Berkel 2008, 11e herziening (Raadhuisstraat 52-54)
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0855.BSP2020030-e001 |
Plantype: | bestemmingsplan |
Toelichting
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding tot planontwikkeling
Aan de Raadhuisstraat 52 te Berkel-Enschot is momenteel een garagebedrijf gevestigd. Naast dit garagebedrijf – aan de Raadhuisstraat 54 – is een horecabedrijf aanwezig. De achterzijde van deze panden zijn braakliggend en behoren tot de Eikenboschweg 16. Deze drie adressen samen vormen het plangebied. Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de realisatie van een bestemmings- en functiewijzi-ging van het bestaande horecapand naar een drietal appartementen (netto twee, aange-zien reeds een bovenwoning aanwezig is), de amovering van het bestaande garagebe-drijf en de oprichting van dertien nieuwbouwwoningen op de gronden behorende tot de Raadhuisstraat 54 en de Eikenboschweg 16. Een en ander met inbegrip van (groen)in-richting, parkeervoorzieningen, infrastructuur en ontsluitingswegen.
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waar-mee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader in-gegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en rand-voorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelich-ting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
Navolgende afbeelding geeft een impressie van de situatie/verkaveling van het plan (bron: Deux Architecten).
Doelstelling van voorliggende partiële herziening van het vigerende bestemmingsplan "Berkel 2008" is om de realisatie van het onderliggende planvoornemen planologisch en juridisch mogelijk te maken.
Aan de volgende deels juridische voorwaarden dient te worden voldaan:
het motiveren van de afwijking(en) van de geldende bestemmingen middels het opstellen van een bestemmingsplan;
het met een bestemmingsplan aantonen van de ruimtelijk-fysieke, logistieke en milieu-hygiënische aanvaardbaarheid;
het in procedure brengen van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan dient verder te voldoen aan de Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) en de standaarden die zijn ontwikkeld voor DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) en de RO Standaarden 2012 (Regeling Standaarden Ruimte-lijke Ordening):
IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening 2012);
SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012);
STRI2012 (Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten 2012).
Zoals in het verdere vervolg van deze plantoelichting blijkt, heeft het (bouw)plan geen negatieve ruimtelijk-fysieke, logistieke en milieu-hygiënische gevolgen voor het plange-bied en de directe omgeving ervan.
1.2 Het plangebied
Navolgende luchtfoto’s (bron: maps.google.nl) geven een weergave van de huidige situatie.
De bestaande bouwmassa van het aanwezige bedrijf wordt vervangen door nieuwbouw ten behoeve van woningen. De woningen worden gerealiseerd met de daarbij behorende parkeervoorzieningen, (groen)inrichting en infrastructuur.
Navolgend is een streetview-foto van het plangebied, ontleend aan maps.google.nl, weergegeven. Deze geeft de situatie bezien vanaf de Raadhuisstraat weer. Het linker bouwwerk met schilddak betreft het huidige café, het rechter bouwwerk met het daar-voor aanwezige parkeerterrein, betreft het garagebedrijf.
1.3 Voorgaande plannen
Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan ‘Berkel 2008’ (17-07-2009). Het plangebied heeft de bestemmingen ‘Gemengd - Dorps’ en ‘Groen’, en de dubbelbestemming ‘Straalpad’. Daarnaast rusten diverse letteraanduidin-gen (‘horeca 2 (2h)’, ‘detailhandel (dh)’ en ‘bebouwd erf’), bouwvlakken en een maat-voering op het plangebied.
Op navolgende uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan "Berkel 2008" zijn de ligging en globale begrenzing van het plangebied rood omlijnd aangegeven.
Onderhavig planvoornemen voorziet in de herbestemming van een bestaande horecalo-catie en de tenietdoening alsmede herstructurering van een bestaand garagebedrijf en de bebouwing van bestaande, thans niet bebouwde gronden. Het woningbouwplan wijkt af van het geldende planologische regime dat ter plaatse detailhandel (in de vorm van het garagebedrijf) en horeca toestaat. De voorziene woningen zijn derhalve conform de vigerende wet- en regelgeving niet op te richten omdat de juiste bestemming, met daar-toe behorende bouwvlakken en ruimte voor aanvullende voorzieningen, ontbreekt. Om onderhavig planvoornemen toch mogelijk te maken dient het bestemmingsplan dus te worden herzien.
1.4 Ruimtelijke en functionele structuur
Het plangebied bevindt zich binnen de dorpskern Berkel aan de Raadhuisstraat 52 en 54. Ook een aansluitend perceel aan de Eikenboschweg maakt deel uit van de ontwikkeling.
Het dorp Berkel-Enschot is ontstaan rondom de twee oude dorpskernen Berkel (Molenstraat, Sint Willebrordstraat) en Enschot (driesprong Kerkstraat, Enschotsebaan, ’t Zwaantje). Kenmerkend voor de bebouwing langs deze wegen zijn evenwijdig aan de straat gepositioneerde voorgevels van woningen met een wisselende rooilijn. Het achtergelegen gebied is vanuit de historie in gebruik als landbouwgrond. Aan de achterzijde van de linten zijn in de loop der tijd steeds nieuwe bebouwingsclusters gerealiseerd. Op deze wijze hebben de kernranden zich verplaatst ten koste van buitengebied en zijn de dorpen Berkel en Enschot op den duur aan elkaar gegroeid. Op de scheidslijn zijn voorzieningen als het voormalige gemeentehuis, het (oude) winkelcentrum en de ouderenzorg (Torentjeshoef) neergestreken.
De Raadhuisstraat is een van de oude linten van Berkel-Enschot. De straat maakt deel uit van de hoofdstructuur van het dorp en van hieruit heeft de ontwikkeling van het dorp plaatsgevonden. Nu is het een belangrijke ontsluitingsweg die verschillende functies her-bergt. Doordat de oorspronkelijke bebouwing plaats heeft gemaakt voor nieuwere bebouwing is een divers straatbeeld ontstaan.
Aan de westzijde van het plangebied is het plan Koningsoord in aanbouw. Dit plan is te karakteriseren als het creëren van een nieuw dorpscentrum (reeds gerealiseerd) voor Berkel-Enschot en het toevoegen van circa 900 nieuwe woningen (deels gerealiseerd). Uitgangspunt is om te komen tot een specifiek dorps woonmilieu. Bij de invulling van de bouwvelden dienen de bouwregels van het bestemmingsplan ‘Koningsoord’ en het Beeld-kwaliteitsplan als leidraad.
Het toevoegen van nieuwe woningen aan het lint Raadhuisstraat is ruimtelijk goed voor-stelbaar. Het plan voorziet namelijk in het vervangen van potentieel milieubelastende bedrijvigheid: een garagebedrijf en een café. Dit komt het woon- en leefklimaat in de omgeving ten goede. Ook voor het straatbeeld betekent de ontwikkeling een verbete-ring. Omdat het gebouw van het voormalige café wordt gehandhaafd blijft en woningen met een dorpse uitstraling worden gerealiseerd, zal de beeldkwaliteit toenemen. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is het plan goed te motiveren. Een belangrijke voorwaarde is wel dat alle bomen in de aangrenzend gebieden duurzaam behouden blijven.
Technische infrasctructuur
Binnen het plangebied bevindt zich een technische infrastructurele voorziening met ruimtelijke relevantie die derhalve op de verbeelding met een dubbelbestemming is weergegeven. Het gaat hierbij om een ‘straalpad’. De op de plankaart als zodanig aangewezen gronden zijn, naast de voor de aldaar voorkomende onderliggende bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor straalpaden welke radiografische verbindingen vormen door Nederland ten behoeve van de communicatie (dubbelbestemming). Voor het bouwen geldt dat binnen een strook van 100 meter aan weerszijden van de op de plankaart aangegeven dubbelbestemming ‘Straalpad’ geen gebouwen hoger dan 30 meter mogen worden opgericht. Daar is in onderhavige plansituatie niet het geval.
1.5 Toekomstige situatie
Voorliggend initiatief ziet op inbreiding, transformatie, herontwikkeling en herstructure-ring van een bestaande bedrijfslocatie en horecapand. Het plan voorziet in een verande-ring van de ruimtelijke structuur ter plaatse van het plangebied. De bestaande bedrijfsbebouwing wordt vervangen door nieuwbouw ten behoeve van 13 grondgebonden wo-ningen, welke allemaal in geschakelde constructies worden opgericht. Het betreffen gelijkvloerse woningen met bad- en slaapkamer op de begane grond, een tuin en een tweede bad- en slaapkamer op de verdieping. Het horecapand zal intern verbouwd worden tot 3 appartementen (netto twee, aangezien reeds een bovenwoning aanwezig is). De uiterlijke verschijningsvorm van dit pand wijzigt niet.
Navolgende afbeelding geeft een overzicht van de verkaveling van de nieuwbouw.
De woningen worden gerealiseerd met de daarbij behorende parkeervoorzieningen, (groen)inrichting en infrastructuur. In zijn totaliteit worden er 26 parkeerplekken gerealiseerd, en voorziet het plan in een eenrichtingsonstluitingsweg voor het gemotoriseerde verkeer, komende vanaf de Eikenboschweg en vervolgens aansluitend op de Raadhuisstraat.
Ten aanzien van het doelgroepenbeleid geldt dat de nieuwe woningen met name ge-schikt zijn voor senioren. Het plan komt daarmee tegemoet aan een actuele behoefte. Een en ander houdt in dat het plan passend is binnen het vigerende beleid en uitvoe-ringsprogramma voor de toekomst van de gemeente Tilburg. De ontwikkeling is hiermee in lijn met het streven van de gemeente Tilburg naar een evenwichtige woningmarkt met voldoende, goede, gevarieerde en passende woningen.
Met de realisatie van het bouwontwerp ontstaat een representatieve locatie die de ruim-telijke beeldkwaliteit van het gebied niet alleen in stand houdt, maar door de voorgeno-men inpassing, vormgeving en bouwstijl van de beoogde bebouwing zelfs verbetert. Op deze wijze heeft het initiatief een toegevoegde waarde voor het ruimtelijke omgevingskader en levert het daarmee tevens een positieve invulling aan de waarborging van de stedenbouwkundige karakteristiek en identiteit ter plaatse. Geconcludeerd kan worden dat het herbestemmen in de vorm van het toevoegen van wooneenheden bijdraagt aan een ruimtelijke en visuele koppeling met de bestaande omliggende bebouwing en daarmee een positieve functionele invulling vormt.
Het algemene ruimtelijke uitgangspunt van gemeenten is er verder op gericht om te komen tot ‘duurzaam bouwen’. Duurzaam bouwen verhoogt de gebruikswaarde (functioneel), belevingswaarde (vorm) en de toekomst (tijd) voor de bebouwde omgeving. Duurzaam bouwen is in dit geval te onderscheiden in stedenbouwkundig en bouwkundig duurzaam bouwen. Een goed stedenbouwkundig plan draagt bij aan een duurzame toekomst en voorkomt onder andere verloedering en leegstand.
