Oude Stad Zuidwest 2016, 6e herziening (Sint Annastraat 20)
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0855.BSP2020044-e001 |
Plantype: | bestemmingsplan |
Toelichting
Hoofdstuk 1 Plan en plangebied
1.1 Aanleiding tot planontwikkeling
Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de realisatie van tien grondgebonden woningen, twee appartementen en twee kantoorruimten voor maatschappelijke doeleinden aan de Sint Annastraat 20 in Tilburg. Hierbij wordt het voormalige schoolgebouw behouden. Het betreft de percelen kadastraal bekend gemeente Tilburg, sectie P, nummer 7764, 8496, 8494, 8495, 8497 en 8493 (ged.). Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
Figuur 1 - Ligging plangebied in gemeente Tilburg (rode stip)
1.2 Het plangebied
Het plangebied omvat de percelen kadastraal bekend gemeente Tilburg, sectie P, nummer 7764, 8496, 8494, 8495, 8497 en 8493 (ged.), plaatselijk bekend Sint Annastraat 20 en gelegen ten oosten van de Sint Annastraat, ten zuiden van de Bredaseweg/Schouwburgring, ten westen van de Lange Schijfstraat en ten noorden van Capucijnenstraat.
1.3 Voorgaande plannen
Dit bestemmingsplan vervangt ter plaatse van het plangebied het bestemmingsplan Oude Stad Zuidwest 2016, vastgesteld op 17 oktober 2016. In dat bestemmingsplan hebben de gronden de bestemming Maatschappelijk en Verkeer-Verblijf. De beoogde ontwikkeling past zowel qua functie als bouwregels niet binnen het geldende bestemmingsplan, maar is wel wenselijk en passend binnen het gemeentelijk beleid, zoals in deze toelichting zal worden gemotiveerd. Om die reden is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.
1.4 Ruimtelijke en functionele structuur
Stedenbouwkundige structuur van de wijk Korvel-Sint Anna
De hoofdstructuur van de wijk wordt gevormd door verschillende historische lijnen waarvan de lijn de Korvelseweg - Korvelplein - Oude Goirlesweg de belangrijkste is. De hoofdstructuur is onderdeel van een grotere structuur namelijk de structuur van historische linten die een belangrijke ruggengraat vormt van de oude stad van Tilburg. De linten hebben een divers en organisch karakter, zowel in functies als in bouwstijl (bouwjaar, maat, schaal en dichtheid). Tussen de historische lijnen en de daaraan organisch gegroeide bebouwing liggen de meer planmatig opgezette woongebieden. Dat waren vroeger de weidegronden achter de boerderijen en later achter de fabrieken. Nu zijn het de diverse woonbuurtjes uit verschillende tijdsperioden met een verschillende stedenbouwkundige opzet en met verschillende bouwstijlen. Hierbij moet worden opgemerkt dat een aantal gebieden, waaronder veel oude fabrieksterreinen, ook al weer getransformeerd is.
De linten
Een lint is een verbindingsweg met gebouwen die naast elkaar of aaneengrenzend zijn gebouwd en die zich uitstrekken aan weerszijden van een straat. Ze zijn organisch gegroeid en veranderen nog steeds. Een lint is erg waardevol voor een stad. Vaak zijn het belangrijke verkeersaders. Ze herbergen een groot deel van de winkelvoorzieningen en een aanzienlijk deel van de bedrijvigheid van Tilburg. Ze 'vertellen' de ontstaansgeschiedenis van de stad. Kenmerkend is de diversiteit van de bebouwing en de functies van die bebouwing. Linten zijn geen op zichzelf staande elementen. De linten zijn met elkaar verbonden, fungeren als geheel en vormen zo een belangrijke stedelijke structuur.
De nabijgelegen Capucijnenstraat is een van de veel minder dynamische, rustige linten. De Korvelseweg is een van de bedrijvige linten. Deze zijn veel dynamischer met een gemengd programma aan functies en een grote diversiteit aan bebouwing. De rustige linten hebben meer een woonfunctie. De linten tezamen vormen de hoofdstructuur van de wijk en hebben, in tegenstelling tot de buurten en de randen van de wijk, een wisselend straatbeeld en verkavelingspatroon.
Figuur 3 - Lintenstructuur
De woonbuurt Sint Anna
Sint Anna is het gebied tussen de Bredaseweg, Lange schijfstraat, Korvelseweg en Diepenstraat. Deze buurt ligt het dichtst bij het centrum en kent een opbouw zonder duidelijke vorm. De buurt bevat enkele bijzondere historische wegen: de Meelstraat en de Capucijnenstraat. Tussen deze historische linten en de verbindingswegen is de wijk gegroeid.
In deze buurt staan vooral kleine eengezinswoningen in de koopsector, die grotendeels dateren uit het eind van de 19e en begin van de 20e eeuw. De woningen bestaan uit een of twee bouwlagen met kap en zijn onderling erg verschillend. De smalle straten bieden weinig ruimte voor groen, parkeren en spelen. Een waardevolle aanvulling daarop is het Frater Mattheushof met bijbehorend openbaar park aan de Capucijnenstraat.
Kenmerkend voor Sint Anna zijn de soms relatief diepe achtertuinen en de vele binnenterreinen, waar vroeger bedrijven stonden. Tegenwoordig zijn veel van deze binnenterreinen ingericht als parkeerterrein om het parkeerprobleem deels op te lossen. De wat nieuwere bebouwing bestaat uit kleinschalige herstructureringslocaties (vaak stadsvernieuwingsprojecten uit de jaren ’80), zoals de voormalige locatie van de kerk van Sint Anna en de transformatie van de Kromhout kazerne. Een toekomstige ontwikkeling is naar verwachting het oude terrein van de brandweerkazerne.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader
2.1 Rijk
2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.
De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen we staan, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes we maken en welke richting we meegeven aan decentrale keuzes. Die keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen. Met de Nationale Omgevingsvisie geeft het Rijk een langetermijnvisie om de grote opgaven aan te pakken, om samen ons land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. De NOVI is tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten, waterschappen, maatschappelijke partijen en burgers.
Hoe werkt de NOVI?
Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:
Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en
Afwentelen wordt voorkomen.
Belangrijkste keuzes in de NOVI
een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat we Nederland zo inrichten dat ons land de klimaatveranderingen aankan. Daarvoor is nodig dat we functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) inpassen. Een voorbeeld hiervan is het op termijn verhogen van grondwaterstanden in veenweidegebieden;
de verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie hebben we oog voor omgevingskwaliteit. Een voorbeeld hiervan is dat we eerst kijken naar ongebruikte daken om zonnepanelen op te plaatsten;
de overgang naar een circulaire economie, waarbij we tegelijk goed kunnen blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat bieden. Een voorbeeld is het aanpassen van productieprocessen en het gebruik van reststoffen in het haven- en industriegebied;
de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. Hiermee sturen we op een goed bereikbaar netwerk van steden. We gebruiken zo de ambities en mogelijkheden in steden en regio’s in heel Nederland. Voorbeelden van regionale uitwerking hiervan zijn de verstedelijkingsstrategieën, waarin vooruitgekeken wordt hoe verschillende ruimtelijke functies in en rondom steden het beste ingepast kunnen worden;
het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributiecentra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden. We maken daarbij gebruik van een voorkeursvolgorde logistieke functies;
het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de natuur en landschap. We werken bijvoorbeeld aan de overgang naar de kringlooplandbouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen.
