Kom Biezenmortel 2018, 2e herziening (Capucijnenstraat 1c)
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0855.BSP2021003-e001 |
Plantype: | bestemmingsplan |
Toelichting
Hoofdstuk 1 Inleiding
Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Kom Biezenmortel 2018, 2e herziening (Capucijnenstraat 1c)" van de gemeente Tilburg.
1.1 Aanleiding en doel
Bij de woning Capucijnenstraat 1c te Biezenmortel is een zorgvoorziening gerealiseerd voor de dagbesteding van dementerende ouderen en jongeren met een beperking. Deze ontwikkeling vindt plaats binnen de geldende bestemmingsplannen "Kom Biezenmortel 2018" en "Buitengebied, herziening 2020".
Om de cliënten van de dagbesteding meer het buitengevoel te kunnen geven heeft de initiatiefnemer een landschapstuin aangelegd. Voor de opslag van materieel en materiaal voor het onderhoud van de landschapstuin is het noodzakelijk een schuur te bouwen, en waarin tevens de opkweek van planten kan plaatsvinden. Verder is het aanbrengen van een foliekas gewenst.
De landschapstuin ligt binnen het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening 2020". De ter plaatse geldende bestemmingen staat het realiseren van tuin, loods en foliekas echter niet toe. Daarom is een herziening noodzakelijk.
1.2 Ligging en kadastrale begrenzing
Onderstaande afbeelding geeft de locatie van het plangebied weer.
TOPOGRAFISCHE SITUATIE
Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.
KADASTRALE SITUATIE
De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Haaren, sectie G, nummer 239.
De oppervlakte van het plangebied bedraagt 8.987 m².
1.3 Geldende bestemmingsplannen
Ter plaatse van het plangebied gelden meerdere bestemmingsplannen:
bestemmingsplan "Kom Biezenmortel 2018", vastgesteld op 28 maart 2019;
bestemmingsplan "Buitengebied, herziening 2020", vastgesteld op 24 september 2020.
Daarnaast is een op 21 augustus 2020 verleende omgevingsvergunning van belang.
1.3.1 Bestemmingsplan "Kom Biezenmortel 2018"
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan "Kom Biezenmortel 2018" weer.
UITSNEDE VERBEELDING BESTEMMINGSPLAN "KOM BIEZENMORTEL 2018"
Het bestemmingsplan "Kom Biezenmortel 2018" geldt uitsluitend aan de westzijde van het plangebied. Het betreft de bestemming 'Wonen'. Ter plaatse is één woning toegestaan. Daarnaast geldt de aanduiding 'gemengd', waarbinnen onder voorwaarden bepaalde vormen van onder meer detailhandel, bedrijvigheid en maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan.
N.B. |
Op basis van het oude bestemmingsplan "Biezenmortel", vastgesteld op 18 december 2008, is gestart met de voorziening voor dagbesteding voor dementerende ouderen. Dat kon destijds zonder omgevingsvergunning. Op basis van het thans geldende bestemmingsplan zou voor een nieuw initiatief een omgevingsvergunning moeten worden verleend. Dat is nu niet aan de orde. |
Het plan omvat niet direct nieuwe ontwikkelingen binnen dit deel van het plangebied.
1.3.2 Bestemmingsplannen "Buitengebied, herziening 2020"
Onderstaande afbeelding geeft de uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening 2020" weer.
UITSNEDE VERBEELDING BESTEMMINGSPLAN "BUITENGEBIED, HERZIENING 2020"
De landschapstuin met gebouwen worden aangelegd binnen de gronden die thans de bestemming 'Agrarisch' - zonder bouwvlak - hebben. De gronden mogen onder meer worden gebruikt voor agrarische activiteiten en het behoud van landschapswaarden. Het realiseren van gebouwen buiten een bouwvlak is niet toegestaan.
Er zijn ook twee dubbelbestemmingen van toepassing. Voor de bescherming van mogelijke archeologische waarden is de dubbelsbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen. Deze bestemming verplicht het uitvoeren van een archeologisch onderzoek voorafgaand aan bodemingrepen met een diepte van 0,5 meter over een oppervlakte van 100 m². Het aspect archeologie is in paragraaf 5.2.1 nader uitgewerkt.
De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterberging', alsmede de aanduiding 'reservering waterberging', bevat regels voor het behoud van het waterbergend vermogen van dat gebied. Hiervoor bevat de bestemming regels voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden. Het aspect waterhuishouding is in paragraaf 5.3.3 nader uiteengezet.
De bestemming 'Agrarisch' staat de aanleg van de landschapstuin en het realiseren van loods en foliekas niet toe.
1.3.3 Omgevingsvergunning landschapstuin
Op 21 augustus 2020 heeft de gemeente Tilburg een omgevingsvergunning verleend voor een tijdelijke afwijking voor het gebruik van de gronden binnen het plangebied als landschapstuin.
Voorliggend bestemmingsplan bevat tevens een permanente regeling voor het gebruik van de landschapstuin.
Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse
Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied.
2.1 Wijdere omgeving
Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied in de wijdere omgeving weer.
WIJDERE OMGEVING
Ruimtelijk-functioneel
Het plangebied ligt in het noordelijke deel van de kern Biezenmortel, op de grens van het stedelijk gebied - zoals opgenomen in de Interim Omgevingsverordening, zie paragraaf 4.2.2 - en het landelijk gebied - gevormd door de Groene Kamers. Het stedelijk gebied wordt gevormd door woonpercelen aan weerszijden van de Capucijnenstraat. Meer naar het zuiden verbreedt het stedelijk gebied zich.
Aan weerszijden van het lint zijn zones aangegeven waarin verstedelijking afweegbaar is. Zo ook ter plaatse van het plangebied, door het op 'logische wijze' doortrekken van de grens.
Het landelijk gebied van de Groene Kamers omvat het gehele centrale deel van de gemeente tussen de kernen Biezenmortel, Helvoirt en Haaren. De laanbeplanting langs de wegen vormt het casco van de groene kamers. Daarbinnen is er een verfijning met landschapselementen als houtwallen, bospercelen, boomteeltgebieden en erven met beplanting. De open ruimten worden ingevuld met agrarisch grondgebruik, zoals weiden, akkers en boomteelt.
Meer naar het noorden ligt het gebied De Brand, dat een overwegende natuurfunctie heeft in combinatie met relatief extensief agrarisch gebruik.
Ontsluiting
Het plangebied is ontsloten op de Capucijnenstraat - de hoofdstraat van Biezenmortel. De Capucijnenstraat sluit aan de noordzijde aan op de Biezenmortelsestraat, die de verbinding legt met Helvoirt en het omliggende gebied.
2.2 Directe omgeving en plangebied
Onderstaande afbeelding en de foto's geven de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.
DIRECTE OMGEVING
ZICHT OP BESTAANDE BEBOUWING (TUINZIJDE) - ZICHT OP AL AANGELEGDE POEL
ZICHT OP BUURPERCELEN BIEZENMORTELSESTRAAT - ZICHT OP PERCELEN ZUIDZIJDE PLANGEBIED
Zoals aangegeven is een groot deel van het plangebied onderdeel van het bebouwingslint van de Capucijnenstraat. Dit lint is aan de oostzijde een half open lint van individuele gebouwen op ruime percelen. De gebouwen dateren uit verschillende tijdsperioden, waardoor er een mengeling is van (woon)boerderijen, dorpse woningen uit de tweede helft van de 20e eeuw en relatief nieuwe woningen, zoals de woning in het plangebied.
Aan de westzijde is het bebouwingslint meer gesloten, met twee-onder-een-kap-woningen van twee lagen met zadeldak evenwijdig aan de straat. Deze woningen zijn planmatig gerealiseerd Ter hoogte van het plangebied staat overigens geen bebouwing aan de westzijde van het lint.
De woning binnen het plangebied betreft een vrijstaande woning, een eigentijds karakter van gepleisterde muren en een rieten kap. Het bijgebouw heeft een oppervlakte van circa 100 m² en gaat dienst doen als dagbestedingsruimte voor ouderen met dementie. Er zal geen sprake zijn van nachtverblijf. Een en ander is in paragraaf 3.1 nader beschreven.
Het onbebouwde deel van het plangebied was voorheen in agrarisch gebruik in de vorm van een weide. Inmiddels zijn er onderdelen van een landschapstuin aangelegd, met een flinke waterpartij, bomen en ander opgaand groen en paden (zie luchtfoto). Ook zijn er bijenkasten geplaatst. De landschapstuin is nog in verdere ontwikkeling.
De bestaande woning met bijgebouwen binnen het plangebied is onderdeel van het bebouwingslint Capucijnenstraat, met woonpercelen aan weerszijden. Het onbebouwde deel van het plangebied grenst aan de west- en noordzijde aan bestaande woonpercelen. Aan de oost- en zuidzijde daarvan liggen onbebouwde agrarische gronden.
