direct naar inhoud van Regels

Buitengebied De Uiterste Stuiver 2010, 4e herziening (Vierbundersweg 64)

Status: ontwerp
Identificatie: NL.IMRO.0855.BSP2020018-b001
Plantype: bestemmingsplan

Toelichting

 

Hoofdstuk 1 Plan en plangebied

 

1.1 Aanleiding tot planontwikkeling

Er is een verzoek ingediend om herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied De Uiterste Stuiver 2010' voor de vergroting van het bestemmingsvlak 'Agrarisch-Agrarisch Bedrijf' aan de Vierbundersweg 64 te Tilburg. Het betreft het perceel sectie AG, nr 335.

Vergroting van het bestemmingsvlak is noodzakelijk om de legaal tot stand gekomen bestaande situatie in overeenstemming te brengen met het bestemmingsplan en om uitbreiding van het agrarisch bedrijf planologisch mogelijk te maken.

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening 'Buitengebied De Uiterste Stuiver , 4e herziening (Vierbundersweg 64)' waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief.
De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Luchtfoto bedrijfslocatie

1.2 Het plangebied

Het plangebied omvat het perceel Vierbundersweg 64 te Tilburg, kadastraal bekend Tilburg, sectie AG, nr. 335, en wordt globaal begrensd door de Vierbundersweg/ gemeentegrens met Dongen in het noorden en agrarisch gebied aan de oost-, zuid- en westzijde.

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ligging plangebied in Tilburg

 

1.3 Voorgaande plannen

Dit bestemmingsplan vervangt/ is een herziening van

 

Ten opzichte van het bestemmingsplan Buitengebied De Uiterste Stuiver 2010 regelt dit nieuwe bestemmingsplan de vergroting van het bestemmingsvlak 'Agrarisch-Agrarisch bedrijf' aan de Vierbundersweg 64 te Tilburg en dit plan neemt, voor zover van toepassing op dit perceel, de regels zoals vervat in de bestemmingsplannen Tilburg, Parkeerregeling 2017 en Tilburg, parapluplan agrarische bedrijven over.

1.4 Ruimtelijke en functionele structuur

 

Stedenbouwkundige beschrijving en motivering

Het buitengebied De Uiterste Stuiver wordt gekenmerkt door een aantal lijnen in het landschap van grote schaal. Zo is er het kaarsrechte Wilhelminakanaal, met aan weerzijden grote dijken vanwege de verhoogde ligging. Ten noorden daarvan loopt de Vierbundersweg, de wegverbinding van Tilburg naar Dongen en Oosterhout. Aan de oostgrens van het gebied bevindt zich de Burgemeester Letschertweg welke de Midden-Brabantweg met rijksweg A58 verbindt. Het gebied tussen het Wilhelminakanaal en de Vierbundersweg is in noord-zuid richting verkaveld in agrarische percelen. Er loopt een aantal landwegen in diezelfde richting en er is slechts weinig opgaand groen tussen de kavels. Het gebied is, mede gezien de ruimtelijke opbouw, nagenoeg geheel voor agrarische doeleinden in gebruik. Tussen de agrarische bedrijven bevinden zich aan de Vierbundersweg enkele normale bedrijven en woningen. Ten zuiden van het Wilhelminakanaal ligt natuurgebied de Lange Rekken, dat langs riviertje de Donge gesitueerd is. Het gebied De Uiterste Stuiver is vlak en laag, het ligt slechts 4 à 5 meter boven NAP.

Het bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van een bestaande varkenshouderij aan de Vierbundersweg 64 met een uitbreiding van bestaande stallen, een nieuwe veestal en een mestsilo. Deze uitbreiding wordt, vanaf de straatzijde, achter de bestaande woning en aansluitend aan de bestaande stallen gerealiseerd waardoor de ruimtelijke impact voor de direct omwonenden zo gering mogelijk is. Het bouwvlak is vergroot om de uitbreiding mogelijk te maken. Hiertegen bestaat ruimtelijk geen bezwaar.

 

Technische infrastructuur

Binnen het plangebied bevinden zich géén belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie (bijvoorbeeld in verband met in acht te nemen belemmeringenstroken of veiligheidszones), die derhalve op de verbeelding zijn weergegeven. Er bevinden zich enkel kabels en leidingen die als huisaansluiting dienst doen.

1.5 Beoogde ontwikkeling

Ter plaatse van de locatie Vierbundersweg 64 te Tilburg is een intensieve varkenshouderij gevestigd. De varkenshouder heeft de gemeente Tilburg verzocht om een herziening van de geldende bestemmingsplannen ten behoeve van een vergroting van het bestemmingsvlak ‘Agrarisch - Agrarisch Bedrijf’. Deze vergroting is nodig om de legaal tot stand gekomen bestaande situatie aan de oostzijde van het perceel in overeenstemming te brengen met het bestemmingsplan en om uitbreiding van het agrarisch bedrijf aan de zuidzijde planologisch mogelijk te maken. Het bouwvlak wordt vergroot van 0,8 ha naar net geen 1,5 ha.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

In de bovenstaande figuur is de situatietekening van de nieuwe situatie weergegeven, inclusief de uitbreiding van de stallen en de vergroting van het bestemmingsvlak.

Naast het feit dat er een nieuwe mestsilo en een nieuwe rundvee-/paardenstal worden gebouwd, worden ook de oostelijke en westelijke bestaande varkensstallen verlengd c.q. vergroot en beide voorzien van een luchtwasser. Achter de middelstste stal komt nog een aantal nieuwe voersilo's.

 

De ter plaatse gevestigde intensieve varkenshouderij heeft een geldende omgevingsvergunning milieu (d.d. 29 juli 2014) en een geldende vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (d.d. 8 juni 2015). De hiermee vergunde situaties komen niet helemaal overeen. De in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 vergunde situatie is echter bestaand aanwezig: alle met deze vergunning vergunde dierplaatsen en stalsystemen zijn feitelijk gerealiseerd en aanwezig. Op de locatie zijn bestaand aanwezig: drie stallen, één bedrijfswoning, een aantal silo’s en één mestsilo. Rondom deze bestaande bedrijfsbebouwing ligt erfverharding en er zijn twee in-/uitritten van en naar de Vierbundersweg. De erfafscheiding bestaat voor het grootste gedeelte uit ca. één meter hoge hagen. Voor op het erf staan nog verschillende solitaire bomen.

 

Zoals eerder aangegeven is de bestaande feitelijke (vergunde) situatie niet in overeenstemming met het geldend bestemmingsplan Buitengebied De Uiterste Stuiver 2010. Een gemiddelde breedte van 6 meter van de meest oostelijk gelegen bestaande stal en de bestaande erfverharding tussen deze stal en de oostelijke perceelsgrens liggen buiten het bestemmingsvlak ‘Agrarisch - Agrarisch Bedrijf’, en (ten onrechte) op gronden met de bestemming ‘Agrarisch’.

 

Voor de meest oostelijke bestaande stal is op 11 september 2009 een bouwvergunning verleend, op grond van een vrijstelling ex artikel 19 WRO. Deze vrijstelling is ten onrechte niet verwerkt in het bestemmingsplan ‘Buitengebied De Uiterste Stuiver 2010’. Door deze omissie valt een gedeelte van de stal nu onder het overgangsrecht van het geldend bestemmingsplan.