Uitvoering van de NOVI
Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe het Rijk samen met medeoverheden en de samenleving uitvoering geeft aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. Het Rijk werkt de NOVI uit in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma’s, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling en werkt gebiedsgericht met Omgevingsagenda’s en NOVI-gebieden.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden.
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.
Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt. Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen. In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten.
De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen.
Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van
strijdigheid met nationale belangen.
2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting.
De gemeente Tilburg maakt samen met acht andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In regionaal verband worden met de provincie Noord-Brabant afspraken gemaakt over de kwantitatieve woningbouwopgave voor een periode van 10 jaar. Dit op basis van de door de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose In de periode 2020-2030 moet de woningvoorraad Tilburg volgens de actuele prognoses van de provincie (september 2020) met 14.000 woningen toenemen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke bevolkingsgroei, de huishoudenverdunning en in de groei door migratie. De bouwopgave tot 2030 bedraagt daarmee meer dan 1.400 woningen per jaar aangezien ook onttrekkingen gecompenseerd moeten worden.
Het plan tot de bouw van tien grondgebonden woningen en twee appartementen ter plaatse van de Sint Annastraat 20 in oud-zuidwest past binnen de gemeentelijke bouwopgave in regionale context en is opgenomen in de planlijst (ingevolge artikel 3.1.6. Bro). Over de samenhang van dit plan met de kwalitatieve woningbouwopgave meer in paragraaf 3.3.
2.2 Provincie
2.2.1 Brabantse omgevingsvisie
Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.
De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:
De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.
Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.
Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.
Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?
Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.
Daarna volgt een doorvertaling in de Omgevingsverordening en programma’s. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2021) echt klaar te zijn, is er eerst een Interim Omgevingsverordening (IOV) gemaakt. In de IOV zijn de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening ondergebracht. De Interim Omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld en wordt hierna besproken. Deze IOV is relatief beleidsarm.
2.2.2 Structuurvisie ruimtelijke ordening
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een
actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten. Belangrijke
onderwerpen zijn de realisatie van natuur en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in Brabant.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar
2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet
rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke
2.2.3 Interim omgevingsverordening
De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.
De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.
Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. Uitgaande van de huidige planning van de Omgevingswet wordt de definitieve omgevingsverordening in november 2020 vastgesteld.
De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).
Het plangebied is gelegen in Stedelijk gebied als bedoeld in de Interim Omgevingsverordening.
2.3 Gemeente
2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert en welke prioriteiten daarbij gelden.
De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen: de Brabantstrategie, de Regiostrategie en de Stadsstrategie. Deze worden hierna besproken.
Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
Concurrerend: een duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries.
Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten (Binnenstad van de 21e eeuw, Tilburg University Campus, Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven en Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant) en drie stadsregionale parken (Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven, Stadsregionaal park Stadsbos013 en Stadsregionaal park Noord).
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten (Bedrijvenpark Zuid, Zorgcluster Leijpark en Duurzaam energielandschap Noord) en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad. Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied. Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied. Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken
Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema's. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen milieu en water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
3.1 Stedenbouwkundige aspecten en welstand
3.1.1 Stedenbouwkundige onderbouwing
Het ontwerp betreft de herbestemming van een voormalig schoolgebouw (nu in gebruik door de Verdieping) tot vier woningen, twee kantoorruimten voor maatschappelijke doeleinden en bergingen en de nieuwbouw van acht woningen. Samen zijn deze zodanig gepositioneerd dat zij een viertal gemeenschappelijke open ruimten met een verschillend karakter definiëren.
Het voormalige schoolgebouw wordt binnen de bestaande constructieve traveestructuur verbouwd tot twee grondgebonden woningen, twee appartementen, kantoorruimten voor maatschappelijke doeleinden en bergingen. De kantoorruimten bevinden zich aan de zijde van de Sint Annastraat en hebben daar hun eigen opgang. De appartementen bevinden zich aan het eind van het gebouw boven de bergingen en in het midden van het gebouw boven de nieuwe onderdoorgang die de binnenplaats ten noorden verbindt met de boomtuin ten zuiden van het gebouw. Tussen de kantoorruimten en de appartementen bevinden zich twee grondgebonden woningen.
Om zoveel mogelijk leven te genereren zijn de eet- en woonruimten van de appartementen en de grondgebonden woningen georiënteerd op de collectieve binnenplaats refererend aan de levendigheid van het voormalige schoolplein. Hiertoe is tevens de begane grondvloer verlaagd tot op het niveau van de binnenplaats. Aan de andere zijde zorgen loggia’s op de verdieping, op gepaste afstand, voor een relatie met de boomtuin.
Tegenover het verbouwde schoolgebouw komen vijf grondgebonden rijwoningen, georiënteerd op de binnenplaats. Tussen deze beide ‘neutrale’ bouwvolumes bevindt zich, op het einde van de binnenplaats, de vrijstaande woning. Zadeldak en schoorsteen verwijzen naar het typologische huis, veelvoorkomend in de omliggende wijk. Aan de straat en aan de zuidzijde van het voormalige schoolgebouw bevindt zich de dubbele woning.
Door vergroening van de bestaande verharding en door herplant van de bomen ten zuiden van het voormalige schoolgebouw levert dit plan een positieve bijdrage aan de leefbaarheid en het verminderen van hittestress.
Figuur 4 - situatietekening bouwplan
Figuur 5 - impressietekeningen
3.1.2 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan redelijke eisen van welstand, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen. Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.
Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.
3.2 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
3.2.1 Historische geografie
Globale geografische situatie
Het plangebied ligt in het zuiden van de Tilburgse binnenstad. Dit gebied ligt aan de zuidwestkant van het Tilburgs plateau, aan de zuidkant van wat tot omstreeks 1875 een open akkergebied, de Schijf was.
Historische objecten (lijnen en vlakken)
Het plangebied ligt tussen de Sint Annastraat en de Lange Schijfstraat. De nabijgelegen Paterstraat, de Akkerstraat en de Capucijnenstraat zijn paden met een laatmiddeleeuwse oorsprong die het akkergebied doorkruisten. De Paterstraat werd voor de komst van de paters kapucijnen meestal aangeduid als de Molenstraet en later Molenweg. Iets ten zuidwesten van dit gebied, vermoedelijk op de kop van de Paterstraat en het driehoekige plein de Korvelse Molen, bevond zich eertijds de Korvelse molen; een in oorsprong veertiende-eeuwse maar vele malen vernieuwde graanmolen. De molen is omstreeks 1910 gesloopt.