Hoofdstuk 3 Plan
In dit hoofdstuk is de beschrijving van het plan opgenomen.
3.1 Omschrijving activiteiten
3.1.1 Bestaande activiteiten
Het gebruik van het plangebied is aan te merken als wonen met maatschappelijke activiteiten. Het wonen vindt plaats in de bestaande woning.
De maatschappelijke activiteiten bestaan uit het voorzien in dagbesteding voor acht tot tien ouderen met dementie. Deze ouderen wonen in een zorginstelling elders in de gemeente en worden 's morgens gebracht en 's avonds weer opgehaald.
De dagbesteding vindt plaats in een vrijstaand bijgebouw, dat direct achter de woning is gerealiseerd, en bestaat uit het mede verzorgen van de aanwezige dieren (kippen, geiten, schapen en mogelijk een ezel) en het mede verzorgen van de moestuin, het kweken van kruiden en het plukken en verwerken van fruit dat in de tuin groeit. De dagbesteding is aan de doelgroep aangepast en eveneens aan de mogelijkheden van de individuele cliënt.
Elke dag wordt met elkaar een warme lunch gekookt en genuttigd. Geprobeerd wordt om dit zoveel mogelijk met seizoensproducten uit de eigen tuin te doen, om een volledige cirkel te creëren van kweken, oogsten, bereiden en consumeren.
De woning en het bijgebouw passen binnen het geldende bestemmingsplan en verleende omgevingsvergunningen. Het gebruik voor dagbesteding is - zoals aangegeven - gestart op basis van het oude bestemmingsplan "Biezenmortel".
3.1.2 Nieuwe activiteiten
Het verblijven in een buitenomgeving biedt een flinke meerwaarde in de beleving van de dementerende ouderen. 'Licht en lucht' is goed voor de gezondheid en natuurbeleving prikkelt de geest. Omdat het niet mogelijk is om met de ouderen de natuur in te gaan, wordt met de aanleg van een landschapstuin natuurbeleving ook voor deze groep personen bereikbaar.
De landschapstuin wordt ingericht met deel natuurlijke en deels cultuurlijke begroeiing van inheemse soorten. Door het planten van een flinke hoeveelheid fruit- en notenbomen en de aanleg van een moestuin is er sprake van een oogst, die gebruikt kan worden voor de maaltijdbereiding. Ter extra aankleding van de tuin en ter vergroting van de biodiversiteit is een waterpartij aangebracht. Daarnaast is er ruimte ingericht voor kleinvee en enkele kippen, fazanten en pauwen, en worden er bijenkasten geplaatst.
Een rondgaand pad maakt de tuin op een veilige wijze voor de ouderen toegankelijk en beleefbaar.
De tuin zal worden onderhouden door vier personen met een verstandelijke beperking. De tuin is daarmee ook een vorm van dagbesteding voor deze groep hulpbehoevenden.
Voor de opslag van een maaimachine, tuingereedschap en materialen is een schuur nodig. Tevens vindt de opkweek van planten plaats, die aansluitend in de tuin kunnen worden geplant. Aan de schuur wordt gedurende de periode april tot en met oktober een foliekas geplaatst, waardoor het mogelijk is om ook meer uitheemse groenten en fruit te telen, zoals tomaten en komkommers.
De schuur en foliekas worden gebouwd op korte afstand van woning en bijgebouw en worden daarmee onderdeel van het bebouwingslint Capucijnenstraat.
3.2 bebouwing
De bebouwing in het plangebied bestaat uit:
de woning;
het bijgebouw;
de schuur;
de foliekas;
twee dierenverblijven.
3.2.1 woning
De bestaande woning Capucijnenstraat 1C is recent gebouwd op basis van een daarvoor verleende omgevingsvergunning. De woning heeft een eigentijds karakter met elementen die refereren aan 'boerenbebouwing', zoals één bouwlaag met een forse rieten kap en gepleisterde muren.
3.2.2 bijgebouw
Het bijgebouw is gebouwd op korte afstand achter de woning. Het bijgebouw heeft een oppervlakte van 100 m². De goot- en bouwhoogten bedragen respectievelijk 3 meter en 6 meter.
3.2.3 Schuur
Op korte afstand van de woning en het bijgebouw wordt een nieuwe schuur opgericht. Voor deze schuur is nog geen ontwerp beschikbaar. De oppervlakte van de schuur zal maximaal 200 m² bedragen. Voor de goot- en bouwhoogte wordt uitgegaan van de in het geldende bestemmingsplan "Biezenmortel 2018" opgenomen maxima: 4 meter respectievelijk 6 meter.
3.2.4 Foliekas
Gedurende de periode april tot en met oktober wordt achter de schuur een foliekas geplaatst. De kas bestaat uit een metalen of houten frame waarover kunststof folie wordt gespannen. In de foliekas ontstaat het gewenste klimaat voor het kweken van groenten en fruit. De oppervlakte van de foliekas bedraagt maximaal 100 m²; de bouwhoogte maximaal 3 meter.
3.2.5 Dierenverblijven
Voor de dieren worden twee kleine dierenverblijven gerealiseerd. Eén verblijf (8 m²) wordt gebruikt voor de kippen en geiten. Voor de schapen en ezel wordt een schuilhok (10 m²) gerealiseerd om beschutting te bieden tegen regen en felle zon.
3.2.6 Samenvatting bebouwing
De gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken (excl. foliekas) bedraagt:
- |
bijgebouw |
100 m² |
- |
schuur |
200 m² |
- |
foliekas |
100 m² |
- |
dierenverblijven |
18 m² |
- |
totaal |
418 m² |
De bijgebouwen worden geconcentreerd in de zone die aansluit op het bebouwingslint van de Capucijnenstraat. Hiermee wordt voorkomen dat er gebouwen in het open buitengebied worden gerealiseerd.
3.3 Verkeer en parkeren
3.3.1 Ontsluiting
Het plangebied aan de Capucijnenstraat ligt binnen de bebouwde kom van Biezenmortel. De Capucijnenstraat is een erftoegangsweg. Er lopen een secundaire fietsroute via de Capucijnenstraat. De dichtstbijzijnde busroute loopt via de Biezenmortelsestraat.
De ontsluiting van het plangebied loopt via een doodlopend gedeelte van de Capucijnenstraat. Het betreft een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom. Hiervoor geldt een maximum toegestane snelheid van 30 km/uur. De weg is ook als zodanig ingericht. De beoogde functies zorgen voor een zeer beperkte toename van het verkeer. Dit levert geen problemen op voor het verkeer op de Capucijnenstraat.
3.3.2 Parkeren
Het aantal parkeerplaatsen moet voldoen aan de vastgestelde normen van de gemeente Tilburg zoals vastgelegd in de notitie "Parkeernormen Tilburg 2017". De notitie maakt voor het toepassen van de parkeernormen onderscheid in verschillende zones. Hoewel Biezenmortel niet in de notitie is opgenomen - de gemeentelijke herindeling had bij de vaststelling van de notitie immers nog niet plaatsgevonden - kan worden geteld dat zone C van toepassing is.
Voor een grondgebonden woning in het dure segment geldt de norm van 1,7 parkeerplaatsen. Dagverblijven zijn niet opgenomen in de parkeernotitie. Uit ervaring van de initiatiefnemer blijkt dat het dagverblijf om een extra parkeerplaats vraagt. Het eigen terrein biedt voldoende ruimte voor de benodigde drie parkeerplaatsen.
3.3.3 Calamiteitenvervoer
Het openbaar gebied moet altijd bereikbaar zijn voor de noodhulpdiensten.
3.3.4 Afvalinzameling
Het terrein moet goed bereikbaar zijn voor afvalinzameling. Een vuilniswagen moet altijd vooruit kunnen rijden bij arriveren en bij het wegrijden. Met het voorliggend plan zal deze functie gewaarborgd blijven.
3.4 Groen en water
Bijlage 1 bevat het inrichtingsplan voor het perceel. Daarop is ook het beplantingsplan opgenomen.
Het ontwerp is gebaseerd op de Engelse landschapstuinen. Zoals eerder aangegeven zal de tuin worden ingericht met inheemse soorten, die de rijkdom aan soorten in de wijdere omgeving representeert. Gedacht moet worden aan linden, wilgen en beuken, maar ook diverse vruchtdragende bomen als appel, kers, noot en kastanje.
De bomen worden in rijen, groepen of solitair geplaatst, zodat deze naast een landschappelijke tevens een afschermende functie hebben. Zo worden op de perceelgrenzen met aangrenzende woonpercelen rijen van bomen met onderbegroeiing geplant. Op de andere perceelgrenzen is er juist sprake van een meer open overgang, zodat vanuit de tuin het omliggende landschap beleefd kan worden.