 

Nieuwe situatie

Om de legaal tot stand gekomen bestaande situatie ter plaatse in overeenstemming te brengen met het bestemmingsplan, is een vergroting nodig van het bestemmingsvlak ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ in oostelijke richting. De grens van het bestemmingsvlak ‘Agrarisch - Agrarisch bedrijf’ wordt met deze bestemmingsplanherziening dus naar de oostelijke perceelsgrens verschoven zodat de meest oostelijke bestaande stal en verharding volledig binnen dit vlak gaan vallen.

De verdere uitbreidingsplannen vloeien voort uit de versnelde transitie naar een zorgvuldige veehouderij in Noord-Brabant . Op basis hiervan is het bedrijf genoodzaakt om de verouderde stalsystemen aan te passen om ook in de komende jaren ter plaatse een intensieve varkenshouderij te kunnen blijven uitoefenen. Een noodzakelijke aanpassing is dat alle stallen worden voorzien van luchtwassers. In de bestaande situatie is dit bij de oudste/ westelijke stal en de meest oostelijke stal nog niet het geval. Door uitbreiding van de stallen wordt deze milieuhygiënische verbetering in bedrijfseconomisch opzicht mogelijk. De beoogde uitbreidingen van de stallen voorzien in extra stalruimte voor extra dierplaatsen voor kraamzeugen, opfokzeugen en gespeende biggen. Verder wordt de interne logistiek verbeterd. Hierdoor neemt de oppervlakte aan dierenverblijf voor hokdierhouderij toe met ca. 625 m2.

 

Daarnaast heeft dit bedrijf ook uitbreidingsplannen op het zuidelijke gedeelte van de locatie, dat nu nog onbebouwd en onverhard is. Er is behoefte aan een nieuw bedrijfsgebouw van 15 m breed en 50 m diep voor stalling en opslag van materieel en het houden van fokstieren en overig rundvee en paarden. Verder is er behoefte aan een tweede mestsilo. Door de bestaande inrichting, de eigendomssituatie, de andere uitbreidingsplannen en benodigde ruimte is er geen alternatieve plek voor dit gebouw en die mestsilo.

De tweede mestsilo is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering. De bestaand aanwezige mestsilo en mestkelders onder elke stal voorzien niet in genoeg opslagcapaciteit om alle door het eigen bedrijf geproduceerde mest af te voeren in de periode van het jaar waarin dit in bedrijfseconomisch opzicht het meest voordelig is. In de nieuwe situatie neemt de mestproductie bovendien nog toe, aangezien er als gevolg van de beoogde uitbreidingen van de oudste en de meest oostelijke stal en het beoogde nieuwe bedrijfsgebouw meer dieren zullen worden gehouden.

 

De afbeelding hierboven geeft de beoogde nieuwe begrenzing van het bestemmingsvlak ‘Agrarisch - Agrarisch Bedrijf’ ten behoeve van de ter plaatse gevestigde intensieve varkenshouderij weer. Dit komt neer op een vergroting van de oppervlakte van dit bestemmingsvlak naar 17.120m2 (zijnde het gehele kadastrale perceel) en een vergroting van het bouwvlak van 0,8 ha naar ca. 1,35 ha (1,49 ha na medeneming van "de voortuin" van het perceel, zulks op verzoek van de provincie in het vooroverleg).

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader

 

2.1 Rijk

 

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie

 

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.

 

De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen we staan, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes we maken en welke richting we meegeven aan decentrale keuzes. Die keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen. Met de Nationale Omgevingsvisie geeft het Rijk een langetermijnvisie om de grote opgaven aan te pakken. Om samen ons land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden.

 

De NOVI is tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten, waterschappen, maatschappelijke partijen en burgers.

 

Hoe werkt de NOVI?

Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:

  1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,

  2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en

  3. Afwentelen wordt voorkomen.

 

Belangrijkste keuzes in de NOVI

  1. een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Dat betekent dat we Nederland zo inrichten dat ons land de klimaatveranderingen aankan. Daarvoor is nodig dat we functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) inpassen. Een voorbeeld hiervan is het op termijn verhogen van grondwaterstanden in veenweidegebieden;

 

Uitvoering van de NOVI

Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe het Rijk samen met medeoverheden en de samenleving uitvoering geeft aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. Het Rijk werkt de NOVI uit in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma’s, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling en werkt gebiedsgericht met Omgevingsagenda’s en NOVI-gebieden.

 

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking

getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch

wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is

op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de

inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van

de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op

doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels

opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en

deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan

bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

 

De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen.

Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van

strijdigheid met nationale belangen.

2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.

 

Met dit bestemmingsplan wordt de uitbreiding van een (intensieve) veehouderij mogelijk gemaakt. Dit betekent dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en er daarom ook verder geen aandacht besteed wordt aan het aspect 'duurzame verstedelijking'.

2.2 Provincie

 

2.2.1 Brabantse omgevingsvisie

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

 

De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:

  1. De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.

  2. Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.

  3. Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.

  4. Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?

  5. Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.

 

Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2022) echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld en wordt hierna besproken. Deze interim omgevingsverordening is relatief beleidsarm.

 

Elk van de vijf hoofdopgaven van de Brabantse Omgevingsvisie zijn uitgewerkt in specifieke aandachtspunten. Voor de beoogde ontwikkeling kunnen de volgende aandachtspunten een rol spelen.

2.2.2 Interim omgevingsverordening

De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. Het gaat hierbij om de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.

 

Op 27 november 2020 heeft de provincie de wijziging Interim omgevingsverordening-regelwijziging 2 vastgesteld.

 

De Interim-omgevingsverordening bevat onder andere algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).

 

Specifiek voor het plangebied geldt:

 

De bestemmingsplanlocatie is gelegen in Landelijk gebied. Binnen het Landelijk gebied zijn bepalingen van toepassing aangaande de transitie naar een zorgvuldige veehouderij. In de Interim Omgevingsverordening zijn een aantal uitgangspunten over hoe deze zorgvuldige veehouderij bereikt dient te worden vertaald in regels. Een belangrijke basis voor deze transitie is gelegd in het zogenoemde “Brabantberaad”. In dit beraad hebben ruim 70 betrokkenen vanuit diverse maatschappelijke partners een gezamenlijke lijn afgesproken ten aanzien van het verduurzamen en vernieuwen van de veehouderij in Noord-Brabant. De kern van de gemaakte afspraken is dat uitbreiding van veehouderijen enkel mogelijk is indien het bedrijf voldoet aan specifieke eisen omtrent duurzaamheid en zorgvuldigheid. Om de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in gang te zetten hebben Provinciale Staten in maart 2013 besloten dat zij dit proces willen ondersteunen met regels in de verordening. De vastgestelde denklijn “Ontwikkelruimte moet je verdienen en is niet onbegrensd’ is hiervoor de basis. Er is daarbij besloten dat alleen nog maar ontwikkelruimte wordt geboden aan veehouderijen als daarmee de ontwikkeling naar een zorgvuldige veehouderij in gang wordt gezet. Om de ontwikkeling naar een zorgvuldige veehouderij te bevorderen hebben Gedeputeerde Staten de bevoegdheid gekregen tot het stellen van nadere regels. Deze nadere regels zijn vastgelegd in de zogenaamde ‘Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij”.

