direct naar inhoud van Regels

Theresia-Loven-Besterd 2016, 8e herziening (Enschotsestraat 250)

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0855.BSP2020028-e001
Plantype: bestemmingsplan

Toelichting

 

Hoofdstuk 1 Plan en plangebied

 

1.1 Aanleiding tot planontwikkeling

 

Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de herontwikkeling van het (voormalige) binnenwijks bedrijvencomplex aan de Enschotsestraat 250 naar woningbouw. Er komen in totaal 143 woningen in het gebied. De woningen worden deels gestapeld en deels grondgebonden gebouwd waarbij er sprake is van koop- en huurwoningen. De woningen worden aan weerszijden van een nieuw in te richten openbaar gebied gerealiseerd. In onderstaande afbeelding is de nieuwe situatie weergegeven.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Het plangebied

Het plangebied omvat het (voormalige) binnenwijkse bedrijvencomplex aan de Enschotsestraat 250 en wordt globaal begrensd door de Madeliefstraat in het noorden, de Rozenstraat in het oosten, de Goudenregenstraatin het zuiden en de Enschotsestraat in het westen.

 

Op de volgende pagina is een luchtfoto opgenomen met daarop het plangebied geprojecteerd in de omgeving.

 

 [image]

 

1.3 Voorgaande plannen

Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van het op 17 oktober 2016 vastgestelde bestemmingsplan Theresia-Loven-Besterd 2016.

1.4 Ruimtelijke en functionele structuur

Het plangebied ligt in Loven-Besterd, dat weer deel uitmaakt van Theresia, Loven-Besterd en de Kanaalzone.

 

Het totale gebied Theresia, Loven-Besterd en de Kanaalzone is aangelegd tussen grofweg 1900 en 1960. Hierbij is de wijk Theresia als eerste gebouwd, vervolgens is de wijk Loven-Besterd gerealiseerd en de Kanaalzone is van meest recente datum. Daarbij is gebouwd rond de (historische) linten en de later aangelegde Ringbaan-Oost.

 

Bij de linten is de huidige verschijningsvorm meer relevant voor het bestemmingsplan dan de historie c.q. ontstaansperiode. De Besterdring is daarvan een goed voorbeeld. Dit is een bedrijvig lint, evenals de Gasthuisring, Veldhovenring, Koestraat en Van Meterenstraat. De Besterdring vervult daarnaast ook nog een functie als winkelconcentratiegebied. Tussen de linten is de bebouwing veelal projectmatig van opzet en gestructureerd rondom centrale pleintjes. Binnen die gebieden zijn een aantal binnenwijkse bedrijventerreinen, herstructureringsprojecten en bijzondere functies en parken aanwezig. De Kanaalzone buiten de Ringbanen is voornamelijk een gemengd bedrijventerrein.

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Linten

De linten worden conform de Structuurvisie Linten in de Oude Stad (2013) (zie hierna 2.3.2) onderscheiden in bedrijvige linten en rustige linten. De Veldhovenring, Rosmolenplein- Van Meterenstraat, NS-plein- Besterdring en Koestraat zijn bedrijvige linten. Dit zijn tevens de oudste straten. In de loop der tijd is de functie veranderd van lommerrijke straten met voorzieningen naar meer stenige straten met relatief veel appartementenbouw. Ze vormen echter nog steeds belangrijke structuren c.q. dragers van de wijk. In deze straten worden bedrijvigheid, detailhandel horeca en andere voorzieningen gecombineerd met wonen. De linten vormen met hun gedifferentieerde straatbeeld en functies de dragers van de wijk. De Besterdring heeft een belangrijke functie voor o.a. de dagelijkse boodschappen. Verder liggen verspreid over de wijk enkele kleinere maatschappelijke en detailhandelsfuncties.

 

Naast de genoemde linten zijn er ook nog een aantal secundaire dragers van een lagere orde: de Stedekestraat, Oude Langstraat, Lange Nieuwstraat, Molenstraat, Enschotsestraat en Lovensestraat. Dat zijn rustige linten, waar het accent ligt op wonen. De aanduiding lint heeft hier met name betrekking op het historische karakter van straat als verbinding tussen de oude stad en het gebied ten noordoosten daarvan en niet op gestapeld wonen en andere functies.

 

Tussen de linten liggen de woonbuurten. Deze zijn over het algemeen monofunctioneel van opzet en hebben een vrij hoge bebouwingsdichtheid. Dit resulteert in vrij veel verharding, relatief weinig groen en kleine tuinen. Dat maakt de kwaliteit van het openbaar gebied extra belangrijk en tegelijkertijd kwetsbaar. Daaraan wordt bij nieuwe ontwikkelingen, binnen de budgettaire mogelijkheden, extra aandacht geschonken.

 

Loven-Besterd

De buurt Loven-Besterd kan worden getypeerd als een mix van binnenwijkse bedrijvigheid en woningbouw. Het gebied tussen de Molenstraat, Besterdring en Koestraat is min of meer gestructureerd rondom het Besterdplein. Deze centrale ruimte met voorzieningen is vrij recentelijk heringericht. Aan de zuidzijde ervan staat een modern appartementencomplex. In de jaren '70 en '80 van de 20e eeuw kwam het terrein van de textielfabriek Jansen Horion vrij. Dit terrein werd gereconstrueerd tot woongebied. Ook de R.K. Kerk aan de Koestraat werd gesloopt en op het vrijkomende terrein is gestapelde woningbouw en een basisschool ontwikkeld.

 

Het Molenbochtplein en omgeving kan worden beschouwd als een uitzondering op de orthogonale wijkopzet. Hier is vooroorlogse woningbouw gerealiseerd in een meer tuindorpachtige architectuur.

Naast het Molenbochtplein zijn nog een aantal groene ruimtes aanwezig, die in vorm, omvang en gebruik variëren: Rozenstraat en Rozenplein, Rosmolenplein, Javastraat, Sint Willebrordplein en Insulindeplein. De laatste drie pleinen liggen ten oosten van de Lovensestraat. In dat gebied ligt een bedrijventerrein in het noorden, grenzend aan de begraafplaats, een tankstation en autowasplaats en Basisschool Jan Ligthart. Daaraan grenzend, aan de Ringbaan en ter weerszijden van de Enschotsestraat, is intensieve nieuwe appartementenbouw gerealiseerd.

Op de locatie van de (gesloopte) kerk aan de Enschotsestraat is, met behoud van de Kerktoren, een nieuw wooncomplex gebouwd.

 

Planbeschrijving

Het plangebied ligt tussen de Enschotsestraat en de Rozenstraat. De bedrijfsbebouwing op het Van Spaendonck terrein is van oorsprong een wollenstoffenfabriek. Deze bebouwing wordt gesloopt en vervangen door gestapelde en grondgebonden woningen en een nieuw groen binnenterrein, dat de Enschotsestraat en de Rozenstraat met elkaar verbindt.

 

 [image]

Luchtfoto plangebied

 

 [image]

Vogelvluchtimpressie plan vanuit het noorden

 

De stedenbouwkundige opzet van het plan is gebaseerd op de bestaande stedenbouwkundige structuur van de buurt: woonstraatjes die in lengte en richting worden onderbroken door pleintjes. Hieraan wordt een nieuwe structuur toegevoegd, in de vorm van een royale groene doorsteek, tussen de Enschotsestraat en de Rozenstraat. Hierdoor wordt de ontsluiting van de buurt fijnmaziger c.q. wordt de relatief grote afstand tussen de Madeliefstraat en de Goudenregenstraat overbrugd met een nieuwe verbinding. De bestaande woningen in die woonstraten hebben achtertuinen die grenzen aan het plangebied. Daarop wordt aangesloten met nieuwe achtertuinen respectievelijk een parkeerhof. De doorsteek wordt aan de Enschotsestraat gemarkeerd met een hoogteaccent van 8 bouwlagen en aan de Rozenstraat met een accent van 5 bouwlagen. De overige hoogtes sluiten aan op het bestaande stedelijk weefsel, met 4 lagen in de Enschotsestraat en 3 lagen aan de Rozenstraat en het binnengebied.

 

Groenstructuur

De wijk Theresia Loven-Besterd kent geen duidelijke groenstructuur. Er is evenmin sprake van een herkenbaar patroon dat zich in de verschillende wijkdelen herhaalt. Het aanwezige groen is een optelsom van verschillende groene plekken en elementen.

Grenzend aan het plangebied bevindt zich het Wilhelminapark. Het Rosmolenplein valt net binnen het plangebied. Dit zijn de oudste en meest opvallende groene ruimtes. Ze zijn vooral op grotere schaal belangrijk en doen dienst als herkenningspunten.

Daarnaast zijn eerder genoemde kleinere groene ruimtes aanwezig waaromheen de woonbuurten zijn gestructureerd. Verder zijn er een aantal groenere straten in de overwegend stenige wijk. Dat maakt het belang van groen in nieuwe ontwikkelingen extra groot.

 

 

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader

 

2.1 Rijk

 

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.