Onderdeel van de landschapstuin is een waterpartij. Deze heeft een oppervlakte van circa 1.150 m², gemeten vanaf de insteek, en een bodemdiepte van maximaal 1,2 meter onder maaiveld. De oevers hebben verschillende taluds. Door aan de noord- en zuidzijde een vlakker talud van 1:5 aan te brengen ontstaat een minibiotoop waarin amfbieën goed kunnen gedijen. De overige taluds bedragen 1:3.
In en direct om de waterpartij worden waterminnende plantensoorten geplaatst, zoals dotter, zegge en knotwilg.
3.5 Duurzame en gezonde leefomgeving
Een duurzame en gezonde leefomgeving is belangrijk voor het goed functioneren van mens en natuur. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang te werken aan instandhouding of verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en moet schade en overlast voorkomen worden. Daarbij moet rekening worden gehouden met toekomstige veranderingen, verwachtingen en onzekerheden; denk daarbij aan klimaatveranderingen. Goede stedenbouwkundige plannen en bouwplannen geven hieraan een passende invulling. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in energietransitie en klimaatbestendigheid.
3.5.1 Energietransitie
Nederland heeft de ambitie om in 2050 energieneutraal te zijn en om de uitstoot van CO2 drastisch te verminderen. Om dit te kunnen realiseren zijn grote en kleine veranderingen nodig: de energietransitie. De omschakeling van het gebruik van fossiele brandstoffen naar meer duurzame vormen van energie is de grootste omslag, maar we zullen er ook bewust van moeten zijn dat we anders moeten gaan kijken naar ons energieverbruik. De energietransitie heeft ook een ruimtelijke inslag: het bestaand stedelijk gebied en buitengebied moeten (steden)bouwkundig worden aangepast en nieuwe ontwikkelingen worden toekomstbestendig ontwikkeld.
Het plan draagt zelf in mindere mate bij aan de energietransitie, omdat de energiebehoefte beperkt is voor het onderhoud van de landschapstuin. Er is geen sprake van verwarmde gebouwen, behoudens de gebouwen die er al staan.
3.5.2 Klimaatbestendigheid
Klimaatverandering is merkbaar en heeft steeds meer een effect op ons dagelijks leven. De zomers worden langer, heter en droger, en áls er regen valt dan komt die vaak in grote hoeveelheden. De winters worden warmer en natter. Dit heeft effect op het woon- en leefklimaat door hittestress, periodes van droogte en een verandering van de biodiversiteit. Door met het stedenbouwkundig plan en bouwplan rekening te houden met het veranderende klimaat, kan overlast worden voorkomen en is er sprake van een klimaatbestendige ontwikkeling.
Onderhavig plan voorziet hier op de volgende wijze in:
het opgaande groen en de waterpartij zorgen voor een aantrekkelijk verblijfsklimaat voor de gebruikers, gebiedseigen planten en dieren en het tegengaan van hittestress;
het groen zorgt voor de opname van CO2 en het vast houden van water.
Hoofdstuk 4 Beleid
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:
nationaal niveau;
provinciaal niveau;
gemeentelijk niveau.
4.1 Nationaal niveau
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.
De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.
De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en het Natuurnetwerk Nederland. Voor onderhavig plan zijn geen van de nationale belangen aan de orde. Er hoeft geen toetsing aan het Barro plaats te vinden.
Conclusie
De voorliggende planlocatie is niet in een van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met nationale belangen.
4.1.2 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect Duurzame verstedelijking, wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.
Artikel 1.1.1 Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".
In de eerste plaats moet de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling onderbouwd worden. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting.
Analyse
Het plan bevat de aanleg van een landschapstuin bij een bestaande maatschappelijke activiteit. Hoewel die activiteit op zich niet als stedelijke ontwikkeling wordt gezien, wordt het plan wel gerealiseerd binnen de aanduiding 'verstedelijking afweegbaar', zoals opgenomen in de provinciale Interim Omgevingsverordening. De uitbreiding van het stedelijk gebied is hiermee niet van toepassing. Bovendien draagt onderhavig initiatief bij aan een logische afronding van de kern Biezenmortel.
Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.
4.2 Provinciaal niveau
Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:
Omgevingsvisie Noord-Brabant;
Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.
Het plan wordt aan deze nota's getoetst.
4.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant
In voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de provincie de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld (14 december 2018). Deze omgevingsvisie bevat de visie van het provinciale bestuur op de Brabantse leefomgeving van de toekomst (2050). Naar de uitgangspunten van de Omgevingswet zijn daarbij geen routes naar de gestelde doelen vastgelegd, omdat daarmee een beter samenspel en draagvlak kunnen ontstaan. De Omgevingsvisie zal onder meer de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening gaan vervangen.
De Omgevingsvisie kent één basisopgave: "werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit". Elke ruimtelijke ontwikkeling moet - ongeacht de omvang - hieraan bijdragen. In vier hoofdopgaven worden nadere accenten gelegd:
werken aan de Brabantse energietransitie;
werken aan een klimaatproof Brabant;
werken aan een slimme netwerkstad;
werken aan een concurrerende, duurzame economie.
Analyse
Onderhavig plan betreft de inrichting van een landschapstuin bij een bestaande woning met voorzieningen voor dagbesteding van ouderen met dementie. Deze relatief kleinschalige ontwikkeling draagt op de volgende wijze bij aan de 'grote' hoofdopgaven.
ad 1. |
De energietransitie houdt enerzijds in het verminderen van het energieverbruik en anderzijds de verduurzaming van de energie. Het plan omvat de aanleg van een landschapstuin met loods en foliekas. Er wordt geen verwarming aangebracht in de loods en foliekas. Er is geen nadere verduurzaming binnen de energietransitie aan de orde. |
ad 2. |
Eén van de onderdelen van een klimaatproof Brabant is het zorgen voor een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting. Onderhavig plan wordt gerealiseerd op een plek die hoog en droog genoeg is. Door infiltratie van het hemelwater ter plaatse wordt voorkomen dat er een versnelde afvoer plaatsvindt. |
ad 3. |
Een duurzame verstedelijking draagt bij aan het komen tot een slimme netwerkstad. Uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied is alleen wenselijk vanuit kwalitatieve overwegingen en bij een concrete marktvraag. Het plan omvat een zeer beperkte uitbreiding van het stedelijk gebied, wat op een logische plek plaatsvindt. |
ad 4. |
Onderdeel van een concurrerende en duurzame economie is het voorzien in een aantrekkelijk vestigingsklimaat. De landschapstuin met loods en foliekas completeren de maatschappelijke voorziening voor de dagbesteding van dementerende ouderen. |
Conclusie
Het plan geeft invulling aan bij de opgaven van de Omgevingsvisie Noord-Brabant.
4.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant
De Interim Omgevingsverordening bevat de provinciale regels en randvoorwaarden met een bindende werking over de fysieke leefomgeving. Deze vloeien voort uit de in de Omgevingsvisie genoemde doelen. De Interim Omgevingsverordening is opgesteld naar de gedachtegang van de nieuwe Omgevingswet die naar verwachting op 1 januari 2021 in werking zal treden.
De Interim omgevingsverordening (IOv) heeft een opbouw naar de verschillende doelgroepen. Voor onderhavig plan zijn in beginsel uitsluitend de in hoofdstuk 3 opgenomen "Instructieregels aan gemeenten" aan de orde. De afdelingen in dat hoofdstuk zijn als volgt te onderscheiden (waarbij de volgorde is omgekeerd ten behoeve van vergroting van de toepasbaarheid):
afdelingen 3.5 tot en met 3.7: de toedeling van functies;
afdelingen 3.2 tot en met 3.4: de bescherming van gebiedskenmerken;
afdeling 3.1: de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies.
Aansluitend wordt ingegaan op de grenswijziging van het werkingsgebied.
4.2.2.1 De toedeling van functies
Het plangebied ligt op de overgang van het Stedelijke Gebied van Biezenmortel naar het Landelijk Gebied. De grens komt overeen met die tussen de geldende bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch', zie onderstaande afbeelding.
UITSNEDE DEELKAART "STEDELIJKE ONTWIKKELING EN ERFGOED"
De bestaande woning en voorzieningen voor de dagbesteding zijn binnen het Stedelijk Gebied gerealiseerd. De landschapstuin is in het Landelijk Gebied aangelegd en sluit daarmee aan bij het beleid op dat gebied. De loods en foliekas zijn eveneens voorzien in het Landelijk Gebied, maar kunnen daar als 'losse' bebouwing niet zomaar gerealiseerd worden.