In het onderhavige initiatief is sprake van zowel een vergroting van het bouwperceel als een toename van de oppervlakte dierenverblijf.

 

Regels veehouderijen

Omdat er sprake is van zowel een vergroting van het bouwperceel als een toename van de oppervlakte dierenverblijf is zowel artikel 3.49 (Veehouderij in Landelijk gebied), dat bepaalt dat een bestemmingsplan dat van toepassing is op Landelijk gebied kan voorzien in een uitbreiding van een veehouderij, van toepassing, als artikel 3.50 inzake aanvullende regels nieuw dierenverblijf.

Op basis van deze regels kan zowel de vergroting van het bouwperceel als de vergroting van de dierenverblijven uitsluitend doorgang vinden als:

  1. is geborgd dat ter plaatse alleen een zorgvuldige veehouderij is toegestaan;

  2. maatregelen worden getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;

  3. het bouwperceel ten hoogste 1,5 hectare bedraagt;

  4. de ontwikkeling vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving inpasbaar is in de omgeving;

  5. mestbewerking is uitgesloten tenzij dit ten behoeve van ter plaatse geproduceerde mest is;

  6. is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger is dan 20 %, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages-maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;

  7. de landschappelijke inpassing tenminste 10% van de omvang van het bouwperceel omvat;

  8. de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording bevat dat een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving in de planontwikkeling;

  9. binnen gebouwen dieren -al dan niet in hokken- alleen op de grond gehouden mogen worden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden;

  10. bij een gebruikswijziging van een aanwezig gebouw, gericht op het in gebruik nemen als dierenverblijf, toepassing wordt gegeven aan de maatregelen voor een zorgvuldige veehouderij.

 

Er is sprake van (maatregelen die invulling geven aan) een zorgvuldige veehouderij als is voldaan aan de Nadere regels Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij.

 

Afweging:

Met betrekking tot de punten 1 en 2 kan gemeld worden dat via de regels, zowel de bouw- als gebruiksregels, geborgd wordt dat ter plaatse uitsluitend een zorgvuldige veehouderij wordt toegestaan en dat deze als zodanig in stand wordt gehouden. Hiervoor is de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV) voor het onderhavige initiatief vastgesteld. De bijbehorende rapportage is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. De toetsing aan de BZV vindt pas plaats bij verlening van de omgevingsvergunning. Uit de overlegde BZV-toetsing blijkt dat het benodigde aantal punten wordt gehaald en dat het plan daardoor uitvoerbaar is.

Aan punt 3 wordt voldaan. Het bouwperceel is (inclusief de "voortuin")ca 1,49 ha groot.

Voor punt 4, dat stelt dat de ontwikkeling, vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving, inpasbaar is in de omgeving, wordt verwezen naar de hoofdstukken 3, 4 en 5 van deze toelichting.

De punten 5, 9 en 10 worden via de regels in het bestemmingsplan zeker gesteld.

Voor punt 6 inzake geurhinder wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van deze toelichting (inzake milieuaspecten).

Punt 7 komt tot uiting in het landschappelijk inpassingsplan dat als bijlage bij de planregels is gevoegd. Verder wordt in het onderstaande kopje 'Regels bevordering ruimtelijke kwaliteit' nader ingegaan op het landschappelijk inpassingsplan.

Punt 8 heeft betrekking op de omgevingsdialoog. Deze komt nader aan bod in hoofdstuk 8 van deze toelichting.

 

De norm voor fijnstof is vervallen, zie Wijziging Interim omgevingsverordening-regelwijziging 2. Dit naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 februari 2020, Buitengebied Mill. Wat resteert is de landelijke regelgeving/ normering mbt fijnstof. Hiervoor wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van de plantoelichting.

 

Regels staldering

Het plangebied is tevens gelegen in een gebied met de aanduiding Stalderingsgebied. Ter plaatse van deze aanduiding geldt dat bij een toename van de oppervlakte dierenverblijf binnen het bouwperceel voor een hokdierhouderij (varkenshouderij), alleen is toegestaan als bewijs is overlegd dat:

  1. binnen het stalderingsgebied bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming waarbij het gebruik als dierenverblijf juridisch en feitelijk is beëindigd;

  2. de oppervlakte van de sanering onder a. tenminste 120% bedraagt van de oppervlakte die wordt opgericht of in gebruik wordt genomen;

  3. voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een provinciale saneringsregeling.

 

Het bewijs dat aan deze voorwaarden is voldaan, wordt uitgegeven door of namens Gedeputeerde Staten. Pas op het moment dat een omgevingsvergunning bouwen wordt verleend voor uitbreiding van de dierenverblijven dient aan de stalderingsvoorwaarden voldaan te worden.

 

Regels bevorderen ruimtelijke kwaliteit

Ter bevordering van de ruimtelijke kwaliteit bevat hoofdstuk 3 van de Interim Omgevingsverordening instructieregels die ook op dit plangebied van toepassing zijn.

In artikel 3.9 van de Interim Omgevingsverordening is bepaald dat een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt, die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving. Over de wijze waarop dit dient te gebeuren zijn in het regionaal overleg tussen de gemeenten in de regio Hart van Brabant en de provincie (RRO) op 26 november 2015 nadere afspraken gemaakt. Deze zijn vervat in de Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant. Er wordt gewerkt met een categorie indeling afhankelijk van de mate van ingreep in het gebied.

 

Ruimtelijke ontwikkelingen zijn ingedeeld in drie categorieën, waarbij:

Categorie 1 geen (of geen noemenswaardige) impact heeft op de omgeving;

Categorie 2 ontwikkelingen zijn die een (zeer) beperkte invloed op het landschap hebben;

Categorie 3, ontwikkelingen waarbij sprake is van een (substantiële) inbreuk op het landschap.

 

De onderhavige ontwikkeling valt in categorie 2 hetgeen betekent dat alleen een landschappelijke inpassing is vereist. Vanuit provinciale regelgeving (zie hierboven) wordt vereist dat de landschappelijke inpassing tenminste 10% van de omvang van het bouwperceel omvat.

Er is een landschappelijk inpassingsplan overlegd. Dit is goedgekeurd door de gemeentelijke landschapsarchitect. Dit inpassingsplan is als bijlage bij de regels gevoegd. De uitvoering en instandhouding van het landschapsplan wordt niet alleen via de regels in het bestemmingsplan geborgd maar ook via een privaatrechtelijke overeenkomst.

 

Conclusie ten aanzien van provinciaal beleid

Uit het bovenstaande blijkt dat wordt voldaan aan het provinciaal beleid.

2.3 Gemeente

 

2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

 

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

 

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

 

De vier stedelijke knooppunten:

 

De drie stadsregionale parken zijn:

 

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

 

De drie stedelijke knooppunten zijn:

 

De twee ecologische verbindingszones:

 

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

 

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in

het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

 

De Omgevingsvisie geeft aan dat het gebied rond de Vierbundersweg 64 als agrarich gebied wordt gezien. Aan de westzijde van de tangent loopt een regionale ecologische verbindingszone maar deze ligt op ruime afstand van het perceel Vierbundersweg 64.

Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders

 

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

3.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

 

3.2.1 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.

 

Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.

Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.

De nieuwbouwplannen van het bedrijf zullen getoetst worden door de Omgevingscommissie.

3.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

 

3.3.1 Historische geografie

 

3.3.2 Archeologie

3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen

 

Bij verwezenlijking van het plan worden geen cultuurhistorische waarden bedreigd of vernietigd. Uit cultuurhistorisch opzicht geldt dan ook geen bezwaar tegen voorgesteld plan.

3.3.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van archeologie of cultuurhistorie bestaat er geen bezwaar tegen de realisatie van het plan.

3.4 Groen

 

3.4.1 Bomenbeleid Tilburg

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:

Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.

 

Bomenverordening

De Bomenverordening Tilburg 2021 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.

 

Boomwaarde zoneringskaart

Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een klimaat-, eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.

 

Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)

Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.

 

Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)

In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.

 

Maatregelen in bestemmingsplan

De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de BWZ-kaart aangeduid als Boomwaardekaart (bijlage bij de regels). Bomen met een klimaat-, eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart.

De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.

 

Binnen het plangebied staan geen bomen die bescherming behoeven via de bestemmingsplanregels.

3.4.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

3.4.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de

mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

 

Doelstellingen nota biodiversiteit

  1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.

In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

  1. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.

Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.

  1. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.

Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.

 

In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.

Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer).

3.5 Verkeer en parkeren

 

3.5.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg

De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.

 

De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.

 

Mobiliteitsagenda 013

De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.

 

Mobiliteitsaanpak plangebied

Het plangebied ligt aan de parallelweg van de Vierbundersweg, in het buitengebied van Tilburg tegen de grens van de gemeente Dongen. De parallelweg is in eigendom en beheer van de gemeente Tilburg. Vanaf de parallelweg liggen aansluitingen op de hoofdrijbaan van de Vierbundersweg, de N632. Dit betreft een Provinciale weg.

 

De parallelweg is een regionale fietsroute. Deze loopt vanaf de Uiterste Stuiver langs de Vierbundersweg. Ter hoogte van het plangebied ligt een fietsoversteek om de hoofdrijbaan, de Vierbundersweg, over te steken vanaf de parallelweg richting de Oude Baan in Dongen. De regionale fietsroute volgt deze oversteek.

 

Ontsluiting van het plangebied

Het plangebied wordt voor al het verkeer ontsloten via de Vierbundersweg. Er is een directe aansluiting op de parallelweg die weer rechtstreeks aansluit op de hoofdrijbaan van de Vierbundersweg.

 

Verkeersgeneratie

Op basis van de CROW richtlijnen is de verkeersgeneratie bepaald voor de uitbreiding van de functies. Hierbij wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:

De beoogde ontwikkeling zorgt voor een toename van het verkeer van ongeveer 54 mvt./etmaal. De omliggende infrastructuur kan deze toename aan.

 

Afvalinzameling

Voor de afvalinzameling gelden de richtlijnen zoals deze door het BAT zijn opgesteld.

 

Noodhulpdiensten

Het gebied moet bereikbaar zijn voor noodhulpdiensten volgens de bijbehorende bereikbaarheidseisen.

3.5.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:

3.5.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'

In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.

Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.

 

Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.

 

Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.

 

Het aantal parkeerplaatsen moet voldoen aan de vastgestelde normen van de gemeente Tilburg zoals vastgelegd in de parkeernota 'Parkeernormen Tilburg 2017'.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

 

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

4.2 Milieueffectrapportage

 

4.2.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een m.e.r. beoordeling opgesteld moet

worden. voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

a. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;

b. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.

 

ad. a.

In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke

activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst).

 

De voorgenomen activiteit valt onder categorie 14 (de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren) sub 2, 3 en 4 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.). De drempelwaarden worden echter niet overschreden. Er is derhalve geen sprake van een m.e.r.plicht. Desondanks dient er een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden die inhoudelijk in moet gaan op de criteria in Bijlage III van de Europese richtlijn inzake milieueffectbeoordeling (‘betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten’, 85/337/EG).

Voor dit plan is een aanmeldnotitie opgesteld die als bijlage bij deze toelichting is gevoegd.

De aanmeldnotitie is getoetst aan de hand van de drie hoofdcriteria (de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van het project) van bijlage III van de Europese richtijn. Naar aanleiding van deze toetsing is geoordeeld dat ten gevolge van de voorgenomen activiteit geen negatieve effecten op de nabijgelegen gevoelige gebieden en Natura 2000 gebieden zijn te verwachten.

 

Op 31 juli 2020 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg besloten dat voor het onderhavige initiatief, voor wat betreft het vergunningtraject, geen milieueffectrapportage (m.e.r.) behoeft te worden opgesteld. Dit besluit is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. In januari 2022 heeft aansluitend een m.e.r. beoordeling voor het plan plaatsgevonden. Ook hiervan is de conclusie dat geen milieueffectrapportage (m.e.r.) behoeft te worden opgesteld. Ook dit besluit is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

 

ad b.

Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft

derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen op circa 7 km afstand van het plangebied. Gezien deze afstand kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied anders dan stikstofdepositie op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.

Negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden kunnen op voorhand worden uitgesloten. Voor de beoogde nieuwe situatie is een natuurbeschermingsvergunning aangevraagd. Naar aanleiding van deze aanvraag is geoordeeld dat geen sprake is van vergunningplicht, vanwege intern salderen. Deze beoordeling van de ODBN (bestaande uit 2 brieven) is bij de plantoelichting gevoegd. Dit betekent dat voor de varkenshouderij ter plaatse van de locatie Vierbundersweg 64 te Tilburg de vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet van 8 juni 2015 van toepassing blijft. Ook deze onherroepelijke, bestaande Nbw- vergunning is als bijlage bij de plantoelichting gevoegd.

4.2.2 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER voor deze ontwikkeling.

4.3 Milieuhinder bedrijven

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

 

Met onderhavig plan worden verschillende wijzigingen aan het agrarisch bedrijf doorgevoerd, maar blijft de aard van de activiteiten intact. Dit geldt eveneens voor de locatie van de activiteiten, waarbij de ligging van de agrarische bestemming niet verandert (enkel de activiteiten daarbinnen). Dit betekent dat er vanuit bedrijven en milieuzonering geen verandering optreedt voor de omgeving. Er blijft daarmee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Wel is er sprake van aangepaste omstandigheden voor de verschillende milieuaspecten (zoals geur, geluid en lucht). Voor de (verandering in de) situatie met betrekking tot deze aspecten wordt verwezen naar de betreffende paragrafen in dit hoofdstuk.

 

Geitenmoratorium

In juni 2017 heeft de Provincie een geitenmoratorium (voor geitenhouderijen met meer dan 50 geiten) opgenomen in de Verordening ruimte. Dit betekent dat geitenhouderijen hun dierenverblijven niet mogen uitbreiden en er geen nieuwe geitenhouderijen mogen worden opgericht. Aanleiding hiervoor was het RIVM-onderzoek "Veehouderij en gezondheid Omwonenden- aanvullende studies" (VGO2). Uit dit onderzoek blijkt dat mensen die binnen 2 kilometer van een geitenhouderij wonen een verhoogde kans op longontsteking hebben. De oorzaak van dit verhoogde risico op longontsteking is niet bekend en wordt op dit moment in opdracht van het Rijk nader onderzocht door het RIVM.

