20 |
Uitzendbureau |
Overige zakelijke dienstverlening: kantoren |
0 |
0 |
10 |
0 |
0 |
30 |
Yogastudio |
Sportscholen, gymnastiekzalen |
0 |
0 |
30 |
0 |
10 |
60 |
Dierenwinkel |
Detailhandel voor zover n.e.g. |
0 |
0 |
10 |
0 |
0 |
25 |
De afstand tussen de nieuw te realiseren woningen en de omliggende functies is voldoende groot. Er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Ook zal het initiatief geen belemmering vormen voor de aanwezige bedrijven.
Hinderveroorzakende functies in het plangebied
Op basis van het geldende bestemmingsplan kan zich in het plangebied bedrijvigheid vestigen met een hoge milieucategorie (categorie 3.1). Dergelijke bedrijvigheid is vanuit milieuplanologisch niet passend in het plangebied en haar omgeving. Bedrijvigheid met een hoge milieucategorie is meer wenselijk op grotere bedrijventerreinen binnen de gemeente. Met het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan ten behoeve van hoofdzakelijk een woonfunctie, worden de planologische mogelijkheden voor bedrijvigheid met een hoge milieucategorie wegbestemd. Dit leidt tot een verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en de leefbaarheid ter plaatse. Gelet op het karakter van de omgeving past wonen in het plangebied.
4.4 Externe veiligheid
4.4.1 Inleiding
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet eer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG-tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden. Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".
4.4.2 Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van vijftien woningen binnen bestaand stedelijk gebied. Daarmee worden vijftien nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd. De volgende afbeelding bevat een fragment van de risicokaart.
Uit de inventarisatie van de relevante risicobronnen blijkt dat het plangebied in het invloedsgebied van het spoortraject Breda - Tilburg - Boxtel/Vught ligt. Over deze transportroute worden zowel brandbare als toxische stoffen vervoerd. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 250 meter. Het plangebied ligt daarmee binnen het invloedsgebied van de snelweg en de spoorlijn, maar buiten de toetsafstand van 200 m (op basis van artikel 8 van het Bevt). Om die reden hoeft het groepsrisico niet kwantitatief inzichtelijk te worden gemaakt. Vanwege de ligging van het plangebied binnen het toxisch invloedsgebied van Breda - Tilburg - Boxtel/Vught geldt wel een (beperkte) verantwoordingsplicht van het groepsrisico.
Beperkte verantwoording groepsrisico
De maatgevende scenario's voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid bij calamiteiten met brandbare en toxische vloeistoffen/gassen zijn een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Navolgend is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp
Bij (zeer) toxische vloeistoffen is het scenario dat ten gevolge van een ongeval de tankwagon lek raakt en een vloeistofplas vormt. Vervolgens verdampen deze toxische vloeistoffen waardoor een gaswolk ontstaat (met dezelfde gevolgen als een gaswolk van toxisch gas). Bij een ongeval met een toxisch gas ontstaat direct een toxische gaswolk. Bij de toxische scenario's zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment.
Bronbestrijding is bij een toxische vloeistof mogelijk door de vloeistof af te dekken. Hierdoor wordt de verdamping verminderd. Voor toxische gassen kan alleen aan bronbestrijding worden gedaan indien het om een lekkage gaat. De brandweer kan dan proberen om het gat te dichten. Effectbestrijding is tevens mogelijk door de concentratie te verdunnen, bijvoorbeeld met behulp van een waterscherm. Dit is alleen mogelijk als de brandweer tijdig aanwezig is.
Bij het ineens vrijkomen van de gehele inhoud van de tank, zal deze effectbestrijding lastig te realiseren zijn. De mogelijkheden voor slachtofferreductie worden bepaald op basis van de mogelijkheden om de vergiftiging te behandelen. Slachtofferreductie is ook mogelijk door snelle ontruiming/evacuatie. Het niet of korter blootstellen aan een toxische stof zal het aantal slachtoffers verminderen.
De opkomsttijd van de brandweer bedraagt circa 4:30 minuten. Daarmee wordt voldaan aan de zorgnorm voor woonfuncties.
De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. Het zelfredzame vermogen van personen is een belangrijke voorwaarde om slachtoffers bij een incident te voorkomen. De mogelijkheid voor personen om zichzelf in veiligheid te brengen bestaan uit schuilen en ontvluchten. Binnen het plangebied zijn geen functies bedoeld voor groepen niet-zelfredzame personen opgenomen.