 

De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen we staan, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes we maken en welke richting we meegeven aan decentrale keuzes. Die keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen. Met de Nationale Omgevingsvisie geeft het Rijk een langetermijnvisie om de grote opgaven aan te pakken. Om samen ons land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden.

 

De NOVI is tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten, waterschappen, maatschappelijke partijen en burgers.

 

Hoe werkt de NOVI?

Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:

  1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,

  2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en

  3. Afwentelen wordt voorkomen.

 

Belangrijkste keuzes in de NOVI

 

Uitvoering van de NOVI

Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe het Rijk samen met medeoverheden en de samenleving uitvoering geeft aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. Het Rijk werkt de NOVI uit in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma’s, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling en werkt gebiedsgericht met Omgevingsagenda’s en NOVI-gebieden.

 

 

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

 

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de

gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een

bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

 

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.

Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt. Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden.

Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen. In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten.

 

De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met nationale belangen.

2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.

 

De gemeente Tilburg maakt samen met acht andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In regionaal verband worden met de provincie Noord-Brabant afspraken gemaakt over de kwantitatieve woningbouwopgave voor een periode van 10 jaar. Dit op basis van de door de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose In de periode 2020-2030 moet Tilburg volgens de actuele prognoses van de provincie (september 2020) met 14.000 woningen groeien. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke groei, de huishoudenverdunning en in de groei door migratie. De netto bouwopgave tot 2030 bedraagt daarmee meer dan 1.400 woningen per jaar aangezien we ook onttrekkingen moeten compenseren. In de stedelijke ontwikkelstrategie waar momenteel aan gewerkt wordt zullen we de concrete opgave nader duiden.

 

De woningbouwopgave voor Tilburg wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Vanwege de gewenste kwalitatieve samenstelling daarvan, zoals de behoefte aan verschillende woonmilieus, komt het zeer beperkt voor dat daarbij ook locaties buiten het bestaand stedelijk gebied verkend worden. Gelet op de toegenomen groeibehoefte verkennen we in de genoemde stedelijke ontwikkelstrategie of de behoefte aan ontwikkelingen buiten stedelijk gebied nodig is.

 

Het plan tot de bouw van 143 woningen waarvan 83 huurappartementen, 33 grondgeboden koopwoningen en 27 koopappartementen in het gebied Enschotsestraat e.o. past binnen de gemeentelijke bouwopgave in regionale context en is opgenomen in de planlijst (ingevolge artikel 3.1.6. Bro). Over de samenhang van dit plan met de kwalitatieve woningbouwopgave verderop (paragraaf 3.4) meer.

 

2.2 Provincie

 

2.2.1 Brabantse omgevingsvisie

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

 

De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:

  1. De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.

  2. Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.

  3. Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.

  4. Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?

  5. Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.

 

Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2021) echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld en wordt hierna besproken. Deze interim omgevingsverordening is relatief beleidsarm.

 

Elk van de vijf hoofdopgaven van de Brabantse Omgevingsvisie zijn uitgewerkt in specifieke aandachtspunten. Voor de beoogde ontwikkeling kunnen de volgende aandachtspunten een rol spelen.

 

De ontwikkeling voorziet deels in de inrichting van een groen openbaar gebied dat toegankelijk is voor de directe omgeving.

2.2.2 Interim omgevingsverordening

De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.

 

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.

 

Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. Uitgaande van de huidige planning van de Omgevingswet wordt de definitieve omgevingsverordening in november 2020 vastgesteld.

 

De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).

 

Specifiek voor het plangebied geldt dat de ontwikkeling is gelegen binnen Stedelijk gebied. Het toevoegen van woningen is in lijn met de regionale afspraken hierover. Verder betreft het hier een transformatie van een voormalige bedrijfsfunctie gelegen in het centrum naar wonen. Het openbaar gebied zal groen worden ingericht.

2.3 Gemeente

 

2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

 

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

 

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

 

De vier stedelijke knooppunten:

 

De drie stadsregionale parken zijn:

 

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

 

De drie stedelijke knooppunten zijn:

 

De twee ecologische verbindingszones:

 

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

 

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in

het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

 

Specifiek voor dit plan geeft de Omgevingsvisie verder geen invulling, maar de ontwikkeling sluit aan bij de stadsstrategie.

2.3.2 Structuurvisie linten oude stad

De Structuurvisie linten is vastgesteld omdat de huidige bestemmingsplannen onvoldoende de gewenste kwaliteit in de linten te sturen. Naast ruimtelijke aspecten (o.a. hoogte/ breedte nieuwbouw) is ook de eenzijdige gerichtheid van ontwikkelaars op appartementen een punt van zorg. Er wordt (te) kolossaal (in hoogte en breedte) gebouwd, winkels verdwijnen, er is steeds meer leegstand, historische panden worden gesloopt en er is een gebrek aan kwaliteit van de openbare ruimte. Kortom, de linten gaan in zijn algemeenheid in sfeer en functie achteruit en de roep om meer bijsturing wordt steeds luider. Algemene wens is te komen tot een introductie van een nieuwe manier van omgaan met de linten (dit gaat niet alleen om het bouwen, maar ook om de contacten met bewoners, ondernemers, de inrichting openbare ruimte etc.). Deze manier moet meer bijdragen en beter aansluiten op het karakter en de sfeer van de linten en die een aantal problemen waar de linten nu mee kampen oplost. De linten zijn erg belangrijk voor de economie van Tilburg. Circa 10% van de werkgelegenheid en 21% van het aantal winkels (met 17% van de winkelvloeroppervlakte) bevinden zich in de linten. De goede bereikbaarheid, de sterke menging van functies en de aanwezigheid van bekende winkels zijn sterke punten.

 

In de structuurvisie wordt een onderscheid gemaakt tussen bedrijvige en rustige linten:

  1. bedrijvige linten: Bedrijvige linten kenmerken zich door relatief veel doorgaand verkeer met veel bedrijven en winkels (meer dan 20%). Samen met de ringbanen vormen de 'bedrijvige linten' het huidige ontsluitingssysteem voor auto's in de Oude Stad;

  2. rustige linten: In deze linten ligt het accent op de functie wonen (min. 80 %). De bedrijvigheid is hier ondergeschikt.

 

Doelen

De doelen met betrekking tot rustige en bedrijvige linten in de Oude Stad zijn de volgende:

  1. bescherming van de historische structuur en het erfgoed, alsmede aandacht voor de historische uitstraling van de linten: naast behoud van de meest waardevolle beeldbepalende ensembles kan de historie in de linten als randvoorwaarde, inspiratiebron of referentie voor nieuwe ontwikkelingen benut worden;

  2. vergroten van de herkenbaarheid van de linten en hun identiteit (openbare ruimte en verkeer;

  3. introductie van een nieuwe manier van bouwen die meer bijdraagt aan het karakter en de sfeer van de linten en die een aantal problemen waar de linten nu mee kampen oplost;

  4. behoud en stimulering van de dynamiek van de bedrijvige linten: onder dynamiek wordt verstaan de combinatie van doorgaand verkeer en de aanwezigheid van een aanzienlijke hoeveelheid winkels en bedrijven (meer dan 20%);

  5. behoud en bevordering van de diversiteit van het wonen aan de linten met respect voor de historische perceelsgewijze bouwwijze van woningen en door beperking van de mogelijkheden van appartementenbouw.

 

Visie en uitvoeringsprogramma

De visie op de linten volgt de drie thema's ruimtelijke ordening (met de subthema's detailhandel/bedrijvigheid, wonen, cultuurhistorie en stedenbouw), openbare ruimte en samenwerking met partijen op de linten. Omdat het hier uitsluitend om wonen gaan, worden de subthema's detailhandel en bedrijvigheid niet beschreven.

 

Ruimtelijke ordening:

I Wonen

 
- maatregelen wonen

A. Aanpassing van de functie wonen in bestemmingsplannen

B. Aanpassing van richtlijnen bouwbreedte en bouwhoogte (K1,'korrel overig')

C. Stimuleren van nieuwe woonvormen

 

Het beleid om betaalbare woningen te bouwen en de haalbaarheid van het plan zijn redenen om af te wijken bovenstaand uitgangspunt om appartementenbouw te beperken. Bovendien sluiten de diverse woningtypologieën goed aan bij de bestaande omgeving en vormen daarmee geen contrast.

 

II Cultuurhistorie

 
- maatregelen cultuurhistorie

A. Planologisch vastleggen van cultuurhistorische ensembles

B. Formaliseren in de systematiek van de beheerbestemmingsplannen

C. Visie linten effectueren binnen specifieke planologische mogelijkheden

D. Stimuleren van hergebruik van waardevolle ensembles en monumenten

E. Investeren in uitstraling en communicatie van/over de linten

 

Onder paragraaf 3.3 zal nog nader in worden gegaan op het behoud van de voormalige bedrijfsbebouwing op de locatie.