 

De provinciale verordening regelt alleen de situatie gezien vanuit de positie van geitenboeren (voor hen geldt namelijk dat verbod). Echter, bij het opstellen van ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) moet ook aan de zgn. omgekeerde werking worden getoetst. Hiervoor heeft het college op d.d. 14 mei 2019 de beleidslijn geitenmoratorium in ruimtelijke plannen vastgesteld.

Dit houdt in dat:

Wanneer nieuwe onderzoeken tot andere inzichten over gezondheidsrisico's in relatie tot geitenhouderijen leiden zal een nieuw beleidsvoorstel worden gedaan.

Het plangebied bevindt zich niet binnen 2 kilometer van een geitenhouderij en valt daarmee niet onder het Geitenmoratorium.

4.4 Externe veiligheid

 

4.4.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);

Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);

Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

4.4.2 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

 

In de bij deze toelichting gevoegde Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van een hogedruk aardgastransportleiding en de spoorlijn Breda - Tilburg. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage.

4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid

In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:

 

Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

4.4.4 Conclusie en restrisico

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een hogedruk aardgastransportleiding en de spoorlijn Breda - Tilburg. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde bijlage Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico).

De brandweer Midden -en West Brabant heeft aangegeven dat gebruik kan worden gemaakt van het standaardadvies, de relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.

 

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

 

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

4.5 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

4.6 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

4.6.1 Wegverkeerlawaai

Binnen het plan zijn geen nieuwe geluidgevoelige objecten voorzien. Dit betekent dat niet getoetst hoeft te worden aan de normen van de Wgh voor wat betreft wegverkeerslawaai.

4.6.2 Railverkeerlawaai

Binnen het plan zijn geen nieuwe geluidgevoelige objecten voorzien. Dit betekent dat niet getoetst hoeft te worden aan de normen van de Wgh voor wat betreft railverkeerslawaai

4.6.3 Industrielawaai

In het kader van de planvorming is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd, waarin het effect van de binnen dit plan voorgenomen bedrijfsuitbreiding op industrielawaai beoordeeld. Dit onderzoek (Akoestisch Onderzoek Varkenshouderij Vierbundersweg Tilburg, Antea Group, projectnr. 0471374.100, versie definitief, d.d. 29 oktober 2021) is als bijlage toegevoegd aan dit plan.

De geluidsproductie is in hoofdzaak afkomstig van de volgende bronnen:

 

Tevens is de indirecte hinder (verkeer van/naar de inrichting) in beeld gebracht.

 

In de nieuwe situatie worden geen nokventilatoren meer gebruikt op de stallen. In de beoogde situatie worden alleen nog luchtwassers gebruikt. Het aantal transportbewegingen zal naar verwachting gelijk blijven ten opzichte van de feitelijke situatie. De transportbewegingen vinden zoveel mogelijk plaats in de dagperiode.

Op basis van de uitgevoerde berekeningen en bijbehoren resultaten kunnen de onderstaande conclusies worden getrokken:

 

 

4.6.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

4.7 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

 
De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de uitbreiding van een bestaande varkenshouderij. Binnen de projectlocatie wordt aantal gespeende biggen en guste en dragende zeugen uitgebreid. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Het plan is niet opgenomen in de lijst van "in betekenende mate"-projecten en maakt hierdoor geen deel uit van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Uit het uitgevoerde luchtkwaliteitsonderzoek behorende bij dit plan (“Fijnstofrapport, Vierbundersweg 64 te Tilburg”, Agrifirm, EX.19.1026, versie 2, d.d. 7 december 2021) blijkt dat de normen uit de Wet milieubeheer niet worden overschreden. Door de toepassing van luchtwassers verbetert de luchtkwaliteit ten opzichte van de huidige situatie. De emissie van ammoniak en fijnstof neemt af. Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

4.8 Geur

 

4.8.1 Industriële geurhinder

Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.

Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen te worden aangesloten.

Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.

De voorgenomen planontwikkeling kent geen significante industriële geuremissie. Industriële geur is daarmee geen belemmering.

4.8.2 Agrarische geurhinder

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.

 

Voor de voorgenomen planontwikkeling is een onderzoek geur uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in het onderzoek “Geurrapport, Vierbundersweg 64 te Tilburg”, Agrifirm, Projectnr. EX.19.1026, versie 2, d.d. 30 augustus 2021. Dit onderzoek en bijbehorende bijlagen zijn opgenomen als bijlage bij dit plan.

 

Voorgrondbelasting

Op basis van de resultaten van het geuronderzoek blijkt dat als gevolg van de voorgenomen planontwikkeling de voorgrondbelasting op de relevante nabijgelegen geurgevoelige objecten zal toenemen. Echter, de geldende normen voor de voorgrondbelasting worden niet overschreden.

In onderstaande tabel zijn de normering, de huidige (vergunde) geurbelasting en de beoogde geurbelasting opgenomen:

 

 [image]

Binnen de planontwikkeling is ook de huisvesting van een aantal dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Hiervoor gelden vaste richtafstanden. Uit het onderzoek blijkt dat ruimschoots aan deze richtafstanden wordt voldaan.

 

De beoogde situatie voldoet zodoende wat voorgrondbelasting betreft aan het gestelde

in de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit.

 

Achtergrondbelasting

In de huidige situatie voldoet de achtergrondbelasting op geurgevoelige objecten in de omgeving van de projectlocatie aan de richtwaarden als vastgelegd in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Uit de resultaten van het geuronderzoek blijkt dat dit ook in de beoogde plansituatie zo blijft.

 

In onderstaande tabel zijn de richtwaarden en de berekende achtergrondbelasting in de beoogde eindsituatie opgenomen:

 

 [image]

 

Conclusie agrarische geur

Geconcludeerd kan worden dat het aspect geur geen belemmering inhoudt voor de

beoogde ontwikkeling van de varkenshouderij op de projectlocatie aan de Vierbundersweg

64 te Tilburg. Volgens het uitgevoerde onderzoek heeft deze ontwikkeling

een situatie tot gevolg, waarin er nog steeds wordt voldaan aan de in wet- en

regelgeving opgenomen eisen en richtwaarden omtrent de voorgrond- en achtergrondgeurbelasting.

4.9 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de onderzoeksprotocol NEN 5740, die niet ouder is dan 5 jaar.

 

Bodemgegevens locatie:

Er is geen bodemonderzoek bij het bestemmingsplan ingediend. Ook in onze archieven zijn geen bodemonderzoeken bekend van deze locatie. Ter plaatse van onderhavig perceel en de naastgelegen percelen zijn ontgrondingen in het BIS-systeem geregistreerd. Deze zijn voldoende onderzocht of vermoedelijk heeft hier nooit ontgronding plaatsgevonden.

 

Conclusie:

Voor het planologisch mogelijk maken van de geplande uitbreiding op het perceel is geen bodemonderzoek noodzakelijk. Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning in het kader van de beoogde nieuwbouw zal wel een actueel bodemonderzoek worden geëist.

 

Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

4.10 Natuur en ecologie

 

4.10.1 Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

 

Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

 

Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

 

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

 

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

 

Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening provincie Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

4.10.2 Analyse plangebied

 

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen op circa 7 km afstand van het plangebied. Gezien deze afstand kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied anders dan stikstofdepositie op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.

Negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden kunnen niet op voorhand worden uitgesloten. Voor de beoogde nieuwe situatie is een natuurbeschermingsvergunning verleend. Deze onherroepelijke vergunning is ingepast in het bestemmingsplan. Op basis van deze vergunning kan overtreding van de Wet Natuurbescherming voor het onderdeel Natura 2000-gebieden worden uitgesloten.

Voor dit bestemmingsplan hoeft geen nieuwe passende beoordeling gemaakt te worden omdat een nieuwe passende beoordeling geen nieuwe gegevens en inzichten kan opleveren over de significante gevolgen van het plan.

 

Natuurbescherming in Interim Omgevingsverordening

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op 0,35 km ten oosten van het plangebied. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 3.16 van de Interim Omgevingsverordening, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed van licht- en geluidverstoring redelijkerwijs uit te sluiten.

 

Soortenbescherming

Voor de geplande ontwikkeling is een quickscan soortenbescherming uitgevoerd (Exlan, 11-11-2020). Hieronder worden de belangrijkste bevindingen en conclusies vermeld. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar de desbetreffende bijlage bij deze toelichting.

De beplanting op de onderzoekslocatie kan nestgelegenheid bieden aan broedvogelsoorten zoals de merel en winterkoning. De nesten van deze soorten zijn alleen beschermd dat ze als zodanig in gebruik zijn. Er zijn enkele sporen van spreeuwennesten waargenomen. Daarnaast zijn er twee nesten van boerenzwaluwen waargenomen in de te slopen paardenstal.

Door de voorgenomen ingreep worden geen vogels en jaarrond beschermde nesten aangetast. Wel verdwijnen nesten van spreeuwen en boerenzwaluwen (cat. 5-soorten). Deze soorten zijn voldoende flexibel om elders vervangende nestplaatsen te vinden. Wel dienen de gebouwen buiten het broedseizoen te worden gesloopt/gerenoveerd.

De aanwezigheid van andere strenger beschermde plant- en diersoorten is op basis van de quickscan met voldoende zekerheid uit te sluiten. Wel vindt er verstoring van algemene zoogdieren plaats. De onderzoekslocatie vormt geschikt habitat voor een aantal soorten grondgebonden zoogdieren (egel, konijn, diverse muissoorten). De verblijfplaatsen van deze soorten worden door de voorgenomen ingreep echter niet aangetast. Verblijfplaatsen van beschermde zoogdiersoorten zijn ter plaatse niet aangetroffen.

 

Conclusie

De geplande ontwikkeling kan in overeenstemming met de wettelijke gebiedsbescherming plaats vinden op basis van de verleende vergunning Wet Natuurbescherming die als bijlage bij de regels is gevoegd.

De geplande ontwikkeling kan in overeenstemming met de wettelijke soortenbescherming plaats vinden, op voorwaarde dat de bebouwing buiten het broedseizoen wordt gesloopt/gerenoveerd.

Vanuit de beleidsmatige bescherming van natuurgebieden in de Interim Omgevingsverordening zijn geen voorwaarden aan het plan verbonden.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

 

5.1 Bestaand watersysteem

De belangrijkste kenmerken van het gebied zijn weergegeven in tabel 1. Het plangebied betreft een bedrijfslocatie.

 

Kenmerk

In plangebied

Waterbeheerders

Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg

Zuivering afvalwater: nvt. IBA

Oppervlaktewater: waterschap Brabantse Delta

Bruto oppervlakte

17.120 m²

Terreinhoogte

tussen ca. NAP+5,3 m en NAP+5,8 m

Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG)

Onvoldoende bekend, circa NAP 5,2 m

Ontwateringdiepte

onbekend

Riolering

Geen, vuilwater is aangesloten op IBA

Afkoppelgebied

Niet van toepassing

Oppervlaktewater

Direct aan het perceel grenzen aan de noord-, oost- en zuidzijde B-watergangen

Tabel 1 Gebiedskenmerken

 

In de Vierbundersweg is geen riolering aanwezig. Het huishoudelijk afvalwater wordt afgevoerd naar een IBA.

 

Langs de Vierbundersweg liggen B-watergangen die zorgen voor de afwatering van zowel de weg als de aangrenzende percelen (zie figuur 1). De watergangen wateren af richting de Onkelsloot.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

5.2 Beleidskader

Het waterschap De Dommel heeft in 2015 het 'Waterbeheerplan Waardevol Water 2016 - 2021' vastgesteld. Dit plan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meerwaarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.

 

Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water.

 

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Programma Water en Riolering (PWR) 2020-2023. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het PWR is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.

5.3 Duurzaam watersysteem

Het plangebied is gelegen aan de Vierbundersweg 64 te Tilburg. Op het agrarische perceel worden verschillende uitbreidingen mogelijk gemaakt. Het nieuwe bestemmingsplan maakt de realisatie van een nieuwe loods (oppervlakte van 750 m2) en een silo mogelijk. Daarnaast mogen de oostelijke stal, de westelijke stal en het bestaande dierenverblijf uitbreiden. Hoeveel oppervlakte er daadwerkelijk wordt verhard is in dit stadium helemaal niet bekend.

 

De eigenaar van de grond bepaalt de terrein- en vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze peilen moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:

 

Grondwater

Door de bodemsamenstelling kan het regenwater lokaal stagneren in zijn neerwaartse weg naar het grondwater. In dat geval blijft het regenwater 'hangen' in de bodem. Er kunnen zogenaamde schijngrondwaterspiegels ontstaan. Dat water kan zorgen voor overlast. Om dat te voorkomen is het mogelijk ondiepe drainage aan te leggen binnen het plangebied.

 

Regenwater

Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij speelt de trits vasthouden-bergen-afvoeren een centrale rol. In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden (trits vasthouden-bergen-afvoeren).

Mogelijkheden hiervoor zijn:

Alle beetjes helpen; andere / innoverende ideeën zijn mogelijk.

 

In het programma Water en riolering van de gemeente Tilburg is vastgelegd dat voor nieuwe en vervangende verharding een waterberging voor 60 mm regenwaterberging moet worden aangelegd. Het regenwater mag niet naar het riool en ook niet naar het oppervlaktewater gevoerd worden. Voor een surplus, boven de 60 mm, is een noodoverloop naar het oppervlaktewater wel toegestaan mits daar goedkeuring van het waterschap voor is gekregen.

 

Als invulling wordt de toepassing van bovengrondse waterbergende voorzieningen als wadi, vijver of zaksloot en groene-/waterbergende daken als kansrijk gezien.

 

Bij extreme neerslag is het bestaande watersysteem ontoereikend. Als de afvoer- en bergingscapaciteit van het systeem volledig benut zijn kunnen de waterpeilen stijgen tot boven het maaiveld. De laag gelegen delen zullen als eerste overstromen. In eerste instantie zal het teveel aan regenwater in de openbare ruimte worden opgevangen (berging op straat). Hiervoor is het van belang dat de (toekomstige) bebouwing hoger ligt dan het aangrenzende terrein. Op deze manier worden hinder en schade zoveel mogelijk beperkt.