Stedenbouwkundige duurzaamheid komt tot uitdrukking in de ruimtelijke opzet en inpassing van de bebouwing. Ruimtelijke kwaliteit vormt de voorwaarde voor een goed woon- en leefmilieu. Belangrijk hierbij is het om de stedenbouwkundige structuur op een goede manier kenbaar te maken en te behouden.
Het bouwplan komt ook, zoveel als redelijkerwijs mogelijk, tegemoet aan de uitgangspunten en doelstellingen van ‘bouwkundige duurzaam’ bouwen. Bouwkundige duurzaam-heid laat zich onder andere uitdrukken in:
slimme energetische concepten (welke resulteren in energiebesparende maatre-gelen);
vastgesteld ambitieniveau (GPR).
Op 1 juli 2018 is de Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van deze wet is het niet meer toegestaan om nieuwbouwwoningen op het gasnet aan te sluiten.
Verder geldt dat, ook voor zover redelijkerwijs mogelijk, de woningen volgens de richtlijnen van handboek Woonkeur / SKW-certificatie worden gebouwd.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader
2.1 Rijk
2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekom-stige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. In Nederland staan we voor een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Denk aan periodes van droogte, afgewisseld met extreme regenval, de zeespiegelstijging, de overgang naar duurzame energie en de ruimte die nodig is voor windmolens en zonnepanelen. Of de bouw van 1 miljoen nieuwe woningen om het woningtekort op te lossen, de groei en het bereikbaar houden van steden en plekken voor distributiecentra. Denk ook aan het ver-sterken van onze natuur en biodiversiteit, het behoud van ons landschap en de vitaliteit van onze landbouw. Dit zijn voorbeelden van grote, ingewikkelde opgaven. Deze opgaven kunnen niet meer apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang beke-ken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland.
De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen we staan, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes we maken en welke richting we meegeven aan decentrale keuzes. Die keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen. Met de Nationale Omgevingsvisie geeft het Rijk een langetermijnvisie om de grote opgaven aan te pakken. Om samen ons land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het be-staande landschap en de (historische) steden.
De NOVI is tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten, waterschappen, maatschappelijke partijen en burgers.
Hoe werkt de NOVI?
Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:
Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en
Afwentelen wordt voorkomen.
Belangrijkste keuzes in de NOVI
een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat we Nederland zo inrichten dat ons land de klimaatveranderingen aankan. Daarvoor is nodig dat we functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) inpassen. Een voorbeeld hiervan is het op termijn verhogen van grondwaterstanden in veen-weidegebieden;
de verandering van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie hebben we oog voor omgevingskwaliteit. Een voorbeeld hiervan is dat we eerst kijken naar ongebruikte daken om zonnepanelen op te plaatsten;
de overgang naar een circulaire economie, waarbij we tegelijk goed kunnen blijven concurreren en een aantrekkelijk vestigingsklimaat bieden. Een voorbeeld is het aanpassen van productieprocessen en het gebruik van reststoffen in het haven- en industriegebied;
de ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. Hiermee sturen we op een goed bereikbaar netwerk van steden. We gebruiken zo de ambities en mogelijkheden in steden en regio’s in heel Nederland. Voorbeelden van regionale uitwerking hier-van zijn de verstedelijkingsstrategieën, waarin vooruitgekeken wordt hoe verschil-lende ruimtelijke functies in en rondom steden het beste ingepast kunnen worden;
het bij elkaar plaatsen van zogenaamde logistieke functies (bijvoorbeeld distributie-centra, datacenters) om hiermee de openheid en de kwaliteit van het landschap te behouden. We maken daarbij gebruik van een voorkeursvolgorde logistieke functies;
het toekomstbestendig maken van het landelijk gebied in goed evenwicht met de na-tuur en landschap. We werken bijvoorbeeld aan de overgang naar de kringloopland-bouw zodat gebruik van de grond meer wordt afgestemd op de natuurlijke water- en bodemsystemen.
Uitvoering in de NOVI
Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe het Rijk samen met mede-overheden en de samenleving uitvoering geeft aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. Het Rijk werkt de NOVI uit in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma’s, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling en werkt gebiedsgericht met Omgevingsagenda’s en NOVI-gebieden.
Onderhavig plan sluit aan bij c.q. doet geen afbreuk aan de ambities en de (beleids)doel-stellingen en -uitgangspunten zoals verwoord in de Nationale Omgevingsvisie.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het besluit bepaalt tevens:
‘Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit.’
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestem-mingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.
Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en ‘vermindering van de bestuurlijke drukte’. Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt. Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een be-stemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van be-stemmingsplannen.
In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten.
De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van natio-naal belang gelegen. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met nationale belangen.
2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro de-finieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ont-wikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.
De gemeente Tilburg streeft naar een evenwichtige woningmarkt met voldoende, goede, gevarieerde en passende woningen. Dit streven komt onder meer terug in haar beleid ten aanzien van wonen en woningbouw.
Wonen en duurzame verstedelijking
De gemeente Tilburg maakt samen met acht andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In regionaal verband worden met de provincie Noord-Brabant afspra-ken gemaakt over de kwantitatieve woningbouwopgave voor een periode van 10 jaar. Dit op basis van de door de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose In de periode 2020-2030 moet Tilburg volgens de actuele prognoses van de provincie (sep-tember 2020) met 14.000 woningen groeien. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke groei, de huishoudenverdunning en in de groei door migratie. De bouwopgave tot 2030 bedraagt daarmee meer dan 1.400 woningen per jaar aangezien we ook onttrekkingen moeten compenseren. In de stedelijke ontwikkelstrategie waar momenteel aan gewerkt wordt zullen we de concrete opgave nader duiden.
De woningbouwopgave voor Tilburg wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk ge-bied gerealiseerd. Vanwege de gewenste kwalitatieve samenstelling daarvan, zoals de behoefte aan verschillende woonmilieus, komt het zeer beperkt voor dat daarbij ook lo-caties buiten het bestaand stedelijk gebied verkend worden. Gelet op de toegenomen groeibehoefte verkennen we in de genoemde stedelijke ontwikkelstrategie of de behoefte aan ontwikkelingen buiten stedelijk gebied nodig is.
Het plan past binnen de gemeentelijke bouwopgave in regionale context en is opgeno-men in de planlijst (ingevolge artikel 3.1.6. Bro). Over de samenhang van dit plan met de kwalitatieve woningbouwopgave verderop meer.
Het plan voldoet aan de eisen vanuit de 'ladder voor duurzame verstedelijking': er is vraag naar het woningprogramma en deze vraag is goed regionaal afgestemd. Daarnaast vindt de ontwikkeling plaats binnen bestaand stedelijk gebied, waardoor er per saldo geen sprake is van een ontwikkeling buiten het bestaande stedelijk gebied.
2.2 Provincie
2.2.1 Brabantse omgevingsvisie
Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: ‘Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit’. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.
De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:
De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essenti-eel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.
Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wek-ken.
Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stel-len andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.
Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?
Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.
Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2021) echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld en wordt hierna besproken. Deze interim omgevingsverordening is relatief beleidsarm.
Elk van de vijf hoofdopgaven van de Brabantse Omgevingsvisie zijn uitgewerkt in specifieke aandachtspunten.
Voor de beoogde ontwikkeling kunnen de volgende aandachtspunten een rol spelen.
De provincie gaat uit van meervoudig en zorgvuldig ruimtegebruik. Door een inte-grale benadering wordt de claim op de schaarse ruimte zo beperkt mogelijk ge-houden.
De provincie streeft naar een stedelijk netwerk dat de gezondheid en het leefklimaat van de Brabanders versterkt. Dat betekent dat de provincie aandacht heeft voor de milieukwaliteit en een aantrekkelijke en bereikbare groene omgeving en voorzieningenstructuur. Nabijheid en menging van wonen, werken, voorzieningen, parken en natuur draagt niet alleen bij aan gezondheid, maar nodigt ook uit tot sociale contacten en draagt daardoor bij aan de sociale cohesie binnen steden en dorpen.
De provincie zet in op het vergroten van nabijheid als strategie om groei van de (auto)mobiliteit te beperken. Nabijheid en functiemenging van wonen, werken en voorzieningen dragen bij aan de ontwikkeling van nieuwe (en vernieuwing van) economische activiteiten.
2.2.2 Structuurvisie ruimtelijke ordening
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastge-steld door Provinciale Staten. Belangrijke onderwerpen zijn de realisatie van natuur en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in Brabant.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt.
2.2.3 Interim omgevingsverordening
De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.
De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.
Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. Uitgaande van de huidige planning van de Omgevingswet wordt de definitieve omgevingsverordening in november 2020 vastgesteld.
De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bijvoorbeeld bestemmingsplannen en besluiten).
Binnen het kaartbeeld ‘Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed’ is
het plangebied aangeduid als ‘concentratiegebied’. Dit is geïllustreerd in navolgend kaartbeeld.
Voor stedelijke ontwikkeling zijn er twee werkingsgebieden opgenomen in het provinciale beleid. Het eerste werkingsgebied betreft het ‘stedelijk gebied’ met een onderverdeling in ‘stedelijke concentratiegebieden’ en ‘kernen in het landelijk gebied’. Het tweede werkingsgebied betreft de aanduiding ‘verstedelijking afweegbaar’.
Er is een basisregeling geformuleerd voor een duurzame stedelijke ontwikkeling. Uit-gangspunt daarbij is dat eerst de mogelijkheden in ‘stedelijk gebied’ worden benut of de mogelijkheden in leegkomend of leegstaand erfgoed elders in de gemeente. Als daarbinnen vanuit kwalitatieve- of kwantitatieve overwegingen geen ruimte beschikbaar is, kan een afweging worden gemaakt voor nieuw ruimtebeslag in ‘verstedelijking afweegbaar’. Bij stedelijke ontwikkelingen is de relatie gelegd met de afspraken die in het regionaal overleg zijn gemaakt.
De provincie heeft duurzaamheid hoog in het vaandel staan. Ten aanzien van de concentratie gebieden dien de regeling uit artikel 3.42 Interim omgevingsverordening ten aanzien van duurzame stedelijke ontwikkeling dan ook in acht te worden genomen. Navolgend is aangegeven wat dit artikel behelst.
Artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling
Lid 1
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen […] ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:
de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
Lid 2
Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen […]:
bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.
Bij woningbouw zijn omvang en ligging van de ontwikkeling belangrijke punten. De bouw van een enkele woning heeft andere gevolgen dan een grote herstructurerings- of inbreidingslocatie langs het spoor of drukke wegen. Maar ook hoe met de inrichting gezondheid bevordert kan worden, bijvoorbeeld door een snelle fietsverbinding met voorzieningen of doordat een groene omgeving uitnodigt tot bewegen en ontmoeten.