Historisch en huidig landgebruik
In het midden van de achttiende eeuw is het grondgebruik van het plangebied nog hoofdzakelijk agrarisch van aard. Vanaf 1875 komt daarin relatief snel verandering en is er steeds meer sprake van aaneengesloten lintbebouwing aan de straten. Achterterreinen houden een tuinfunctie of worden in de loop van de twintigste eeuw opgevuld met bedrijfsbebouwing. Het plangebied is het achterterrein van het omstreeks 1899 gebouwde parochiecomplex van Sint Anna aan de Capucijnenstraat. De kerk werd in 1973 gesloopt maar de naastgelegen pastorie bleef bewaard. Op het achterterrein kwamen in de loop van de twintigste eeuw verschillende aan de parochie verbonden gebouwen tot stand zoals de nu te hergebruiken school en een deels te handhaven patronaatsgebouw.
3.2.2 Archeologie
Net als andere stadsdelen van Tilburg voldoet het plangebied aan een aantal historisch-landschappelijke criteria dat kansen biedt aan vroege bewoning of deze althans doet vermoeden. Het gaat hierbij om elementen zoals de nabijheid van water, de afwisseling van reliëf (met name het voorkomen van hoger gelegen locaties), de bodemgesteldheid en de voormalige aanwezigheid van oude structuren die een aanduiding kunnen zijn van oude bewoningspatronen.
Binnen het bestemmingsplan Oude Stad Zuidwest 2016 wordt aan het plangebied een hoge archeologische verwachtingswaarde toegekend. Deze verwachting is echter vanwege de grootte van dat plangebied globaal, en houdt geen rekening met de door bebouwing en sloop aangetaste historische situatie van de bebouwing aan de oostzijde van de Sint Annastraat. De bodem wordt hier grotendeels als verstoord beschouwd. In combinatie met het gegeven dat de nieuwe ontwikkelingen zich grotendeels binnen bestaande bebouwing zullen afspelen, kan dus gesteld worden dat er vermoedelijk geen archeologische waarden meer in het plangebied aanwezig zijn. Archeologisch vervolgonderzoek is op deze locatie dan ook niet nodig.
Ondanks een zorgvuldige afweging kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden sporen of resten worden aangetroffen, waarvan redelijkerwijs vermoed kan worden dat het gaat om archeologie. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt bij de Minister. In de praktijk kan deze melding het beste gedaan worden bij de archeologen van gemeente Tilburg (het bevoegde gezag).
3.2.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen
In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen op grond van de Monumentenwet 1988/Erfgoedwet of de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten. Op 225 meter ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich een van rijkswege beschermd complex van uit het laatste kwart van de negentiende eeuw daterende religieuze bebouwing aan de Capucijnenstraat.
Verder bevinden zich langs de direct ten noorden en oosten van het plangebied gelegen Bredaseweg en de Lange Schijfstraat diverse cultuurhistorisch waardevolle gebouwen uit de periode 1850-1940. Deze gebouwen zijn opgenomen op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant.
Historische structuren. Enkele wegen in de nabijheid van het plangebied hebben op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant een redelijk hoge cultuurhistorische waarde gekregen. Deze wegen volgen nog grotendeels hun oorspronkelijke tracé. Het gaat om de Bredaseweg en de Capucijnenstraat.
Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.
3.2.4 Conclusie
Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkelingen. Het (gedeeltelijke) hergebruik van school- en patronaatsgebouw zorgt ervoor dat de historie van de plek in het nieuwe plan ervaarbaar blijft.
Voor wat betreft de archeologie is geen vervolgonderzoek noodzakelijk. De ontwikkelingen vinden grotendeels plaats binnen de contouren van bestaande gebouwen en de bodem in het plangebied moet grotendeels als verstoord worden beschouwd.
Ondanks een zorgvuldige afweging kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden sporen of resten worden aangetroffen, waarvan redelijkerwijs vermoed kan worden dat het gaat om archeologie. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt bij de Minister. In de praktijk kan deze melding het beste gedaan worden bij de archeologen van gemeente Tilburg (het bevoegde gezag).
3.3 Volkshuisvesting
Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de Woonagenda 2020-2025. Hierin staan de thema's en trends in het wonen, zijn actuele knelpunten geduid en zijn de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de Woonagenda wordt ingezet op de samenstelling en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Daarnaast blijft de nieuwbouwopgave voor Tilburg belangrijk vanwege de natuurlijke groei, gezinsverdunning en migratie.
Centraal staat de gemeentelijke opgave om te voorzien in een compleet en gevarieerd palet aan woonmilieus. De woonmilieus vormen de basis voor een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, waarin zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Passend bij de huishoudenssamenstelling, het inkomen en de mate van zelfredzaamheid van de inwoners. Maar ook passend bij de verschillende leefstijlen.
Het gemengde programma voor de Sint Annastraat 20 qua woningtypes en groottes geeft invulling aan de vragen ten aanzien van kwaliteit en differentiatie en richt zich op een brede doelgroep met een oranje-gele leefstijl. Op stedelijk niveau is er behoefte aan toevoeging van meer woningen en deze woningen, grotendeels grondgebonden, voorzien in de behoefte aan stedelijk wonen in de nabijheid van de binnenstad.
Gelet op het feit dat het bestemmingsplan niet is gericht op huisvesting voor bijzondere doelgroepen, is het niet gewenst dat er appartementen tot 50 m2 GBO worden gerealiseerd binnen het plangebied. Dit standpunt komt voort uit een onderzoek dat heeft plaatsgevonden naar de vorming van kleine appartementen en het collegebesluit over de Update stedelijke ontwikkelingsstrategie wonen 2018, geactualiseerd in 2021 (Bijlage 1 Update stedelijke ontwikkelingsstrategie wonen 2021). Deze beleidsregels zijn vertaald in het paraplubestemmingsplan 'Tilburg, appartementen 2019', vastgesteld door de gemeenteraad op 27 augustus 2019, en worden tevens in het voorliggende bestemmingsplan doorvertaald.
In paragraaf 2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking is omschreven op welke wijze we regionaal afspraken maken over nieuwbouw en hoe het plan zich verhoudt tot de plancapaciteit.
3.4 Groen en biodiversiteit
3.4.1 Bomenbeleid Tilburg
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:
Bomenverordening 2021
Beoordelingscriteria houtopstanden
Nota 'overige houtopstanden'
Boomwaardezoneringskaart 2017
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen
Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.
Bomenverordening
De Bomenverordening Gemeente Tilburg 2021 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.
Boomwaarde zoneringskaart 2017 (BWZ-kaart)
Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)
Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2021. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.
Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)
In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.
Maatregelen in bestemmingsplan
De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de BWZ-kaart aangeduid als Boomwaardekaart (bijlage bij de regels). Bomen met een eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart.
De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.
Bij de planvorming is in zoverre rekening gehouden met bestaande bomen dat vijf beschermwaardige bomen aan de straatzijde zullen worden behouden. Gelet op de ligging van het bouwplan net binnen de straal van 15 meter rondom de beschermwaardige bomen die op de boomwaardekaart zijn opgenomen, is er een boomeffectanalyse uitgevoerd (Bijlage 2 Boomeffectanalyse). Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat de geplande werkzaamheden met inachtneming van de randvoorwaarden in de boomeffectanalyse geen invloed hebben op de beschermwaardige bomen.