 

III Stedenbouw

  1. de korrel, maat en schaal van de bebouwing

  2. aanwijzing van ensembles

  3. aandacht voor de overgang van de linten naar de buurt

  4. benadrukken van het verschil tussen monofunctionele woongebieden achter de linten en rustige en bedrijvige linten door een andere manier van bouwen (bijv. grotere diversiteit of meer stedelijke woningtypes aan de bedrijvige linten)

  5. aandacht voor diversiteit in de linten

 
- maatregelen stedenbouw

A. Beperking van de bouwbreedte en bouwhoogte

B. Niet alleen kijken naar de bebouwingswand, maar naar de volledige diepte van het perceel

C. Ondergronds parkeren is niet verplicht. Het is wel verplicht om parkeerplaatsen mee te verkopen.

D. Door het beschermen van ensembles verwanding (= te lange en brede gebouwen) tegengaan

 

Onder paragraaf 3.2 zal hier verder op worden ingegaan.

 

Openbare ruimte

 
- maatregelen openbare ruimte

A. Afstemmen van evt. hogere eisen in de bedrijvige linten met beheer en onderhoud bedrijvige linten

B. Groen waar het kan

C. Meer aandacht voor het verblijfskarakter

D. Efficiënter omgaan met parkeren

E. Toepassen van principeprofielen voor rustige en bedrijvige linten

F. Bij herinrichting linten aansluiten op het Meerjarenprogramma

 

Het centrale deel van het plangebied zal toegevoegd worden aan het openbaar gebied. Het gebied zal aansluiten op het aan de Enschotsestraat gelegen Park de Horion/Seringenhof waardoor een groene corridor ontstaat. Het openbaar gebied sluit aan de zuidzijde aan op de Rozenstraat. In de Rozenstraat ligt ook een klein parkje. Tezamen met deze nieuwe ontwikkeling ontstaat er een impuls voor de omgeving.

 [image]

 

Structuurvisie Linten oude stad: bedrijvige en rustige linten

 

 

Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders

 

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

3.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

 

3.2.1 Hoogbouw

In de Omgevingsvisie Tilburg 2040 (vastgesteld op 21 september 2015 door de gemeenteraad) is de actualisering van de Handreiking Hoogbouw als thematische uitwerkingsopdracht aangekondigd. De nieuwe Handreiking is door de raad vastgesteld op 11 september 2017 en vervangt de Handreiking uit 2007.

 

Hoogbouw (gebouwen hoger dan 15 meter) is meer dan een hoog gebouw. Hoogbouw willen we realiseren op die locaties waar het meerwaarde oplevert voor de stad, in programmatische én in ruimtelijke zin. Hoogbouw kan positief bijdragen aan de 'leesbaarheid van de stad' door de oriëntatie en herkenbaarheid te vergroten en bij te dragen aan de identiteit van de stad. Met hoogbouw kunnen we verdichting mogelijk maken en daardoor de levendigheid in de stad en draagvlak voor stedelijke voorzieningen verbeteren. Maatschappelijke en economische ontwikkelingen bepalen mede op welke locaties hoogbouw gewenst is.

 

De Handreiking Hoogbouw is een praktisch en bruikbaar middel voor initiatiefnemers van hoogbouw. De Handreiking beschrijft de methodiek die gevolgd zal worden bij hoogbouwinitiatieven die niet passen binnen het vigerende bestemmingsplan/omgevingsplan.

 

Gebiedsprofiel

Ruimtelijke oriëntatie en silhouet/skyline:

Hoogbouw moet ten goede komen aan de ruimtelijk oriëntatie in de stad, ook wel ‘leesbaarheid’ genoemd. Daarnaast moet het een positieve bijdrage leveren aan de skyline van de stad (indien hoger dan 35 m).

Het accent speelt een kleine rol in de ruimtelijke oriëntatie in de stad. Het accent kan stedenbouwkundig worden gelezen als een verghoging van het bouwblok. Het bouwblok sluit aan bij de overwegende hoogte in de Enschotsestraat.

 

De uitbreiding is ca 25 m hoog, waardoor de invloed op de skyline van de stad zeer beperkt is. De hoogte wordt gemotiveerd vanuit de accentuering van de nieuwe doorsteek en de ruimtelijke relatie met het Seringenhof aan de overzijde van de Enschotsestraat.

 

Inpassing in de omgeving:

Hiermee wordt gevraagd om de inpassing in de gebouwde omgeving te motveren. Dit beleidsuitgangspunt is bedoeld om de bijdrage van hoogbouw aan het ensemble van de straat en/of omgeving te motiveren.

Het accent ligt aan een de eerder genoemde open ruimtes: Seringenhof en nieuwe doorsteek. Daarmee neemt het tevens afstand van bestaande woonbebouwing. De inpassing is stedenbouwkundig logisch en niet conflicterend met de omgeving.

 

Draagvlak en functiemenging:

Hoogbouw kan in de stad een positieve bijdrage leveren aan het draagvlak voor voorzieningen, bijvoorbeeld in een winkelcentrum of bij een vervoersknooppunt. Daarvan is hier geen sprake, dus dit beleidsuitgangspunt is niet van toepassing.

 

Projectprofiel

Hierbij worden in het hoogbouwbeleid de volgende criteria gehanteerd: windhinder, schaduwwerking, uitzicht, privacy, schaalsprong, plint/ openbare toegankelijkheid. Deze criteria zijn grotendeels toegespitst op hoogbouwontwikkelingen in de bestaande woonomgeving. Omdat hier sprake is van een hoogbouwontwikkeling die vanwege het programma geen stedelijke aantrekkingskracht heeft, zijn alleen de eerste 4 criteria van toepassing.

 

Windhinder:

De hoogbouw aan de Enschotsestraat van acht bouwlagen heeft een hoogte van 25 meter. De methode voor de beoordeling van het windklimaat is beschreven in de Nederlandse norm NEN 8100:2006 Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving. In de norm staat onder meer vermeld:

 

Een beschutte ligging is in de norm als volgt gedefinieerd:

Een bouwwerk en de directe omgeving liggen beschut wanneer op loop- of verblijfsniveau bij alle windsectoren (12 sectoren van 30°) aan elk van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

 

Met een gebouwhoogte van maximaal circa 25 meter valt het plan in de categorie waarbij een windhinderdeskundige bepaald of een kwantitatief onderzoek op basis van simulaties noodzakelijk is. Daartoe heeft onderzoeksbureau Peutz een Notitie Windklimaat opgesteld (bijlage 1). Conclusie is dat een nader onderzoek niet noodzakelijk is. Bij zuidwestenwind zal achter de toren een lage druk gebied ontstaan (het gebied verscholen voor de wind) en aan de voorzijde waar de wind tegen de brede gevel aan waait een hoge druk gebied ontstaan. De wind zal vervolgens een weg zoeken om van een hoge luchtdruk naar een lage luchtdruk te stromen. Een deel van de zuidwestenwind zal over de toren heen buigen, een deel naar beneden afbuigen en een deel zal om de hoeken heen buigen in een poging om aan de achterzijde van de toren komen. Door de scherpe hoeken van het gebouw zal de wind echter niet deze buiging (een 90° knik) kunnen maken (dit vereist veel energie) en in plaatst daarvan 'loslaten' bij de hoeken. Dit manifisteert zich typisch in een lokaal verhoogde windsnelheid. In onderstaande figuur zijn de verwachte locaties waar dit zal optreden met gele ovalen aangegeven.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Voor de beoordeling van de aangegeven gele vlakken mag worden uitgegaan van de functiecategorie doorlopen. Op basis van ervaring wordt aan de hand van de behandelde factoren ingeschat dat, beoordeeld met het criterium voor doorlopen volgens de norm NEN 8100, bij de in het figuur omcirkelde plekken een potentiëel matig windklimaat zal heersen.

 

Schaduwwerking:

In algemene zin wordt de nieuwe bebouwing in het plan op ruime afstand gelegd van de bestaande grondgebonden woningen aan de Madeliefstraat en Goudenregenstraat. T.o.v. van de bestaande situatie, waarbij een 6-10 meter hoge blinde fabrieksmuur op de erfgrens staat, zal voor deze woningen de bezonning gunstiger worden. De hoogbouw aan de Enschotsestraat ligt aan de noordzijde en in de centrale as van het plangebied. Uit de bezonningsdiagrammen (bijlage 2) blijkt dat de schaduwwerking van de hoogbouw het grootste deel van de dag in het park (Seringenhof) en op eigen terrein is gelegen. Alleen in de ochtenduren in het voorjaar en het najaar valt er extra schaduw op het appartementenblok Park de Horion 1 t/m14. Aangezien deze gevels de gehele middag in de zon zijn gelegen, hebben deze woningen nog voldoende zonuren en heeft de hoogbouw geen onaanvaardbare invloed op het woon- en leefklimaat.