In de Interim omgevingsverordening worden algemene regels gegeven waaraan de toelichting bij een gemeentelijk planologisch besluit dat nieuwbouw van woningen mogelijk maakt, moet voldoen. Uiteraard dient gekeken te worden naar de bestaande harde plancapaciteit. Tevens moet uitdrukkelijk een relatie gelegd worden met de afspraken die in het regionaal planningsoverleg zijn gemaakt over de nieuwbouw van woningen. Deze afspraken worden jaarlijks gemaakt en zo nodig herzien. Zij worden gebaseerd op de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose. De afspraken hebben in ieder geval betrekking op de aantallen te bouwen woningen. Zij kunnen daarnaast betrekking hebben op de aard van de woningen. Daaronder worden onder meer begrepen woningen voor bijzondere doelgroepen, zoals ouderen, personen met een zorgvraag, jongeren en starters op de woningmarkt, in het bijzonder voor zover deze groepen behoren tot de lagere inkomensgroepen.
In de omgevingsverordening is bepaald dat ruimtelijke plannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling in principe alleen in bestaand stedelijk gebied mogen vallen. Bestaand stedelijk gebied is het bestaande ruimtebeslag van een kern voor een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies. De verordening vereist dat in de gemeentelijke planvorming – zowel in de stedelijke concentratiegebieden als in de kernen in landelijk gebied – wordt verantwoord dat de ruimtelijke mogelijkheden binnen het bestaand stedelijk gebied zo goed mogelijk worden benut. Deze verantwoording dient gebaseerd te zijn op onderzoek dan wel op concreet beleid vastgelegd in een gemeentelijke structuurvisie. Het accent ligt op inbreiden en herstructureren. Ook moet bestaande, nieuwe of te herontwikkelen ruimte intensiever worden benut. Door verschillende functies op een locatie te combineren kan extra ruimtebeslag worden voorkomen of beperkt.
Doorwerking plan(gebied)
De woonwensen en de leefbaarheid in de dorpen en steden, de behoefte aan gebiedseigenheid en identiteit van stad, dorp en landschap en klimaatverandering staan in de volle aandacht. De provincie Noord-Brabant wil blijven ontwikkelen, maar de provincie stelt ook meer eisen aan de kwaliteit van de leefomgeving.
Vanwege een zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik worden woningen op de eerste plaats binnen de bestaande bebouwde kom geconcentreerd. Voorliggend initiatief ziet op herstructurering, herontwikkeling en transformatie van een bestaande bedrijfslocatie, in een thans door de provincie als ‘concentratiegebied’ aangeduide locatie. Hiermee streeft het plan zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik na of een plek die hiervoor in feite ook bestemd is. Voorts moeten bestaande waarden en kwaliteiten behouden blijven en waar mogelijk worden versterkt.
De voorgestane ontwikkeling beantwoordt aan de provinciale ruimtelijke doelstellingen om te komen tot zuinig ruimtegebruik en concentratie van verstedelijking (inbreiden, transformeren, herstructureren en intensiveren).
2.3 Gemeente
2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerk-samenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People:
Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woon-buurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet:
We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van kli-maatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch sys-teem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit:
Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van Bra-bantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
de Brabantstrategie
de Regiostrategie
de Stadsstrategie.
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
Aantrekkelijk:
Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
Bereikbaar:
goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
Concurrerend:
En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten:
Binnenstad van de 21e eeuw
Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing
Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven
Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant
De drie stadsregionale parken zijn:
Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven
Stadsregionaal park Stadsbos013
Stadsregionaal park Noord
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als be-langrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uit-stekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar be-drijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stede-lijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.
De drie stedelijke knooppunten zijn:
Bedrijvenpark Zuid
Zorgcluster Leijpark
Duurzaam energielandschap Noord
De twee ecologische verbindingszones:
Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het be-staande landschap en agrarisch productiegebied.
Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en bui-tengebied. Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken
Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomst-perspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
Doorwerking (plan)gebied
Specifiek voor dit plan geeft de Omgevingsvisie aan dat het naastgelegen Koningsoord een locatie is die binnen een tijdsperiode van 10 jaar wordt ontwikkeld. Tevens is dit ge-bied aangeduid als brandpunt, een plek waar ontmoeten en sociale cohesie vorm kunnen krijgen door de samenkomst van diverse (economische) functies, zoals detailhandel, commerciële, maatschappelijke, onderwijs-, sport- en recreatievoorzieningen. Het nieuwe winkelcentrum Koningsoord is zo'n brandpunt. Onderhavig plan zal in het ver-lengde van de ontwikkeling ter plaatse van het naastgelegen Koningsoord, op haar eigen manier, een plek krijgen in Berkel-Enschot en borduurt voort op een stukje erfgoed van Berkel-Enschot, door de aanwezigheid en de uitstraling van het naastgelegen Rijksmonu-mentale raadhuis.
Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema’s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn ge-maakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofd-stukken gewijd.
3.2 Welstand
3.2.1 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ‘redelijke eisen van welstand’. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de pu-blieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gereali-seerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vast-leggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen.
De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toet-singskader voor de beoordeling van (bouw)plannen. Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota ‘aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan’ streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.
Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.
3.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
Doel van het archeologische onderzoek is het waar nodig beschermen van archeolo-gische waarden en het streven naar behoud van de waarden in de bodem (in situ). De essentie van het archeologische onderzoek is het verkrijgen van gegevens over de archeologische resten in de bodem teneinde in een vroeg stadium een goede afweging te kunnen maken van alle bij een ruimtelijk besluit betrokken belangen.
Het archeologische onderzoek is verankerd in de Wet op de Archeologische Monumen-tenzorg uit 2007. De uitgangspunten van de wet zijn:
archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is;
de initiatiefnemer van een ruimtelijke ontwikkeling moet in een vroegtijdig stadium aangeven hoe met eventuele archeologische waarden bij bodemverstorende ingrepen zal worden omgegaan. Dit houdt in een verplichting tot vooronderzoek bij werkzaamheden die de grond gaan verstoren;
bodemverstoorders betalen archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen. De kosten voor noodzakelijke archeologische werkzaamheden komen ten laste van de initiatiefnemer.
Op 5 juli 2011 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gepubliceerd. Vanaf 1 januari 2012 moet ieder nieuw bestemmingplan een analyse van cultuurhistori-sche waarden bevatten. In aansluiting op de vaststelling van de Wet tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in mei 2011 zijn op 17 juni 2011 het Bro, het Besluit omgevingsrecht (Bor) en het Besluit archeologische monumentenzorg (Bamz) aangepast. Door een wijziging van het Bro moeten cultuurhis-torische waarden voortaan vooraf in het proces van ruimtelijke ordening worden meege-nomen, met name bij de voorbereiding en vaststelling van bestemmingsplannen. Het Bro bevat eisen waaraan de voorbereiding van een bestemmingsplan moet voldoen. Zo wordt er onder meer een beschrijving verlangd van de manier waarop met de in het ge-bied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan. De wetgever wil hiermee bereiken dat aandacht voor cultuurhistorische waarden voortaan in het planproces naar voren wordt gehaald.
In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geogra-fie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Bij de afweging of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is, dient nagegaan te worden of er binnen of rondom het plangebied cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. Het eventueel aanwezig zijn van deze waarden wil niet per definitie zeggen dat een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling niet realiseerbaar is, maar geeft wel aan dat zorgvuldig omgaan met deze waarden vereist is.
3.3.1 Archeologie
Ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan / onderliggend bouwplan wordt een archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek in de vorm van boringen in de verkennende fase uitgevoerd, wanneer bestaande bebouwing is gesaneerd. Tot die tijd worden gronden niet geroerd of bouwrijp gemaakt voor de vervolgfase.
Ter zekerheidstelling is de bestemming ‘Waarde – Archeologie’ opgenomen. Bovendien geldt er altijd een meldingsplicht, indien er tijdens bouwgraafwerkzaamheden alsnog ar-cheologische indicatoren aangetroffen worden.
3.3.2 Cultuurhistorie
Op navolgende uitsnede van de Cultuurhistorische Waardenkaart is de globale ligging van het plangebied rood omcirkeld aangegeven. Van een cultuurhistorisch belang of lig-ging in een cultuurhistorisch landschap of waardevol gebied is geen sprake. Tevens geldt dat het plangebied noch de aanwezige bebouwing een monumentale status of een an-derszins vastgelegde beeldbepalende kwaliteit bezit.
3.4 Volkshuisvesting
3.4.1 Woonvisie en Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek/KWBO
Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de Woonvisie Tilburg 2015 en de Woonagenda 2020-2025. Hierin staan de thema's en trends in het wonen, zijn actuele knel-punten geduid en zijn de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de woonvi-sie en woonagenda wordt ingezet op de samenstelling en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Daarnaast blijft de nieuwbouwopgave voor Tilburg belangrijk vanwege de natuurlijke groei, gezinsverdunning en migratie.
Centraal in de Woonvisie staat de gemeentelijke opgave om te voorzien in een compleet en gevarieerd palet aan woonmilieus. De woonmilieus vormen de basis voor een vol-doende gedifferentieerd woningaanbod, waarin zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Passend bij de huishoudenssamenstelling, het inkomen en de mate van zelfredzaamheid van de inwoners. Maar ook passend bij de verschillende leefstijlen.
We onderscheiden de volgende woonmilieus: Centrum-Stedelijk, Stedelijk buiten het centrum, Groenstedelijk, Dorps en Landelijk. Hierbij is sprake van een afnemende woningdichtheid, nabijheid en toegang tot voorzieningen en (OV-)bereikbaarheid. Binnen deze woonmilieus vinden verschillende leefstijlen een plek.
KADER:
In de verdere onderbouwing kunnen we verwijzen naar de 9 woonmilieus zoals onder-scheiden in het KWBO: Binnenstad, Levendige Stadswijk, Rustige Stadswijk, Luxe Stadswijk, Woonwijk laag- en hoogbouw, Woonwijk laagbouw, Luxte woonwijk, Dorps en Lan-delijk.
Met voorliggende ontwikkeling wordt gebouwd in een dorps woonmilieu. Deze ontwikkeling levert een goede bijdrage aan de behoefte vanuit het dorp aan woningen die ge-schikt zijn voor ouderen.
In paragraaf 2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking hebben we omschreven op welke wijze we regionaal afspraken maken over nieuwbouw en hoe het plan zich verhoudt tot de plancapaciteit.
3.4.2 Woonadvies specifiek voor plangebied
Ten aanzien van de kwalitatieve opgave waar we als stad voor staan benoemen we hier specifiek een aantal kwaliteiten waar we vanuit de woonvisie en de opgave in de stad waarde aan hechten.
In de dorpen is in het bijzonder behoefte aan woningen voor de doelgroep ouderen. De semi bungalows en de appartementen zijn geschikt voor deze doelgroep. Voorwaarde is dat deze nultreden en levensloopbestendig gerealiseerd worden.
Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor wo-ningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid.
Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast en dat certificering plaatsvindt, zowel op woningniveau als op het niveau van de woonomgeving.
3.5 Groen en speelruimte
3.5.1 Bomenbeleid Tilburg
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als ge-volg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toege-voegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te ko-men dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneu-veld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn on-der andere de volgende documenten vastgesteld:
Bomenverordening 2017
Boomwaarde zoneringskaart 2017
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen
Bomenverordening 2017
De Bomenverordening Tilburg 2017 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomen-bestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.
Boomwaardezoneringskaart 2017(BWZ-Kaart)
Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden bin-nen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zo-nes met houtopstanden met een eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verle-nen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en
straatbeeld.
Onderhavig planvoornemen kent enkele beeldbepalende bomen waarvan verder is on-derzocht of en welke manier hiermee rekening dient te worden gehouden bij de verdere planvorming. Bij de verdere invulling van het plangebied, zal met bomen en planten zo-veel mogelijk worden aangesloten bij de gebiedseigen kenmerken, en wordt voorkomen dat gebiedsvreemde bomen en planten een plek krijgen binnen dit plan.
Gemeentelijke Lijst Monumentale bomen (GLMB)
Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescher-ming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2007. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.
Ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan / onderliggend bouwplan is door Duifhui-zen Boomadviesbureau een oriënterend onderzoek naar aanwezige beeldbepalende bo-men uitgevoerd. Hierna is de conclusie met aanbevelingen van het onderzoek letterlijk overgenomen. Het integrale onderzoek is als bijlage 9 toegevoegd.
EINDOORDEEL EFFECTEN
De onderzoeksvragen kunnen als volgt beantwoord worden:
Ad1) Is behoud van de boomtechnische kwaliteit van de bomen mogelijk? (ofwel: kun-nen de bomen op de huidige standplaats blijven voortbestaan met behoud van minimaal dezelfde restlevensduur, conditie en habitus?)
Dit is niet mogelijk voor 5 bomen. De bomen 6 t/m 10 bevinden zich op de locatie van de nieuwbouw en zijn niet te handhaven.
Dit is mogelijk voor de 21 bomen mits aan bepaalde randvoorwaarden voldaan wordt en de bomen afdoende beschermd worden.
Ad 2) Is behoud van de functie of waarde van de bomen mogelijk? (ofwel: Kunnen de bomen op de huidige standplaats blijven voortbestaan met behoud van hun functie of waarde?)
Dit is mogelijk voor de 21 van de 26 bomen met hetzelfde voorbehoud zoals genoemd onder Ad1).
ADVIES
Geadviseerd wordt:
De bomen 6 t/m 10 te verwijderen (tabel 6);
Bij de bomen 3,4,5,11 snoeimaatregelen uit te voeren (tabel 7, afbeelding 13,14). De snoei dient uitgevoerd te worden door vakbekwame boomverzorgers (European Treeworker);
Voorafgaande aan de sloopwerkzaamheden een 2 meter hoge (niet verplaats-baar) hekwerk te plaatsen rondom de te handhaven bomen;
Bij het slopen van de bedrijfsgebouwen én bij de aanleg van de nieuwe fundering ter hoogte van de bomen 1,2,3,4,5,11 toezicht te houden tijdens de werkzaam-heden. De werkzaamheden dienen op deze locaties te gebeuren vanaf het terrein zelf;
Bij de aanleg van de ontsluitingsweg ter hoogte van boom 11 geen wortels te be-schadigen. Indien mogelijk zou hier een uitsparing in de weg gemaakt kunnen worden ten behoeve van de boom;
Bij de kritieke werkzaamheden (4. en 5.) een Vaktechnisch Toezichthouder Bo-men in te zetten;
Voorafgaande aan de werkzaamheden alle medewerkers te informeren over de risico’s bij de te handhaven bomen.
De afbeelding hieronder geeft de advizen schematisch weer.
3.5.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herzie-ning van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoog-waardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klas-siek-, recreatief- en natuurlijk groen);
het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
3.5.3 Nota biodiversiteit
Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.
De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede ni-veau is gericht op de mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strate-gieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame ha-bitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden.
Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.
Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.
In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk ge-bied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.
Doelstellingen nota Biodeiversiteit
1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.
In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en fau-nagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.
2. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.
Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voor-deur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.
3. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.
Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bijvoorbeeld nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.
In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastge-steld (college 19-07-2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.
Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer).
3.5.4 Nota Ruimte voor Buitenspelen
Naar aanleiding van de ambities uit de Kadernota Jeugd en de behoefte aan algemene voorwaarden ten aanzien van richtlijnen voor de aanleg van speelplekken is de nota Ruimte voor Buitenspelen (2003) opgesteld. Doel van de nota is dat de jeugd als volwaardige medegebruikers van de openbare ruimte wordt geaccepteerd. Spelen is nood-zakelijk voor de ontwikkeling van een kind. De nota geeft o.a. een analyse van de formele speelruimte in Tilburg weer. Algemene voorwaarden ten aanzien van speelruimte (veiligheid, bereikbaarheid, spreiding, ruimtegebruik, inrichting) en programmering van de spelenplannen en inrichtingseisen van speelruimte komen aan de orde. Een minimumnorm voor formele speelruimte wordt gesteld om voldoende speelruimte te kunnen garanderen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen transformatiegebieden (> 50 woningen), nieuwbouw en bestaande bouw.
Transformatiegebieden
Er worden twee stappen doorlopen:
per hectare uitgegeven gebied wordt 300m2 van de ruimte gereserveerd voor formele speelruimte;
de huidige grondoppervlakte aan formele speelruimte per kind bedraagt voor Tilburg 7,2 m2. Naar aanleiding van het aantal kinderen woonachtig in het transfor-matiegebied wordt bepaald hoeveel formele speelruimte er in een wijk/buurt gerealiseerd dient te zijn.
Nieuwbouw
Bij nieuwbouwgebieden wordt uitgegaan van stap 1. De inrichting van de formele speel-plekken wordt gedaan aan de hand van de actieradius voor speelplekken. In de toe-komst zal dit wordt gedaan naar aanleiding van gegevens vanuit het woningbouwprogramma waarmee een schatting gemaakt zal kunnen worden van het aantal kinderen dat in de nieuwbouwwijk komt te wonen (dit wordt in het kader van de uitvoering van de nota Ruimte voor Buitenspelen uitgewerkt).
Bestaande stad
Voor de bestaande stad wordt uitgegaan van een standstill-situatie. Dit betekent dat het bestaande oppervlak voor buitenspelen niet (verder) mag afnemen. Bij nieuwe steden-bouwkundige plannen dient reeds bij de nota van uitgangspunten (programma van eisen) de speelruimtenormering - zoals hierboven beschreven - te worden meegenomen. Dit geldt zowel voor gemeentelijke als particuliere plannen. Op deze manier worden for-mele speelplekken al vroegtijdig in het ontwerpproces meegenomen.
3.6 Verkeer en parkeren
3.6.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg
De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zetten we in op duurzaamheid: we houden nadrukke-lijk rekening met toekomstige generaties.
Onze gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Ver-voersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In onze nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben onze inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met onze aanpak willen we meer dan alleen verkeersstromen in goede banen leiden. We willen de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.
Mobiliteitsagenda 013
De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.
3.6.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzienin-
gen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:
Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;
In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;
Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmo-menten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;
Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbe-hoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;
Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.
3.6.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'
In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.
Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernormen. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is er voor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.
Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.
Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeer-plaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.
Doorwerking plan(gebied)
Hoofdontsluiting autoverkeer
De nieuwbouwwoningen in het plangebied worden ontsloten via de Eikenboschweg en de Raadhuisstraat. Het gemotoriseerde verkeer betreedt via de aan te leggen eenrichtingsweg het plangebied vanaf de Eikenboschweg, en verlaat het plangebied via de Raadhuis-straat.
De toename van het aantal woningen rond Berkel-Enschot levert nieuwe verkeersstro-men op wat effect heeft op de veiligheid en de hoeveelheid verkeer. Echter is de toename van het aantal verkeersbewegingen minimaal. Te meer er reeds stedelijke functies aanwezig zijn binnen het plangebied, welke komen te vervallen. De minimale toename van het aantal verkeersbewegingen kan bovendien zonder problemen op het gebied van veiligheid, leefbaarheid en doorstroming worden afgewikkeld op de bestaande infrastructuur.
Parkeren
Het plan dient te voldoen aan de actuele parkeernormen van de gemeente. Voor de (netto) 15 op te richten woningen worden 26 parkeerplekken binnen het plangebied opgericht. Aangezien er een diversiteit aan type woningen wordt opgericht is de parkeernorm niet voor elke woning hetzelfde. Indien wordt uitgegaan van een parkeernorm van 1,6, dan resulteert dat in een parkeerbehoefte van 24 parkeerplaatsen. Met 26 parkeerplekken voor 15 woningen is het plangebied verzekerd van voldoende parkeerplekken binnen de eigen plangrenzen. Hiermee wordt voldaan aan de Parkeernormen Tilburg 2017.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
4.1 Milieueffectrapportage
4.1.1 Algemeen
Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een m.e.r. beoor-deling opgesteld moet worden. Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:
er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bij-lagen bij het Besluit m.e.r.;
voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.
ad. a.
In de bijlage bij het Besluit m.e.r. is opgenomen welke activiteiten m.e.r.-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activitei-ten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig. Bij de vraag of er sprake is van een stedelijk ontwik-kelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r., worden de concrete omstandigheden af-gewogen, waarbij onder meer aspecten als de aard en omvang van de voorziene wijzi-ging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen (zie o.a. uitspraak RvS ECLI:NL:RVS:2019:1879).
Ad. b.
Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgeno-men ontwikkeling heeft derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebie-den. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen op circa 2,8 km van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer be-perkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten (verwezen wordt te-vens naar het uitgevoerde stikstofdepositie-onderzoek, bijlage 8).
Het realiseren van de woningen valt in beginsel onder onderdeel D (stedelijk ontwikke-lingsproject, categorie D.11.2) van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Gelet echter op klein-schalige karakter van het plan in vergelijking met de plandrempels uit het Besluit m.e.r., de aard, omvang en locatie van het plan zullen geen belangrijke negatieve milieugevol-gen optreden. Dit blijkt ook uit de milieutoets van de verschillende milieuaspecten, zoals deze in de overige paragrafen zijn opgenomen.
Er heeft een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden (zie bijlage 1). Gebleken is dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van kenmerken en locatie van het plan die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen effecten optreden, dan wel dat deze effecten met mitigerende maatregelen worden beperkt, zodat voldaan wordt aan de geldende wet- en regelgeving.
Conclusie is dat er daarom geen aanleiding of noodzaak is voor het doorlopen van een formele m.e.r.-(beoordelings)procedure voor dit project.