Vluchtmogelijkheden
Het plangebied wordt via de bestaande wegenstructuur (Lange Nieuwstraat, Gasthuisring, Stedekestraat) goed ontsloten, waardoor het gebied goed te ontvluchten is.
Ventilatie
Bij blootstelling aan een toxisch gas is 'schuilen' vaak de beste wijze van zelfredzaamheid. Omdat blootstelling aan een toxisch gas het bepalende scenario is, biedt 'schuilen' de beste wijze om de zelfredzaamheid te vergroten. Schuilen vindt plaats binnen bouwwerken. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters. Conform het Bouwbesluit 2012 (artikel 3.31 – regelbaarheid) moet de mechanische ventilatie uitgeschakeld kunnen worden. Met name zich als een calamiteit met een gifwolk voor doet.
Alarmering
Van belang is dat bewoners in geval van een incident tijdig gewaarschuwd worden. Het plangebied ligt binnen het dekkingsgebied van een WAS-installatie (luchtalarm). Daarnaast is mobiele alarmering via NL-Alert mogelijk. Daarmee kunnen bewoners gealarmeerd worden en wordt het gewenste handelingsperspectief aangedragen in geval van een calamiteit.
Risicocommunicatie
Door actief te communiceren over risico's zal de zelfredzaamheid namelijk worden vergroot. De brandweer Midden- en West-Brabant adviseert daarom ook om een communicatieplan op te stellen met deskundigen op dit gebied. In dit plan kan dan worden vastgelegd met wie, op welke wijze en met welke frequentie over de risico's wordt gecommuniceerd. Op dit moment vindt communicatie plaats via de Risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit. Daarnaast vindt op verzoek gebiedsgerichte risicocommunicatie plaats. De aanwezige personen worden niet gezien als verminderd zelfredzaam.
4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid
In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:
kwetsbare objecten zijn overal mogelijk;
geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;
bestaande risicovolle inrichtingen (LPG tankstations en propaantanks groter dan 18 m³) en in de directe omgeving gelegen kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk;
Bevi-inrichtingen zijn niet mogelijk;
beheersbaarheid gericht op effecten van mogelijke calamiteiten op orde.
Aan bovengenoemde randvoorwaarden uit de beleidsvisie wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid.
4.4.4 Conclusie en restrisico
Het plangebied ligt binnen het toxisch invloedsgebied van het spoor Breda - Tilburg - Boxtel/Vught. Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen.
Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen de genoemde invloedsgebieden is de verantwoordingsplicht ingevuld. Voor de verantwoording is het standaardadvies van de Brandweer Midden- en West-Brabant gebruikt. De relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.
Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:
De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar van risicobronnen in de omgeving van het plangebied vormt geen belemmering voor het initiatief;
Aangezien het plan op >250 meter van de relevante transportroute gevaarlijke stoffen ligt, neemt het groepsrisico van deze risicobron in de toekomstige situatie niet toe;
De bereikbaarheid van het plangebied is goed;
Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit;
Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings- en alarmeringssysteem) en NL-Alert biedt de mogelijkheid de bewoners tijdig te waarschuwen;
De aanwezigen kunnen het plangebied goed ontvluchten;
Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Het bouwwerk dient voorzien te zijn van een afsluitbare mechanische ventilatie. Hiermee is langdurig verblijf inpandig bij een toxische wolk mogelijk;
De brandweer voldoet aan de opkomsttijd conform het dekkings- en spreidingsplan.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
4.5 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
4.6 Geluid
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.
4.6.1 Wegverkeerlawaai
In februari 2021 is door Buro Ontwerp & Omgeving een akoestisch onderzoek wegverkeer uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 5. De resultaten worden hierna kort behandeld.
Gasthuisring
De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de Gasthuisring bedraagt 43 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh.
Burgemeester Brokxlaan
De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de Burgemeester Brokxlaan bedraagt 39 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh.
Lange Nieuwstraat en Philips Vingboonsstraat
De Lange Nieuwstraat en de Philips Vingboonsstraat hebben een 30 km-regime. 30 km-wegen hebben op basis van de Wgh geen zone. Formeel gelden de normen uit de Wgh dan ook niet voor 30 km-wegen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn bij de beoordeling van de geluidsbelastingen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de hoogste toelaatbare geluidsbelastingen van 63 dB gebruikt. Deze normen gelden voor een vergelijkbare weg met een 50 km-regime.