 

Er moet worden voorkomen dat het regenwater verontreinigd raakt.

Het toepassen van uitloggende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen.

 

Huishoudelijk afvalwater

Het huishoudelijk afvalwater van de woning en de bedrijfspanden wordt afgevoerd naar een IBA.

 

Vrijkomende dierlijke afvalstoffen (vast en vloeibaar) dienen te worden verzameld bijv. mestput). Deze afvalstoffen mogen niet worden afgevoerd naar de IBA.

5.4 Watertoets

Deze ontwikkeling kan impact van hebben op het watersysteem. De concept-waterparagraaf is voor advies voorgelegd aan Waterschap Brabantse Delta. Het definitieve wateradvies volgt bij de terinzagelegging van het ontwerpplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

 

Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit plan bevat geen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Ook zijn geen aanpassingen van openbaar gebied nodig.
De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden niet van toepassing. Er hoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 7 Omgevingsdialoog en vooroverleg

 

7.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Buitengebied De Uiterste Stuiver, 4e herz. (Vierbundersweg 64) op 5 juni 2020 gepubliceerd in het Gemeenteblad.

7.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Deze ontwikkeling kan impact van hebben op het watersysteem. De concept-waterparagraaf is voor advies voorgelegd aan Waterschap Brabantse Delta. Het definitieve wateradvies volgt bij de terinzagelegging van het ontwerpplan.

 

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is op 21 januari 2022 voorgelegd aan de provincie.
Bij brief van 9 maart 2022 heeft de provincie gereageerd.

 

In zijn algemeenheid stelt de provincie dat het provinciaal beleid op afdoende wijze in het plan is verwerkt. Wel wijst zij nog op een beperkt aantal aandachtspunten.

 

Zorgvuldig ruimtegebruik

De provincie ziet graag dat het aan de Vierbundersweg gelegen deel van het bestemmingsvlak Agrarisch-Agrarisch Bedrijf deel gaat uitmaken van het bouwvlak (bouwperceel). Dit omdat opritten en parkeervoorzieningen daar deel van moeten uitmaken. Aan deze wens is tegemoetgekomen in het ontwerpbestemmingsplan. Wel is op het desbetreffende deel van het bouwvlak een (bouw)aanduiding gelegd, die nieuwe bebouwing ter plaatse voorkomt.

 

Daarnaast vraagt de provincie zich af of niet erg maximaal is ingezet op vergroting van het bouwperceel in relatie tot de beoogde bebouwing. Voor zover dit bestemmingsplan een reparatie is van het feit dat de bestaande feitelijke (vergunde) situatie niet in overeenstemming met het geldend bestemmingsplan Buitengebied De Uiterste Stuiver 2010, is dat vanzelfsprekend niet het geval. Een gemiddelde breedte van 6 meter van de meest oostelijk gelegen bestaande stal en de bestaande erfverharding tussen deze stal en de oostelijke perceelsgrens liggen in het plan Buitengebied De Uiterste Stuiver 2010 buiten het bestemmingsvlak ‘Agrarisch - Agrarisch Bedrijf’, en (ten onrechte) op gronden met de bestemming ‘Agrarisch’. Voor zover dit bestemmingsplan voorziet in een feitelijke uitbreiding van het bouwvlak, blijkt uit de als bijlage bij de plantoelichting gevoegde tekeningen dat naast het feit dat er een nieuwe mestsilo en een nieuwe rundvee-/paardenstal worden gebouwd, ook de oostelijke en westelijke bestaande varkensstallen worden verlengd c.q. vergroot en beide voorzien van een luchtwasser. Achter de middelste stal komt nog een aantal nieuwe voersilo's. Deze ontwikkeling vergt uiteraard ook de nodige manoeuvreerruimte op het bedrijfsperceel. Daarnaast blijft de rijbak voor paarden behouden, en van dit soort voorzieningen is bekend dat de provincie graag wil dat deze ook binnen het bouwvlak vallen. Na consultatie van initiatiefnemer zien wij dan ook geen ruimte om het bouwperceel ergens in omvang te beperken. De rijbak wordt als tegemoetkoming aan deze opmerking wel op de verbeelding aangegeven met een aanduiding, die het oprichten van bedrijfsgebouwen uitsluit. Wij stellen overigens vast dat ook na medeneming van het aan de straat gelegen deel van het bestemmingsvlak in het bouwvlak, zoals door de provincie gewenst, het totale agrarische bouwblok nog steeds minder bedraagt dan 1,5 ha (namelijk 1,49 ha). Daarmee wordt voldaan aan het gestelde in artikel 3.49 lid 1 sub b IOV.

 

Kwaliteitsverbetering landschap - landschappelijke inpassing

De provincie stelt dat een concrete invulling van de landschappelijke inpassing ontbreekt. Dit moet een omissie zijn, in het bij de planregels gevoegde landschappelijke inpassingsplan is op pagina 13 en verder exact aangegeven welke soorten waar worden geplant. Het werken met een aanduiding 'landschapswaarden', die op de verbeelding het gehele bestemmingsvlak bestrijkt, is een in Tilburg gebruikelijke werkwijze, die in tal van andere plannen is beproefd en ook door de provincie is geaccepteerd. Wij zijn van mening dat de landschappelijke inpassing in het bij de planregels gevoegde inpassingsplan voldoende nauwkeurig is beschreven. In artikel 4.4.1 sub i is een gebruiksbepaling opgenomen voor het realiseren en in stand houden van de landschappelijke inpassing.

 

Zorgvuldige veehouderij

Het plan voldoet zoals de provincie stelt aan de normering inzake de Brabantse Zorgvuldige Veehouderij. Ook aan de andere criteria wordt voldaan. De provincie wil wel graag dat iets dieper wordt ingegaan op het aspect Gezondheid. Bij de omgevingsvergunningverlening zullen de vereiste en actuele BZV -certificaten moeten worden overgelegd. Het betreft de stalcertificaten IKB Varken en MDV.

 

De juiste certificaten zijn voorhanden en deze zijn als bijlagen bij het plan gevoegd (bijlagen 1b-1e). Daarnaast is op op 1 december 2021 omgevingsvergunning 1e fase voor het onderdeel milieu verleend voor de ontwikkeling. Deze vergunning is als bijlage bij de plantoelichting gevoegd. In die vergunning is ingegaan op het aspect gezondheid. Vanaf pag. 29 onderaan tot en met halverwege pag. 31 is ingegaan op het aspect (volks)gezondheid en veehouderij. Onder 5.5 is de volgende beoordeling en conclusie opgenomen:

 [image]

Deze conclusie kan op deze plaats als herhaald en ingelast worden beschouwd ten aanzien van het bestemmingsplan.

 

Staldering

Bij een toename van oppervlakte dierenverblijf voor hokdieren zal op grond van artikel 3.52 IOV een stalderingsbewijs overlegd moeten worden., zo stelt de provincie. Dit is correct.

7.3 Omgevingsdialoog

In augustus 2020 is ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog de omgevingsdialoog gehouden door middel van een formulier met daarop een toelichting van de plannen. Verder zijn hierbij gevoegd tekeningen van de bestaande en nieuwe situatie. Ook heeft de initiatiefnemer bij afgifte van de formulieren zijn plannen en het doel van de omgevingsdialoog nog mondeling toegelicht.