4.2 Milieuhinder bedrijven
Het doel van milieuzonering is om te komen tot een optimale kwaliteit van de leefomgeving. Instrumenten van ruimtelijke ordening en milieu kunnen elkaar daarbij ondersteu-nen. Om tot een optimale invulling van de ruimte te komen, onderscheidt de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in haar brochure Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009) twee omgevingstypen:
omgevingstype rustige woonwijk of rustig buitengebied;
omgevingstype gemengd gebied.
Ad. 1
Een ‘rustige woonwijk’ is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een ‘rustig buitengebied’ (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.
Ad. 2
Een ‘gemengd gebied’ is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Vervolgens worden in de brochure, op basis van een aantal factoren (geur, stof, geluid en gevaar), richtafstanden genoemd tussen verschillende bedrijfstypen en omgevingstype ‘rustige woonwijk’ of ‘rustig buitengebied’, waarmee gemeenten bij ruimtelijke ont-wikkelingen rekening kunnen houden. Indien sprake is van het omgevingstype ‘gemengd gebied’, dan kunnen de richtafstanden – zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat en het functioneren van bedrijven – met één afstandsstap worden verlaagd.
Milieuzonering (categorie-indeling bedrijven)
Het plangebied en de directe omgeving zijn te karakteriseren als een ‘rustige woonwijk’.
In de directe omgeving van het plangebied zijn voornamelijk woningen, enkele centrumfuncties met zeer lichte bedrijvigheid en overige stedelijke functies aanwezig. De afstanden tot mogelijk hinderlijke functies in de omgeving van het plangebied c.q. het bouwvlak is ruim voldoende.
In de huidige situatie is al sprake van een parkeerplaats tegen de erfgrens met de wo-ning aan Raadhuisstraat 50. Piekgeluiden door parkeren en (eventuele) lichthinder doen zich in de huidige situatie al voor. In de beoogde situatie ligt de inrit van de parkeer-plaats niet langer direct naast de erfgrens, maar enkele meters daarvan verwijderd. Geluidhinder door optrekkende personenwagens zal afnemen. In die zin is sprake van een verbetering van de geluidsituatie. Bovendien is sprake van een hogere erfafscheiding dan nu het geval is. Er is daarom sprake van een verbetering van de lichtsituatie. De erfafscheiding zorgt ook voor een verbetering van de lichtsituatie van verkeer over de openbare weg.
Er is derhalve sprake van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat ter plaatse van de te realiseren woningen en de functies in de omgeving worden niet in de belangen geschaad.
Spuitzones gewasbescherming
In de directe omgeving zijn verder geen locaties gelegen waar gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. Daarmee vormt dit onderdeel ook geen belemmering voor het plan.
Conclusie
Op basis van bovenstaande constatering kan reeds worden gesteld dat er vanuit een oogpunt van milieuzonering geen belemmeringen zijn voor omliggende functies.
Bezien vanuit het oogpunt van ‘inwaartse milieuzonering’ komt er in de nabijheid van het plangebied geen bedrijvigheid voor welke een mogelijke belemmering vormt voor het onderliggende plan. Daarnaast levert het plan, vanuit het oogpunt van ‘uitwaartse zone-ring, ook geen belemmering op voor omliggende bedrijven. Conclusie is dat er vanuit milieuzoneringsoogpunt geen belemmeringen zijn voor de verdere planontwikkeling.
4.3 Externe veiligheid
4.3.1 Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zoge-noemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vin-den.
De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.
Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".
4.3.2 Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.
In de bij dit plan gevoegde Memo externe veiligheid, AGEL, projectnummer 20210189 d.d. 28 april 2021 – zie bijlage 2– zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het toxisch invloedsgebied van het spoor Tilburg-Vught. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de ge-noemde bijlage.
4.3.3 Beleidsvisie externe veiligheid
In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:
Kwetsbare objecten zijn overal mogelijk;
Geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;
Bestaande risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk;
Bevi-inrichtingen zijn niet mogelijk;
Beheersbaarheid gericht op effecten van mogelijke calamiteiten op orde.
Aan bovengenoemde randvoorwaarden uit de beleidsvisie wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid.
4.3.4 Conclusies en restrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoor Tilburg-Vught. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risico-bronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde bijlage Memo ex-terne veiligheid, AGEL, projectnummer 20210189 d.d. 28 april 2021).
De brandweer Midden -en West Brabant heeft d.d. 11 mei 2021 advies uitgebracht, de relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.
Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:
De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar van risicobronnen in de omge-ving van het plangebied vormt geen belemmering voor het initiatief;
Aangezien het plan op >400 meter van de relevante transportroute gevaarlijke stoffen ligt, neemt het groepsrisico van deze risicobron in de toekomstige situatie niet toe;
De bereikbaarheid van het plangebied is goed;
Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart, en de risicocommu-nicatie-campagne Denk Vooruit;
Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings- en alarmeringssysteem) en NL-Alert biedt de mogelijkheid de bewoners tijdig te waarschuwen;
De aanwezigen kunnen het plangebied goed ontvluchten;
Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Het bouwwerk dient voorzien te zijn van een afsluitbare mechanische ventilatie. Hiermee is langdurig verblijf inpandig bij een toxische wolk mogelijk;
De brandweer voldoet aan de opkomsttijd conform het dekkings- en spreidingsplan.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
4.4 Geluid
Bij de realisatie van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, in de nabijheid van wegen dient in het bestemmingsplan aandacht besteed te worden aan de akoestische omstandigheden. De gevels van de woningen ondervinden namelijk een geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer in de omgeving.
De verplichting tot uitvoering van een akoestisch onderzoek is vastgelegd in de Wet ge-luidhinder. De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. De Wet geluidhinder geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan, indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidzone van een bestaande geluidbron of indien het plan een nieuwe geluidbron mogelijk maakt.
De Wet geluidhinder bepaalt in hoeverre het bouwen op een locatie is toegestaan, het Bouwbesluit bevat onder meer eisen die aan de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van het gebouw worden gesteld. Deze worden onder meer bepaald door de hoogte van de geluidbelasting, het type buitengeluid en de gebruiksfunctie.
Wegverkeerslawaai
Ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan / onderliggend bouwplan is door De Roe-ver Omgevingsadvies een akoestisch onderzoek naar de gevolgen van het wegverkeerslawaai uitgevoerd. Hierna is de letterlijke conclusie van het onderzoek overgenomen. Het integrale onderzoek is als bijlage 3 toegevoegd.
In dit onderzoek is de geluidbelasting vanwege het wegverkeerslawaai op de gewenste woningen en appartementen aan de Raadhuisstraat 52+54 / Eikenboschweg 16 in Ber-kel-Enschot berekend.
Hogere waarden
Een hogere waarde is niet nodig omdat de berekende geluidsniveaus komend van de Generaal Eisenhowerweg onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB liggen.
Bouwbesluit en woon- en leefklimaat
Benodigde gevelwering (wegverkeerslawaai)
De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt ten hoogste 61 dB. Voor de geveldelen van de gewenste appartementen bedraagt de vereiste karakteristieke geluidwering Ga;k dan maximaal 61 - 33 = 28 dB. In dit specifieke geval is sprake van transformatie van bestaande bebouwing naar appartementen. Het Bouwbesluit gaat bij transformatie uit van het ‘rechtens verkregen niveau’.
De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt ten hoogste 59 dB ter plaatse van woning 13.
De vereiste karakteristieke geluidwering Ga;k bedraagt dan maximaal 59 – 33 = 26 dB. Een dergelijke gevelwering wordt in het kader van nieuwbouw zeer goed mogelijk geacht zonder dat daarbij (grote) aanvullende voorzieningen nodig zijn.
Het bevoegd gezag zal bepalen of een nader onderzoek naar de geluidwering van de desbetreffende geveldelen noodzakelijk wordt geacht.
Woon- en leefklimaat
De milieukwaliteit wordt geclassificeerd als ‘Goed’ tot ‘Tamelijk Slecht’. Het woon- en verblijfsklimaat ter plaatse van de woningen en appartementen kan wel als acceptabel worden aangemerkt. Op basis van de toelichting in paragraaf 3.4.1 en 3.4.2 kan gesteld worden dat de cumulatieve geluidbelasting (wegverkeer) een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat niet in de weg staat.
Het voormalig café op de begane grond wordt getransformeerd naar twee appartementen. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de gecumuleerde geluidbelasting ter plaatse van de voorgevel 61 dB bedraagt. Hoewel hier sprake is van transformatie en het Bouwbesluit bij transformatie uit gaat van het ‘rechtens verkregen niveau’ wordt geadviseerd nader onderzoek te doen naar de geluidwering van de gevels met als uitgangspunt het realiseren van een aanvaardbaar binnenniveau.
De nieuw aan te leggen ontsluitingsweg ligt pal naast de bestaande woning Raadhuisstraat 50. Ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan / onderliggend bouwplan is door De Roever Omgevingsadvies de akoestische impact van deze weg op de woning Raadhuisstraat 50 in beeld gebracht. Hierna is de letterlijke conclusie van het onderzoek overgenomen. Het integrale onderzoek is als bijlage 4 toegevoegd.
De geluidbelasting op de woning aan Raadhuisstraat 50 neemt door de ontwikkeling toe met maximaal 0,5 dB. Deze geringe toename zal geen merkbaar verschil opleveren.
In de berekeningen is geen rekening gehouden met afscherming tussen de nieuwe weg en de woning. Bij een afscherming zal sprake zijn van een afname van de geluidbelas-ting op de woning aan Raadhuisstraat 50.
Voor het beoordelen van het woon- en verblijfsklimaat ter plaatse van de woning wordt gebruik gemaakt van de classificering van de milieukwaliteit voor een acceptabel woon- en leefklimaat volgens het geluidbeleid van de gemeente Tilburg. In tabel 1 is de classificering van de milieukwaliteit bij verschillende waarden van de cumulatieve geluidbelas-ting (in Lden) weergegeven.
De milieukwaliteit wordt daarom over het algemeen gekwalificeerd als ‘redelijk goed’ tot ‘matig’. Het
woon- en verblijfsklimaat ter plaatse van de woning kan als acceptabel worden aangemerkt.
Industrielawaai
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gelegen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken. Er is verder geen geluidzone industrielawaai aanwezig nabij het plangebied. (Nader) akoestisch onderzoek naar de gevolgen van industrielawaai niet noodzakelijk.
Spoorweglawaai
De nieuwe woningen worden gerealiseerd op een afstand van circa 500 meter van het spoortraject Tilburg-'s-Hertogenbosch. De zonebreedte waarmee rekening moet worden gehouden bedraagt 600 meter gebaseerd op het maatgevende referentiepunt 33602. Dit betekent dat er onderzoek gedaan moet worden naar de optredende geluidbelasting op de nieuwe ontwikkeling. Op basis van de bij de gemeente bekende akoestische informa-tie is een inschatting gemaakt in hoeverre het reëel is te veronderstellen dat de voorkeurgrenswaarde van 55 dB voor nieuwe woningen in acht wordt genomen. Hiervoor is geraadpleegd het akoestisch onderzoek (inclusief de oplegnotitie) die als onderlegger zijn gebruikt voor het Bestemmingsplan Koningsoord Berkel-Enschot 2017 en de gemeentelijke geluidsbelastingskaart voor railverkeerslawaai.