De acht bomen zoals aangeduid op figuur 6 kunnen echter niet worden behouden, omdat op deze plek twee woningen voorzien zijn. Deze bomen zijn met ingang van 1 september 2021 aangewezen als bomen met een klimaatwaarde. Dat betekent dat dit ook beschermwaardige bomen zijn geworden. Ten tijde van het stuurgroepbesluit over het initiatief (26 oktober 2020), de aanvraag om herziening van het bestemmingsplan (16 december 2020) en de aanvraag omgevingsvergunning (18 december 2020) waren deze bomen nog niet beschermwaardig. De voorbereiding van het voorliggende bestemmingsplan en de bijbehorende omgevingsvergunning was al ruimschoots in gang gezet. Voor deze bomen geldt vanuit het voorgaande bomenbeleid, de Bomenverordening Tilburg 2017, een herplantplicht.
Figuur 6 - bomengroep herplantplicht
In het plan zijn o.a. een collectieve binnenplaats en een boomtuin voorzien. Deze zijn weergegeven op onderstaande situatietekening van de binnenterreinen (figuur 7). Op deze manier zal de kap van de bomen worden gecompenseerd. Daarnaast worden de binnenterreinen omzoomd met een pergola en wordt op eigen terrein voorzien in voldoende waterberging (zie verder Hoofdstuk 5 Wateraspecten). Het plan is daarmee in lijn met de voorwaarden voor klimaatadaptatie.
Gelet op het voorgaande wordt gemotiveerd afgeweken van de Bomenverordening Gemeente Tilburg 2021, vastgesteld op 8 april 2021, in werking getreden op 1 september 2021 en gepubliceerd in het Gemeenteblad op 21 september 2019, specifiek voor wat betreft het kappen van de bomen met een klimaatwaarde.
Figuur 7 - inrichting binnenterreinen
3.4.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
3.4.3 Nota biodiversiteit
Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.
De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de
mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.
Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.
In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.
Doelstellingen nota biodiversiteit
De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.
In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.
Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.
Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.
In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.
Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.
In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'Agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016). De 'Agenda groen in de stad' gaat samen met het 'Beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.
Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer).
3.5 Kantoren
In het bestemmingsplan Oude Stad Zuidwest 2016 heeft het gehele plangebied een maatschappelijke bestemming. Deze komt met voorliggende bestemmingsplanherziening grotendeels te vervallen, maar een brutovloeroppervlakte van tenminste 150 m² dient te worden behouden als kantoorruimte voor maatschappelijke doeleinden. Dat is geborgd in de regels van het bestemmingsplan. Aangezien de planologische ruimte voor maatschappelijke doeleinden op deze locatie reeds aanzienlijk afneemt door middel van de voorliggende planherziening, acht de gemeente het van belang dat een beperkte brutovloeroppervlakte van tenminste 150 m² hiervoor wel beschikbaar blijft, zodat de gevestigde maatschappelijke organisaties/stichtingen hier eventueel gevestigd zouden kunnen blijven, of om ruimte te bieden aan andere kleinschalige maatschappelijke functies.
Voor het geval dat er in de toekomst toch behoefte ontstaat aan een andere functie ter plaatse, bijvoorbeeld door leegstand, is er in het bestemmingsplan ook een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee het college van burgemeester en wethouders de aanduiding 'maatschappelijk' onder voorwaarden kan wijzigen in de aanduiding 'kantoor'. Hier gaat wel een nieuwe afweging aan vooraf.
3.6 Verkeer en parkeren
3.6.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg
De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.
De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.
Mobiliteitsagenda 013
De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.
3.6.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:
Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;
In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;
Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;
Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;
Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.
3.6.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'
In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd. Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.
Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.
Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.
3.6.4 Onderbouwing plan
Omliggende wegenstructuur
Het plangebied wordt ontsloten op de Sint Annastraat. Dit is een erftoegangsweg met een maximaal toegestane snelheid van 30 km/h. In de Sint Annastraat is eenrichtingsverkeer ingesteld wat loopt vanaf de Capucijnenstraat in de richting van de Bredaseweg, met uitzondering voor (brom)fietsers. De Bredaseweg is ene gebiedsontsluitingsweg
Fietsroutes en -stalling
Zowel de Bredaseweg als de Capucijnenstraat zijn aangewezen als secundaire fietsroute in het fietsnetwerk van de gemeente Tilburg.
Goede voorzieningen voor het stallen van fietsen zijn nodig om het fietsgebruik te stimuleren. Voor het bepalen van het aantal in te passen fietsstallingsplaatsen dient een inschatting van de behoefte te worden gemaakt op basis van de kencijfers uit de Leidraad Fietsparkeren van de CROW (zie de CROW Kennisbank). Deze verwachte stallingbehoefte is een richtlijn. Bij het indienen van de vergunningsaanvraag voor een bouwplan moet de initiatiefnemer aangeven op welke manier wordt voorzien in voldoende fietsstallingsvoorzieningen. Daarbij kunnen openbare collectieve stallingsvoorzieningen in de nabijheid van de ontwikkeling een rol vervullen in het voorzien van de (toekomstige) stallingbehoefte.
Openbaar vervoer
Op loopafstand liggen enkele bushaltes. De Bredaseweg is namelijk onderdeel van een busroute.
Afvalinzameling
Voor de afvalinzameling gelden de richtlijnen zoals deze door het BAT zijn opgesteld.
Verkeersgeneratie
Op basis van kencijfers van het CROW (CROW publicatie 381: Toekomstbestendig parkeren – kencijfers parkeren en verkeersgeneratie) is in beeld gebracht wat de verkeersgeneratie is van dit plan ten opzichte van de bestaande situatie. Daarbij is uitgegaan van de locatie in de ‘schil centrum’ en Tilburg als ‘sterk stedelijk’.
Functie |
Aantal |
Eenheid per |
Kencijfer |
Generatie |
Kantoor |
820 |
100 m2 bvo |
4,4 |
36,1 |
Totaal |
36 |
Tabel 1 - Bestaande verkeersgeneratie
Functie |
Aantal |
Eenheid per |
Kencijfer |
Generatie |
Woning 90 m2 (rij/hoek) |
5 |
Woning |
6,4 |
32 |
Woning vrijstaand |
1 |
Woning |
7,3 |
7 |
Tweekappers |
2 |
Woning |
6,9 |
13,8 |
Woningen bestaand bouwvolume (tweekappers) |
2 |
Woning |
6,9 |
13,8 |
Aappartementen (koop, middelduur) |
2 |
Woning |
4,7 |
9,4 |
Kantoor |
130 |
100 m2 bvo |
4,4 |
5,7 |
Totaal |
82 |
Tabel 2 - Toekomstige verkeersgeneratie
De functiewijziging zorgt voor een verkeersgeneratie van 82 ritten per gemiddelde weekdag. Dat is een toename van 46 ritten op een gemiddelde werkdag ten opzichte van de bestaande functie. De bestaande infrastructuur kan deze toename verwerken zonder dat er problemen ontstaan.