De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de Lange Nieuwstraat en de Philips Vingboonsstraat bedraagt 63 dB, inclusief aftrek op grond van artikel 110g Wgh. Bij de nieuwe woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh overschreden. Bij de nieuwe woningen wordt wel voldaan aan de hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 63 dB uit de Wgh.
Geluidsreducerende maatregelen
Gezien de beperkte schaal van dit plan is het niet mogelijk of wenselijk om effectieve maatregelen te treffen die de geluidsbelastingen terugbrengen tot waarden die lager zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Om de binnenwaarde van 33 dB uit het 'Bouwbesluit 2012' te kunnen garanderen is extra geluidsisolatie noodzakelijk. De woningen aan de Lange Nieuwstraat kunnen beschikken over een geluidluwe achtergevel en een geluidluwe tuin (buitenruimten). Door middel van een aanvullend bouwakoestisch onderzoek moet worden aangetoond dat de binnenwaarde van 33 dB wordt gehaald.
4.6.2 Railverkeerlawaai
In februari 2021 is door Buro Ontwerp & Omgeving een akoestisch onderzoek railverkeer uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 5. De resultaten worden hierna kort behandeld.
De hoogste geluidsbelasting afkomstig van de spoorlijn bedraagt 54 dB. Bij de nieuwe woningen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB uit de Wgh.
Uit de geluidsberekeningen blijkt dat de optredende geluidsbelastingen binnen de geluidsnormen uit de Wgh liggen. Op grond van de Wgh zijn de optredende geluidsbelastingen dan ook acceptabel.
Het plangebied ligt op circa 240 meter van het spoor. Trillinghinder ten gevolge van het spoor wordt niet verwacht.
4.6.3 Industrielawaai
In en rondom het plangebied is de vestiging van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht uitgesloten. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
4.6.4 Luchtvaartlawaai
Er zijn geen geluidzones als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen over het plangebied gelegen.
4.7 Lucht
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan met minder dan 1.500 woningen niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2020 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.
4.8 Geur
4.8.1 Industriële geurhinder
In en nabij het plangebied zijn er geen bedrijven aanwezig met een relevante (industriële) geuremissie.
4.8.2 Agrarische geurhinder
In en nabij het plangebied zijn er geen bedrijven aanwezig met een relevante (agrarische ) geuremissie.
4.9 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
Door Verhoeven Milieutechniek zijn in 2017 diverse actualiserende bodemonderzoeken uitgevoerd. Het rapport is als Bijlage 6 bijgevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.
Tijdens de veldwerkzaamheden zijn bij een voormalige ondergrondse brandstoftank alleen matige tot sterke bijmengingen met baksteen aangetroffen. Ter plaatse van het overige terrein zijn maximaal zwakke bijmengingen van bodemvreemd materiaal aangetroffen. Derhalve is bij de voormalige ondergrondse brandstoftank een verkennend onderzoek naar asbest uitgevoerd, die tevens representatief geacht wordt voor het overige terrein met relatief minder bijmengingen. Zintuiglijk zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen. Analytisch is, in de opgeboorde grond uit het proefgat met matige bijmengingen, een marginale concentratie aan asbest aangetoond (0,41 mg/kg d.s.). Deze concentratie blijft ruimschoots beneden de interventiewaarde. Op basis hiervan is geconcludeerd dat ter plaatse van het overig terrein geen verkennend onderzoek naar asbest wordt uitgevoerd.
Op basis van de beschikbare gegevens werden sterke verontreinigingen verwacht. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de verwachting onjuist was, aangezien in de grond en het grondwater maximaal licht verhoogde gehalten zijn aangetoond. Bij een berekende index groter dan 0,5 bestaat het vermoeden van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De indexen van de berekende gestandaardiseerde meetwaarden benaderen en/of overschrijden de 0,5 niet.
De in eerder uitgevoerd onderzoek aangetoonde ernstige grondverontreiniging met minerale olie en vluchtige aromaten, ter plaatse van de voormalige ondergrondse tank, is niet bevestigd. Zintuiglijk en analytisch zijn in de grond en het grondwater geen ernstige verontreinigingen aangetoond voor minerale olie en/of vluchtige aromaten. Voor wat betreft de algemene bodemkwaliteit (inclusief overige (voormalige) minder verdachte activiteiten) zijn tevens geen ernstige verontreinigingen aangetroffen in grond en/of grondwater.