 

Uitzicht:

In de huidige situatie zijn de fabrieksgebouwen op de erfgrens gebouwd. De gevels van deze panden zijn, m.u.v. het kantoorgebouw aan de Enschotsestraat, vrijwel gesloten en grotendeels door achterstallig onderhoud in verval. Het uitzicht van de omliggende woningen is hierdoor beperkt en onaantrekkelijk. In de nieuwe situatie worden meerdere wijzigingen aangebracht om het uitzicht te verbeteren. Aan de Enschotsestraat wordt de rooilijn geknikt, waardoor meer ruimte ontstaat in het wegprofiel. Daarnaast brengt de nieuwe entree naar het centrale park meer groen in de straat en is er een doorkijk naar het achterliggende gebied. De gekozen positie van de hoogbouw bij de verbreding van de openbare ruimte ter plaatse van de Seringenhof en aan het einde van de knik zorgt voor de minste verstoring op uitzicht van de omringende woningen. Daarbij draagt de ligging van de hoogbouw op zichtlijnen vanuit de wijk bij aan een goede oriëntatie en accentueert de hoogbouw de entree naar het park.

 

Privacy:

In het nieuwe plan is aan de Enschotsestraat de onderlinge afstand tussen de voorgevels van de laagbouw en de bestaande woningen 14 meter. Door de wijkende rooilijn staat de hoogbouw minimaal 17 meter van de tegenoverliggende voorgevel. Voor een stedelijke situatie zijn dit acceptabele afstanden om voldoende privacy te waarborgen. Ter vergelijk: de afstand tussen de inbreiding uit 2004 aan de overzijde van vijf bouwlagen bedraagt in de Enschotsestraat 14 meter en in de Koestraat 12 meter. Bovendien zorgt de wijkende positionering van de hoogbouw ten opzichte van de tegenoverliggende gevels ervoor dat het zicht van de nieuwe woningen met name is gericht op het Seringenhof en niet op de bestaande woningen. Een onaanvaardbare inbreuk op de privacy van de bestaande woningen is in dit plan niet aan de orde.

3.2.2 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.

 

Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit. Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.

 

3.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

 

3.3.1 Historische geografie

3.3.2 Archeologie

nderzoek uit te voeren.

3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen

3.3.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling; er worden geen waardevolle objecten of structuren aangetast. De te slopen fabrieksbebouwing is eerder anekdotisch interessant dan als te beschermen industrieel erfgoed.

 

Voor wat betreft de archeologie is er op de planlocatie geen aanvullend onderzoek nodig; wel dient het concept-rapport te worden verbeterd en opnieuw ter goedkeuring te worden aangeboden.

3.4 Volkshuisvesting

Woonvisie en Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek/KWBO

Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de Woonagenda 2020-2025. Hierin staan de thema's en trends in het wonen, zijn actuele knelpunten geduid en zijn de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de Woonagenda wordt ingezet op de samenstelling en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Daarnaast blijft de nieuwbouwopgave voor Tilburg belangrijk vanwege de natuurlijke groei, gezinsverdunning en migratie.

 

Centraal staat de gemeentelijke opgave om te voorzien in een compleet en gevarieerd palet aan woonmilieus in een ongedeelde stad. De woonmilieus vormen de basis voor een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, waarin zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Passend bij de huishoudenssamenstelling, het inkomen en de mate van zelfredzaamheid van de inwoners. Maar ook passend bij de verschillende leefstijlen.

 

Met voorliggende ontwikkeling wordt gebouwd in een centrum-stedelijk woonmilieu. Deze ontwikkeling levert een goede bijdrage aan de behoefte in de wijk omdat er sprake is van een brede variëteit aan woningen in diverse prijsklassen waarmee deze ontwikkeling bijdraagt aan onze ongedeelde stad.

 

Woonadvies specifiek voor plangebied

Ten aanzien van de kwalitatieve opgave waar we als stad voor staan worden hier specifiek een aantal kwaliteiten benoemd waar we vanuit de woonvisie en de opgave in de stad waarde aan hechten.

 

Appartementen

Toevoeging van nieuwe appartementen moet bijdragen aan een van onze kwalitatieve woningbouwopgaven. In dit project worden 110 appartementen gerealiseerd in zowel koop, als huur. De huurprijzen variëren van sociaal tot vrije sector. Er wordt v

 

Betaalbare (huur)woningen

In het bijzonder bij grotere gebiedsontwikkelingen wordt aangestuurd op een aandeel goedkope woningen. In dit geval betreft het ten minste 28% sociale huur en ten minste 11% middenhuur, maar wordt op basis van het stuurgroepbesluit nog onderzocht of dit aandeel kan worden verhoogd.

 

Op de categorie middeldure huur is de Verordening Middenhuur van toepassing. Hierin hebben we als uitgangspunt onder meer opgenomen dat alle nieuwe grotere woningbouwontwikkelingen (meer dan 50 woningen) minimaal 10% aan middeldure huurwoningen moeten bevatten en een vaste periode in dit segment behouden moeten blijven. Om te borgen dat de middeldure huurwoningen voorzien in voldoende kwaliteit zijn tevens kwaliteitseisen opgenomen en worden eisen gesteld aan het inkomen van de huurder.

 

Levensloopbestendig / nultreden bouwen

Als gevolg van de extramuralisatie van de zorg blijven ouderen en andere hulpbehoevenden langer zelfstandig thuis wonen. Door nieuwbouw zo veel mogelijk levensloopbestendig en nultreden te realiseren kunnen zo veel mogelijk mensen zo lang mogelijk thuis (blijven) wonen.

3.5 Groen en speelruimte

 

3.5.1 Bomenbeleid Tilburg

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:

Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.

 

Bomenverordening

De Bomenverordening Tilburg 2017 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.

 

Boomwaarde zoneringskaart 2017 (BWZ-kaart)

Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.

 

Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)

Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2007. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.

Maatregelen in bestemmingsplan

De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de BWZ-kaart aangeduid als Boomwaardekaart (bijlage bij de regels). Bomen met een eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.

3.5.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

3.5.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de

mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

 

Doelstellingen nota biodiversiteit

  1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.

In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

  1. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.

Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.

  1. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.

Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.

 

In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.

 

Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer).

3.6 Verkeer en parkeren

 

3.6.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg

De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.

 

De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.

 

Mobiliteitsagenda 013

De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.

3.6.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:

3.6.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'

In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd. Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen (bijlage 4). Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.

 

Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.

 

Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.

3.6.4 Parkeren in het plangebied

Omliggende wegenstructuur:

Aan de noordzijde ligt de Enschotsestraat, een erftoegangsweg met een maximaal toegestane snelheid van 30 km/h. Aan de zuidzijde ligt de Rozenstraat, een erftoegangsweg met een maximaal toegestane snelheid van 30 km/h en met eenrichtingsverkeer van west naar oost.

 

Ontsluiting van het plangebied:

Het plangebied zelf is autovrij, de parkeerplaatsen ontsluiten via de Enschotsestraat en Rozenstraat. Voornoemde straten ontsluiten aan de westzijde op het NS Plein en aan de oostzijde op de Ringbaan-Oost, beide gebiedsontsluitingswegen met een maximaal toegestane snelheid van 50 km/h.

 

Fietsroutes en -stalling:

Goede voorzieningen voor het stallen van fietsen zijn nodig om het fietsgebruik te stimuleren. Voor het bepalen van het aantal in te passen fietsstallingsplaatsen dient een inschatting van de behoefte te worden gemaakt op basis van de kencijfers uit de Leidraad Fietsparkeren van de CROW (zie de CROW Kennisbank). Deze verwachte stallingbehoefte is een richtlijn. Bij het indienen van de vergunningsaanvraag voor een bouwplan moet de initiatiefnemer aangeven op welke manier wordt voorzien in voldoende fietsstallingsvoorzieningen. Daarbij kunnen openbare collectieve stallingsvoorzieningen in de nabijheid van de ontwikkeling een rol vervullen in het voorzien van de (toekomstige) stallingbehoefte.

 

Openbaar vervoer:

Het gebied ligt nabij het openbaar vervoersknooppunt waar he NS station en het busstation liggen. Op loopafstand liggen enkele bushaltes.

 

Afvalinzameling:

Voor de afvalinzameling gelden de richtlijnen zoals deze door het BAT zijn opgesteld.

 

Parkeren:

Het aantal parkeerplaatsen moet voldoen aan de vastgestelde normen van de gemeente Tilburg zoals vastgelegd in de hiervoor aangehaalde nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'.

 

Ter beoordeling van de parkeerbehoefte voor dit project is een onderzoek opgesteld door Agel Adviseurs (thans: Stantec) (bijlage 18). Uit dit onderzoek volgt dat voor het bouwplan 120 parkeerplaatsen benodigd zijn. De parkeerplaatsen dienen daarbij op eigen terrein te worden gerealiseerd. Er worden op eigen terrein 96 parkeerplaatsen aangelegd. De parkeerplaatsen zijn gelegen aan de achterzijde van de woningen/appartementen en scheiden het plangebied van de omliggende woningen. Uit de nota volgt dat er mogelijkheden zijn om de parkeerbehoefte te beinvloeden. In dit geval wordt de overige parkeerbehoefte van 24 auto's opgevangen door de inzet van 6 deelauto’s die op bruikbare en bereikbare locaties geplaatst worden. Hiermee wordt invulling gegeven aan het principe van Mobility As Service zoals dit in de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' staat opgenomen. In aanvulling op het onderzoek van Agel heeft initiatiefnemer in het kader van de omgevingsvergunning voor de ontwikkeling, Goudappel gevraagd een aanvulling op deze parkeerkundige onderbouwing op te stellen, gericht op de inzet van deelmobiliteit. Dit rapport is tevens onder bijlage 18 gevoegd.