Parkeren
Het aantal parkeerplaatsen moet voldoen aan de vastgestelde normen van de gemeente Tilburg zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen gemeente Tilburg 2017. Het plangebied is gelegen in zone A. Uitgaande van twee woningen kleiner dan 70 m2, tien woningen van 70 - 130 m2 en 130 m2 maatschappelijke dienstverlening (zonder baliefunctie), genereert het plan een parkeerbehoefte van 1,2 + 7 + 1,1 = afgerond 9 parkeerplaatsen. Het in de parkeernormen opgenomen bezoekersaandeel wordt niet meegerekend, omdat bezoekers in de nabijgelegen parkeergarage Schouwburg aan het Louis Bouwmeesterplein kunnen parkeren. Op de 'ongewogen' parkeerbehoefte van 9 parkeerplaatsen wordt dubbelgebruik toegepast. Het maatgevende moment is in dit geval de nacht. Alle bewoners zijn dan thuis, maar de maatschappelijke functie is dan niet in gebruik. Op dat moment is de parkeervraag afgerond 8 parkeerplaatsen.
In de bestaande situatie liggen er 15 parkeerplaatsen, waarvan 2 langsparkeerplaatsen aan de Sint Annastraat en 13 op het parkeerterrein aan de zuidkant van het plangebied. In de beoogde situatie wordt (deels in het openbaar gebied) ruimte gemaakt voor 23 parkeerplaatsen. Daarmee zal worden voorzien in de parkeerbehoefte.
Noodhulpdiensten
Het gebied moet bereikbaar zijn voor noodhulpdiensten volgens de bijbehorende bereikbaarheidseisen.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
4.1 Milieueffectrapportage
Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectrapport of een m.e.r. beoordeling opgesteld moet
worden. Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:
er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;
voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.
ad. a.
In de bijlage bij het Besluit m.e.r. is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn niet opgenomen in de bijlagen bij het Besluit mer, en zijn derhalve niet m.e.r. (beoordelings)plichtig. Specifiek wordt ingegaan op de vraag of de ontwikkeling kwalificeert als stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in de bijlagen bij het Besluit m.e.r. Bij de vraag of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r., worden de concrete omstandigheden afgewogen, waarbij onder meer aspecten als de aard en omvang van de voorziene wijziging van de ontwikkeling een rol spelen. Weliswaar verandert het gebruik van het perceel door de transformatie tot woningen en kantoorruimte voor maatschappelijke doeleinden, maar het extra ruimtebeslag van de voorziene bebouwing is te beperkt om aangemerkt te worden als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.
ad b.
Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft
derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn ‘Kampina en Oisterwijkse vennen’ en ‘Regte Heide en Riels laag’, beide op ca. 4,5 kilometer afstand van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.
Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling.
4.2 Milieuhinder bedrijven
Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
Binnen en rondom het plangebied is sprake van menging van functies. In dit geval is er in en rondom het plangebied sprake van een gebied met functiemenging. De bestemmingen zijn veelal wonen, centrum of gemengd. Daarom is net als in het vorige en omliggende bestemmingsplannen vanuit milieu-oogpunt aansluiting gezocht bij de lijst functiemenging. Met het plan worden woningen en daarmee milieugevoelige functies mogelijk gemaakt. Deze woningen zijn bouwkundig afgescheiden van omliggende bedrijvigheid. Dat betekent dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Geitenmoratorium
Het plangebied ligt niet binnen 2 kilometer van een geitenhouderij.
4.3 Externe veiligheid
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.
De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.
Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".
4.3.1 Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.
In de bij dit plan gevoegde Bijlage 3 Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de Rijksweg A58 en van de spoorlijn Breda – Tilburg – Vught. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage.
4.3.2 Beleidsvisie externe veiligheid
In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:
Kwetsbare objecten zijn overal mogelijk;
Geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;
Bestaande risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk;
Bevi-inrichtingen zijn niet mogelijk;
Beheersbaarheid gericht op effecten van mogelijke calamiteiten op orde.
Aan bovengenoemde randvoorwaarden uit de beleidsvisie wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid.
4.3.3 Conclusie en restrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de Rijksweg A58 en van de spoorlijn Breda – Tilburg – Vught. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde bijlage Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico). De brandweer Midden -en West Brabant heeft d.d. 14 januari 2021 advies uitgebracht, de relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.
Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:
De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar van risicobronnen in de omgeving van het plangebied vormt geen belemmering voor het initiatief;
Aangezien het plan op >700 meter van de relevante transportroute gevaarlijke stoffen ligt, neemt het groepsrisico van deze risicobron in de toekomstige situatie niet toe;
De bereikbaarheid van het plangebied is goed;
Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit;
Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings- en alarmeringssysteem), en ook NL-Alert biedt de mogelijkheid de bewoners tijdig te waarschuwen;
De aanwezigen kunnen het plangebied goed ontvluchten;
Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Initiatiefnemer heeft aangegeven dat de woningen voorzien zullen worden voorzien van een afsluitbaar ventilatiesysteem. Hiermee is langdurig verblijf inpandig bij een toxische wolk mogelijk;
De brandweer voldoet aan de opkomsttijd conform het dekkings- en spreidingsplan.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
4.4 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn wel bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
4.5 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
4.5.1 Wegverkeerlawaai
De nieuwe woningen zijn gelegen binnen de zone van wegen zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). Dit betreft de Bredaseweg, de Noordhoekring en de Lange Schijfstraat. Dit betekent dat getoetst moet worden aan de normen van de Wgh. De geluidbelasting t.g.v. de gezoneerde wegen is berekend op basis van het gemeentelijk geluidmodel dB Vision Wvl 2030. Uit de geluidberekening blijkt dat de voorkeurgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. De gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van voornoemde gezoneerde wegen, exclusief toepassing van de wettelijke aftrek, bedraagt maximaal 51 dB waardoor de akoestische milieukwaliteit kan worden gekwalificeerd als goed en derhalve van een goede ruimtelijke ordening.
4.5.2 Railverkeerlawaai
Uit de geluidbelastingkaart gemeente Tilburg (figuur 8) blijkt dat de voorkeurgrenswaarde van 55 dB niet wordt overschreden. Voor railverkeerslawaai is sprake van een goed woon- en leefklimaat en derhalve een goede ruimtelijke ordening.
Figuur 8 - geluidbelastingkaart
4.5.3 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
De ontwikkeling ligt niet binnen een wettelijke geluidzone van een industrieterrein of een geluidzone van een industrieterrein waarvoor een geluidbeheerplan is vastgesteld.
4.5.4 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
4.6 Trillingen
De ontwikkeling ligt ver buiten het “aandachtsgebied” van 100 meter van het spoor. Trillinghinder is niet te verwachten.
4.7 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de herontwikkeling van de Sint Annastraat 20 ten behoeve van woningbouw en maatschappelijke voorzieningen. De woningbouw (maximaal 12 woningen/appartementen) kan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen).