In aansluiting op het Stedelijk Gebied geldt de aanduiding 'verstedelijking afweegbaar'. Voorliggend plan voorziet in de uitbreiding van de bestaande woonbestemming binnen genoemde aanduiding. De bestemming wordt daarbij omgezet van 'Wonen' naar 'Gemengd'. De loods en foliekas kunnen binnen de bestemming 'Gemengd' worden gerealiseerd. In artikel 3.43 IOV zijn de voorwaarden hieromtrent opgenomen:
binnen Stedelijk Gebied is feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte beschikbaar;
transformatie van cultuurhistorisch waardevol of geschikt leegstaand vastgoed behoort niet tot de mogelijkheden;
de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting rekening houdt met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving waaronder een duurzame afronding van het Stedelijk Gebied.
ad a. |
Binnen het deel van het plangebied dat binnen het Stedelijk Gebied ligt is onvoldoende ruimte beschikbaar voor het realiseren van loods en foliekas. Omdat het om een bebouwing gaat die gelieerd is aan de landschapstuin is het niet zinvol naar een andere locatie binnen Stedelijk Gebied op zoek te gaan. |
ad b. |
Binnen het plangebied staat geen leegstand vastgoed. Bovendien is het voor onderhavige ontwikkeling niet relevant om naar leegstaand vastgoed op zoek te gaan. |
ad c. |
De omvang van de voorgenomen ontwikkeling is dermate beperkt - zo worden er geen woningen toegevoegd - dat hiervoor geen afstemming in het Regionaal Ruimtelijk Overleg nodig is. |
ad d. |
De uitbreiding van de bestaande woonbestemming zorgt voor een logische en duurzame afronding van het Stedelijk Gebied. Er wordt rekening gehouden met de omgevingskwaliteit, hetgeen onder meer in paragraaf 4.2.2.2 is opgenomen. |
4.2.2.2 De bescherming van gebiedskenmerken
Ter plaatse van het plangebied komen de volgende gebiedskenmerken voor:
attentiezone stiltegebied;
met betrekking tot de waterhuishouding:
attentiezone waterhuishouding;
regionale waterberging;
reservering waterberging;
met betrekking tot veehouderijen:
beperkingen veehouderij;
stalderingsgebied;
teelondersteunende kassen.
Attentiezone stiltegebied
De gebieden van de Loonse en Drunense Duinen en De Brand zijn aangewezen als stiltegebied. De zone met een breedte van 250 meter rondom het stiltegbied is aangeduid als Attentiezone stiltegebied. Onderhavig plangebied ligt in deze attentiezone. Volgens artikel 3.14 IOv moet er bij een evenwichtige toedeling van functies rekening gehouden worden met de stilte en rust in het stiltegebied.
Voorliggend plan voorziet in de aanleg van een landschapstuin bij een bestaande maatschappelijke functie en omvat geen activiteiten waarbij lawaai wordt geproduceerd. Het plan leidt niet tot aantasting van de rust in het stiltegebied.
Attentiezone waterhuishouding
Ter plaatse van de aanduiding Attentiegebied waterhuishouding mogen volgens artikel 3.26 IOv geen fysieke ingrepen plaatsvinden met een negatief effect op de waterhuishouding van het nabijgelegen Natuurnetwerk Brabant. Het verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 60 cm beneden maaiveld behoort hiertoe.
Het initiatief omvat de aanleg van een waterpartij die de genoemde afmetingen te boven gaat. Waterschap De Dommel heeft in een advies gegeven dat er geen negatieve hydrologische effecten op het Natuurnetwerk Brabant optreden als de voorgenomen poel voldoet aan artikel 4 van de Algemene regels van de Keur en dat een hydrologisch onderzoek achterwege kan blijven. Uit de in paragraaf 5.3.3.4 opgenomen toetsing aan de Algemene regels volgt dat daaraan wordt voldaan en dat er geen negatieve hydrologische effecten op de waterhuishouding in het nabijgelegen natuurgebied zijn.
Regionale waterberging en Reservering waterberging
UITSNEDE DEELKAART "GRONDWATERBESCHEMRING, WATERVEILIGHEID EN -BERGING"
Het noordoostelijke deel van het plangebied heeft de aanduiding Regionale waterberging. Het oostelijke deel heeft de aanduiding Reservering waterberging. Volgens de artikelen 3.35 en 3.36 IOV mogen gronden in dit gebied niet worden opgehoogd, zonder dat het waterbergend vermogen van het bergingsgebied wordt beperkt. Er worden geen regels gesteld aan het gebruik van de gronden, echter moet er rekening mee worden gehouden dat dit gebied regelmatig onder water kan komen te staan.
De aanduiding Regionale waterberging vormt geen belemmering voor de aanleg van de landschapstuin, maar is wel richtinggevend voor de inrichting ervan. Het initiatief omvat de volgende ontwikkelingen in het terreinreliëf:
het perceel ligt beduidend lager dan de aangrenzende percelen (circa 60 cm), waardoor ophoging van bepaalde delen gewenst/noodzakelijk is;
de grond die vrij is gekomen bij het graven van de poel is grotendeels gebruikt voor ophoging van het perceel ter plaatse van schuur en foliekas en daarmee buiten de zones voor waterberging;
bij het graven van de poel kwam ook klei vrij, die deels is gebruikt voor versteviging van de oevers van de poel en deels is afgevoerd (conform de daarvoor geldende regels);
er vindt geen vergraving of ophoging van het terrein ter plaatse van de waterbergingsgebieden plaats.
Beperkingen veehouderij en Stalderingsgebied
De aanduidingen Beperkingen veehouderij en Stalderingsgebied leggen beperkingen op de ontwikkeling van veehouderijen. Het initiatief omvat geen veehouderij. Een nadere toetsing van het initiatief aan de betreffende regels in de IOV is niet nodig.
Teeltondersteunende kassen
Conform artikel 3.65 IOV zijn teeltondersteunende kassen toegestaan tot een oppervlakte van 1,5 hectare.
Voorliggend plan omvat geen permanente kassen, maar wel een kleine foliekas gedurende het voorjaars- en zomerseizoen. Deze is gesitueerd binnen de aanduiding Verstedelijking afweegbaar en zal worden opgenomen in de woonbestemming.
N.B. |
Ter plaatse van het plangebied gelden naast genoemde gebiedskenmerken ook rechtstreeks werkende regels behorende bij de aanduidingen 'diep grondwaterlichaam' en 'attentiezone stiltegebied'. Voorliggend bestemmingsplan bevat geen nadere regels voor deze gebiedskenmerken. |
4.2.2.3 De basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies
De voor het plan relevante basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van
functies zijn:
zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit;
kwaliteitsverbetering van het landschap.
Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit
Om te komen tot een goede omgevingskwaliteit moet rekening gehouden worden met zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in het gebied (toepassing lagenbenadering) en meerwaardecreatie.
Het plan omvat geen nieuwvestiging, maar de uitbreiding van een bestaande voorziening. De extra bebouwing die hiervoor nodig is wordt tegen het bestaande Stedelijk Gebied gerealiseerd, in de zone Verstedelijking afweegbaar. Er is zodanig sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.
Er heeft een zorgvuldige situering van de landschapstuin en de gebouwen plaatsgevonden, die rekening houdt met en uitgaat van de bestaande stedenbouwkundige, landschappelijke, natuurlijke en aardkundige waarden in het gebied. De landschapstuin vormt de afronding van het stedelijk gebied van Biezenmortel en de overgang naar het agrarisch landschap.
Door het toepassen van inheemse en bloemrijke soorten versterkt de tuin de biodiversiteit in het gebied. Er is daarmee een waardecreatie in het algemeen belang.
Kwaliteitsverbetering landschap
Vanuit het bereiken van een goede omgevingskwaliteit moeten ruimtelijke ontwikkelingen in landelijk gebied gepaard gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals vastgelegd in artikel 3.9 IOV. Deze kwaliteitsverbetering is beschreven in paragraaf 4.3.2 waarin het project aan het gemeentelijke Afsprakenkader wordt getoetst.
4.2.2.4 Conclusie
Het plan is passend binnen de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.
4.3 Gemeentelijk niveau
4.3.1 Structuurvisie
De ''Structuurvisie Haaren 2013'' bevat een samenhangende visie op het ruimtegebruik in de gemeente voor een periode van 10 tot 20 jaar. Hoofddoel van de structuurvisie is het versterken van de omgevingskwaliteit van de dorpen en het landschap, zowel functioneel als ruimtelijk.
Functioneel
De versterking van de verscheidenheid van de landschappen en de vergroting van de beleving van die landschappen betreffen enkele 'grote' beleidsdoelen. Daarnaast moeten initiatieven onder andere van meerwaarde zijn voor de woon- en leefkwaliteit van dorpen of buitengebied en bijdragen aan de bevordering van de belevingswaarde.
Het plan betreft een relatief kleine ontwikkeling in het grote landschappelijke kader van de gemeente. Doordat het plan een toegevoegde waarde geeft aan de dagbesteding voor dementerende ouderen, wordt bijgedragen aan de woon- en leefkwaliteit van Biezenmortel. De landschapstuin is als het ware het gehele landschap van de gemeente Haaren op microformaat. De ouderen kunnen in een kleinschalige en beschermde omgeving in contact komen met de verschillende elementen die het landschap te bieden heeft. Het plan draagt daarmee functioneel bij aan de versterking van de omgevingskwaliteit.