 

In Tilburg hanteren we het uitgangspunt dat 1 deelauto, 5 auto’s vervangt. Gezien de aangehaalde voorbeelden van andere gemeenten in de notitie van Stantec is de keuze voor 5 niet ambitieus. Het Tilburgse uitgangspunt is gebaseerd op de centrum-stedelijke ligging van de locatie, het ontwikkelconcept en de toekomstige gebruikers van de woningen. De locatie is gesitueerd nabij hoogwaardig OV (bus en Centraal Station op een fietsafstand van 5 minuten) en dicht bij tal van publieksvoorzieningen, zoals het centrum van Tilburg. Het ontwikkelconcept voorziet onder meer in appartementen (voor 1 en 2 persoonshuishoudens), waarvan een deel in het sociale segment. Gelet op dit ontwikkelconcept en de locatie zullen vooral jonge stadsbewoners hier gaan wonen die (nog) geen gezin hebben. Daarnaast komt er op de ontwikkelplek een aanbod van deelmobiliteit dat geïntegreerd wordt met het aanbod aan deelmobiliteit in de directe omgeving. Daarmee is het aanbod aan deelmobiliteit een belangrijke reden waarom bewoners hier willen wonen en daarbij kiezen voor autodelen en niet besluiten tot aanschaf/behoud van een eigen auto. Deze doelgroep kiest ook makkelijker voor de fiets of deelscooter als alternatief voor het gebruik van een auto voor korte ritten. In dat opzicht is het belangrijk dat de initiatiefnemer wenst te investeren in het goed en tijdig uitrollen van deelmobiliteit binnen het ontwikkelplan en de koppeling te maken met het aanbod deelmobiliteit in de openbare ruimte. Op deze manier draagt de deelmobiliteit substantieel bij aan het verminderen van het feitelijke autobezit van de toekomstige bewoners, zoals thans in de parkeeropgave door ontwikkelaar is verwerkt.

 

Van belang is met name ook dat de deelauto’s beschikbaar zijn voor bewoners. In de anterieure overeenkomst met de ontwikkelaar is opgenomen dat deze verantwoordelijkheid bij de ontwikkelaar ligt. De ontwikkelaar heeft met een aanbieder van deelmobiliteit (Amber) een overeenkomst gesloten waarin staat dat deze aanbieder mobiliteitsgarantie kan garanderen. Mobiliteitsgarantie is de garantie dat de gebruikers altijd tijdig kunnen beschikken over een voertuig mits zij minimaal 3 uur voor de beoogde starttijd een aanvraag doen. Bij reservering binnen de drie uur is er sprake van een best-effort basis. In de definitieve omgevingsvergunning zal de beschikbaarheid van het deelconcept als voorwaarde worden opgenomen.

 

In het raadsbesluit oktober 2021 t.a.v. parkeren is opgenomen dat de gemeente het deelautoconcept meer naar zichzelf wil trekken. De huidige ontwikkeling aan de Enschotsestraat past hier niet geheel in, omdat we het nu bij de ontwikkelaar wegleggen. Dit heeft te maken met het moment waarop de afspraken zijn gemaakt rondom de ontwikkeling. Uit recent overleg met de ontwikkelaar komen we tot een volgende oplossing:

 

Als gemeente staan we positief tegenover deelmobiliteit waarbij we er voorstander van zijn als deze ook ingezet kan worden voor de bewoners rondom een ontwikkeling. Als gemeente zijn we daarom akkoord met de volgende oplossing voor de 6 deelauto’s:

 

Vergunningstelsel

Uitgangspunt van de Parkeernormen Tilburg 2017 is dat er door een ontwikkeling geen parkeeroverlast mag ontstaan. Het project komt per juni 2022 geheel binnen gereguleerd gebied te liggen (besluit college 8 februari 2022). De grens van het gereguleerd gebied lag midden over het huidige bedrijfsgebouw.

 

Het project komt op de POET (Parkeren op Eigen Terrein) lijst. Bewoners krijgen géén vergunning en géén mogelijkheid tot bezoekerspas. Bewoners van dit complex komen daarom niet in aanmerking voor een parkeervergunning of bezoekersregeling. Dit vermindert de kans op parkeeroverlast. Men kan theoretisch gezien op straat parkeren voor 1 euro per uur of 16,5 euro per dag, maar de verwachting is dat dit niet tot parkeerproblemen zal leiden. Wel is het noodzakelijk dat de bezoekers ook daadwerkelijk gebruik kunnen maken van de parkeerplaatsen in het plangebied. Men komt immers niet in aanmerking voor een bezoekersregeling, omdat er op eigen terrein voldoende capaciteit is voor bezoek.

 

Noodhulpdiensten:

Het gebied moet bereikbaar zijn voor noodhulpdiensten volgens de bijbehorende bereikbaarheidseisen.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

 

4.1 Inleiding

 

4.2 Milieueffectrapportage

 

4.2.1 Algemeen

 

Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een m.e.r. beoordeling opgesteld moet

worden. voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

a. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;

b. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.

 

ad. a.

In de bijlage bij het Besluit m.e.r is opgenomen welke activiteiten m.e.r-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig. Bij de vraag of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit mer, worden de concrete omstandigheden afgewogen, waarbij onder meer aspecten als de aard en omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen (zie o.a. uitspraak RvS ECLI:NL:RVS:2019:1879).

 

ad b.

Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Kampina & Oisterwijkse vennen op 3,5 kilometer van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.

 

De bouw van 143 woningen blijft onder de drempel zoals opgenomen in het Besluit m.e.r en de locatie ligt op voldoende afstand van een Natura2000 of NNN-gebied. Een m.e.r. is dus niet nodig.

4.2.2 Aanleiding vormvrije m.e.r beoordeling

Voor dit plan is een aanmeldnotitie opgesteld op basis waarvan is beoordeeld of het noodzakelijk is een m.e.r. op te stellen (bijlage 5). De aanmeldnotitie is getoetst aan de hand van de drie hoofdcriteria (de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van het project) van bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn. Naar aanleiding van deze toetsing is geoordeeld dat ten gevolge van de voorgenomen activiteit, gezien diens aard, omvang en locatie, geen negatieve effecten op de nabijgelegen gevoelige gebieden en Natura 2000 gebieden zijn te verwachten

 

Op 26 augustus 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg besloten dat voor het initiatief geen milieueffectrapportage (m.e.r.) behoeft te worden opgesteld.

4.3 Milieuhinder bedrijven

Bij het beoordelen van de (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

 

Voor het plan is onderzoek gedaan naar de bedrijven in de omgeving door AGEL adviseurs, Memo Omgevingstoets bedrijven en milieuzonering d.d. 5 mei 2021, projectnummer 20200278, bijlage 6.

Uit deze memo blijkt dat er in de omgeving geen activiteiten zijn die het woon- en leefklimaat van het plan aantasten. Vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering is dan ook sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woningen in het plan.

 

Geitenmoratorium

In juni 2017 heeft de Provincie een geitenmoratorium (voor geitenhouderijen met meer dan 50 geiten) opgenomen in de Verordening ruimte. Dit betekent dat geitenhouderijen hun dierenverblijven niet mogen uitbreiden en er geen nieuwe geitenhouderijen mogen worden opgericht. Aanleiding hiervoor was het RIVM-onderzoek "Veehouderij en gezondheid Omwonenden- aanvullende studies" (VGO2). Uit dit onderzoek blijkt dat mensen die binnen 2 kilometer van een geitenhouderij wonen een verhoogde kans op longontsteking hebben. De oorzaak van dit verhoogde risico op longontsteking is niet bekend en wordt op dit moment in opdracht van het Rijk nader onderzocht door het RIVM.

 

De provinciale verordening regelt alleen de situatie gezien vanuit de positie van geitenboeren (voor hen geldt namelijk dat verbod). Echter, bij het opstellen van ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) moet ook aan de zgn. omgekeerde werking worden getoetst. Hiervoor heeft het college op d.d. 14 mei 2019 de beleidslijn geitenmoratorium in ruimtelijke plannen vastgesteld. Dit houdt in dat:

  1. wooninitiatieven binnen stedelijk gebied (zgn. inbreidingslocaties) zonder meer worden toegestaan;

  2. kleine woningbouwinitiatieven buiten de bebouwde kom worden toegestaan met een maximum van 5 Ruimte voor Ruimte-woningen in ruil voor het inleveren van vergunde fosfaatrechten binnen de gemeentelijke grenzen;

  3. met initiatiefnemers worden afspraken gemaakt om potentiële bewoners van nieuwe woningen binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij te informeren over de gezondheidsrisico's;

  4. nieuwe initiatieven met de planologische bestemmingen kinderdagverblijf, verzorgingshuis, verpleeghuis en zorgwoning niet worden toegestaan binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij;

  5. de overige initiatieven waarvoor een ruimtelijke afweging nodig is en niet passen in bovenstaande criteria worden voorgelegd aan de GGD voor screening van de gezondheidsrisico's.