De verkeersgeneratie die toebedeeld kan worden aan de maatschappelijk voorziening is beperkt van omvang en kan worden aangemerkt als NIBM.
Er zijn geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.
4.8 Geur
4.8.1 Industriële geurhinder
In en om het plangebied is geen zware industrie mogelijk. In de lijst functiemenging is voor de toegestane activiteiten voldoende rekening gehouden met woonfucties in de nabijheid. Waardoor er sprak is van een goed woon- en leefklimaat.
4.8.2 Agrarische geurhinder
In en op het plangebied zijn geen agrarische veehouderijen aanwezig waarbij het aspect Geur van invloed is op het woon- en leefklimaat binnen dit bestemmingsplan.
4.9 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
De huidige bestemming van het perceel zal niet gevoeliger worden. De huidige bebouwing zal voor een deel worden gehandhaafd in de nieuwe plannen.
Bodemgegevens locatie
Op de locatie is in het verleden een autoherstelbedrijf actief geweest. Tevens is een patronaat op een deel van het bestemmingsplangebied gevestigd. Ook wordt in het bodeminformatiesysteem een sintelpad op een deel van de locatie vermeld. In 2017 is door Antea een bodemonderzoek voor het stadsdeel Korvel Oost een bodemonderzoek uitgevoerd. Het bodemonderzoek beperkte zich tot de openbare ruimte. Ter plaatse van de Sint Annastraat zijn maximaal licht verhoogde gehalten aangetroffen. In 2000 is door Chemielinco een bodemonderzoek uitgevoerd op een deel van het bestemmingsplangebied. Hierbij zijn maximaal licht verhoogde gehalten aangetroffen. Voor de bestemmingsplanlocatie zijn geen actuele (minder dan 5 jaar oud) bodemonderzoeken bekend.
In de directe omgeving is een bodemonderzoek ter plaatse van Sint Annastraat 2 t/m 4 bekend. In het systeem staat vermeld dat de locatie voldoende is onderzocht. Het bodemonderzoek is in 1986 uitgevoerd en derhalve niet meer representatief.
Conclusie
Voor de herziening van het bestemmingsplan is geen bodemonderzoek noodzakelijk. Op basis van de beschikbare gegevens wordt een grote verontreiniging ter plaatse niet verwacht. Tevens zal het gebruik voor het overgrote deel van de locatie niet gevoeliger worden ten opzichte van het huidige gebruik. Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning in het kader van de beoogde nieuwbouw kan echter wel een bodemonderzoek worden geëist. Deze noodzaak is afhankelijk van de aard van de nieuwbouw en de oppervlakte. De definitieve noodzaak van een actueel bodemonderzoek wordt vastgesteld in het kader van de beoordeling van het bouwplan.
4.10 Natuur en ecologie
4.10.1 Wettelijke kaders
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep", Dienst Regelingen, 2009. Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn)
Overige inheemse broedvogels
Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn
Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling (de algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant)
Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening provincie Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
4.10.2 Analyse plangebied
Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden betreffen ‘Kampina en Oisterwijkse vennen’ en ‘Regte Heide en Riels laag’ beide op ca. 4,5 kilometer afstand van het projectgebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van deze binnenstedelijke ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.
Natuurbescherming in Interim Omgevingsverordening
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op ruim 2 kilometer van het plangebied. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 3.16 van de Interim Omgevingsverordening, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.
Soortenbescherming
Op 28 mei 2021 is er een quickscan naar flora en fauna uitgevoerd (Bijlage 4 Quickscan flora en fauna). Uit de quickscan komt naar voren dat verblijfplaatsen van huismus, gierzwaluw en vleermuizen in de aanwezige bebouwing niet uitgesloten kunnen worden. In een aantal bomen zijn holtes aanwezig potentieel geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. De bomenrij grenzend aan de Sint Annastraat aan de zuidwestkant van de onderzoekslocatie bevat een boom met twee holtes. Deze bomenrij blijft behouden.
Aanvullend kunnen er door het uitvoeren van de werkzaamheden mogelijk jaarrond beschermde nesten van vogels worden verstoord aanwezig buiten het plangebied. Ook kunnen in de direct nabijgelegen gebouwen en bomen verblijfplaatsen van vleermuizen niet uitgesloten worden. Het is van belang dat er geen toename van verlichting plaatsvindt richting deze gebouwen en bomen.
Het plangebied ligt binnen het gebied waar het "Soortenmanagementplan Oude Stad Tilburg" van toepassing is en gebruik gemaakt kan worden van de gebiedsontheffing voor huismus, gierzwaluw en vleermuizen. In voorliggend plan wordt voor de sloop van de aanwezige bebouwing gebruik gemaakt van deze gebiedsontheffing. Om te voldoen aan de ontheffingseisen zal men maatregelen in acht nemen. Deze maatregelen zijn enerzijds gericht op zorgvuldig werken en anderzijds op het creëren van vervangende verblijfplaatsen.
In het plangebied zijn beplantingen aanwezig waar vogels in kunnen nestelen. Het gaat daarbij om vogelsoorten waarvan de nesten uitsluitend gedurende de broed- en nestperiode beschermd zijn. Deze beplantingen zullen moeten worden verwijderd voor de geplande ontwikkeling. Negatieve effecten op broedende vogels dienen te worden voorkomen door begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen te verwijderen buiten het broedseizoen. De periode van 15 maart tot 15 juli wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. De Wet Natuurbescherming kent echter geen standaardperiode voor het broedseizoen, het gaat erom of er een broedgeval is. De genoemde periode kan daarom slechts als vuistregel worden gehanteerd.
Vaste, jaarrond beschermde nesten zoals roofvogel- en roekennesten zijn niet aanwezig binnen het plangebied. Buiten het plangebied zijn mogelijk wel vaste jaarrond beschermde nesten aanwezig die door de werkzaamheden kunnen worden verstoord. Dit dient nader onderzocht te worden. Bij aanwezigheid van vaste jaarrond beschermde nesten in de directe omgeving kan verstoring worden voorkomen door buiten het broedseizoen van de betreffende soort te werken of de werkzaamheden binnen het plangebied af te schermen.
De aanwezigheid van andere strenger beschermde plant- en diersoorten is op basis van habitatvoorkeur en algemene verspreidingsgegevens (NDFF) met voldoende zekerheid uit te sluiten. Hooguit zijn in het gebied soorten te verwachten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen, zoals huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, mol, gewone pad, bruine kikker etc. Tenslotte is voor alle soorten de wettelijke zorgplicht voor flora en fauna van kracht. In het kader van de zorgplicht zijn echter geen specifieke voorzorgsmaatregelen verbonden aan dit plan.
Conclusie
Er zijn geen belemmeringen om het plan uit te voeren, mits wordt voldaan aan de voorwaarden uit de gebiedsgerichte ontheffing. Hiervoor is een ecologisch werkprotocol aangeleverd (Bijlage 5 Rapport ecologisch werkprotocol) . Aanvullend mag er zonder onderzoek naar verblijfplaatsen van vleermuizen geen toename van verlichting plaatsvinden naar aangrenzende gebouwen en nabijgelegen bomen met potentieel geschikte verblijfplaatsen.