Op basis van de milieuhygiënische kwaliteit bestaan er momenteel geen bezwaren tegen het voorgenomen plan.
Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.
4.10 Natuur en ecologie
4.10.1 Wettelijke kaders
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats
Overige inheemse broedvogels
Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn
Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling
Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
4.10.2 Analyse plangebied
Door Buro Ontwerp & Omgeving is in november 2020 een quickscan ecologie uitgevoerd. Dit rapport is als Bijlage 7 bijgevoegd. De conclusies worden hierna kort beschreven.
Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Kampina en Oisterwijkse Vennen op circa 4,5 kilometer afstand van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten. Er dient wel een AERIUS-berekening uitgevoerd te worden i.v.m. de realisatie en het gebruik van de nieuwe woningen. Hiermee kunnen negatieve effecten als vermesting en verzuring door stikstofdepositie worden berekend en eventueel worden uitgesloten.
Berekening stikstofdepositie
Om inzicht te krijgen in deze stikstofdepositie is door Buro Ontwerp & Omgeving een effectbeoordeling stikstofdepositie uitgevoerd. De effectbeoordeling is als Bijlage 8 bijgevoegd.
Uit de uitgevoerde effectbeoordeling stikstofdepositie blijkt dat er bij de voorgenomen ontwikkeling van vijftien woningen aan de Lange Nieuwstraat te Tilburg zowel in de realisatiefase (de bouw) als de gebruiksfase (bewoning) geen stikstofdepositie groter dan 0,00 mol/ha/jr plaatsvindt. Er is geen sprake van een vergunningplicht in het kader van de Wet natuurbescherming.
Natuurbescherming in Interim Omgevingsverordening
Het plangebied ligt op circa 1,6 km afstand van gebieden die behoren tot Natuurnetwerk Brabant (NNB). Het projectgebied ligt niet in de buurt van andere beschermde gebieden. Gezien de ligging buiten het NNB, de Groenblauwe mantel of andere beschermde gebieden worden de kernkwaliteiten bij de werkzaamheden niet aangetast.
Soortenbescherming
Van een aantal soorten is de aanwezigheid in het projectgebied niet uit te sluiten. Hieronder wordt per soort ingegaan op de bescherming en de mogelijke effecten die zij kunnen ondervinden door de werkzaamheden.
Gebouwbewonende vleermuizen
Tijdens het veldbezoek is een potentiële invliegopening aangetroffen in het westelijke pand dat in gebruik is als opslag. Verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen kunnen daarom in het projectgebied aanwezig zijn. Alle vleermuissoorten vallen onder de Habitatrichtlijn en zijn beschermd volgens artikel 3.5 van de Wet natuurbescherming. Hierdoor is het verboden om de soorten opzettelijk te doden of vangen (artikel 3.5 lid 1 Wnb), opzettelijk te verstoren (artikel 3.5 lid 2 Wnb) of de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of vernielen (artikel 3.5 lid 4 Wnb). De sloop van het westelijke pand zou kunnen leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming als deze als verblijfplaats fungeert voor vleermuizen. De aanwezigheid van vleermuizen in dit gebouw moet daarom nader worden onderzocht.
Huismus
De gebouwen binnen het projectgebied vormen geen geschikte nestgelegenheid voor de huismus. Wel is er klimop en een haag aanwezig in het westen van het projectgebied wat kan behoren tot de functionele leefomgeving van de huismus. De huismus wordt beschermd volgens artikel 3.1 van de Wnb. Hierdoor is het verboden om de soort opzettelijk te storen, vangen of doden en vaste verblijf- of rustplaatsen opzettelijk te beschadigen of vernielen. Daarnaast is ook de functionele leefomgeving van de huismus beschermd. Het verwijderen van de klimop en de haag zou kunnen leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming als deze tot de functionele leefomgeving van de huismus behoren. De aanwezigheid van de huismus en de functie van de begroeiing moet daarom nader worden onderzocht.
Algemene soorten
Het kan zijn dat er tijdens de werkzaamheden algemene diersoorten op het perceel voorkomen. Hierbij moet de algemene zorgplicht in acht worden genomen (artikel 1.11 Wnb). In verband met eventuele aanwezigheid van algemene vogelsoorten tijdens de werkzaamheden moet de sloop en het verwijderen van begroeiing buiten het vogelbroedseizoen worden uitgevoerd.