Wanneer nieuwe onderzoeken tot andere inzichten over gezondheidsrisico's in relatie tot geitenhouderijen leiden zal een nieuw beleidsvoorstel worden gedaan.

 

Het plan ligt niet binnen 2 kilometer van een geitenhouderij.

4.4 Externe veiligheid

 

4.4.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden. De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

  1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);

  2. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;

  3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

4.4.2 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

 

In de bij dit plan gevoegde Onderzoek externe veiligheid: Bouwplan Enschotsestraat 238 – 250-03 te Tilburg (AGEL d.d. 4 mei 2021, projectnummer 20200278, versie v03, bijlage 7) zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van het spoortraject Breda – Tilburg – Vught/Boxtel en de Rijksweg A58. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage. Hierbij is omschreven welke veiligheidsmaatregelen zijn overwogen en in hoeverre deze maatregelen zijn verwerkt in het plan.

4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid

In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een transportasgebied. Binnen een transportasgebied gelden de volgende voorwaarden:

 

Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

4.4.4 Conclusie en restrisico

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoortraject Breda – Tilburg – Vught/Boxtel en de Rijksweg A58. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde bijlage 7). De brandweer Midden- en West-Brabant heeft aangegeven dat gebruik kan worden gemaakt van het standaardadvies (bijlage 8). De relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.

 

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

 

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

4.5 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

4.6 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

4.6.1 Wegverkeerlawaai en railverkeerslawaai

De nieuwe woningen zijn:

Daarom is voor de oprichting van de nieuwe geluidgevoelige bestemmingen een akoestisch onderzoek uitgevoerd en heeft een toetsing plaatsgevonden aan de normen van de Wet geluidhinder/Besluit geluidhinder. Voor de uitgangspunten en rekenresultaten wordt verwezen naar het akoestisch rapport opgesteld door AGEL, d.d. 4 mei 2021, projectnummer 20200278, versie v05, bijlage 9.

 

Uit de rekenresultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat:

 

Om de woningen akoestisch mogelijk te maken:

 

Goede ruimtelijke ordening

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn naast de wettelijke geluidbronnen de bijdrage van de 30 km/uur wegen beschouwd waaronder de Enschotsestraat en de Rozenstraat. Uit de geluidberekeningen blijkt dat met name de bouwblokken gelegen aan de Enschotsestraat hoog geluidbelast (maximaal 68 dB) door het wegverkeer op de Enschotsestraat. De geluidbelasting op de bouwvlakken aan de Rozenstraat bedraagt maximaal 58 dB.

 

Op grond van het gemeentelijk geluidbeleid kunnen geen aanvullende voorwaarden gesteld worden voor woningen die hoog geluidbelast zijn t.g.v. 30 km/uur wegen. Om voor deze woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te realiseren streeft ontwikkelaar ernaar in de geest van het gemeentelijk geluidbeleid dat elke woning in principe beschikt over een geluidluwe gevel en een (gezamenlijke) geluidluwe buitenruimte en dat de woningen zodanig geïsoleerd worden dat wordt voldaan aan het binnenniveau conform het Bouwbesluit. Uit het gevelweringsonderzoek opgesteld door AGEL d.d. 15 april 2021, projectnummer 20200278, versie D02, bijlage 10, blijkt dat met de in het onderzoek voorgestelde gevelvoorzieningen de woningen voldoen aan het gestelde in het Bouwbesluit inzake de eisen die aan de karakteristieke geluidwering van de gevels worden gesteld.

4.6.2 Gemeentelijk geluidbeleid

Het gemeentelijk geluidbeleid is opgenomen in het document ‘Hogere waarde beleid’ van april 2015. Uitgangspunt van het gemeentelijk geluidbeleid is dat op geluidbelaste locaties sprake moet zijn van een "acceptabel woon- en leefklimaat". In het geluidbeleid is aangegeven wanneer het zinvol is om aanvullende eisen te stellen. Deze aanvullende eisen zijn van toepassing als de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen berekend volgens de Wet geluidhinder meer bedraagt dan 53 dB voor wegverkeerslawaai respectievelijk 60 dB voor spoorweglawaai. Reden hiervoor is dat uit onderzoek is gebleken dat pas boven deze geluidbelastingen er sprake kan zijn van substantiële hinder.

 

Uit de rekenresultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting t.g.v. spoorweglawaai op 5 appartementen hoger is dan 60 dB. Voor deze 5 appartementen zijn conform het gemeentelijk geluidbeleid aanvullende voorwaarden gesteld om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen. Dit betekent dat de appartementen moeten beschikken over een geluidluwe gevel, een geluidluwe buitenruimte en dat voldaan wordt aan het wettelijk binnenniveau van 33 dB conform het Bouwbesluit. Uit het akoestisch rapport (bijlage 9) respectievelijk het gevelweringsonderzoek (bijlage 10) blijkt dat de woningen aan de aanvullende voorwaarden voldoen.

4.6.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing. Het plangebied zelf is niet gelegen binnen de 50 dB(A) contour van een gezoneerd industrieterrein respectievelijk de 50 dB(A) contour van een industrieterrein waarvoor een geluidbeheerplan is opgesteld.

4.6.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

4.7 Trilling

Door Agel adviseurs is een trillingsonderzoek c.q. beschouwing uitgevoerd vanwege de ligging van de nieuwbouw binnen een afstand van ca. 100 meter tot het doorgaande spoor Tilburg-Den Bosch-Boxtel. In 2019 is door Agel adviseurs onderzoek gedaan nabij de nieuwbouwlocatie op een afstand gelegen op ca. 30 meter tot hetzelfde spoor. De resultaten uit dit onderzoek zijn weergegeven in het rapport 20190010 “Trillingsonderzoek ten gevolge van spoortraject 651” d.d. 27 februari 2019. Aan de hand van de resultaten van dit onderzoek is door Agel adviseurs door middel van een overdrachtsberekening c.q. extrapolatie met behulp van de Barkan-formule de trillingssterkte ter plaatse van de nieuwbouw aan de Enschotsestraat 250 bepaald. De resultaten hiervan zijn opgenomen in de “Memo trillingen Spaendonck”, nummer 20200278 d.d. 29 maart 2021, bijlage 12.

 

Voor nieuwe situaties is het streven dat de streefwaarde van de SBR-richtlijn B zoals weergegeven in Tabel 1 niet worden overschreden.

 

 [image]

 

Indien de streefwaarden in acht worden genomen is volgens de SBR-richtlijn B sprake van een goed woon- en leefklimaat c.q. een goede ruimtelijke ordening en is trillinghinder niet te verwachten.

 

Uit de overdrachtsberekening c.q. extrapolatie met behulp van de Barkan-formule blijkt dat in de dag- en avondperiode sprake is van een maximum trillingssterkte Vmax van ruim 0,03 re 1 mm/s en minder dan 0,03 re 1 mm/s in de nachtperiode. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de onderste streefwaarde voor Vmax t.w. A1=0,1 re mm/s, zijnde de gemiddelde voelbaarheidsgrens voor mensen.

 

Geconcludeerd kan worden dat voor de nieuwbouw sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat en hiermee een goede ruimtelijke ordening en dat er voor de nieuwbouw geen ingrijpende bouwkundige maatregelen nodig zijn om aan de streefwaarden voor een nieuwe situaties te kunnen voldoen.

4.8 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

 
De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de oprichting van 143 woningen (verdeeld over 8 verschillende bouwblokken) waardoor het plan wordt gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Daarnaast worden er geen luchtgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) gerealiseerd. Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

4.9 Geur

 

4.9.1 Industriële geurhinder

In en om het plangebied wordt geen (zware) industrie toegestaan. Hierdoor is er geen sprake van industriële geurhinder.

4.10 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelin-gen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de onderzoeksprotocol NEN 5740, dat niet ouder is dan 5 jaar.

 

Bodembeheerplan (Bodemkwaliteitskaart)

Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwali-teitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld. Het plangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszone 'Wonen' (Toepassingskaart/Bodemfunctieklassenkaart). Ten aanzien van voornoemde zone/ambitieniveau mag de bodemkwaliteit niet verslechteren d.w.z., er mag in principe geen grond worden toegepast van een slechtere kwaliteit. Grond uit deze zone kan worden toegepast worden in de eigen zone of een zone met dezelfde kwaliteit ('Wonen') en in de zone 'Industrie'. Zie verder voor onder het kopje 'Bodemonderzoek/-kwaliteit plangebied'.