Ruimtelijk
De ruimtelijke kenmerken van de gemeente zijn opgenomen in het Haarens Kwaliteitsmenu. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de plankaart van het kwaliteitsmenu. De ligging van het plangebied is aangegeven.
UITSNEDE PLANKAART STRUCTUURVISIE
Het plangebied ligt op de overgang van het woongebied van Biezenmortel naar het landschap van de Groene Kamers. Het westelijke deel van het plangebied is onderdeel van het dorpslint Capucijnenstraat - een kaarsrechte straat met gevarieerde, dorpse lintbebouwing aan weerszijden.
De bestaande bebouwing binnen het plangebied voegt zich goed in dit lint. De nieuwe bebouwing is gesitueerd in aansluiting op het dorpslint en past daardoor in de ruimtelijke structuur.
Het oostelijke deel van het plangebied behoort meer tot de Groene Kamers. Deze Groene Kamers worden gekenmerkt door een kleinschalig, half open landschap, dat wordt gevormd door de laanbeplanting langs de wegen. Binnen dat casco is sprake van een verfijning met landschapselementen, zoals houtwallen, bospercelen, boomteeltpercelen en erven met beplanting. De kernrandzone rond de dorpen is geschikt voor meer stedelijke functies en beperkte dorpsuitbreiding.
De landschapstuin is te kenmerken als zo'n stedelijke functie die goed in de kernrandzone past. De groene inrichting vormt een schakel tussen het dorpslint en het agrarisch buitengebied.
Conclusie
Het plan past binnen het beleid van de Structuurvisie Haaren 2013.
4.3.2 Regeling Kwaliteitsverbetering van het landschap
Naar aanleiding van het uitgangspunt ten aanzien van het leveren van een kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals opgenomen in artikel 3.9 van de Interim Omgevingsverordening (zie paragraaf 4.2.2) en de daaromtrent gemaakte regionale afspraken heeft de gemeente Haaren 'Afspraken voor uitwerking en toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap' vastgesteld.
Deze paragraaf bevat een beschrijving van de wijze van kwaliteitsverbetering van het landschap, zoals bedoeld in artikel 3.9 van de IOV in relatie tot voorliggend bestemmingsplan. Aan de orde komen:
mate van kwaliteitsverbetering;
wijze van kwaliteitsverbetering (fysieke prestatie);
zekerstelling kwaliteitsverbetering (juridische verankering).
4.3.2.1 Mate van kwaliteitsverbetering
Reikwijdte kwaliteitsverbetering
Onderhavig plan omvat een ontwikkeling die dermate bijzonder is, dat het Afsprakenkader er niet rechtstreeks in voorziet. Er is sprake van bijzonderheid, omdat de ontwikkeling een uitbreiding van een bestaande woonbestemming betreft, waarvan het bestaande deel (met de woning en bijgebouwen) in het bestaande Stedelijk gebied ligt en de uitbreiding (met eveneens bijgebouwen) in het Landelijk gebied (met de aanduiding 'Verstedelijking afweegbaar') ligt.
Er is daarom maatwerk nodig, waarbij het Afsprakenkader de basis vormt.
Het plan omvat de volgende relevante oppervlakten:
a. |
geldende woonbestemming binnen Stedelijk gebied |
952 m² |
b. |
uitbreiding woonbestemming |
1.784 m² |
c. |
totale nieuwe woonbestemming |
2.736 m² |
De kwaliteitsverbetering van het landschap is conform artikel 3.9 IOV uitsluitend van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen in het Landelijk gebied. Het stelt geen eisen aan ontwikkelingen binnen het bestaande Stedelijk gebied. Het bestaande deel van het woonperceel (hiervoor genoemd onder a) wordt daarom in de berekening van de mate van kwaliteitsverbetering buiten beschouwing gelaten.
Toepassing Afsprakenkader
In het Afsprakenkader zijn drie categorieën van ontwikkelen vastgesteld, op basis van de impact op het landschap. Onderhavig plan leidt tot de uitbreiding/toevoeging van een woonbestemming binnen Landelijk gebied tot een oppervlakte van meer dan 1.500 m², hetgeen een categorie 3-ontwikkeling (met grote impact) is. De basisinspanning voor de kwaliteitsverbetering bedraagt 20% van de waardevermeerdering van de grond. Daarbij wordt een vergelijking gemaakt tussen de waarde van de grond op basis van het vigerende bestemmingsplan en de waarde op basis van het nieuwe bestemmingsplan, uitgedrukt in euro's.
De oppervlakte van de bestemming 'Gemengd' binnen het nu nog Landelijk gebied bedraagt 1.784 m². Daarvan behoort de eerste 1.500 tot categorie 1 (geen impact) en hoeft daarom niet in de berekening te worden meegenomen. De waarde van de bestemming 'Gemengd' bedraagt €25/m² en die van 'Agrarisch' €10/m². De totale waardevermeerdering van onderhavig plan bedraagt ((1784 -1500) x (25-10) =) € 4.286,-. De basisinspanning bedraagt daarmee €857,- (20%).
Hoewel het plan voorziet in het bouwen van een schuur en een of meer dierenverblijven met een gezamenlijke oppervlakte van 218 m² (en daarmee boven 100 m², wat als een categorie 3-ontwikkeling wordt gezien), is hiervoor geen nadere inspanning nodig, omdat binnen de uit te breiden woonbestemming geen nieuwe woning is toegestaan (die staat immers al binnen het Stedelijk gebied, waardoor de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen in de uit te breiden woonbestemming lager is dan op een regulier woonperceel. (Ter informatie: een woning met en inhoud van 750 m³, een goothoogte van 3,5 meter en een bouwhoogte van 8 meter heeft een oppervlakte van 130 m².)
Daarnaast veronderstelt de provincie dat alle ontwikkelingen onder de € 1000,- geschaard worden als een categorie 2 ontwikkeling. In deze lijn geredeneerd is de inpassing voor de kwaliteitsverbetering landschap voldoende. Desalniettemin zal in de volgende paragraaf worden ingegaan op de wijze van kwaliteitsverbetering.
4.3.2.2 Wijze van kwaliteitsverbetering (fysieke prestatie)
De kwaliteitsverbetering moet rechtstreeks gerelateerd zijn aan het project, of passen binnen een voorgenomen gemeentelijke ontwikkeling ten aanzien van kwaliteitsverbetering van het landschap.
Bij het bepalen van de omvang van de fysieke prestatie worden niet alleen de kosten van de aanleg in ogenschouw genomen, zoals de verwerving van de gronden c.q. de waarde van de ingebrachte gronden en het feitelijk realiseren van het groen (planvorming, arbeid, materialen), maar ook de onderhouds- en beheerkosten voor een periode van tien jaar (bestemmingsplanperiode conform de Wro). Voorliggend plan omvat de aanleg van een landschapstuin met de volgende elementen:
een waterpartij met een oppervlakte van 1.150 m² (insteek) en een diepte van 1,2 meter onder maaiveld;
23 bomen (solitair of in kleine groepen);
43 hoogstamfruitbomen;
een rij met 21 knotwilgen.
Daarnaast wordt de tuin ingericht met onder meer struikachtigenen, bloemrijke graslanden en bijenkasten. Deze zijn echter niet in de berekening van de fysieke prestatie meegenomen.
Waarde kwaliteitsverbetering
De waarde van de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt bepaald aan de hand van:
de waardedaling van de grond;
de feitelijke aanleg van de fysieke prestatie;
de onderhoudskosten voor een periode van tien jaar.
In onderstaand schema is de waarde van de fysieke prestatie gespecificeerd (opgave initiatiefnemer).
WAARDE FYSIEKE PRESTATIE
fysieke prestatie |
omvang |
eenheidsprijs |
waarde |
A. |
waardedaling grond: |
|
|
|
|
- agrarisch naar landschapstuin |
6.175 m² |
€9/m² (10-1) |
€55.575 |
B |
feitelijke aanleg: |
|
|
|
B.1 |
- waterpartij (opp/2 x diepte) |
690 m³ |
€5,40/m³ |
€3.726 |
B.2 |
- bomen |
23 stuks |
€60,62/st |
€1.394 |
B.3 |
- hoogstamfruit |
43 stuks |
€70,00/st |
€3.010 |
B.4 |
- knotwilgenstekken |
21 stuks |
€10,88/st |
€230 |
C |
onderhoud gedurende 10 jaar: |
|
|
|
C.1 |
- waterpartij (amfibiepoel >300 m²) |
1 stuks |
€611,90/st |
€612 |
C.2 |
- bomen (<20 cm) |
23 stuks |
€33,40/st |
€768 |
C.3 |
- fruitbomen (<20 cm) |
43 stuks |
€53,40/st |
€2.296 |
C.4 |
- knotwilgen (<30 cm) |
21 stuks |
€26,80/st |
€563 |
totaal |
|
|
€68.174 |
De fysieke prestaties vertegenwoordigen een totale waarde van €68.174, en daarmee wordt ruimschoots aan de 20%-regeling voldaan.