Het verslag van de omgevingsdialoog is als bijlage bij de plantoelichting gevoegd.

 

De bewoners van Oude Baan 150 te Dongen hebben bedenkingen geuit: Zij vragen zich af of het bedrijf conform vergunningen in werking is en of bij de uitbreiding voldaan kan worden aan de provinciale regelgeving. Verder wordt gesuggereerd dat de bouwvlak vergroting wordt aangevraagd voor verdere toekomstige uitbreiding van het varkensbedrijf. Tot slot vrezen ze geuroverlast en gezondheidsproblemen vanwege de gevraagde uitbreiding.

Initiatiefnemer geeft in het verslag een reactie op deze punten.

 

Omdat de bewoners van Oude Baan 150 hun bedenkingen ook naar de gemeente hadden gestuurd heeft de gemeente hier ook via een brief aan de betreffende bewoners op gereageerd.

In die brief is aangegeven dat uit bouw- en milieucontroles de gemeente niet is gebleken dat het bedrijf in strijd met de door de gemeente verstrekte vergunningen in werking is. De tekeningen die door de adviseur zijn bijgevoegd betreffen delen van een vergunningaanvraag die geen doorgang heeft gevonden en daarom ook niet heeft geresulteerd in een vergunning. Het bedrijf is dan ook nooit op deze tekeningen gecontroleerd.

Wel is het zo dat qua bestemmingsplan een gedeelte van de meest oostelijke stal buiten het bouwvlak ligt. Voor deze stal is op 11 september 2009 bouwvergunning verleend, via een vrijstelling van het toen geldende bestemmingsplan. De gemeente heeft echter verzuimd om deze verleende vrijstelling te verwerken in het op 11 april 2011 vastgestelde bestemmingsplan “Buitengebied De Uiterste Stuiver 2010”. Omdat de stal met bouwvergunning is gebouwd is de stal legaal. In de thans aangevraagde bestemmingsplanherziening zal het bouwvlak zodanig worden vergroot dat de stal binnen het bestemmingsvlak komt te vallen.

De onderbouwing voor de gevraagde uitbreiding met rundvee zal plaats vinden in de toelichting van het nieuw op te stellen bestemmingsplan. De gemeente toetst de door initiatiefnemer aangeleverde onderbouwing aan de provinciale regels. Alvorens het bestemmingsplan als ontwerpplan voor een ieder ter visie wordt gelegd, dient het conceptbestemmingsplan in het kader van het zgn. vooroverleg aan de provincie te worden voorgelegd met de vraag of aan de provinciale regelgeving wordt voldaan. Mocht het bedrijf niet aan de regelgeving voldoen c.q. kunnen voldoen dan zal de gemeente in overleg treden met de exploitant van het bedrijf. Wat betreft de vrees dat in een later stadium varkens op de locatie van de rundveestal gehouden gaan worden, wordt opgemerkt dat de gemeente op dit moment geen omstandigheden bekend zijn die deze vrees onderbouwen. Daarnaast speelt dat initiatiefnemer voor het wijzigen van zijn bedrijfsvoering nieuwe bouw-, milieu- en natuurvergunningen nodig heeft. In het kader van deze vergunningen wordt dan (opnieuw) getoetst of zijn plannen doorgang kunnen vinden. Tegen al deze vergunningen kan te zijner tijd bezwaar en beroep worden ingesteld.

Het is correct dat de Natuurbeschermingswetvergunning 1998 qua dierenaantallen en stalsystemen niet in overeenstemming is met de milieuvergunning/melding Activiteitenbesluit. Op 29 juli 2014 heeft de gemeente een milieuvergunning voor het bedrijf verleend. De Natuurbeschermingswetvergunning 1998 is op 8 juni 2015 door de provincie verleend. De provincie hanteerde hiervoor andere criteria dan de gemeente. Hierdoor komen de dierenaantallen in de milieuvergunning en Nwb-vergunning niet overeen. Het uitgangspunt voor het nieuwe bestemmingsplan wordt inderdaad de Natuurbeschermingswetvergunning 1998 die op 8 juni 2015 door de provincie is verleend.

Zoals gesteld heeft de heer Van Bragt een aanvraag bestemmingsplanherziening bij de gemeente ingediend. Deze aanvraag wordt momenteel beoordeeld inzake de vraag of en onder welke voorwaarden hier medewerking aan verleend kan worden. In eerste instantie zal er een concept-bestemmingsplan worden opgesteld dat o.a. ter beoordeling naar de provincie en het waterschap worden gestuurd. Hun eventuele reacties worden ook weer verwerkt in wat dan het ontwerpbestemmingsplan heet. Dit ontwerpbestemmingsplan wordt vervolgens ter instemming voorgelegd aan het college van burgemeester en wethouders. Pas daarna wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter visie gelegd en kan een ieder zijn zienswijze/bezwaar tegen het plan kenbaar maken bij de gemeenteraad van Tilburg.

 

De bewoners van de Vierbundersweg 115 Dongen hebben ook gereageerd in het kader van de omgevingsdialoog. Zij zijn eigenaren/exploitanten van het perceel met loods Vierbundersweg 56 Tilburg. Hun gronden liggen ten westen en zuiden van het varkensbedrijf. Zij verwachten dat de door hun geteelde producten worden afgekeurd omdat zij vrezen dat de plannen nabij de perceelsgrens zorgen voor droogte, schaduw en bladval. Zij stellen voor dat een strook van 7m langs de perceelsgrens ingezaaid wordt met gras.

Ook op deze punten geeft de initiatiefnemer zijn reactie in het verslag.

De bewoners van de Vierbundersweg 115 te Dongen exploiteren een melkveebedrijf. Hun gronden liggen ten westen en zuiden van het varkensbedrijf. De gronden worden sedert jaar en dag gebruikt als grasland. Niet duidelijk is waar op gedoeld wordt bij de geteelde producten die afgekeurd worden. Ingevolge de bestemmingsplanregels dient de nieuwe bebouwing op tenminste 5m uit de perceelsgrens gebouwd te worden. Omdat de nieuwe bebouwing ten oosten en noorden van het weiland ligt en slechts 1 bouwlaag heeft blijft de schaduwwerking beperkt tot de ochtendzon.

Ingevolge het beplantingsplan komen op de westelijke perceelsgrens van het varkensbedrijf op het bestaande deel een rij losse bomen en op de uitbreiding een rij hoogstamkersen. Op de zuidelijke perceelsgrens komt geen beplanting. Ook hier geldt dat, gezien het feit dat de bomen aan de oostelijke perceelsgrens van het grasland/weiland staan, de schaduwwerking beperkt blijft tot de ochtendzon. En gezien het feit dat Nederland een overwegend (zuid) westelijke windrichting kent is het ook niet de verwachting dat er dusdanig veel blad over het weiland zal waaien dat er sprake is van vermindering van de opbrengst van het grasland. Hetzelfde geldt met betrekking tot droogte.

7.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van invullen datum tot en met invullen datum. Tijdens deze periode zijn er invullen aantal zienswijzen ingediend. Deze worden hieronder zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.

N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven (zulks o.a. n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober 2009).

INVULLEN (per genummerde zienswijze een inhoudelijk oordeel, met conclusie dat zienswijze geheel of