Uit het akoestisch onderzoek Koningsoord blijkt dat deelgebied 1 met de rekenpunten 123 tot en met 130 het dichtst in de buurt komen van de nieuwe woningen. De geluidbelasting op deze rekenpunten zijn representatief voor de te verwachten geluidbelasting op de nieuwe woningen. Uit bijlage 4 blijkt dat de geluidbelasting ver onder de voorkeurgrenswaarde van 55 dB blijft.
Uit de geluidsbelastingkaart blijkt dat de geluidbelasting onder de 55 dB blijft. Conclusie: voor spoorweglawaai is sprake van een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat en derhalve een goede ruimtelijke ordening.
Vliegtuig lawaai
Het plangebied is niet gelegen nabij een (militair) vliegveld. Nader onderzoek naar de gevolgen van vliegtuiglawaai is derhalve niet noodzakelijk.
Stiltegebieden
Blijkens de kaarten, behorend bij de Milieuverordening Noord-Brabant, is het plangebied niet gelegen in of nabij een stiltecentrum.
Conclusie is dat er vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen zijn voor de verdere planontwikkeling. Met betrekking tot de transformatie van het café naar twee appartementen wordt, zoals hiervoor reeds opgemerkt, geadviseerd nader onderzoek te doen naar de geluidwering van de gevels met als uitgangspunt het realiseren van een aanvaardbaar binnenniveau.
4.5 Luchtkwaliteit
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen decennia in Nederland is verbeterd, voldoet ze nog steeds niet overal aan de normen. Met name fijn stof en stikstofdioxiden leveren problemen op.
Het doel van het luchtkwaliteitsonderzoek is het geven van inzicht in de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit om een goede luchtkwaliteit te kunnen garanderen. Daarom moet luchtkwaliteit al in een vroeg stadium van de planvorming worden meege-wogen. Gegevens over de luchtkwaliteit worden verzameld om vervolgens te kunnen be-palen of er voor het doorgaan van het project al dan niet aanvullende maatregelen nodig zijn. In de praktijk zullen met name fijn stof en stikstofdioxiden moeten worden onder-zocht. Daarnaast kan een goede ruimtelijke ordening met zich brengen dat een afweging wordt gemaakt rondom de aanvaardbaarheid van een project op een bepaalde locatie.
De luchtkwaliteit hoeft (artikel 5.16 Wet milieubeheer) geen belemmering te vormen voor ruimtelijke ontwikkelingen als:
er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grens-waarde;
een plan of project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt;
een project per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) dat tevens voorziet in maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.
De luchtkwaliteit komt voort uit Europese wet- en regelgeving en de hoofdlijnen van de regelgeving zijn opgenomen in de Wet milieubeheer. In de Nederlandse wetgeving is op-genomen dat in het geval van ruimtelijke ontwikkelingen beoordeelt moet worden welk effect de gewenste ontwikkeling heeft op de luchtkwaliteit. Er zijn echter situaties waarin een ontwikkeling ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan (de verslechtering) van de luchtkwaliteit. In het besluit ‘niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM) en in de regeling ‘niet in betekenende mate bijdragen’ (Regeling NIBM) is aangegeven in welke gevallen hiervan sprake is.
Concreet is in het Besluit NIBM vastgelegd in welke gevallen een ontwikkeling niet in be-tekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een ontwikkeling is NIBM als aannemelijk is gemaakt dat de ontwikkeling een toename van de concentra-tie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die sowieso niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blij-ven.
De regeling geeft concrete getallen voor plannen die gaan over bijvoorbeeld de bouw van woningen en/of kantoren. De grens voor woningbouwplannen ligt bij 3%. Als er twee ontsluitingswegen zijn, mag een grens van 3.000 woningen worden gehanteerd.
Op 15 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) in wer-king getreden die toeziet op het beschermen van bepaalde gevoelige groepen mensen (bijvoorbeeld kinderen, ouderen en zieken). De intentie van het Besluit gevoelige be-stemmingen is dat bepaalde gebouwen (bijvoorbeeld scholen, kinderdagverblijven, be-jaarden- en verzorgingstehuizen) niet meer worden gebouwd in gebieden waar de nor-men worden overschreden. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. In de context van het besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als ‘gevoelige bestemming’ gezien.
Plannen hebben pas een negatief effect op de luchtkwaliteit, zodra de verkeersgeneratie in ruime mate toeneemt. Ter vergelijking; een effect op de luchtkwaliteit hoeft pas aan-getoond te worden als de bouw van 1.500 woningen of 66.667 m² kantoor en de daar-mee gepaard gaande verkeersgeneratie plaatsvindt.
Onderhavig plan heeft uiteraard een veel lagere verkeersaantrekkende functie dan 1.500 nieuwe woningen of 66.667 m² nieuw kantooroppervlakte. Hierdoor valt het plan ruim onder de 3% grens voor PM10 of NO2. Het plan draagt dan ook ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging.
Gesteld kan worden dat de luchtkwaliteit zal voldoen aan de grenswaarden en dat de luchtkwaliteit verder geen belemmeringen vormt voor de te volgen procedure. Het plan voldoet aan de uitvoeringsregels uit het Besluit Nibm en de Regeling Nibm. Aanvullende berekeningen zijn in het kader van het aspect luchtkwaliteit niet aan de orde.
Het aspect luchtkwaliteit levert derhalve geen beperking en/of belemmeringen op aan de planontwikkeling.
Verder geldt dat het plangebied niet is gelegen binnen een zone van 300 meter vanaf de rand van een Rijksweg en ook niet binnen een zone van 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg.
Het plan heeft geen negatieve invloed op de heersende achtergrondconcentraties lucht-verontreinigende stoffen in de directe omgeving van het plangebied. Andersom hebben de heersende achtergrondconcentraties luchtverontreinigende stoffen in Berkel-Enschot ook geen negatieve invloed op het plangebied. Ter toelichting kan worden vermeld dat de huidige luchtkwaliteit nabij het plangebied globaal afgeleid kan worden uit beschik-bare informatie aan de hand van:
het aantal dagen met een daggemiddelde concentratie fijnstof (PM10) boven 50 μg/m3;
de grenswaarde voor jaargemiddelde fijnstofconcentratie van 40 μg/m3;
de jaargemiddelde concentratie van stikstofdioxide (40 μg NO2/m3).
Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.
Vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor de verdere planontwikkeling.
4.6 Geurhinder
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen.
De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een intensieve veehouderij mag veroor-zaken op een geurgevoelig object, bijvoorbeeld een woning. De geurbelasting wordt be-rekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden af-standen. De Regeling geurhinder en veehouderij is gepubliceerd op 18 december 2006.
Geurhinder (Wgv)
De maximale voor- en achtergrondbelasting vanuit de omliggende veehouderijen zijn weliswaar niet exact berekend maar bedragen respectievelijk minder dan 2,0 en minder dan 5,0 ouE/m3 (o.b.v. de regionale geurkaart) en de afstand vanaf de buitenzijde van het geurgevoelig object tot het dichtstbijzijnde emissiepunt dan wel begrenzing van het dierenverblijf is meer dan 100 meter. Hiermee wordt voldaan aan zowel het wettelijk ka-der als de gezondheidskundige advieswaarde.
Voor het naastgelegen plangebied Koningsoord is recentelijk een geuronderzoek uitge-voerd. Het onderzoek is in beginfase gemaakt en inmiddels ingehaald door de tijd. De twee bedrijven die voor deze locatie als knelpunt uit het onderzoek naar voren komen zijn inmiddels beëindigd. Uit het onderzoek blijkt dat de overige omliggende veehoude-rijen niet belemmerd worden door de komst van de nieuwe woningen. Daarnaast is er voor het gehele plan op basis van de achtergrondbelasting sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Eenzelfde conclusies kan dan ook worden getrokken voor onderha-vig plangebied dat op grotere afstand is gelegen van de onderzochte agrarische onder-nemingen.
In de directe omgeving van de planlocatie zijn geen (intensieve) veehouderijen en an-dersoortige agrarische bedrijven gelegen.
4.7 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestem-mingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsitu-aties op basis van een bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijzi-ging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de onderzoeksprotocol NEN 5740, die niet ouder is dan 5 jaar.
Op de locatie Raadhuisstraat 52 is in het verleden een garage met autohandel en benzi-neservicestation actief geweest. Ter plaatse van de Raadhuisstraat zijn in de periode 1993-2015 meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd. Naar aanleiding van deze bodem-onderzoeken zijn in dezelfde periode ook bodemsaneringen uitgevoerd. Daarbij zijn de aanwezige brandstoftanks verwijderd en de verontreinigingen met minerale olie gesa-neerd.
Bij de bestemmingsplanaanvraag is een bodemonderzoek van Terra Milieu (kenmerk 20-096, d.d. 12-08-2020, zie bijlage 5) toegevoegd. In dit onderzoek is de voormalige be-drijfslocatie, en een deel van het bestemmingsplangebied onderzocht, met uitzondering van het perceel van het café. In het onderzoek zijn maximaal licht verhoogde gehalten aangetoond. Ook asbest is in licht verhoogde gehalten aangetoond, doch vormt dit geen aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend onderzoek.
NEN 5740
Op basis van het uitgevoerde onderzoek en de analyseresultaten kan worden geconcludeerd dat in de bovengrond verhogingen van PCB’s ten opzicht van de achtertgrond-waarde worden aangetroffen. Ter plaatse van één locatie (B18) worden lood, zink, PCB’s en PAK’s verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde aangetroffen vanwege de bij-menging van kooldeeltjes. In de ondergrond wordt in het mengmonster minerale olie verhoogd ten opzichte van de achtergondwaarde aangetroffen. In de steekbus worden geen verhoogde parameters aangetroffen. Onder het beton van de werkplaats worden de metalen kobalt en kwik verhoogd ten opzichte van de achtergondwaarde aangetroffen. In het grondwater worden geen verhoogde parameters aangetroffen.
NEN 5707
Zintuigelijk wordt in de bodem geen asbest aangetroffen. Op basis van de analyseresul-taten blijkt er in MMA, 2,0 mg/kg ds. aan asbest in de bodem aanwezig is. Deze waarde is verwaarloosbaar ten opzichte van de interventiewaarde van 100 mg/kg ds voor asbest in bodem. Vanaf 50 mg/kg ds. is een nader asbest in bodemonderzoek vereist. Het ge-halte aan asbest in de bodem geeft geen aanleiding om een nieuw, aanvullend onder-zoek naar asbest in bodem uit te laten voeren.