4.3.2.3 Zekerstelling kwaliteitsverbetering (juridische verankering)
Gelet op de Interim Omgevingsverordening moet bij het nemen van een ruimtelijk besluit (i.c. het vaststellen van het wijzigingsplan) aangetoond zijn, dat wordt voldaan aan het principe van kwaliteitsverbetering van het landschap. Hiervoor is in de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen gekoppeld aan het gebruik van de schuur.
Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten
In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:
milieu;
waarden;
waterhuishouding.
5.1 Milieu
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.
5.1.1 Bodemkwaliteit
5.1.1.1 Inleiding
Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.
5.1.1.2 Analyse
Het plan omvat de aanleg van een landschapstuin alsmede de bouw van een loods voor de opslag van materiaal en materieel, en een foliekas. Een en ander vindt plaats op gronden die voorheen in agrarisch gebruik zijn geweest. Er is geen reden om aan te nemen dat er sprake is van een bodemvervuiling. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is daarom niet nodig.
5.1.1.3 Conclusie
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
5.1.2 Bedrijven en milieuzonering
5.1.2.1 Inleiding
Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:
de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.
Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.
5.1.2.2 Analyse
Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft de uitbreiding van een woonperceel voor de aanleg van een landschapstuin en de bouw van bijbehorende bouwwerken. De dagbesteding van dementerende ouderen vormt een nevenfunctie bij de woning. De omvang van de dagbesteding (acht tot tien ouderen) is dermate beperkt, dat deze geen milieu-uitstraling naar de omgeving heeft.
Invloed omliggende inrichtingen op plan
Het plan betreft de aanleg van een landschapstuin bij een bestaande woning met voorzieningen voor dagbesteding voor ouderen met dementie. Het plan omvat daarom geen nieuwe milieugevoelige functie.
Voor de volledigheid heeft een beoordeling plaatsgevonden naar de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van de landschapstuin. Onderstaande tabel bevat een overzicht van de bedrijven op een afstand van minder dan 100 meter, de SBI-code, de milieucategorie en de bijbehorende richtafstand op basis van het gebiedskenmerk 'rustige woonwijk', alsmede de werkelijke afstand tot het plangebied.
bedrijf |
SBI-code |
categorie |
richt- |
werkelijke afstand |
Capucijnenstraat 3: |
011, 012, 013 |
2 |
30 m |
90 m |
Er liggen geen milieugevoelige onderdelen van het plan binnen de richtafstanden van de omliggende bedrijven. Het plan vormt geen belemmering voor de omliggende bedrijven.
5.1.2.3 Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.
5.1.3 Externe veiligheid
5.1.3.1 Inleiding
Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.
Hoewel het plan geen nieuwe kwetsbare objecten bevat en het aantal personen dat binnen het plangebied verblijft niet toeneemt, is het noodzakelijk nader in te gaan op het aspect externe veiligheid.
5.1.3.2 Beoordelingskader
Het kader voor het beoordelen van externe veiligheid bestaat met name uit:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarnaast getoetst aan de van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit onder meer het Activiteitenbesluit en het Besluiten algemene regels ruimtelijke ordening.
De gemeente Haaren heeft met het werkdocument 'Verantwoording Groepsrisico Haaren' beschreven hoe de gemeente omgaat met externe veiligheidsvraagstukken binnen haar gemeente. Dit werkdocument dient als aanvulling op de landelijke regelgeving.
Kernbegrippen
In het beoordelingskader staan twee kernbegrippen centraal:
Plaatsgebonden risico:
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, van overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico kan op een kaart worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten met eenzelfde plaatsgebonden risico verbinden. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is de risicocontour van 10-6/jaar het meest relevant. Binnen deze contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze contour niet als grenswaarde, maar als richtwaarde.
Groepsrisico:
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde (= '1'). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre eventuele externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente), waardoor het externe veiligheidsaspect wordt meegewogen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. In onderstaand overzicht (volgend uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico) zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.
Bron |
Wanneer en opzet verantwoording groepsrisico |
Inrichtingen (Bevi) |
Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. |
Buisleidingen (Bevb) |
Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer: |
Transportroutes (Bevt) |
Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer: |
Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.
5.1.3.3 Analyse
Het plan omvat geen nieuwe kwetsbare objecten. Daarnaast worden in de gerealiseerde schuur geen gevaarlijke stoffen opgeslagen. Een nadere toetsing aan het aspect externe veiligheid is niet aan de orde. Het plangebied ligt daarnaast op grote afstand van inrichtingen, buisleidingen en transportroutes met gevaarlijke stoffen.
5.1.3.4 Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
5.1.4 Geurhinder veehouderijen
5.1.4.1 Inleiding
Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.
5.1.4.2 Analyse
Het plan omvat geen nieuwe geurgevoelige objecten. Een nadere toetsing aan het aspect geurhinder veehouderijen is niet aan de orde.
5.1.4.3 Conclusie
Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.
5.1.5 Geluid
5.1.5.1 Inleiding
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.
5.1.5.2 Analyse
Het plan omvat geen nieuwe geluidgevoelige objecten. Een nadere toetsing aan het aspect geluidhinder is niet aan de orde.
5.1.5.3 Conclusie
Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
5.1.6 Luchtkwaliteit
5.1.6.1 Inleiding
Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
5.1.6.2 Analyse
Effecten plan op luchtkwaliteit
Verkeersbewegingen kunnen een negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. Het plan leidt echter niet tot een toename van de verkeersaantrekkende werking ten opzichte van de huidige, vergunde situatie. Het plan draagt daarom niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van genoemde stoffen in de lucht, zoals bedoeld in het Besluit NIBM.
Goed woon- en leefklimaat
Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.
In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op.
De monitoringstool die in het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is opgesteld, geeft de de volgende jaargemiddelden voor de relevante stoffen ter plaatse van het meest relevante meetpunt 'Biezenmortelsestraat (nabij 18a)'.
categorie |
grenswaarde |
2018 |
2020 |
2030 |
||
jaargemiddelde concentratie NO2 |
40 µg/m³ |
16,5 |
15,1 |
8,9 |
||
jaargemiddelde concentratie PM10 |
40 µg/m³ |
19,0 |
18,0 |
14,5 |
||
jaargemiddelde concentratie PM2.5 |
25 µg/m³ |
11,8 |
11,0 |
8,1 |
||
overschrijdingsdagen per jaar- gemiddelde concentratie PM10 |
35 |
6,8 |
6,0 |
6,0 |
Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat aan alle grenswaarden wordt voldaan. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.
5.1.6.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.
5.1.7 Volksgezondheid
5.1.7.1 Inleiding
Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.
Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor de ontwikkeling van of in de buurt van veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.
5.1.7.2 Veehouderijen
Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen. De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 - die bedoeld is bij de nieuwvestiging of verandering van veehouderijen - biedt een stappenplan dat ook deels geschikt is voor de beoordeling van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van veehouderijen.
Endotoxinen
Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een toxisch effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. Conform stap 5 van het stappenplan moet de ligging van het initiatief ten opzichte van veehouderijen worden beoordeeld. Bij een afstand van meer dan 1 kilometer tot pluimveehouderijen en van meer dan 250 meter tot overige veehouderijen (behoudens geitenhouderijen) is er geen gevaar voor de volksgezondheid als gevolg van endotoxinen. Het Bestand Veehouderijbedrijven biedt de benodigde gegevens van de veehouderijen.
Analyse
Binnen een afstand van 1 kilometer rondom het plangebied zijn geen pluimveehouderijen gevestigd. Voorts ligt binnen een afstand van 250 meter één overige veehouderij (Biezenmortelsestraat 14). Een nadere beoordeling van de gezondheidssituatie is niet nodig, omdat het plan omvat geen nieuwe milieugevoelige objecten omvat of het verblijf mogelijk maakt van meer personen dan in de huidige situatie al het geval is.
Geitenhouderijen
Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Eveneens conform stap 5 van de genoemde handreiking moet bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.
Analyse
Op circa 700 meter van het plangebied bevindt zich een geitenhouderij met 2100 geiten (Biezenmortelsestraat 34). Het plan omvat echter geen nieuwe milieugevoelige objecten of het verblijf van meer personen dan in de huidige al het geval is. Een nadere beoordeling aan het aspect geitenhouderijen kan achterwege blijven.
5.1.7.3 Boom- en fruitteelt
Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.