Daarnaast dient verstoring van vaste jaarrond beschermde nesten van vogels voorkomen te worden, door nesten van deze soorten binnen de verstoringsgrenzen uit te sluiten, te werken buiten het broedseizoen of de werkzaamheden af te schermen.
Tot slot worden er in de quickscan een aantal soorten genoemd die in de omgeving voorkomen. Vanuit het oogpunt van biodiversiteit wordt geadviseerd om binnen het plangebied planten aan te planten die bijdragen aan de verhoging van de biodiversiteit en kansen bieden voor de genoemde soorten, met name de ongewervelden.
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Bestaand watersysteem
Het Tilburgs stedelijke watersysteem is omschreven in het Programma Water en Riolering (PWR) 2020-2023. De gebiedskenmerken van dit plangebied zijn weergegeven in tabel 3.
Tabel 1. Gebiedskenmerken
Kenmerk |
In plangebied |
Waterbeheerders |
Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel Oppervlaktewater: waterschap De Dommel |
Bruto oppervlakte |
Ca.2.669 m² |
Terreinhoogte |
Ca. 14,7 m+NAP |
Gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) |
Ca. 12,3 m+NAP |
Ontwateringdiepte |
2,4 m |
Bodem |
zwak lemig, matig fijn zand |
Riolering |
Gemengd stelsel |
Oppervlaktewater |
n.v.t. |
Keur beschermde gebieden |
Niet relevant |
Tabel 3 - Gebiedskenmerken
Het afvalwater en het regenwater worden in de huidige situatie gecombineerd ingezameld en getransporteerd naar de zuiveringsinstallatie van waterschap De Dommel aan de noordkant van Tilburg. Bij hevige neerslag treden de riooloverstorten in werking. Het met regenwater verdunde afvalwater wordt dan geloosd op oppervlaktewater.
5.2 Beleidskader
Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vastgesteld. Het Waterbeheerprogramma schetst de visie en ambities van het waterschap voor de lange termijn (2050). Dit Waterbeheerprogramma is een echte koersverandering van het waterschap. De Dommel is op een andere manier gaan denken over omgaan met water. Dat is nodig om goed in te kunnen spelen op de veranderingen in ons klimaat en in onze omgeving.
Het water- en bodemsysteem is onontbeerlijk voor een gezonde en leefbare ruimtelijke inrichting van Noord-Brabant. Meer dan ooit is het belangrijk om rekening te houden met het concept van de lagenbenadering om een toekomstbestendige leefomgeving te waarborgen. Door klimaatverandering en ruimtelijke druk, staat immers de veerkracht van het water- en bodemsysteem onder druk. De lagenbenadering beschrijft de ruimte in drie lagen. De eerste laag bestaat uit de fysieke ondergrond, het water- en bodemsysteem. De tweede laag bevat netwerken van infrastructuur met onder meer wegen, spoorlijnen en waterwegen. Tot slot de derde laag met de menselijke activiteiten zoals wonen, werken en recreëren en de fysieke neerslag daarvan. Ruimtelijke planning en gebiedsontwikkeling is een proces waarin continu keuzes worden gemaakt. De lagenbenadering helpt in dit keuze- en afwegingsproces en dient als kwaliteitskader voor alle (ruimtelijke) plannen. Elke laag draagt bij aan de ontwikkeling. De lagenbenadering betekent wel dat een onderliggende laag voorwaarden stelt aan andere lagen. Zeker vanuit een perspectief van duurzame ontwikkeling zijn veerkracht en omkeerbaarheid van ingrepen belangrijke gegevenheden.
Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP5) start Waterschap De Dommel met de ‘watertransitie’: op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Uiterlijk in 2050 is de waterhuishouding in het hele beheergebied toekomstbestendig. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans is met de omgeving. Zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en van de beekdalen tot en met de hoge zandruggen. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water.
We hanteren drie principes die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie:
Elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt;
Functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan;
Wat schoon is moet schoon blijven.
We moeten ons, nog meer dan voorheen, aanpassen aan de veranderende leefomgeving en op zoek gaan naar nieuwe oplossingen en antwoorden. Juist de voor Midden-Brabant zo karakteristieke verwevenheid van bebouwing, landbouw en natuur is een kans om de wateropgaven slim in te passen. Dit vereist een integrale, gebiedsgerichte aanpak samen met alle partijen. Een gebiedsgerichte aanpak is alleen succesvol als naast de wateropgaven ook de opgaven vanuit natuur, stikstof, economie, landbouwtransitie, energietransitie, biodiversiteit, mobiliteit en woningbouw onderdeel van de aanpak zijn. Niet sectoraal, maar integraal. Alleen dan gaan we oplossingen vinden voor een leefbaar Midden-Brabant met een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem dat goed is voor inwoners, bedrijven, landbouw en natuur. De grote uitdaging zit hem vooral in de vraag hoe we dit gaan bereiken. Meer dan voorheen gaan we daarbij:
van beekdalgericht naar gebiedsgericht; onze aandacht gaat naast het beekdal ook uit naar de flanken, de hoge zandruggen en bebouwd gebied.
van sectoraal naar integraal; samen met overheden en gebiedspartners maken we keuzes over meerdere opgaven in een gebied.
van water afvoeren naar elke druppel telt; maximaal water conserveren, minder grondwater gebruiken en slimmer sturen.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Programma Water en Riolering (PWR) 2020 - 2023. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. Het PWR is de invulling
van het lange termijnbeleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de
Structuurvisie Water en Riolering en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie
2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze Omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten voor de
komende decennia vastgelegd.
Het waterbeleid in het PWR 2020-2023 bevat de gemeentelijke zorgplichten en de uitwerking van het
gemeentelijke klimaatbeleid voor water en riolering: verdroging en wateroverlast en opgaven vastgesteld voor
de openbare ruimte en voor bouw- en ontwikkelingsplannen. In de volgende paragraaf worden de belangrijkste uitgangspunten van het gemeentelijke beleid toegelicht.
5.3 Duurzaam watersysteem
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit deels nieuwbouw en deels bestaande bouw. Er komt een parkeervoorziening van halfverharding en verharding met plantvakken. De verdeling van de oppervlakken op basis waarvan de wateropgave is bepaald is weergegeven in onderstaande tabel.
Oppervlakten
|
Oppervlakte zonder waterbergingsopgave |
Oppervlakte met waterbergingsopgave |
Totaal (m²) |
Bebouwing bestaand |
405 m² |
|
405 m² |
Bebouwing nieuw |
|
406 m² |
406 m² |
Parkeren halfverharding |
274 m² |
274 m² |
548 m² |
Maaiveld verhard |
|
1.028 m² |
1.028 m² |
Onverhard |
282 m² |
|
282 m² |
Totaal (m²) |
961 m² |
1.708 m² |
2.669 m² |
Tabel 4 - Afvoerende oppervlakten in de plansituatie
In totaal krijgt 1.708 m² een waterbergingsopgave mee van 60 mm. Dit betekent dat er een waterberging moet worden aangelegd van 1.708 m² x 0,06 m = 102 m³. Een deel hiervan kan worden geborgen in de plantvakken. Voor het overige deel moet echter nog een waterberging worden aangelegd.