Conclusie
De locatie blijft verdacht op basis van de werkzaamheden en de eerder aangetroffen ver-ontreiniging(en). De resultaten van dit bodemonderzoek geven echter geen aanleiding om een nieuw onderzoek met een gewijzigde onderzoeksstrategie uit te voeren. Verho-gingen ten opzichte van de achtergrondwaarde, respectievelijk de streefwaarde worden vaker aangetroffen tijdens bodemonderzoeken en geven geen bezwaar voor het ge-plande gebruik van de locatie. Op basis van dit bodemonderzoek zijn er geen belemme-ringen met betrekking tot het huidige of toekomstige gebruik van de locatie of de ge-plande eigendomsoverdracht.
De resultaten uit het bodeminformatiesysteem en het aangeleverde bodemonderzoek vor-men geen belemmering voor de beoogde bestemmingsplanwijziging. Het aangeleverde onderzoek kan tevens worden gebruikt bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de beoogde nieuwbouw.
4.8 Natuur en ecologie
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbe-scherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebie-den" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter ver-vanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet Natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatricht-lijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het hoofdstuk
Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde dier-soorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorg-plicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk be-schermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke in-grepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats Deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep" (Dienst Regelingen, 2009). Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn.)
Overige inheemse broedvogels
Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn
Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling (De algemene vrij-stellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant).
Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplan-tingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een be-perkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplos-sing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gun-stige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor na-tionaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ont-wortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruim-telijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gun-stige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de ver-bodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal ni-veau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Bra-bant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsver-ordening Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuur-gebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuur-gebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het be-leid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige ge-biedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de ge-meentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groen-blauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondge-bonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de "ja-mitsbe-nadering". De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
Ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan / onderliggend bouwplan is door BRO een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna uitgevoerd. Hierna is de con-clusie met aanbevelingen van het onderzoek letterlijk overgenomen. Het integrale onder-zoek is als bijlage 6 toegevoegd.
Conclusies
Op basis van deze quickscan wordt vervolgonderzoek naar het voorkomen van verschillende soortgroepen of effecten op beschermde gebieden niet noodzakelijk geacht. Evenmin is er sprake van een noodzaak tot het indienen van een ontheffingsaanvraag voor overtreding van verbodsbepalingen in de Wet natuurbescherming ten aanzien van soorten dan wel een vergunningsaanvraag in het kader van gebiedsbescherming. Het onderdeel houtopstanden is bij dit plan niet aan de orde.
Ten aanzien van broedvogels dient de sloop van de (bij)gebouwen en het verwijderen van opgaand groen buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd, of een controle moet de aanwezigheid van een broedgeval kunnen uitsluiten;
Ten aanzien van vleermuizen dient licht gericht of uitstralend op het naastgelegen opgaand groen te worden vermeden;
Ten behoeve van (incidenteel) aanwezige algemene soorten dient de zorgplicht in acht te worden genomen.
Op basis van onderhavige quickscan wordt vervolgonderzoek naar effecten op beschermde gebieden (Natura 2000/NNB) niet noodzakelijk geacht. Evenmin is er sprake van een noodzaak tot het indienen van een ontheffingsaanvraag ten aanzien van houtopstanden dan wel een vergunningsaanvraag in het kader van gebiedsbescherming.
Aanbevelingen
De te slopen gebouwen bieden in de huidige situatie geen vaste nest- en verblijfsmogelijkheden voor huismus, gierzwaluw en vleermuizen, terwijl de ligging en omgeving van het plangebied zich hier wel voor lenen. Met een geringe inspanning, bijvoorbeeld door het inbouwen van neststenen of vleermuiskasten en/of de dakranden/spouwmuren toegankelijk te maken, kan de nieuwbouw wel gaan fungeren als vaste rust- en verblijfplaats voor huismussen, gierzwaluwen en/of vleermuizen. Gelet op het steeds verder verdwijnen van broed- en verblijfsgelegenheid kunnen relatief eenvoudige maatregelen een positief effect hebben op de lokale populatie van een soort.
Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen op 2,6 km afstand van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.
Natuurbescherming in Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstruc-tuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Interim Omge-vingsverordening Noord-Brabant. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op 1,1 km ten noordwesten van het plangebied. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 3.16 van de Interim Omgevings-verordening, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.
Soortenberscherming
Het café in het plangebied heeft een pannen dak. De nokpannen zijn in cement gelegd. Via de dakgoot biedt het dak echter wel geschikte nestlocaties voor de huismus. In de NDFF is een waarneming bekend uit 2017 waarbij nestindicerend gedrag van de huismus is waargenomen op de voorzijde van het café. Het plangebied biedt hiernaast geen andere geschikte nestlocaties voor soorten met jaarrond beschermde nesten. Er zijn geen invlieg-openingen geschikt voor gierzwaluw aanwezig. De overige gebouwen binnen het plange-bied bieden geen potentiële nestlocaties voor deze gebouw bewonende soorten. In de opgaande beplanting binnen en rond het plangebied bevinden zich ook geen jaarrond be-schermde nesten van roofvogels. Wel kunnen in de gebouwen, schuurtjes en opgaand groen mogelijk algemene soorten als merel, roodborst, heggenmus, zwartkop, winterko-ning, tjiftjaf en houtduif tot broeden komen.
Aangezien het dak van het café, waar een huismusnest bekend is, behouden blijft en enkel een lichte renovatie zal ondergaan (dakbetimmering opnieuw verven), kan een overtre-ding met betrekking tot de huismus worden uitgesloten mits bij de werkzaamheden een aantal voorwaarden in acht worden genomen. Hierbij moet worden gedacht aan werken buiten het broedseizoen en een veldcontrole voor aanvang werkzaamheden.
Bij de werkzaamheden kunnen wel nesten verloren gaan die niet jaarrond zijn beschermd. Voor de betreffende vogelsoorten geldt dat, indien de sloop van de (bij)gebouwen en het verwijderen van opgaand groen buiten het broedseizoen wordt uitgevoerd, er redelijker-wijs geen overtredingen plaats zullen vinden met betrekking tot broedvogels. In de Wet Natuurbescherming wordt geen vaste periode gehanteerd voor het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode maart tot half augustus worden aangehouden. Gel-dend is echter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen. Bij twijfel over de aan/afwezigheid van een vervroegd of verlaat broedgeval (bv. van een houtduif) dient een controle hieromtrent zekerheid te bieden.
De gebouwen bevatten geen geschikte rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen in de vorm van open stootvoegen, kierende dakranden of andere openingen naar ruimtes onder het dak of in de spouw. De aanwezige bomen bevatten geen verblijfplaatsen in de vorm van holtes, spleten of loshangend schors. Met betrekking tot foerageergebied en vliegrou-tes dient verlichting gericht en uitschijnend op het groen langs de Eikenboschweg en langs de zuidwestzijde van het plangebied te worden vermeden. In dat geval zal er geen sprake zijn van overtreding van de Wet Natuurbescherming voor vleermuizen.
Met de ontwikkeling van het plangebied gaan geen verblijfplaatsen van niet-vrijgestelde soorten grondgebonden zoogdieren verloren. Ook gaat er geen (essentieel) leefgebied van een grondgebonden zoogdiersoort verloren. Overtreding van de Wet Natuurbescherming is niet aan de orde. Wel is de wettelijke zorgplicht van kracht voor (incidenteel) aanwezige individuele dieren.
Ten aanzien van een mogelijke stikstofdepositie door toedoen van als gevolg van de aanleg- en gebruiksfase in het kader van onderhavige ontwikkeling, heeft De Roever Omgevingsadvies een onderzoek uitgevoerd naar de met de ontwikkeling samengaande mogelijke stikstofdepositie. In dit stikstofdepositie-onderzoek is, voor de aanleg- en ge-bruiksfase van het gewenste plan de te verwachten stikstofdepositie ter plaatse van de Natura 2000-gebieden berekend. Uit de berekening blijkt dat er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn.
De integrale rapportage is als bijlage 7 opgenomen.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde quickscan wordt vervolgonderzoek naar effecten op be-schermde gebieden (Natura 2000/NNB) niet noodzakelijk geacht. Voor beschermde soor-ten kan overtreding van de Wet Natuurbescherming worden uitgesloten, mits de vol-gende voorwaarden in acht worden genomen:
Bij schilderwerkzaamheden aan de dakbetimmering van het café dient rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van huismussen. Dit is mogelijk door de werkzaamheden uit te voeren buiten het broedseizoen en indien nodig vooraf-gaand aan het werk een veldcontrole uit te voeren;
De sloop van (bij)gebouwen en het verwijderen van opgaand groen dient buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd, of een controle moet de aanwezigheid van een broedgeval kunnen uitsluiten;
Ten aanzien van vleermuizen dient licht gericht of uitstralend op het naastgelegen opgaand groen te worden vermeden;
Ten behoeve van (incidenteel) aanwezige algemene soorten dient de zorgplicht in acht te worden genomen.
Eindconclusie is dat de realisatie van het bouwplan leidt niet tot aantasting van be-schermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden. Vanuit het oogpunt van flora en fauna en stikstofdepositie zijn er geen belemmeringen voor het (bestemmings)plan.
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Bestaand watersysteem
De belangrijkste kenmerken van het gebied zijn weergegeven in tabel 1. In de huidige situatie is het perceel in gebruik voor horeca, detailhandel en bijbehorend erf.
In de huidige situatie is het perceel deels bebouwd en verhard. De verharde oppervlakken voeren af naar het riool. Regenwater wat valt op onverharde oppervlakken infiltreert naar het grondwater. In de Raadhuisstraat en de Eikenboschweg is gemengde riolering aanwezig. Afvalwater en regenwater worden getransporteerd naar de zuiveringsinstallatie van waterschap De Dommel.
5.2 Beleidskader
Het waterschap De Dommel heeft in 2015 het 'Waterbeheerplan Waardevol Water 2016 - 2021' vastgesteld. Dit plan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meerwaarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.
Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Programma Water en Riole-ring (PWR) 2020-2023. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het PWR is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangs-punten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.
De bestemmingsplanwijziging voorziet in een woonbestemming voor het plangebied in de vorm van appartementen en bungalows. In afbeelding 2 is het ontwerp opgenomen van de nieuwbouw. Deze nieuwe situatie voorziet in een toename van het bebouwd oppervlak en terreinverhardingen van het perceel. In tabel 2 zijn de nieuwe verharde oppervlakken aangenomen op basis van dit ontwerp.
5.3 Duurzaam watersysteem
De eigenaar van de grond bepaalt de terrein- en vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze peilen moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:
voldoende ontwateringdiepte;
de water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen dient te allen tijde voldoende te zijn voor de nieuwe functie van de ruimte;
aansluiten op de bestaande aangrenzende percelen en op de (toekomstige) terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de grens (T-hoogte);
geen afvloeiend regenwater afwentelen buiten de (toekomstige) percelen;
afdoende bescherming tegen overstroming bij extreme neerslag.