Analyse
De agrarische gronden binnen en rondom het plangebied zijn aangewezen als boomteeltontwikkelingsgebied. Het plangebied ligt binnen 50 meter van het boomteeltontwikkelingsgebied. Er is echter sprake van een goed woon- en leefklimaat als gevolg van dit aspect, gebaseerd op de volgende overwegingen:
Onderhavig plan leidt niet tot het toevoegen van woningen of andere functies waar personen gedurende langere tijd verblijven. Het betreft uitsluitend de toevoeging van een landschapstuin.
Als gevolg van het plan wordt het boomteeltontwikkelingsgebied verkleind en komt daarmee op grotere afstand te liggen van de bestaande woning en bijgebouw met voorzieningen voor de dagbesteding.
De mogelijke boomteelt moet in de huidige situatie al rekening houden met de bestaande woningen aan de Capucijnenstraat en Biezenmortelsestraat. Daardoor ligt de spuitzone uitsluitend over het meest oostelijke deel van de landschapstuin.
De individuele bewoners en de ouderen zullen niet de gehele dag in het oostelijke deel van de landschapstuin verblijven.
De landschapstuin ligt aan de westzijde van het boomteeltontwikkelingsgebied en daarmee gunstig vanwege de overwegende zuidwestelijke windrichting. De drift van gewasbeschermingsmiddelen zal van het plangebied af waaien.
De momenten van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is beperkt. Men kan ervoor kiezen om op die momenten geen gebruik te maken van het oostelijke deel van het plangebied.
5.1.7.4 Hoogspanningsverbindingen
De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.
Analyse
Het plan leidt niet tot het toevoegen van woningen of andere functies waar kinderen gedurende langere tijd verblijven. Daarnaast wordt opgemerkt dat er sprake is van een zeer grote afstand tot hoogspanningsverbindingen, namelijk ruim 6 kilometer, en dat het schadelijke magneetveld zich tot maximaal enkele honderden meters van de hoogspanningsverbinding uitstrekt. Er is geen nader onderzoek nodig.
5.1.7.5 Conclusie
Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.
5.1.8 Milieueffectrapportage
5.1.8.1 Inleiding
Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, of waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.
5.1.8.2 Analyse
De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren niet tot de in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage genoemde ontwikkelingen. Er is derhalve geen nadere m.e.r.-beoordeling nodig.
Gelet op de resultaten van de hiervoor reeds uitgevoerde milieuanalyse, kan zonder nader onderzoek worden geconcludeerd dat het plan geen significant nadelige milieugevolgen heeft. Een nadere motivering is niet noodzakelijk.
5.1.8.3 Conclusie
Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.
5.2 Waarden
5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Inleiding
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.
5.2.1.2 Analyse
De voormalige gemeente Haaren heeft onderzoek verricht naar de archeologische verwachtingswaarden van de gronden binnen de gemeente. De resultaten zijn vertaald naar archeologische dubbelbestemmingen in de bestemmingsplannen voor de bebouwde kom en het buitengebied.
Ter plaatse van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden verplicht deze bestemming tot het uitvoeren van onderzoek voorafgaand aan bodemingrepen dieper dan 0,5 meter onder maaiveld over een oppervlakte van meer dan 100 m². Hiervoor is een vergunningplicht voor bepaalde werkzaamheden opgenomen.
De bodemingrepen in dit plan die consequenties kunnen hebben voor de archeologische waarden in het gebied zijn de aanleg van een waterpartij, de bouw van een schuur, de aanleg van de tuin inclusief beplanting en aanleg pad en de bouw van de seizoensgebonden foliekas. Deze grondingrepen overschrijden de bepalingen van 100 m² en 0,50 meter onder maaiveld. Hierdoor zou voorafgaand onderzoek moeten plaatsvinden naar de aan- of afwezigheid van archeologische waarden.
Inmiddels zijn diverse werkzaamheden reeds uitgevoerd, zonder dat voorafgaand archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Hieronder vallen de aanleg van de waterpartij, het aanplanten van bomen, en het egaliseren en deels omwoelen van de tuin. De kleilaag die bij het uitgraven van de waterpartij vrijkwam, is gebruikt om het terrein voor de te bouwen schuur (200 m²) op te hogen. Tegelijkertijd lijkt op basis van de beelden van het Actueel Hoogtebestand Nederland sprake van ontgronding in het verleden.
Dit feit in combinatie met de reeds plaats gevonden werkzaamheden maakt de kans op het (nog) aantreffen van archeologische resten in het plangebied klein. De in het huidige bestemmingsplan Kom Biezenmortel (2018) opgenomen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' kan voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging komen te vervallen.
Ondanks een zorgvuldige afweging kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen. Conform artikel
5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan melding te worden gemaakt bij de Minister. In de praktijk kan deze melding het beste gedaan worden bij gemeente Tilburg (het bevoegde gezag).
5.2.1.3 Conclusie
Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.
5.2.2 Cultuurhistorie
5.2.2.1 Inleiding
Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.
5.2.2.2 Analyse
Binnen het plangebied en de directe omgeving zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Het plan tast geen waardevolle elementen aan.
5.2.2.3 Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.
5.2.3 Natuurwaarden
5.2.3.1 Inleiding
Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:
gebiedsbescherming;
soortenbescherming;
bescherming van houtopstanden.
5.2.3.2 Analyse
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Brabant. Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan met name om de stikstofdepositie.
Veel ruimtelijke ontwikkelingen hebben in meer of mindere mate een emissie van stikstof (in de vorm van NH3 of NOx) tot gevolg. Getoetst moet worden of deze emissie leidt tot een depositie van stikstof op Natura 2000-gebieden. Hierbij moeten zowel de gebruiksfase als de bouw-/aanlegfase beoordeeld worden. De grenswaarde voor stikstofdepositie bedraagt 0,00 mol/hectare/jaar.
Voorliggend plan omvat geen nieuwe functies die leiden tot een toename van de emissie van stikstof tijdens het gebruik. Er is dan ook in de grebuiksfase geen toename van stikstofdepositie.
In de bouw-/aanlegfase zal er bouwverkeer van en naar het plangebied rijden. Het gaat dan om een beperkte hoeveelheid verkeer gedurende een korte tijd. Middels de Aerius Calculator is de stikstofdepositie op natuurgebieden als gevolg van dit verkeer berekend. Daarbij is uitgegaan van één vrachtwagenbeweging per etmaal. Dat betekent maximaal 365 vrachtwagenbewegingen per jaar - al zullen deze bewegingen niet evenredig over het jaar plaatsvinden.
De resultaten zijn opgenomen als bijlage 2. Hieruit volgt dat er zijn geen rekenresultaten hoger dan de grenswaarde van 0,00 mol/hectare/jaar zijn. Het plan heeft geen negatief effect op natuurgebieden.
Soortenbescherming
De landschapstuin wordt aangelegd op gronden die voorheen in gebruik waren als weide. Behoudens voor algemeen voorkomende soorten vormt de weide geen leefgebied voor beschermde soorten. Er is geen nader onderzoek nodig.
Tot slot wordt opgemerkt dat de zorgplicht als genoemd in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming te allen tijde van toepassing is.
Bescherming van houtopstanden
Het plan omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.
5.2.3.3 Conclusie
Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.
5.3 Water
5.3.1 Inleiding
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap De Dommel.
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets.
De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).
5.3.2 Beleid
In deze paragraaf is het relevante vigerende beleid opgenomen.
5.3.2.1 Nationaal niveau
Het Nationaal Waterplan
Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
5.3.2.2 Provinciaal niveau
Het Provinciaal Waterplan Noord-Brabant 2016-2021
Dit plan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2016-2021. Naast beleidskader is het Provinciaal Waterplan ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water. Bovendien dient het plan als structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
5.3.2.3 Waterschap De Dommel
Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap De Dommel. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:
Het Waterbeheerplan 2016-2021
Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' is een strategisch document. Hierin wordt aangegeven wat de doelen zijn voor de periode 2016-2021 en hoe het waterschap dit wil bereiken. Het plan is afgestemd op het Stroomgebiedsbeheerplan Maas, het Nationaal Waterplan en het Provinciaal Waterplan. Dit waterbeheerplan beschrijft de doelen en inspanningen van Waterschap De Dommel voor de periode 2016-2021.
Brabant Keur
Voor de beheergebieden van de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel geldt dezelfde keur: Brabant Keur. De keur bevat regels ter bescherming van de waterwerken die nodig zijn voor een goed waterbeheer (kwantiteit) en voor de bescherming van het gebied tegen hoog water.
Bij veel projecten is sprake van een toename van het verharde oppervlak. Hieromtrent is in de Algemene regels bij de keur het volgende opgenomen:
Bij een toename van het verharde oppervlak van minder dan 500 m² stelt het waterschap geen nadere eisen aan de verwerking van het hemelwater. Hiervoor geldt het gemeentelijke beleid.