Nader onderzoek
Door Buro Ontwerp & Omgeving is in oktober 2021 nader onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van de huismus en vleermuizen. Dit onderzoek is als Bijlage 9 bijgevoegd. Tussen het oude woonhuis en opslag is één paarverblijf van de gewone dwergvleermuis waargenomen. Tijdens de veldbezoeken zijn er geen huismussen waargenomen in het plangebied. Er zijn enkel twee houtduiven, een koolmees en een merel waargenomen. Buiten het plangebied zijn vijf nestlocaties en twee kwetterbosjes vastgesteld.
Voor het overtreden van de verbodsbepalingen uit artikel 3.5 lid 2 en 4 (vleermuizen) is een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. Lid 2 en 4 hebben betrekking op het vernielen van verblijf- of rustplaatsen en het storen van soorten. Daarnaast is ook Wnb artikel 3.5 lid 1 relevant voor deze soort. Dit lid heeft betrekking op het doden en vangen van soorten. Er is echter geen ontheffing in het kader van dit lid noodzakelijk indien mitigerende maatregelen worden getroffen en zorgvuldig wordt gehandeld.
In de gemeente Tilburg geldt sinds 2016 een gebiedsgerichte ontheffing voor het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling. Deze gebiedsgerichte ontheffing geldt ook op de locatie van het plangebied en voor de gewone dwergvleermuis. Omdat verstoring van de gewone dwergvleermuis bij de ontwikkeling niet kan worden uitgesloten, wordt een gebiedsgerichte ontheffing aangevraagd. Onderdeel van de aanvraag is het voorstel voor het nemen van mitigerende maatregelen. Met het nemen van benodigde maatregelen zal de ontheffing naar verwachting worden verleend.
Conclusie
Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.
Voor de gewone dwergvleermuis geldt dat er een gebiedsgerichte ontheffing wordt aangevraagd. Deze zal naar verwachting worden verleend. Overige soorten in het plangebied kunnen worden uitgesloten.
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Bestaand watersysteem
De belangrijkste kenmerken van het gebied en perceel zijn weergegeven in navolgende tabel 1. In het plangebied is bedrijfsbebouwing aanwezig. Het plangebied is volledig verhard.
Kenmerk |
In plangebied |
Waterbeheerders |
Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg |
Bruto oppervlakte |
Totaal percelen circa 3.000 m2 |
Terreinhoogte |
circa 13,8 m +NAP |
Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) |
circa 12,1 m +NAP |
Bodem |
Sterkzandige leemlenzen, dikker dan 1 meter |
Riolering |
Gemengde riolering |
Oppervlaktewater |
Er is geen oppervlaktewater in de nabijheid van het plangebied |
Afkoppelgebieden |
Het plangebied valt in het afkoppelgebied voor blauwe aders. |
Keur beschermde gebieden |
Het plangebied valt binnen beperkt invloedsgebied Natura 2000 (zie afbeelding) |
In de Lange Nieuwstraat is gemengde riolering aanwezig. In de bestaande situatie wordt het regenwater van verharde oppervlakten afgevoerd naar de gemengde riolering. Het plangebied bestaat uit vier kadastrale percelen en is volledig verhard.
Het plangebied valt in het afkoppelgebied voor blauwe aders. In de Gasthuisring is deze reeds aanwezig. De aanleg van een Blauwe Ader in de Lange Nieuwstraat is geprogrammeerd binnen enkele jaren. Indien deze beschikbaar is, wordt in overleg met de gemeente aangesloten op de Blauwe Ader.
5.2 Beleidskader
Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Waardevol Water' 2016-2021' vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2016-2021 en het bovengenoemde Provinciale Milieu- en Waterplan 2016-2021. Het Waterbeheerplan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meer waarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruik centraal; 3) samen sterker, 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur waterschap De Dommel (datum intrede 1 maart 2015), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.
Bij het ontwerp van nieuwe bebouwing en de openbare ruimte rekening moeten worden gehouden met de extreme situaties. Daarnaast gelden de volgende randvoorwaarden:
bij de inrichting van het plan dient men rekening te houden met de bestaande terreinhoogte van het openbaar gebied en de aangrenzende percelen;
de water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen is voldoende voor het gebruik van het bouwdeel;
het toepassen van uitlogende materialen is uitgesloten;
de vuil- en hemelwaterafvoer van nieuwe bebouwing wordt inpandig gescheiden ingezameld en per perceel aan de perceelgrens aangeboden voor aansluiting op respectievelijk de vuilwaterriolering en (indien aanwezig) de blauwe aders;
de vuil- en hemelwaterafvoer van bestaande bebouwing wordt zoveel mogelijk gescheiden van elkaar ingezameld en per perceel aan de perceelgrens aangeboden voor aansluiting op de vuilwaterriolering en (indien aanwezig) de blauwe aders.
Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de tweede termijn van de Kaderrichtlijn Water.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Programma Water en Riolering (PWR) 2020-2023. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het PWR is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.
5.3 Toekomstige situatie
In de navolgende tabel is de oppervlakte van de daken en het verhard en onverhard terrein in de huidige en toekomstige situatie weergegeven.
Voor de toekomstige situatie geldt dat circa 790 m2 als tuin wordt ingericht. In navolgende berekening is er (worst-case) van uitgegaan dat de tuinen voor 70 % verhard zullen zijn (terreinverharding).
Oppervlaktes |
Huidig m² |
Toekomstig m² |
Daken |
2.340 |
1.169 |
Terreinverharding |
490 |
1.424 |
Onverhard terrein |
0 |
237 |
Totaal |
2.830 |
2.830 |
Er is sprake van een afname van het verharde oppervlak ten opzichte van de huidige situatie. Het hemelwater afkomstig van het toekomstig verhard oppervlak wordt afgevoerd via het gescheiden rioolstelsel. Het plan wordt voorgelegd aan de waterbeheerder, waterschap De Dommel.
5.3.1 Duurzaam watersysteem
De eigenaar van de grond bepaalt de hoogten van de terreinpeilen en de vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze peilen moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:
voldoende ontwateringdiepte;
de water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen dient te allen tijde voldoende te zijn voor de nieuwe functie van de ruimte;
de vuil- en regenwaterafvoer moet mogelijk zijn via de aangeboden lozingspunten en dus op het juiste peil worden aangeboden;
aansluiten op de bestaande aangrenzende percelen en op de (toekomstige) terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de grens (T-hoogte);
geen afvloeiend regenwater afwentelen buiten de (toekomstige) percelen;
afdoende bescherming tegen overstroming bij extreme neerslag.
De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, waaronder de ontwateringdiepte. In de bestaande situatie is de ontwateringdiepte ruim voldoende voor de nieuwe functies. Hierom worden geen preventieve maatregelen vastgesteld om grondwater- of vochtoverlast te voorkomen. Om de aansluiting op nabije terreinhoogten optimaal te houden wordt de bestaande terreinhoogte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) gehandhaafd.
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied Natura 2000. Deze gebieden zijn overgenomen uit de Provinciale Verordening water Noord Brabant. Hiervoor geldt antiverdrogingsbeleid, gericht op het verbeteren van de condities voor de natuur of op verbetering van de landbouwkundige condities maar minimaal stand-still. Door de ligging binnen de invloedsfeer van Natura 2000 gebieden zijn nieuwe grondwateronttrekkingen niet toegestaan en geldt er een beregeningsbeleid. Ook in het kader van hydrologisch neutraal ontwikkelen is draineren van het plangebied uitgesloten.
5.3.2 Regenwater
Op navolgende afbeelding is te zien dat het plangebied gevoelig is voor wateroverlast. Er dient rekening gehouden te worden met de bouwpeilen. Er dient rekening gehouden te worden met de bouwpeilen.
70 mm in 1 uur
Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij speelt de trits vasthouden-bergen-afvoeren een centrale rol. In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden (trits vasthouden-bergen-afvoeren).
Mogelijkheden hiervoor zijn:
Minder terrein verharden;
Hergebruik van regenwater voor bijvoorbeeld toiletspoeling of wassen van voertuigen;
Groene daken;
Water opvangen in poelen, regentonnen e.d;
Waterdoorlatende verharding.
In het PWR is beleid vastgesteld waarmee van iedere ontwikkeling verlangd wordt dat ze hier invulling aan geeft door in een vastgestelde bergingsopgave voor het plangebied te voorzien. De bergingsopgave bedraagt 60 mm, oftewel 60 l/m² verharding van de nieuwe situatie. Hiermee draagt het plangebied bij aan het hydrologisch neutraal (her)ontwikkelen van Tilburg. Op basis van de afvoerende oppervlakken van de toekomstige situatie is daarmee voor het plangebied de bergingsopgave vastgesteld op totaal ca. 156 m³.