De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. Daarbij zijn ver-schillende factoren van belang, waaronder de ontwateringdiepte. In de bestaande situatie is de ontwateringdiepte voldoende voor de nieuwe functies. Hierom worden geen preventieve maatregelen vastgesteld om grondwater- of vochtoverlast te voorkomen. Om de aansluiting op nabije terreinhoogten optimaal te houden wordt de bestaande terreinhoogte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) gehandhaafd.
Regenwater
Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij speelt de trits vasthouden-bergen-afvoeren een centrale rol. In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden (trits vasthouden-bergen-afvoeren).
Mogelijkheden hiervoor zijn:
Minder terrein verharden;
Hergebruik van regenwater voor bijvoorbeeld toiletspoeling of wassen van voertuigen;
Groene daken;
Water opvangen in poelen, regentonnen e.d.;
Waterdoorlatende verharding.
Alle beetjes helpen, andere/innoverende ideeën zijn mogelijk.
In het PWR is beleid vastgesteld waarmee van iedere ontwikkeling verlangd wordt dat ze hier invulling aan geeft door in een vastgestelde bergingsopgave voor het plangebied te voorzien. De bergingsopgave bedraagt 60 mm, oftewel 60 l/m² verharding van de nieuwe situatie. Hiermee draagt het plangebied bij aan het hydrologisch neutraal (her)ontwikkelen van Tilburg.
Als uitgangspunt hiervoor is ervan uit gegaan dat alle verharde oppervlakken volledig af-wateren. Door de toepassing van groene daken en halfverhardingen in het plangebied kan de werkelijk afwaterende oppervlakte worden bepaald. Het vaststellen van deze opper-vlakte en daarmee de bergingsopgave en de invulling van deze opgave in het plangebied worden voorgelegd en afgestemd met gemeente Tilburg.
Aanbevelingen en advies voor een duurzame invulling van het watersysteem:
Stel op basis van veldonderzoek vast of het plangebied geschikt is voor het toe-passen van infiltratievoorzieningen;
Beperk de hoeveelheid verharde oppervlakte;
Pas groene daken toe, een combinatie van een groendak met zonnepanelen is goed mogelijk en leidt tot een hoger rendement van de panelen;
Voer (een deel van) de terreinverhardingen zoals parkeervakken uit in een half-verharding/grastegels;
Pas voor de resterende opgave ondergrondse waterberging toe in een centraal elementensysteem of een waterbergende verhardingsfundering.
Een overloop van de waterbergingsvoorziening(en) dient in overleg te worden aangebracht aan de Raadhuisstraat. Deze kan (op termijn) worden aangesloten op de aan te leggen regenwaterriolering in openbaar gebied.
Het toepassen van uitlogende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bo-dem- en oppervlaktewater te voorkomen.
Huishoudelijk afvalwater
Het afvalwater van het plangebied dient te worden ingezameld en afgevoerd naar de aan-wezige riolering in de Raadhuisstraat. De vormgeving en locatie van eventuele nieuwe aansluitingen moeten in overleg met de gemeente worden bepaald.
Watertoets
De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is beperkt. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het PWR 2020-2023. Conform deze aanpak kan het watertoets-proces een verkort traject doorlopen. In dit ver-korte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.
Ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan / onderliggend bouwplan is door MILON een watertoets uitgevoerd. Hierna staat de letterlijke conclusie vermeld. De integrale watertoets is als bijlage 6 toegevoegd.
Onderzoekslocatie
De onderzoekslocatie bevindt zich aan de westelijke rand van de bebouwde kom van Berkel-Enschot. De onderzoekslocatie is kadastraal bekend als gemeente Berkel sectie A met nummers 1358, 1511, 3485, 3842 en 3965. De oppervlakte van de gehele locatie bedraagt circa 3.677 m2.
Watertoets
De initiatiefnemer is voornemens om de aanwezige bebouwing te slopen en nieuwe woningen te realiseren op de onderzoekslocatie.
In de toekomstige situatie zal de verhardingssituatie veranderen. De hemelwatervoorzie-ning dient dan ook aangepast te worden aan de nieuwe inrichting. In de hemelwater-voorziening wordt het hemelwater afkomstig van het terrein geborgen.
De openbare parkeerplaatsen worden in de toekomstige situatie aangelegd middels halfverharding. Derhalve zijn deze meegerekend voor 50% als onverhard terrein. De ontwikkeling op de onderzoekslocatie heeft, zoals blijkt uit de tabel, tot gevolg dat het verhard oppervlak toeneemt met 540 m2. Volgens het PWR 2020-2023 moet alle nieuwe verharding meegeteld worden bij het berekenen van de bergingsopgave.
Voor het toekomstige verhard oppervlak wordt de vereiste compensatie berekend door het toekomstige verhard oppervlak (m2) te vermenigvuldigen met een waterschijf van 60 mm (0,06 m) en met de plaatselijke gevoeligheidsfactor (1). Daaruit volgt de omvang van de vereiste compensatie in kubieke meters (m3). De benodigde compensatie be-draagt 180 m3 (3.009 m2 x 0,06 x 1).
In de toekomstige situatie is niet genoeg groene ruimte beschikbaar om een wadi of zaksloot aan te liggen. Derhalve wordt geadviseerd invulling te geven aan de bergingseis door met grindkoffers of infiltratiekratten te werken. De lage GHG maakt de aanleg hiervan mogelijk. Door het aanleggen van dergelijke voorzieningen wordt invulling gegeven aan de bergingseis van het waterschap en hydrologisch neutraal ontwikkeld
Conclusie is dat er vanuit het aspect hydrologie – na het treffen de bergings-/infiltratie-voorzieningen – geen belemmeringen zijn voor de verdere planontwikkeling.
Hoofdstuk 6 Opzet planregels
6.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van be-stemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan ver-anderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en
IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
6.2 Standaard plansystematiek
6.2.1 Bouwvlak en erf
De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit plan) maakt onderscheid tussen het bouw-vlak en het erf. Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouw-vlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebou-wen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.
In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze pas-sen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten. Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergun-ningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).
6.2.2 Bouwdiepte
De bouwdiepte is gerelateerd aan de dieptemaat van het betreffende bouwblok c.q. de bouwstrook. De Tilburgse standaardbouwdiepte bedraagt voor woningen 12 meter. In specifieke - bijvoorbeeld historisch zo gegroeide situaties - kan hiervan worden afgeweken.
6.2.3 Bouwhoogte
De volgende gebiedstypen worden onderscheiden, waarbij het onderscheid wordt gevormd door een verschillende maximale bouwhoogte:
structuurvisie Linten oude stad, onderverdeeld in:
bedrijvige linten;
rustige linten;
hoofdstructuur nieuwe gebieden;
overige gebieden.
Ingevolge de 'Structuurvisie Linten in de oude stad' is, zowel binnen bedrijvige linten als rustige linten, de maximaal toelaatbare hoogte 11m. Langs de 'Hoofdstructuur nieuwe gebieden' is een bouwhoogte van maximaal 15m toelaatbaar, terwijl in de overige gebieden maximaal 10m is toegestaan. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ‘op maat’ bestemd.
Een omgevingsvergunning voor het afwijken van de regels ten behoeve van een hogere bouwhoogte is vaak mogelijk voor specifieke constructies.
6.2.4 Goothoogte
De toegelaten hoogte is in het algemeen gerelateerd aan de afstand tot de meest nabije gevels. In de meeste gevallen komt dit neer op een goothoogte die gelijk is aan de bouwhoogte. In de regels wordt de goothoogte dan ook meestal gelijk gesteld aan de bouwhoogte, tenzij op de verbeelding met een maatvoeringsaanduiding een andere goothoogte wordt weergegeven. Bij afwijkende woningtypes en in bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd.
6.2.5 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor woningen in stedelijk gebied:
oppervlakte:
20m2 indien erf kleiner is dan 50m2;
40% van erf met maximum van 60m2 bij erf tussen de 50m2 en 500m2 (zie opmerking hieronder);
80m2 bij erf tussen de 500m2 en 1000m2;
100m2 bij erf vanaf 1000m2;
bouwhoogte:
maximaal 3m bij plat dak;
bij schuin dak goothoogte maximaal 3m;
bouwhoogte maximaal 4,5m.
N.B: op grond van de (landelijke) wettelijke regels voor vergunningvrij bouwen, kan er vaak meer gerealiseerd worden dan de bovenstaande standaardregeling doet vermoeden. Deze regeling maakt deel uit van de plansystematiek, omdat het Tilburgse 'erf' en het in het Besluit omgevingsrecht gedefinieerde 'achtererfgebied' niet noodzakelijkerwijs samenvallen.
wat betreft de oppervlakte voor aan- en uitbouwen geldt in dit geval een afwijkende regeling omdat er patiowoningen worden gerealiseerd. De regeling luidt: "maximaal 75% van erf met een maximum van 80 m2 tussen 50 m2 en 500 m2".
6.3 Bestemmingen en aanduidingen
In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen aanwezig:
Verkeer – Verblijfsgebied, Wonen en Wonen – Gestapeld.
Binnen deze bestemmingen zijn de volgende aanduidingen gebruikt:
De functie-aanduiding ‘erf’ en de bouwaanduidingen ‘twee-aaneen’ en ‘vrijstaand’.
Daarnaast zijn de volgende dubbelbestemmingen aanwezig:
6.4 Bouw- en gebruiksregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van ge-bouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid ten aanzien van bepaalde functies.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaar-heid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.
Behoudens kosten voor ambtelijke voorbereiding en begeleiding zijn er voor de uitvoer-baarheid van de voorgestane ontwikkeling geen andere kosten voor de gemeente in de exploitatiesfeer. De ontwikkeling bevindt zich op eigen terrein van de initiatiefnemer en komt buiten de directe invloedssfeer van de gemeente tot stand. Alle kosten verbonden aan de realisatie van het plan komen voor rekening van de initiatiefnemer.
Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog en vooroverleg
8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1. Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieueffectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op invullen 18 september 2020 gepubliceerd in het Gemeenteblad.
8.2 Overleg ex artikel 3.1.1. Bro
Aangezien met deze ontwikkeling geen provinciale en rijksbelangen zijn gemoeid is het concept-ontwerpbestemmingsplan niet ingebracht in het vooroverleg.
8.3 Omgevingsdialoog
De omgevingsdialoog voor het project ’Achter het Raadhuis’ is positief verlopen. De belanghebbenden van het plangebied zijn aangegeven met een adressenlijst welke is aan-geleverd door de gemeente Tilburg. Deze hebben allen een brief gekregen met daarin de omschrijving van het plan en enkele artist impressions. De herontwikkeling van het café, de garage en het braakliggend perceel aan de Eikenboschweg is bij eenieder in de buurt als positief ontvangen.
Met de bewoners welke direct aan het plangebied wonen is intensiever contact geweest. Ook zij staan achter de herontwikkeling. Met hen zijn afspraken gemaakt welke tijdens de bouw gelden.
Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 7 juni 2021 tot 19 juli 2021 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.