Bij een toename van het verharde oppervlak van meer dan 500 m² maar minder dan 10.000 m² moeten compenserende maatregelen ten aanzien van de verwerking van het hemelwater worden getroffen conform de rekenregel:
benodigde compensatie (in m³) = |
Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 10.000 m² is een watervergunning nodig.
De notitie Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk
De beleidsnotitie 'Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk’ maakt inzichtelijk welke hydrologische consequentie(s) ruimtelijke ontwikkelingen kunnen hebben op het watersysteem. Het bevat beleidsuitgangspunten, voorwaarden en normen om de negatieve hydrologische consequenties te compenseren. Tevens zijn de navolgende toetsaspecten opgenomen:
afvoer uit het gebied;
oppervlaktewaterstanden;
overlast/schade;
grondwateraanvulling;
grondwaterstanden.
5.3.2.4 Gemeente Tilburg
Het gemeentelijke waterbeleid is vastgelegd in het "Programma water en riolering 2020-2023". De strategie omtrent het omgaan met water - zowel afvalwater als hemelwater - is vervat in vier speerpunten:
waterrobuust en klimaatbestendig;
duurzaam en levenscyclusgericht;
integraal samenwerken;
participatie en communicatie.
Voor wat betreft de verwerking van het hemelwater gaat de gemeente Tilburg in haar beleid uit van een bergingsopgave van 60 mm, ongeacht de toename van het verharde oppervlak.
5.3.3 Watersysteem
5.3.3.1 Bodem
Er heeft geen specifiek onderzoek plaatsgevonden naar de infiltratiecapaciteit van de bodem. Uit de bodemkaart (bron: www.bodemdata.nl) volgt dat ter plaatse sprake is van "zwak lemig fijn zand". De waterdoorlatendheid is redelijk.
5.3.3.2 Oppervlaktewater
Het plangebied wordt aan drie zijden begrensd door B-watergangen, zie de afbeelding in paragraaf 2.2. Het onderhoud van de watergangen moet worden uitgevoerd door de aangelanden. Het aanleggen en vrijhouden van een onderhoudspad is daarom niet verplicht.
5.3.3.3 Grondwater
De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) binnen het plangebied bedraagt 0,4 tot 0,8 meter onder maaiveld (bron: www.bodemdata.nl). De gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) bedraagt meer dan 1,20 meter onder maaiveld.
5.3.3.4 Waterschapsbelangen
Ter plaatse van het plangebied spelen naast de genoemde watergangen nog twee waterschapsbelangen een rol:
attentiezone waterhuishouding;
waterbergingsgebied.
Attentiezone waterhuishouding
Voor het functioneren van natuurgebieden is het grondwaterpeil cruciaal. Bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen op korte afstand van natuurgebieden kunnen ook een negatief effect hebben op de grondwaterstand in natuurgebieden. Daartoe is middels de Interim Omgevingsverordening een Attentiezone waterhuishouding vastgelegd (zie paragraaf 4.2.2.2). Onderhavig plangebied ligt in deze attentiezone.
Het plan omvat de aanleg van een waterpartij. Als deze waterpartij voldoet aan artikel 4 van de Algemene regels van de Keur dan treden er geen negatieve hydrologische effecten op in het nabijgelegen natuurgebied. Nader hydrologisch onderzoek kan dan achterwege blijven. Voldoet de waterpartij niet aan de Algemene regels, dan moet middels een hydrologisch onderzoek worden aangetoond dat er geen negatieve effecten optreden.
De in artikel 4 van de Algemene regels luiden:
de poel een oppervlakte heeft van maximaal 5.000 m², en;
de poel niet dieper is dan de GLG en maximaal 1,20 meter diep, en;
de poel een taludhelling heeft van:
aan de noordzijde minimaal 1:5;
overige taludhellingen minimaal 1:3
Onderstaande afbeelding geeft een dwarsdoorsnede van de waterpartij in noordzuidelijke richting.
ad 1. |
De oppervlakte van de waterpartij bedraagt 1.150 m², gemeten vanaf de insteek. |
ad 2. |
De diepte van de waterpartij bedraagt 1,20 meter onder maaiveld. Omdat de GLG lager is dan 1,20 meter onder maaiveld, wordt aan de gestelde voorwaarde voldaan. |
ad 3. |
In het ontwerp van de waterpartij zijn de voorgeschreven taludhellingen overgenomen. |
De waterpartij voldoet aan de Algemene regels van de Keur. Er is geen watervergunning nodig. Bovendien zal de waterpartij niet leiden tot negatieve effecten op de waterhuishouding in het nabijgelegen natuurgebied.
Waterbergingsgebied
Delen van het plangebied liggen binnen waterbergingsgebied, zoals vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening. In paragraaf 4.2.2.2 is een toetsing van het plan aan de regels ten aanzien van het waterbergingsgebied opgenomen.
5.3.4 Hemelwater
5.3.4.1 Verhard oppervlak
Het plan leidt tot een beperkte toename van verhard oppervlak, namelijk 200 m² als gevolg van de bouw van de schuur. De tuinpaden zijn onverhard.
5.3.4.2 Berekening bergingscapaciteit
Conform het gemeentelijke waterbeleid is een bergingsvoorziening met een capaciteit van ten minste (0,06 x 200 =) 12 m³ nodig. Het waterschap stelt geen (nadere) eisen, omdat de toename van het verharde oppervlak minder dan 500 m² bedraagt.
5.3.4.3 Ontwerp bergingsvoorziening
Het hemelwater vanaf de schuur afstromen naar de waterpartij. In geval van de maatgevende bui leidt tot tot een extra waterstijging van (12 / 1150 =) 1 cm.
5.3.5 Afvalwater
Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden.
Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering in de Capucijnenstraat geloosd worden.
5.3.6 Waterkwaliteit
Er zijn geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden geen uitlogende materialen toegepast.
Hoofdstuk 6 Juridische aspecten
6.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.
Het bestemmingsplan bestaat uit:
de toelichting;
de planregels;
de verbeelding.
De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake nadere eisen en afwijkingen.
De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
6.2 Planregels
De indeling van de planregels is als volgt.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Hoofdstuk 4 Overgangsregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Gemengd (artikel 3)
De bestemming 'Gemengd' is van toepassing op de bestaande woning, zorgboerderij en alle bijbehorende bouwwerken. Ten behoeve van de bouw van de schuur is een maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken opgenomen van 420 m².
Groen (artikel 4)
Een groot deel van de landschapstuin is in de bestemming 'Groen' opgenomen. Deze bestemming staat uitsluitend het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toe.
Waterstaat - Waterbergingsgebied (artikel 5)
De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' bevat de regels ter bescherming/instandhouding van het regionaal waterbergingsgebied.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel (artikel 6)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.
Algemene bouwregels (artikel 7)
Dit artikel bevat regels ten aanzien van ondergronds bouwen.
Algemene aanduidingsregels (artikel 8)
Dit artikel bevat de regels behorende bij de gebiedsaanduidingen 'overige zone - attentiegebied Natuur Netwerk Brabant' en 'overige zone - attentiegebied stiltegebied'.
Algemene afwijkingsregels (artikel 9)
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten en het gebruik voor aan huis verbonden bedrijvigheid.
Algemene procedureregels (artikel 10)
Dit artikel vermeldt dat de uniforme voorbereidingsprocedure van toepassing is.
Overige regels (artikel 11)
In dit artikel is vantoepassingverklaring van de nota "Parkeernormen Tilburg 2017' opgenomen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht (artikel 12)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.
Slotregel (artikel 13)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Hoofdstuk 7 Haalbaarheid
In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond. Een bestemmingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn. Er wordt daarom een korte financiële toelichting gegeven en daarnaast worden de doorlopen procedures weergegeven.
7.1 Financieel
Kostenverhaal
Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).
In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren niet tot de in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Het vaststellen van een exploitatieplan is derhalve niet verplicht.
Gemeentelijke grondexploitatie
De gemeente heeft geen gronden in het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.
7.2 Maatschappelijk
7.2.1 Omgevingsdialoog
De initiatiefnemer van het plan heeft in augustus 2020 een omgevingsdialoog gevoerd. Het verslag daarvan is als bijlage 4 bijgevoegd.
7.2.2 Formele procedure
Het bestemmingsplan doorloopt de gebruikelijke formele procedure. De voorziene procedurestappen zijn:
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan
Vaststelling door gemeenteraad
Terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan
7.2.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
In het kader van het wettelijke vooroverleg (3.1.1. Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan verzonden naar het waterschap 'De Dommel' en de provincie. Enkel de reactie van de provincie heeft geleid tot een aanpassing
7.2.3 Zienswijze
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 20 september tot en met 1 november. Tijdens deze periode is 1 zienswijze ingediend. In de Nota van zienswijzen (bijlage van het bestemmingsplan) wordt deze zienswijze zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het