 

Gebiedsgericht grondwaterbeheer (Gebiedsbeheerplan)

De gemeente Tilburg heeft veel locaties met grootschalige grond- en grondwaterverontreiniging. Ter plaatse van het plangebied is dit aan de orde vanwege de aanwezigheid van specifieke grondwaterverontreinigingen. Met name verontreinigd grondwater belemmert de ontwikkeling van bedrijven en van de stad. Het kost de gemeente en de bedrijven geld en (procedure-)tijd om het verontreinigd grondwater per locatie te saneren. Dat geld kunnen we effectiever inzetten via gebiedsgericht grondwaterbeheer. Gebiedsgericht grondwaterbeheer (Ggb) past binnen het wettelijk kader namelijk de Europese Kaderrichtlijn Water, de Grondwaterrichtlijn, de Wet bodembescherming (artikelen 3b, 55 en 88) en het Convenant Bodem en Ondergrond 2016-2020. Gemeente Tilburg wil die mogelijkheid benutten om de kwaliteit van het grondwater onder Tilburg te verbeteren en te beschermen door gebiedsgericht beheer. Daartoe heeft zij een gebiedsbeheerplan opgesteld (versie mei 2016): we beschermen beekdalen en drinkwaterwinning door er voor te zorgen dat verontreinigd grondwater daar niet naar toe stroomt. We monitoren de kwaliteit van het grondwater via een meetnet. We nemen maatregelen die de kwaliteit van het grondwater verbeteren waar dat het meest effect heeft. We verwachten van bedrijven met een grondwaterverontreiniging een bijdrage aan de totale aanpak van de grondwaterverontreiniging (afkoop). Een particuliere ontwikkelaar bijvoorbeeld blijft weliswaar verantwoordelijk voor de bronaanpak (bronsanering), maar kan de aanpak van het grondwater overdragen aan de gebiedsbeheerder (gemeente). Zo zorgen we er voor dat de kwaliteit van het grondwater op langere termijn voldoet aan de functie die het heeft en kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden.

 
Bodemgegevens locatie

Ter plaatse van de Enschotsestraat 250 is een bedrijventerrein gesitueerd in een voormalige wollenstoffen fabriek. Deze fabriek maakte deel uit van een groter bedrijf (van Spaenendonck) dat ook tegenover het perceel aan de Koestraat een aanzienlijk terrein in gebruik had. In het verleden zijn ter plaatse van het bedrijfsdeel aan de Enschotsestraat een of meerdere ondergrondse brandstoftanks aanwezig geweest.

 

In het milieuarchief zijn verder geen verdachte deellocaties naar voren gekomen gerelateerd aan de wollenstoffenfabriek. Mogelijk dat er toch sprake is van onbekende bodembedreigende activiteiten in deze periode. Ook in de periode na de sluiting van de fabriek zijn verschillende activiteiten op de locatie bekend waaronder een schietvereniging, die nog onbekende bodemverontreiniging hebben veroorzaakt.

 

Voor zover bekend bij de gemeente is geen bodemonderzoek op de locatie uitgevoerd. Wel zijn ter plaatse van het bedrijfsdeel ter plaatse van het huidige Seringenhof bodemonderzoeken uitgevoerd, waarbij echter onvoldoende naar de bodembedreigende activiteiten onderzoek is verricht.

 

Conclusie

Voor de herbestemming van de locatie is strikt genomen een bodemonderzoek vereist. Gezien de historie en de huidige situatie van het terrein, wordt een bodemonderzoek in deze fase nog niet zinvol geacht. Wel zal voor de omgevingsvergunning in het kader van de nieuwbouw een bodemonderzoek conform NEN5740 worden geëist. Het onderzoek kan het beste na de sloop van de bebouwing worden uitgevoerd, waarbij wel rekening moet worden ge-houden met de mogelijke aanwezigheid van ondergrondse (brandstof)tanks; in ieder geval de 6000 liter tank aan de voorzijde van het pand. Hierbij moet bij het aantreffen van ondergrondse tanks of leidingen melding gemaakt worden bij het bevoegd gezag en deze tanks laten saneren door een KIWA-erkend bedrijf. Ook in het geval van het aantreffen van een mogelijke bodemverontreiniging moet dit direct aan het bevoegd gezag worden gemeld.

4.11 Natuur en ecologie

 

4.11.1 Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

 

Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

 

Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

 

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

 

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

 

Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening provincie Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

4.11.2 Analyse plangebied

 

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Kampina & Oisterwijkse vennen op 3,5 kilometer afstand van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.

 

Er is onderzoek gedaan naar de stikstofdepositie als gevolg van zowel de bouw van de woningen als de fase waarin de woningen in gebruik worden genomen (bijlage 13) Na beoordeling van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat ingestemd kan worden met de conclusie in het onderzoek en dat er negatieve effecten zijn.

 

Natuurbescherming in Interim Omgevingsverordening

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op 950 meter van het plangebied. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 3.16 van de Interim Omgevingsverordening, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.

 

Soortenbescherming

Op 16 juli 2020 heeft er een veldbezoek plaats gevonden en is er een quickscan (bijlage 14) uitgevoerd. Uit de quickscan komt naar voren dat de aanwezigheid van vleermuizen niet uitgesloten kan worden.

 

Het plangebied ligt binnen het gebied waar het "Soortenmanagementplan Oude Stad Tilburg" van toepassing is en gebruik gemaakt kan worden van de gebiedsontheffing voor huismus, gierzwaluw en vleermuizen. In voorliggend plan wordt voor de sloop van de aanwezige bebouwing gebruik gemaakt van deze gebiedsontheffing. Om te voldoen aan de ontheffingseisen zal men maatregelen in acht nemen. Deze maatregelen zijn enerzijds gericht op zorgvuldig werken en anderzijds op het creëren van vervangende verblijfplaatsen.

 

In het plangebied zijn beplantingen aanwezig waar vogels in kunnen nestelen. Het gaat daarbij om vogelsoorten waarvan de nesten uitsluitend gedurende de broed- en nestperiode beschermd zijn. Vaste, jaarrond beschermde nesten zoals roofvogel- en roekennesten zijn niet aanwezig. Deze beplantingen zullen moeten worden verwijderd voor de geplande ontwikkeling. Negatieve effecten op broedende vogels dienen te worden voorkomen door begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen te verwijderen buiten het broedseizoen. De periode van 15 maart tot 15 juli wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. De Wet Natuurbescherming kent echter geen standaardperiode voor het broedseizoen, het gaat erom of er een broedgeval is. De genoemde periode kan daarom slechts als vuistregel worden gehanteerd.

 

De aanwezigheid van andere strenger beschermde plant- en diersoorten is op basis van habitatvoorkeur en algemene verspreidingsgegevens (NDFF) met voldoende zekerheid uit te sluiten. Hooguit zijn in het gebied soorten te verwachten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen, zoals huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, mol, gewone pad, bruine kikker etc. Tenslotte is voor alle soorten de wettelijke zorgplicht voor flora en fauna van kracht. In het kader van de zorgplicht zijn echter geen specifieke voorzorgsmaatregelen verbonden aan dit plan.

 

Conclusie

Vanuit ecologie zijn er geen belemmeringen om het project uit te voeren. Hierbij dienen ze zich wel te houden aan de voorwaarden van de gebiedsgerichte ontheffing Oude Stad Tilburg.

4.12 Gezondheid

 

In deze paragraaf wordt kort ingegaan op de aanwezigheid van transformatoren binnen het plangebied.

 

De Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) heeft in maart/april 2021 per brief aan de Tweede Kamer gemeld wat de stand van zaken is in het proces om te komen tot nieuw voorzorgbeleid rond het elektriciteitsnetwerk. De Minister schrijft dat de Tweede Kamer in de loop van 2021 verder zou worden geïnformeerd over de manier waarop zij het voorzorgbeleid willen wijzigen. Het bestaande voorzorgbeleid voor hoogspanningslijnen blijft van toepassing totdat nieuw beleid van kracht wordt. De brief van de Minister begint met een beschrijving van het huidige voorzorgbeleid dat alleen voor bovengrondse hoogspanningslijnen geldt. Dit voorzorgbeleid is in 2018 geëvalueerd, waarna de commissie Verdaas in 2019 een eerste advies uitbracht voor een nieuw voorzorgbeleid. Het advies van de commissie Verdaas is in 2020 verder uitgewerkt door Lysias Advies, in samenwerking met belanghebbenden en kennisinstellingen, waaronder het Kennisplatform EMV. Het advies van Lysias is bedoeld als uitgangspunt voor vervolgacties en ter voorbereiding op de vaststelling van nieuw voorzorgbeleid. Het nieuwe voorzorgbeleid dat Lysias Advies voorstelt, bestaat in hoofdlijnen uit twee onderdelen, namelijk ‘bronmaatregelen’ en ‘maatregelen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen’.

  1. Bronmaatregelen. Deze zijn gericht op het technisch beperken van de sterkte van magneetvelden, zowel voor bestaande situaties ‘op natuurlijke momenten van aanpassing en reconstructie’, als bij nieuwe ontwikkelingen.

  2. Maatregelen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Deze zijn gericht op het “zo veel als redelijkerwijs mogelijk is” creëren van afstand tussen onderdelen van het elektriciteitsnetwerk en nieuwe bestemmingen waarin kinderen onder de 15 jaar langdurig verblijven (woningen, scholen, kinderdagverblijven en crèches).