Als invulling wordt de toepassing van bovengrondse waterbergende voorzieningen als wadi, greppel en groene-/waterbergende daken (uitbouw) als kansrijk gezien. De voorziening(en) worden voorzien van een overloop op de riolering. Deze overloop dient als een separate leiding te worden aangeboden aan de Lange Nieuwstraat. Deze kan t.z.t. worden aangesloten op de geplande Blauwe Ader (regenwaterriolering) in het openbaar gebied. Het toepassen van uitlogende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen.
5.3.3 Huishoudelijk afvalwater
Het huishoudelijk afvalwater kan worden afgevoerd via de bestaande gemengde riolering in de Lange Nieuwstraat.
5.4 Watertoets
De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is beperkt. Het watertoetstraject hoeft niet te worden doorlopen.Het waterschap zal reageren n.a.v. het ontwerpbestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Opzet planregels
6.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
6.2 Standaard plansystematiek
6.2.1 Bouwvlak en erf
De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit plan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.
In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.
Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).
6.2.2 Bouwdiepte
De bouwdiepte is gerelateerd aan de dieptemaat van het betreffende bouwblok c.q. de bouwstrook. De Tilburgse standaardbouwdiepte bedraagt voor woningen 12 meter. In specifieke - bijvoorbeeld historisch zo gegroeide situaties - kan hiervan worden afgeweken.
6.2.3 Bouwbreedte
In de 'Structuurvisie Linten in de oude stad' is bepaald dat zowel binnen bedrijvige als rustige linten in bestemmingsplannen de toelaatbare breedte gelijk is aan de huidige breedte van het pand (uitgangspunt 2012). Indien deze breedte minder is dan 6,5 meter dan mag bij herontwikkeling tot maximaal 6,5 meter breed worden gebouwd.
6.2.4 Bouwhoogte
De volgende gebiedstypen worden onderscheiden, waarbij het onderscheid wordt gevormd door een verschillende maximale bouwhoogte:
structuurvisie Linten oude stad, onderverdeeld in:
bedrijvige linten;
rustige linten;
hoofdstructuur nieuwe gebieden;
overige gebieden.
Ingevolge de 'Structuurvisie Linten in de oude stad' is, zowel binnen bedrijvige linten als rustige linten, de maximaal toelaatbare hoogte 11m. Langs de 'Hoofdstructuur nieuwe gebieden' is een bouwhoogte van maximaal 15m toelaatbaar, terwijl in de overige gebieden maximaal 10m is toegestaan. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. Met name vanwege het niet stedelijke karakter gelden voor de dorpen afwijkende maten die opgenomen zijn binnen de afzonderlijke bestemmingen: Wonen - 1, Wonen - 2 en Wonen - 3. Ook in het buitengebied en op bedrijventerreinen geldt een afwijkende regeling.
Structuurbeeld Plansystematiek
6.2.5 Goothoogte
De toegelaten hoogte is in het algemeen gerelateerd aan de afstand tot de meest nabije gevels. In de meeste gevallen komt dit neer op een goothoogte die gelijk is aan de bouwhoogte. In de regels wordt de goothoogte dan ook meestal gelijk gesteld aan de bouwhoogte, tenzij op de verbeelding met een maatvoeringsaanduiding een andere goothoogte wordt weergegeven. Bij afwijkende woningtypes en in bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd.
In het buitengebied gelden ten aanzien van goothoogten andere regels, die een lagere maximale goothoogte met zich brengen.
6.2.6 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor woningen in stedelijk gebied:
oppervlakte:
20m2 indien erf kleiner is dan 50m2;
40% van erf met maximum van 60m2 bij erf tussen de 50m2 en 500m2;
80m2 bij erf tussen de 500m2 en 1000m2.
bouwhoogte:
maximaal 3m bij plat dak;
bij schuin dak goothoogte maximaal 3m;
bouwhoogte maximaal 4,5m.
N.B: op grond van de (landelijke) wettelijke regels voor vergunningvrij bouwen, kan er vaak meer gerealiseerd worden dan de bovenstaande standaardregeling doet vermoeden. Deze regeling maakt deel uit van de plansystematiek, omdat het Tilburgse 'erf' en het in het Besluit omgevingsrecht gedefinieerde 'achtererfgebied' niet noodzakelijkerwijs samenvallen.
6.3 Bestemmingen en aanduidingen
In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen aanwezig:
Wonen;
De woningen (met bijbehorende erven) die niet gelegen zijn in een lint hebben deze bestemming. Binnen de bestemming Wonen zijn uitsluitend grondgebonden woningen toegestaan, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' waar behalve grondgebonden woningen tevens één woning op de verdieping is toegestaan. Onder voorwaarden zijn tevens beroepsmatige activiteiten toegestaan als een aan huis gebonden beroep. Met afwijken via een omgevingsvergunning kan worden meegewerkt aan het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten. Hierbij moet worden gedacht aan activiteiten die inpasbaar zijn binnen een woonwijk en vrijwel geen overlast veroorzaken voor de directe omgeving. Qua uiterlijke verschijningsvorm dienen de beroepsuitoefeningen ondergeschikt te zijn aan de omgeving en wordt de oppervlakte die voor de beroepsuitoefening naar omvang beperkt.
Wonen - Lint.
Woonstraten aan de linten in de Oude Stad krijgen de bestemming Wonen - Lint. De regeling voor deze bestemming is vergelijkbaar met die van Wonen. Een verschil met Wonen is dat parkeer- en stallingsvoorzieningen in de bestemming Wonen mogelijk zijn. Dat is niet geval bij Wonen - Lint.
Binnen deze bestemmingen zijn de volgende aanduidingen gebruikt:
Erf;
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels per bouwperceel aan- en/of uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
onderdoorgang
ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' mag de begane grondse bouwlaag niet worden bebouwd en dient een bepaald vrije hoogte te worden aangehouden.
Luchtverkeerzone.
Ten behoeve van een obstakelvrij start-en landingsvlak in verband met de vliegverkeersveiligheid is een bouwverbod opgenomen voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van een bepaalde hoogte.
Daarnaast is de volgende dubbelbestemming aanwezig:
Waarde-Archeologie.
Indien binnen het plangebied sprake is van archeologische verwachtingswaarde worden deze gebieden aangegeven met de dubbelbestemming Waarde-Archeologie. De met de dubbelbestemming samenhangende archeologische belangen hebben daarbij voorrang op het belangen van de onderliggende bestemming.
6.4 Bouw- en gebruiksregels
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.
Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
Wijzigingsbevoegdheid
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog en vooroverleg
8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan 'Theresia-Loven-Besterd 2016, 10e herziening (Lange Nieuwstraat 255, Gasthuisring 28-30-30a)' op 26 februari 2021 gepubliceerd in het Gemeenteblad.
8.2 Omgevingsdialoog
De initiatiefnemers hebben in mei 2020 de omwonenden over de beoogde herontwikkeling van het plangebied geïnformeerd en hen om een reactie gevraagd. Daarbij zijn twee varianten voorgelegen, een variant met grondgebonden woningen en een gestapelde variant.
Uit de reacties van de omwonenden werd duidelijk dat er een grote voorkeur is naar een invulling met grondgebonden woningen. De argumenten die daarbij werden gegeven waren als volgt:
er zijn al veel studentenwoningen in de straat, daarom juist de voorkeur voor gezinswoningen. Dit zorgt voor een juiste balans;
in appartementen komen geen gezinnen te wonen, juist aan gezinnen heeft de wijk behoefte, dit geeft een betere dynamiek;
grondgebonden woningen zorgen in plaats van gestapelde woningen voor meer privacy;
een invulling met grondgebonden woningen leidt tot minder wooneenheden, en daardoor voor minder verkeer in de straat en een lagere parkeerdruk.
Naar aanleiding van de reacties van omwonenden is gekozen om de grondgebonden variant verder uit te werken. Deze uitwerking is vervolgens opgenomen in voorliggend bestemmingsplan.
In juli 2021 hebben initiatiefnemers met inachtneming van de Richtlijn Omgevingsdialoog de omwonenden wederom benaderd. Het project is nogmaals toegelicht. In reactie op deze brief zijn er drie reacties binnengekomen, allen positief. Als bijlage 10 is een kort verslag van de participatie opgenomen.
8.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van maandag 20 december 2021 tot en met 31 januari 2022 ter visie gelegen. Gedurende deze periode is er één zienswijze ingekomen. De beoordeling van deze zienswijze is terug te vinden in de onder bijlage 11 gevoegde Nota behandeling zienswijzen. De zienswijze leidde niet tot aanpassing van het bestemmingsplan.