De eigenaar van de grond bepaalt de terrein- en vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze peilen moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:
voldoende ontwateringdiepte;
de water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen dient te allen tijde voldoende te zijn voor de nieuwe functie van de ruimte;
aansluiten op de bestaande aangrenzende percelen en op de (toekomstige) terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de grens (T-hoogte);
geen afvloeiend regenwater afwentelen buiten de (toekomstige) percelen;
afdoende bescherming tegen overstroming bij extreme neerslag.
De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, waaronder de ontwateringdiepte. In de bestaande situatie is de ontwateringdiepte voldoende voor de nieuwe functies. Hierom worden geen preventieve maatregelen vastgesteld om grondwater- of vochtoverlast te voorkomen. Om de aansluiting op nabije terreinhoogten optimaal te houden wordt de bestaande terreinhoogte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) gehandhaafd.
Regenwater
Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij speelt de trits vasthouden-bergen-afvoeren een centrale rol. In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden (trits vasthouden-bergen-afvoeren).
Mogelijkheden hiervoor zijn:
Minder terrein verharden;
Hergebruik van regenwater voor bijvoorbeeld toiletspoeling of wassen van voertuigen;
Groene daken;
Water opvangen in poelen, regentonnen e.d.;
Waterdoorlatende verharding.
Alle beetjes helpen, andere/innoverende ideeën zijn mogelijk.
Als invulling wordt de toepassing van bovengrondse waterbergende voorzieningen als wadi, greppel als kansrijk gezien. Ook kan gekozen worden voor een ondergrondse bergingsvoorziening. Om de bergingsopgave te beperken kan worden gekozen om de hoeveelheid terreinverharding te verminderen of infiltrerende verhardingen toe te passen met een beperkte afwatering.
Aanbevelingen en advies voor een duurzame invulling van het watersysteem
Stel op basis van veldonderzoek vast of het plangebied geschikt is voor het toepassen van infiltratievoorzieningen;
Beperk de hoeveelheid verharde oppervlakte;
Pas groene daken toe, een combinatie van een groendak met zonnepanelen is goed mogelijk en leidt tot een hoger rendement van de panelen;
Voer (een deel van) de terreinverhardingen zoals parkeervakken uit in een halfverharding/grastegels;
Pas voor de resterende opgave ondergrondse waterberging toe in een centraal elementensysteem of een waterbergende verhardingsfundering.
In deze ontwikkeling wordt al doorlatende bestrating toegepast. De waterbergingsopgave is daardoor kleiner dan normaal gesproken bij een dergelijke voorziening.
Een overloop van de waterbergingsvoorziening(en) mag worden aangesloten op het gemeentelijk rioolstelsel. Het regenwater en het huishoudelijk afvalwater moeten separaat worden aangesloten zodat de stromen makkelijk gescheiden kunnen worden als de Sint Annastraat wordt voorzien van een gescheiden stelsel.
Het toepassen van uitlogende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen.
Huishoudelijk afvalwater
Het afvalwater kan, separaat van de regenwateroverloop, worden aangesloten op het rioolstelsel in de Sint Annastraat.
5.4 Watertoets
De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is beperkt. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het PWR 2020-2023. Conform deze aanpak kan het watertoets-proces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Opzet planregels
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
6.1 Standaard plansystematiek
6.1.1 Bouwvlak en erf
De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit plan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.
Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.
In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.
Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).
6.1.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor woningen in stedelijk gebied:
oppervlakte:
20m2 indien erf kleiner is dan 50m2;
40% van erf met maximum van 60m2 bij erf tussen de 50m2 en 500m2;
80m2 bij erf tussen de 500m2 en 1000m2;
100m2 bij erf vanaf 1000m2;
bouwhoogte:
maximaal 3m bij plat dak;
bij schuin dak goothoogte maximaal 3m;
bouwhoogte maximaal 4,5m.
N.B: op grond van de (landelijke) wettelijke regels voor vergunningvrij bouwen, kan er vaak meer gerealiseerd worden dan de bovenstaande standaardregeling doet vermoeden. Deze regeling maakt deel uit van de plansystematiek, omdat het Tilburgse 'erf' en het in het Besluit omgevingsrecht gedefinieerde 'achtererfgebied' niet noodzakelijkerwijs samenvallen.
In het buitengebied geldt voor bijgebouwen bij woningen dat de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij een woning mag niet meer bedragen dan:
75m² op bouwpercelen, kleiner dan 1000m²;
150m² op bouwpercelen, groter dan of gelijk aan 1000m², doch kleiner dan 5000m²;
200m² op bouwpercelen, groter dan of gelijk aan 5000m²;
terwijl de goothoogte maximaal 3m en bouwhoogte maximaal 6m mag bedragen.
6.2 Bestemmingen en aanduidingen
In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen aanwezig:
Wonen;
Verkeer-Verblijf.
Binnen deze bestemmingen zijn de volgende aanduidingen gebruikt:
Functieaanduiding 'maatschappelijk';
Bouwaanduiding 'bijgebouwen';
Bouwaanduiding 'gestapeld'.
6.3 Bouw- en gebruiksregels
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.
Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken, waaronder de kosten ten behoeve van aanpassingen in het openbaar gebied en de bijdrage aan de Reserve Bovenwijkse Voorzieningen 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog en vooroverleg
8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Oude Stad Zuidwest 2016, 6e herziening (Sint Annastraat 20) op 26 februari 2021 gepubliceerd in het digitale Gemeenteblad.
8.2 Omgevingsdialoog
Op woensdag 25 november 2020 heeft ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog een informatieavond plaatsgevonden op de planlocatie aan de Sint Annastraat 20 in Tilburg. Tijdens deze informatieavond, die door 11 van de 112 genodigden is bijgewoond, is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het plan, ondersteund door tekeningen. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. Volgens opgave van de ontwikkelaar is het plan door het merendeel van de bezoekers positief ontvangen en hadden de vragen met name betrekking op parkeren en de invulling van het groen. Verwezen wordt naar Bijlage 6 Verslag omgevingsdialoog.
Naast de informatieavond heeft de ontwikkelaar op 11 november 2020 een gesprek gevoerd met de wijkraad. Volgens opgave van de ontwikkelaar is het plan positief ontvangen. De wijkraad heeft wel de zorg geuit dat de kantoorruimten voor maatschappelijke doeleinden wellicht leeg zullen komen te staan. Daarom is er in dit bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 3.5 van deze toelichting.
8.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), van maandag 25 april tot en met dinsdag 7 juni 2022 ter inzage gelegen voor zienswijzen. Binnen deze periode zijn er vier zienswijzen ingediend. Verwezen wordt naar Bijlage 7 Nota van zienswijzen waarin alle zienswijzen zakelijk worden weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.
N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven (zulks o.a. n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober 2009).