 

Het RIVM heeft in 2009 indicatieve metingen van de sterkten van magneetvelden bij transformatorhuisjes uitgevoerd. Daarin staat dat het magneetveld van de zes onderzochte transformatorhuisjes op 1,5 tot 4 m afstand lager dan 0,4 microtesla was. Indien de woning dus meer dan 1,5 tot 4 meter van het transformatorhuisje staat, zal de jaargemiddelde magnetische veldsterkte in de woning lager zijn dan 0,4 microtesla. Dit is de waarde die de Gezondheidsraad in zijn advies hanteert. Onder die waarde is er waarschijnlijk geen sprake van een verhoogd risico op leukemie door langdurige blootstelling aan magneetvelden.

 

Na de kamerbrief in maart/april 2021 is er geen informatie meer gekomen. Gezien er geen uitbreiding van het voorzorgbeleid is vastgesteld is er dus geen grond waarop verplicht wordt om rekening te houden met magneetvelden bij transformatorhuisjes. Echter geeft de beschikbare informatie wel aan dat er op korte termijn naar alle waarschijnlijkheid een uitbreiding van het voorzorgbeleid zal komen voor uitbreiding van het beleid naar de overige delen van het elektriciteitsnet.

 

Maatregelen in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt binnen de bestemming Wonen-Gestapeld in de regels opgenomen dat in het kader van gezondheid nadere eisen gesteld kunnen worden aan de situering van bouwwerken van algemeen nut welke een magnetisch of elektrisch veld met zich brengen. De bestemming Wonen-Gestapeld grenst direct met de gevel aan de gevels van bestaande woningen. Binnen deze bestemming is het mogelijk een complex van appartementen te bouwen waar inpandig ruimte kan worden voorzien voor een transformatorruimte.

 

Een nadere eis is geen verplichting maar een bevoegdheid. Op die manier kan op projectniveau bekeken worden wat nodig is. Op het niveau van de omgevingsvergunning kan vervolgens bekeken worden wat de afstand moet zijn. Het kan namelijk zo zijn dat door het toepassen van maatregelen aan de ruimte waar de transformator staat de afstand maar 1,50 m behoeft te zijn.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

 

5.1 Bestaand watersysteem

De belangrijkste kenmerken van het gebied zijn weergegeven in tabel 1.

Kenmerk

In plangebied

Stroomgebied

Nvt

Waterbeheerders

Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg

Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel

Oppervlaktewater: waterschap De Dommel

Terreinhoogte

Ca. NAP+13,8 m

Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG)

NAP+12,0 m

Ontwateringdiepte

1,8 m

Bodem

Sterkzandige leemlenzen dikker dan 1 meter

Riolering

Gemengde riolering

Afkoppelgebied

Niet van toepassing

Oppervlaktewater

Niet van toepassing

Keur beschermde gebieden

Niet van toepassing

Tabel 1; Gebiedskenmerken

 

 

 [image]

Locatie plangebied (rode cirkel) ten opzichte van oppervlaktewater en keur beschermde gebieden

 

In de bestaande situatie is het plangebied nagenoeg geheel verhard met bedrijfspanden en terreinverharding. Rondom het plangebied is gemengde riolering aanwezig. Het regenwater van de verharde oppervlakken wordt opgevangen en voert af naar de riolering.

5.2 Beleidskader

Het waterschap De Dommel heeft in 2015 het 'Waterbeheerplan Waardevol Water 2016 - 2021' vastgesteld. Dit plan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meerwaarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.

 

Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water.

 

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Programma Water en Riolering (PWR) 2020-2023 (bijlage 15). Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het PWR is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.

5.3 Duurzaam watersysteem

De wijziging van het bestemmingsplan biedt ruimte voor bewoning binnen het plangebied. Het huidige plan voorziet in de ontwikkeling van 146 woningen. In de onderstaande tabel zijn de oppervlakken voor de nieuwe situatie opgenomen.

Oppervlakken *

 

Oppervlak (m²)

Verharding (%)

Afvoerend (m²)

Daken

4.454

100

4.454

Verharding

4.818

100

4.818

Tuinen

1.050

30

315

Onverhard

2.796

0

0

Totaal (m²)

13.118

 

9.587

Tabel 2; Afvoerende oppervlakken in de plansituatie

 

* Bron: haalbaarheidsstudie 20TB122, TBI, 27-11-2020

 

Grondwater

De eigenaar van de grond bepaalt de terrein- en vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze peilen moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:

 

De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, waaronder de ontwateringdiepte. In de bestaande situatie is de ontwateringdiepte voldoende voor de nieuwe functies. Hierom worden geen preventieve maatregelen vastgesteld om grondwater- of vochtoverlast te voorkomen. Om de aansluiting op nabije terreinhoogten optimaal te houden wordt de bestaande terreinhoogte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) gehandhaafd.

 

Regenwater

Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij speelt de trits vasthouden-bergen-afvoeren een centrale rol. In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden (trits vasthouden-bergen-afvoeren).

Mogelijkheden hiervoor zijn:

 

In het PWR is beleid vastgesteld waarmee van iedere ontwikkeling verlangd wordt dat ze hier invulling aan geeft door in een vastgestelde bergingsopgave voor het plangebied te voorzien. De bergingsopgave bedraagt 60 mm, oftewel 60 l/m² verharding van de nieuwe situatie. Hiermee draagt het plangebied bij aan het hydrologisch neutraal (her)ontwikkelen van Tilburg.

 

Op basis van de afvoerende oppervlakken van de toekomstige situatie uit tabel 2 geldt voor het plangebied een bergingsopgave van 9.587 m² * 0,06 m = 575 m³. Uitgangspunt hierbij is dat alle aangenomen verharde oppervlakken volledig afwateren. De toepassing van groene daken en doorgroeibare verhardingen in het plangebied kan leiden tot een reductie van deze opgave. De werkelijk te compenseren ruimte voor waterberging dient op basis van het definitieve ontwerp te worden vastgesteld.

 

Als invulling voor de bergingsopgave wordt de toepassing van bovengrondse waterbergende voorzieningen als wadi’s en groene-/waterbergende daken als kansrijk gezien. Aanvullend benodigde waterberging zal in ondergrondse voorzieningen moeten worden vormgegeven. De voorzieningen ledigen in principe door infiltratie in de bodem. Een overloop voor het teveel aan water dient in overleg met de gemeente Tilburg te worden bepaald.

 

Het toepassen van uitlogende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen.

 

Huishoudelijk afvalwater

Voor de ontwikkeling dient nieuwe openbare riolering te worden aangebracht. In overleg met de gemeente Tilburg wordt de vormgeving, locatie en de aansluitlocatie(s) op de omliggende riolering afgestemd.

5.4 Watertoets

De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is beperkt. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het PWR 2020-2023. Conform deze aanpak kan het watertoets-proces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Opzet planregels

 

6.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

6.2 Standaard plansystematiek

 

6.2.1 Bouwvlak en erf

De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit plan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf. Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.

 

In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten. Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).

6.2.2 Bouwdiepte

De bouwdiepte is gerelateerd aan de dieptemaat van het betreffende bouwblok c.q. de bouwstrook. De Tilburgse standaardbouwdiepte bedraagt voor woningen 12 meter. In specifieke - bijvoorbeeld historisch zo gegroeide situaties - kan hiervan worden afgeweken.

6.3 Bouw- en gebruiksregels

Bouwregels

De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

 

Om het woningbouwprogramma te waarborgen is het maximaal aantal te bouwen woningen opgenomen, waarbij aangegeven is hoeveel sociale huurwoningen en hoeveel huurwoningen in het middensegment worden gebouwd. In de regels t.a.v. het gebruik komt dit ook terug.

 

Gebruiksregels

Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.

6.4 Bestemmingen en aanduidingen

In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen aanwezig:

Binnen deze bestemmingen zijn de volgende aanduidingen gebruikt:

 

De veiligheidszone zijn besproken onder hoofdstuk 4. De bouwaanduiding 'gestapeld' binnen de bestemming "Wonen" is opgenomen om een aantal specifieke woonsituaties mogelijk te maken.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst. In de overeenkomst is ook aandacht besteed aan het woningbouwprogramma.

 

Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog en vooroverleg

 

8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 26 februari 2021 gepubliceerd in het Gemeenteblad.

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Er zijn geen provinciale belangen betrokken bij dit bstemmingsplan. Er heeft daarom geen vooroverleg

plaatsgevonden met de provincie. Het watertoetsproces heeft een verkort traject doorlopen. In dit verkorte

traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas

verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.

8.3 Omgevingsdialoog

Op 2 maart 2021 is ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog en in lijn met de COVID-maatregelen van de rijksoverheid een webinar gehouden. Tijdens deze webinar is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. Ook na afloop is er ruimte geweest om opmerkingen te maken.

 

Van de webinar is een verslag gemaakt en er is een lijst met veelgestelde vragen opgesteld (bijlage 16).

8.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 11 oktober 2021 tot en met 22 november 2021. Tijdens deze periode zijn er 12 zienswijzen ingediend. In bijlage 17 is de nota zienwijzen opgenomen waarin de zienswijzen zakelijk zijn weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.

 

N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven (zulks o.a. n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober