direct naar inhoud van Regels

Udenhout 2008, 7e Herziening (Berkenhout)

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0855.BSP2020010-e001
Plantype: bestemmingsplan

Toelichting

 

Hoofdstuk 1 Plan en plangebied

 

1.1 Aanleiding tot planontwikkeling

Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de ontwikkeling van het project Berk&Hout. Het project omvat de realisatie van circa 74 woningen op een locatie gelegen direct ten zuiden van de kern Udenhout, aan de Udenhoutseweg 5 in Berkel-Enschot. Het betreft de percelen kadastraal bekend gemeente Berkel, sectie B, nrs. 5661 en 2996, plaatselijk bekend als Udenhoutseweg (ong.) te Berkel-Enschot.

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden in deze toelichting de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden verwoord die aan de basis hebben gestaan van de planontwikkeling. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Het plangebied

Het plangebied omvat de percelen kadastraal bekend gemeente Berkel, sectie B, nrs. 5661 en 2996 en wordt globaal begrensd door de Udenhoutseweg in het westen en de kern Udenhout in het noorden en noordoosten. Ten zuiden en zuidoosten van het plangebied liggen enkele woonpercelen, afgewisseld met agrarische onbebouwde gronden en iets verder ten zuiden/zuidoosten ligt de spoorlijn Tilburg - 's-Hertogenbosch.

Binnen een straal van drie kilometer van het plangebied is het Natura2000 gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen gelegen. Hierover meer in paragraaf 4.9.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 1 - Ligging plangebied in Tilburg aangeduid met rode stip

1.3 Voorgaande plannen

Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan Udenhout 2008, vastgesteld op 12 oktober 2009 en onherroepelijk geworden op 22 december 2009. In dat bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch'. Wonen is hier niet toegestaan en om die reden is de voorliggende herziening opgesteld.

 

 

1.4 Ruimtelijke en functionele structuur

Berk&Hout ligt aan de rand van Udenhout, op de grens van het dorp en het Brabantse coulissenlandschap. Het coulissenlandschap wordt gekenmerkt door een halfopen landschap met hier en daar bomenlanen, houtwallen of gebouwen. Dit zorgt voor een gevarieerd en spannend landschap. Vanaf de weg kan men soms heel ver weg kijken, maar soms wordt het zicht geheel of gedeeltelijk geblokkeerd door groen of bebouwing.

Woningen en boerenerven zijn vaak ingepakt in groen, in meerdere of mindere mate opgaand of in groene kamers, solitair in het landschap. Veelvoorkomende typologieën zijn de boerenhoeven. Dit speelse landschap is een belangrijke uitgangspunt voor het ontwerp van Berk&Hout. Het ontwikkelen van woningen hier vraagt daarom om extra aandacht voor de bestaande landschappelijke en stedenbouwkundige context.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 2 - Ligging plangebied in directe omgeving

 

 

 

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader

 

2.1 Rijk

 

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen we staan, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes we maken en welke richting we meegeven aan decentrale keuzes. Die keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen. Met de Nationale Omgevingsvisie geeft het Rijk een langetermijnvisie om de grote opgaven aan te pakken, om samen ons land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. De NOVI is tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten, waterschappen, maatschappelijke partijen en burgers.

 

Hoe werkt de NOVI?

Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor d natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:

  1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,

  2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en

  3. Afwentelen wordt voorkomen.

 

Belangrijkste keuzes in de NOVI

 

Uitvoering van de NOVI

Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe het Rijk samen met medeoverheden en de samenleving uitvoering geeft aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. Het Rijk werkt de NOVI uit in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma’s, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling en werkt gebiedsgericht met Omgevingsagenda’s en NOVI-gebieden.

 

Conclusie NOVI

De ontwikkeling van Berk&Hout is in lijn met de ambities zoals geformuleerd in de NOVI, omdat deze met oog voor natuur en landschap tot stand komt en bijdraagt aan een vitaal en toekomstbestendig woonlandschap aan de rand van de kern Udenhout.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

 

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

 

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.

Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt. Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen. In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten.

 

De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met nationale belangen.

2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting.

 

De gemeente Tilburg maakt samen met acht andere gemeenten deel uit van de regio Hart van Brabant. In regionaal verband worden met de provincie Noord-Brabant afspraken gemaakt over de kwantitatieve woningbouwopgave voor een periode van 10 jaar. Dit op basis van de door de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose. In de periode 2017-2027 is de bouwopgave voor Tilburg ongeveer 9.600 woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke groei, de huishoudenverdunning en in de groei door migratie.

Tot ongeveer 2030 is de gemeentelijke woningbouwopgave gemiddeld 1.100 woningen per jaar. In dat tempo worden ook de onttrekkingen in de stad jaarlijks gecompenseerd.

De woningbouwopgave die Tilburg in bovenstaande context heeft, kan en wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Vanwege de gewenste kwalitatieve samenstelling daarvan, zoals de behoefte aan verschillende woonmilieus, is het soms nodig om ons, zeer beperkt, ook te oriënteren op locaties buiten het bestaand stedelijk gebied (werkingsgebied verstedelijking afweegbaar). Dit geldt ook voor de planontwikkeling Berk&Hout aan de rand van het dorp Udenhout in de gemeente Tilburg.

Het planinitiatief voor ongeveer 74 woningen ten oosten van de Udenhoutseweg te Berkel-Enschot past ruimschoots binnen de gemeentelijke bouwopgave in regionale context (ingevolge artikel 3.1.6. Bro). Het initiatief vormt een specifieke aanvulling op de plaatselijke dorpse woningbouwopgave van Udenhout. Over de samenhang van dit plan met de kwalitatieve woningbouwopgave meer in paragraaf 3.3.

2.2 Provincie

 

2.2.1 Brabantse omgevingsvisie

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

 

De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:

  1. De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.

  2. Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.

  3. Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.

  4. Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?

  5. Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.

 

Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2021) echt klaar te zijn, is er eerst een Interim omgevingsverordening gemaakt. In deze Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De Interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld en wordt hierna besproken.

2.2.2 Structuurvisie ruimtelijke ordening

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een

actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten. Belangrijke onderwerpen zijn de realisatie van natuur en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in Brabant. In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt.

2.2.3 Interim omgevingsverordening

De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.

 

Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de Interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. Uitgaande van de huidige planning van de Omgevingswet treedt de definitieve omgevingsverordening in 2023 in werking. De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bv. bestemmingsplannen en besluiten).

 

Toets aan de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

Het plangebied is gelegen binnen het werkingsgebied Landelijk gebied, specifiek het Gemengd landelijk gebied en heeft een aanduiding Verstedelijking afweegbaar.

 

3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling

In beginsel dient op grond van artikel 3.42 IOV een stedelijke ontwikkeling zoals woningbouw te zijn gelegen binnen het Stedelijk gebied. De ontwikkeling moet passen binnen de regionale afspraken en er dient sprake te zijn van een duurzame stedelijke ontwikkeling. Voor de regionale afspraken met betrekking tot woningbouw en de motivering waarom Berk&Hout passend is binnen deze afspraken wordt verwezen naar paragraaf 3.3 Dat Berk&Hout een duurzame stedelijke ontwikkeling is wordt hierna gemotiveerd.

 

Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor woningbouw bevordert een goede omgevingskwaliteit (de kwaliteit van een plek of gebied die bepaald wordt door een goed samenspel van herkomstwaarde, belevingswaarde, gebruikswaarde en toekomstwaarde) met een veilige en gezonde leefomgeving. In de toelichting van het voorliggende bestemmingsplan wordt gemotiveerd dat de planontwikkeling op alle ruimtelijk relevante aspecten voldoet aan het principe van een goede ruimtelijke ordening en daarmee is een veilige en gezonde leefomgeving verzekerd. De omgevingskwaliteit wordt daarnaast bevorderd door de ruime opzet van de erven en de landschappelijke inrichting van het gebied. Ook zorgvuldig ruimtegebruik wordt bevorderd. Alleen de ruimte die noodzakelijk is voor de woningen wordt hiervoor benut en verder krijgt het plangebied een natuurlijke, groene inrichting met hoge belevingswaarde. Er is in dit geval geen sprake van transformatie van verouderde stedelijke gebieden. Het betreft een uitleglocatie en het concept leent zich niet voor een binnenstedelijke locatie. Juist de ligging aan de rand van het dorp Udenhout, in samenspel met de ruimtelijke en stedenbouwkundige opzet en de aandacht voor inrichting en beeldkwaliteit maken dit plan uniek en onderscheidend. Het plan geeft ook optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie - de woningen zullen grotendeels voldoen aan het besluit Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG) - en houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water, Hierover meer in Hoofdstuk 5. Voor een toelichting ten aanzien van duurzame mobiliteit wordt verwezen naar paragraaf 3.5.

 

3.43 Afwijkende regels verstedelijking afweegbaar

Vanwege de ligging van het plangebied binnen de aanduiding Verstedelijking afweegbaar kan onder voorwaarden medewerking worden verleend aan de nieuwvestiging van een stedelijke ontwikkeling voor woningbouw buiten het Stedelijk gebied als bedoeld in de IOV. Hierna wordt getoetst aan deze voorwaarden.

 

Voorwaarde om buiten Stedelijk gebied de nieuwvestiging van een stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken is dat er binnen het Stedelijk gebied feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte beschikbaar is. In het geval van Berk&Hout is hier sprake van, in die zin dat het plan voorziet in een specifiek woonconcept waar weliswaar behoefte aan bestaat binnen de gemeente Tilburg, maar die niet binnen het Stedelijk gebied kan worden opgevangen. Hierover meer in paragraaf 3.3 van deze toelichting. De gemeentelijke woningbouwopgave wordt vrijwel volledig binnen het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd, echter vanwege de gewenste kwalitatieve samenstelling daarvan, zoals de behoefte aan verschillende woonmilieus, is het soms nodig om ons - zeer beperkt - ook te oriënteren op locaties buiten het bestaand stedelijk gebied. Transformatie van cultuurhistorisch waardevol of geschikt leegstaand vastgoed behoort dan ook niet tot de mogelijkheden.

 

Verder is het van belang dat de stedenbouwkundige- en landschappelijke inrichting van de planontwikkeling rekening houdt met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving, waaronder een duurzame afronding van het Stedelijk Gebied. Landschappelijke structuren en gebiedseigen bebouwingstypologie zijn belangrijke ingrediënten voor het plan Berk&Hout. Geen traditionele ‘uitleglocatie met woning-oprit-tuin’ stedenbouw maar een integraal plan voor landschap en bebouwing. Het plangebied ligt op de nu relatief harde overgang tussen bebouwde kom en het buitengebied. Berk&Hout verzacht deze overgang door een extensief plan met veel ruimte voor landschappelijke kwaliteit. De inrichting van een open gebied (met o.a. waterberging, speelvoorzieningen) neemt een prominente plek in de ontwikkeling. Daaromheen drie 'erven', omkleed met (deels bestaande) landschapselementen als houtwallen, singels en bomenrijen. Overgangen tussen privé en openbaar zijn zorgvuldig ontworpen door gebiedseigen struweel en solitaire bomen. Door gebruik te maken van gebiedseigen beplantingen in de struwelen rondom de erven (erfovergangen), wordt een onderscheid gemaakt met groenbeplantingen zoals hagen en haagblokken, die in de bebouwde kom toegepast worden.

 

3.9 Kwaliteitsverbetering landschap

Tot slot zijn de basisprincipes van toepassing, waaronder kwaliteitsverbetering van het landschap zoals bedoeld in artikel 3.9 IOV. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling is sprake van een categorie 3 ontwikkeling zoals bedoeld in de regionale werkafspraken voor kwaliteitsverbetering van het landschap. Dat betekent dat er een minimale basisinspanning dient te worden geleverd en de investering in het landschap moet worden gekwantificeerd. Om te voldoen aan de minimale basisinspanning is een landschapsplan ontwikkeld met een bijbehorende kostenraming, beide te vinden in Bijlage 1 Landschappelijk inrichtingsplan.

 

Berk&Hout is een planmatige stedelijke ontwikkeling. Het gaat om een uitbreidingslocatie aan de rand van het dorp Udenhout. Volgens de regionale werkafspraken geldt in het geval van een planmatige stedelijke ontwikkeling een minimale basisinspanning van 1% van de waarde van de uitgeefbare grond. Voor de berekening van de minimale basisinspanning is gebruik gemaakt van de oppervlakte van de bestemming 'Woongebied'. Niet alle gronden binnen deze bestemming zijn uiteindelijk uitgeefbaar. Naast de uitgeefbare gronden wordt een gedeelte van de bestemming 'Woongebied' openbaar gebied en een ander deel wordt gezamenlijk eigendom van de toekomstige bewoners. Omdat de concrete invulling nog niet voor alle drie de deelgebieden bekend is, wordt echter gerekend met de gehele bestemmingsvlakken. De totale oppervlakte van de bestemming 'Woongebied' is 15.996 m2. De waarde van deze gronden volgens het rekenmodel bedraagt €300,00/m2. De totale waarde van de uitgeefbare grond wordt €4.798.800,00 en de minimale basisinspanning van 1% hiervan komt daarmee op €47.988,00. In Bijlage 1 Landschappelijk inrichtingsplan is verantwoord hoe zowel kwalitatief als kwantitatief invulling gegeven wordt aan deze minimale basisinspanning.

 

De aanleg en instandhouding van de kwaliteitsverbetering van het landschap is juridisch geborgd in het bestemmingsplan door middel van een voorwaardelijke verplichting. Daarnaast is met de ontwikkelaar een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten.

2.3 Gemeente

 

2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

 

 

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen: de Brabantstrategie, de Regiostrategie en de Stadsstrategie.

 

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

 

 

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten (Bedrijvenpark Zuid, Zorgcluster Leijpark en Duurzaam energielandschap Noord) en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad. Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied. Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.

 

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied. Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

3.1 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

 

3.1.1 Hoogbouw

In de Omgevingsvisie Tilburg 2040 (vastgesteld op 21 september 2015 door de gemeenteraad) is de actualisering van de Handreiking Hoogbouw als thematische uitwerkingsopdracht aangekondigd. De nieuwe Handreiking is door de raad vastgesteld op 11 september 2017 en vervangt de Handreiking uit 2007.

 

Hoogbouw (gebouwen hoger dan 15 meter) is meer dan een hoog gebouw. Hoogbouw willen we realiseren op die locaties waar het meerwaarde oplevert voor de stad, in programmatische én in ruimtelijke zin. Hoogbouw kan positief bijdragen aan de 'leesbaarheid van de stad' door de oriëntatie en herkenbaarheid te vergroten en bij te dragen aan de identiteit van de stad. Met hoogbouw kunnen we verdichting mogelijk maken en daardoor de levendigheid in de stad en draagvlak voor stedelijke voorzieningen verbeteren. Maatschappelijke en economische ontwikkelingen bepalen mede op welke locaties hoogbouw gewenst is.

 

De Handreiking Hoogbouw is een praktisch en bruikbaar middel voor initiatiefnemers van hoogbouw. De Handreiking beschrijft de methodiek die gevolgd zal worden bij hoogbouwinitiatieven die niet passen binnen het vigerende bestemmingsplan/omgevingsplan.

 

Binnen het plangebied voor Berk&Hout wordt geen hoogbouw toegelaten als bedoeld in de Handreiking Hoogbouw. Het appartementengebouw dat is voorzien in het plangebied heeft een maximale bouwhoogte van 13 meter.

3.1.2 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan 'redelijke eisen van welstand', zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010, 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen. Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.

 

Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.

3.1.3 Stedenbouwkundige onderbouwing

Bij dit plan is gekozen voor een opzet met drie compacte woonerven. Door de woningen te clusteren in erven blijft er veel ruimte voor het landschap. Hierdoor voelt Berk&Hout niet aan als een uitbreiding van het dorp Udenhout, maar als een doorvertaling van het oorspronkelijke nederzettingspatroon. Door de open opzet worden de aanwezige landerijen aan de overzijde van de Udenhoutseweg het gebied ingetrokken. Deze landerijen kenmerken zich door een wijds, open veld, met greppels en houtwallen als barrières. Het karakter van de landerijen is hetzelfde als het omringende coulissenlandschap.

 

De nieuwe woonerven zijn een afgeleide van de boerenerven uit de omgeving. Ze worden gekenmerkt door een opzet met één hoofdhuis en drie of vier ondergeschikte volumes. Het hoofdhuis is georiënteerd op de Udenhoutseweg en markeert de entree van het erf. De andere volumes zijn juist georiënteerd op het erf en hebben verwantschap met stoere, agrarische volumes als schuren en loodsen. De woningen staan groepsgewijs opgesteld rondom een collectief erf. Dit erf is groot genoeg om met de auto te keren, maar is ook perfect om op te spelen of samenkomsten te organiseren. De bewoners delen deze ruimte, waardoor het erf bijdraagt aan onderlinge betrokkenheid. Het erf heeft een stenig karakter aangevuld met groen en een enkele boom. Voortuinen zijn er niet, wel kunnen woningen een strook hebben in de vorm van een stoep, veranda of met andere vormgeving, zodat het erf een uniforme uitstraling krijgen.

 

Voor dit plan is het van belang dat de overgangen tussen bebouwing, erf en landschap verzorgd worden ingericht, bijvoorbeeld in de vorm van natuurlijke, groene overgangen die zorgen dat de woningen in het landschap staan zonder een harde grens ertussen in de vorm van harde erfscheidingen. Dit wordt gewaarborgd door middel van een landschapsplan en een beeldkwaliteitplan, dat als onderdeel van de Welstandsnota zal worden vastgesteld (Bijlage 2 Beeldkwaliteitplan).

3.2 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

 

3.2.1 Historische geografie

3.2.2 Archeologie

3.2.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen

3.2.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast.

Het plangebied is volledig archeologisch onderzocht. Een dubbelbestemming waarde archeologie is dan ook niet nodig.

3.3 Volkshuisvesting

 

WoonVisie en Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek (KWBO)

Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de Woonvisie Tilburg 2015. Hierin staan de thema's en trends in het wonen, zijn actuele knelpunten geduid en zijn de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de woonvisie wordt ingezet op de samenstelling en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Daarnaast blijft de nieuwbouwopgave voor Tilburg belangrijk vanwege de natuurlijke groei, gezinsverdunning en migratie.

 

Centraal in de Woonvisie staat de gemeentelijke opgave om te voorzien in een compleet en gevarieerd palet aan woonmilieus. De woonmilieus vormen de basis voor een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, waarin zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Passend bij de huishoudenssamenstelling, het inkomen en de mate van zelfredzaamheid van de inwoners. Maar ook passend bij de verschillende leefstijlen.

 

We onderscheiden de volgende woonmilieus: Centrum-Stedelijk, Stedelijk buiten het centrum, Groenstedelijk, Dorps en Landelijk. Hierbij is sprake van een afnemende woningdichtheid, nabijheid en toegang tot voorzieningen en (OV-)bereikbaarheid. Binnen deze woonmilieus vinden verschillende leefstijlen een plek.

 

De planlocatie Berk&Hout is een dorps(rand) ontwikkeling voor circa 74 huur- en koopwoningen, voornamelijk grondgebonden. In totaal zijn 18 sociale huurwoningen voor wonen met zorg voorzien. In het plan is rekening gehouden met de woonmilieu-(differentiatie)opgave, in dit geval het voorzien in de vraag naar Dorps wonen, ofwel gemengd wonen, werken en voorzieningen in relatief lage dichtheid, kleinschalige (ruimtelijke) complexiteit, als ook een combinatie van redelijke nabijheid en bereikbaarheid.

Het periodieke regionale Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek/KWBO (elke vier jaar, meest recente van 2018) toont de behoefte aan dorps-wonen aan. Zo blijkt dat de de vraag naar dorps woonmilieus (10%) groter is dan het aanbod aan dit woonmilieu (6%).

 

Voldoende differentiatie aan woonmilieus is nodig om aan de vraag(variatie) van de woonconsument tegemoet te kunnen komen. Het planinitiatief Berk&Hout kenmerkt zich door een landgoedachtige opzet, waarbij ruimte is voor bewonerscollectieven (bijzondere woonvorm). Gecombineerd met het inspelen op de plaatselijke behoefte aan meer '(levensloop)geschikt' wonen, leveren deze woningen een gewenste aanvulling op de al geplande woningbouw-differentiatie in dorpse context aan de rand van Udenhout.

 

Woonadvies specifiek voor plangebied

Ten aanzien van de kwalitatieve opgave waar we als stad voor staan benoemen we hier specifiek een aantal kwaliteiten waar we vanuit de woonvisie en de opgave in de stad waarde aan hechten.

 

Bijzondere doelgroepen

Er worden achttien sociale huurwoningen gerealiseerd voor een particulier initiatief in het domein wonen met zorg. We zien heel graag dat dit soort initiatieven meer ruimte krijgen in de gemeente. Deze ondersteunen immers het langer zelfstandig thuis blijven wonen.

 

Appartementen

Alleen de achttien sociale huurwoningen voor het woon-zorg initiatief worden gestapeld uitgevoerd. Deze toevoeging draagt bij aan een van onze kwalitatieve woningbouwopgaven en is daarom wenselijk.

 

Betaalbare (huur)woningen

In het bijzonder bij grotere gebiedsontwikkelingen wordt aangestuurd op een aandeel goedkope woningen. In dit geval zijn achttien sociale huurwoningen voorzien, een percentage van bijna 25%. Vanwege het hogere percentage sociale huur en omdat bewonerscollectieven gefaciliteerd worden wordt, in afwijking van de Verordening middenhuur, géén 10% middeldure huur gerealiseerd.

 

Consumentgericht bouwen – eigenbouw/(C)PO

In de Woonvisie staat de woonconsument centraal in het woonbeleid. Consumentgericht bouwen, met in ultieme vorm het ruimte geven aan eigenbouw/(C)PO, dient in dat verband zo veel mogelijk gefaciliteerd te worden, met name in de grondgebonden woningproductie. Op deze locatie krijgen enkele bewonerscollectieven (consumentgericht bouwen) de ruimte om samen met de ontwikkelende partij vorm te geven aan de gewenste huisvesting.

 

Levensloopbestendig/nultreden bouwen

Als gevolg van de extramuralisatie van de zorg blijven ouderen en andere hulpbehoevenden langer zelfstandig thuis wonen. Door nieuwbouw zo veel mogelijk levensloopbestendig te realiseren kunnen zo veel mogelijk mensen zo lang mogelijk thuis (blijven) wonen. Een deel van de nieuwbouw wordt door deze nultreden te realiseren in het bijzonder geschikt voor deze doelgroepen.

Bewonersinitiatieven zijn in de basis gericht op een vorm van gezamenlijkheid die de zelf- en samenredzaamheid van bewoners, al dan niet in meergeneratieverband, faciliteert. In dat verband wordt ook aan de doelstelling van levensloopbestendige nieuwbouw optimaal invulling gegeven. Voor concrete ontwerphandreikingen wordt verwezen naar de Werkwijzer Levensloopbestendigheid & toegankelijkheid 2.1.

 

Politiekeurmerk Veilig Wonen

Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid. Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast en dat certificering plaatsvindt, zowel op woningniveau als op het niveau van de woonomgeving.

3.4 Groen en biodiversiteit

 

3.4.1 Bomenbeleid Tilburg

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:

Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.

 

Bomenverordening

De Bomenverordening Tilburg 2021 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in een normaal en hoog beschermingsregime. Ook de compensatieverplichting maakt onderdeel uit van deze verordening.

 

Boomwaardezoneringskaart 2017 (BWZ-kaart)

Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.

 

Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)

Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2021. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.

Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)

In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord‐Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten‐zone (van de BWZ‐kaart). Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van deBomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.

 

Maatregelen in bestemmingsplan

De BWZ-kaart wordt gebruikt als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de BWZ-kaart aangeduid als Boomwaardekaart en vormt een bijlage bij de regels. Bomen met een klimaat-, eco-, hoofdwaarde en monumentale waarde zijn opgenomen op de Boomwaardekaart. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.

 

Er zijn veel bomen opgenomen op de boomwaardekaart bij het bestemmingsplan voor Berk&Hout. Allereerst is de volledige beschermwaardige eikenlaan langs de Udenhoutseweg op de boomwaardekaart geplaatst. Deze bomen hebben een ecowaarde. Hoewel de bebouwing aan de noordzijde van het plan is geprojecteerd binnen de straal van 15 meter van de eikenlaan, is er geen boomeffectanalyse vereist. Tussen de geplande bebouwing en de beschermwaardige bomen ligt namelijk een greppel en de reële verwachting is dat de boomwortels niet voorbij de greppel zullen reiken. Bij de aanvraag omgevingsvergunning dient de ontwikkelaar wel een boombeschermingsplan aan te leveren en worden nadere afspraken gemaakt over de bouw in relatie tot de eikenlaan. Als er gebouwd wordt vanaf de binnenterreinen van de geplande woonerven, zal dit niet conflicteren met bescherming van de bomen. Het is wel belangrijk om inzicht te krijgen in de opstelling van de bouwkranen en draaicirkels in relatie tot de bomen. Omdat de beoogde woningen ter plaatse bestaan uit maximaal één bouwlaag met kap, worden er geen problemen verwacht met de boomkronen.

 

Voor de ontsluiting van het plangebied op de Udenhoutseweg zijn drie inritten nodig. Bij het aanleggen van deze inritten houdt de ontwikkelaar rekening met de beschermwaardige bomenlaan, maar de verwachting is dat hiervoor wel twee beschermwaardige bomen moet worden gekapt. De Bomenverordening 2021 is daarop van toepassing. Op bomen die buiten de bebouwde komgrens vallen is de Wet natuurbescherming van toepassing.

 

Naast de beschermwaardige eikenlaan zijn er ook niet-beschermwaardige bomen opgenomen op de boomwaardekaart langs de zuidzijde van het plangebied en een deel van de houtwal die haaks loopt op de Udenhoutseweg, door perceel nummer 5661. Deze bomen kunnen in basis worden ingepast in het stedenbouwkundig en landschappelijk ontwerp en zijn om die reden opgenomen op de boomwaardekaart. De landschappelijke kwaliteiten van deze niet-beschermwaardige bomen zijn belangrijk voor de kwaliteit van het plan (landschappelijk wonen) en de omgeving. Daarom zijn ze ook opgenomen op deze boomwaardekaart.

3.4.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

3.4.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora en fauna, het tweede niveau is gericht op de mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

 

Doelstellingen nota biodiversiteit

3.4.4 Agenda groen in de stad

De Agenda groen in de stad (vastgesteld door het college op 19 juli 2016) gaat samen met beheerbeleidsplan Groen op Niveau, en de nota’s groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad. De agenda groen geeft de kaders om de impuls voor groen in de stad goed in te zetten. Het geeft duidelijk richting aan de groene koers voor de in de omgevingsvisie 2040 omschreven netwerken, gebieden en structuren en omvat een integrale visie op het groen voor de (middel)lange termijn gebaseerd op de drie pijlers klimaatbestendige stad, beleefbaar groen en het verhogen van biodiversiteit. Voor het halen van de doelstellingen op het gebied van biodiversiteit is de Stadsnatuurkaart 2040 opgesteld (gekoppeld aan agenda groen in de stad). Inmiddels is deze op 10 maart 2022 geactualiseerd (vastgesteld door de raad).

3.4.5 Stadsnatuurkaart 2040

De Stadsnatuurkaart 2040, vastgesteld door de gemeenteraad op 10 maart 2022, is de actualisatie van de Stadsnatuurkaart die samen met de Agenda groen in de stad in 2016 eerder is vastgesteld. Biodiversiteit en natuur zijn belangrijk voor al onze inwoners en de aantrekkelijkheid van de stad. Samen met de Bomenverordening, bijbehorend bomenbeleid en bestemmingsplannen vormt de Stadsnatuurkaart 2040 de beleidsmatige randvoorwaarden en instrumenten die ervoor moeten zorgen dat biodiversiteit in het stedelijk gebied behouden blijft en waar het kan, wordt versterkt. Op de Stadsnatuurkaart 2040 zijn onder meer de ecologische structuren benoemd. Hieraan is een duidelijke maatvoering gekoppeld. Deze maatvoering wordt zowel bij de start van ruimtelijke ontwikkelingen als gedurende het verdere proces meegenomen om zo de ecologische kwaliteit op een juiste manier mee te nemen. De grote ambities en veelheid van belangen die spelen in ruimtelijke ontwikkelingen, maken een heldere en duidelijke structuur en maatvoering voor ecologie wenselijk.

3.4.6 Uitvoeringsagenda Koel Tilburg

Het klimaat verandert sneller dan verwacht en zet de leefbaarheid van de stad onder druk. We willen dat onze stad en dorpen prettig zijn om in te wonen, te werken en te verblijven. Daarom willen we dat de stad leefbaar blijft tijdens hittegolven, dat regenwater geen schade veroorzaakt en dat de Tilburgse bodem niet verder uitdroogt. In de Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie is opgeschreven hoe we in Tilburg samenwerken aan een Koel Tilburg. De Uitvoeringsagenda Klimaatadaptatie Koel Tilburg is tot stand gekomen door in gesprek te gaan met partijen uit de stad. We zetten in op bewustwording, gedeeld eigenaarschap en projecten van en met de stad. Om hier een olievlekwerking van uit te laten gaan. Initiatiefnemers, bedrijven en organisaties uit de stad die bijdragen aan de doelstellingen nodigen we nadrukkelijk uit om mee te gaan in de beweging die met de Uitvoeringagenda Klimaatadaptatie Koel Tilburg in gang is gezet. Ieder initiatief of ontwikkeling moet bijdragen aan het klimaatbestendiger maken van de stad. Om hier richting aan te geven hebben we zes doelstellingen geformuleerd en zijn er beleidsregels voor een klimaatrobuuste inrichting en ontwerp vastgesteld. De beleidsregels voor het omgaan met regenwater zijn uitgewerkt in het Programma Water en Riolering 2020‐2023 (zie paragraaf 5.1). De beleidsregels worden juridisch verankerd in onder andere bestemmingsplanregels en Handboek Openbare Ruimte.

3.5 Verkeer en parkeren

 

3.5.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg

De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.

 

De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.

 

Mobiliteitsagenda 013

De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.

3.5.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:

3.5.3 Nota parkeernormen Tilburg 2017

In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' (Bijlage 5 Nota Parkeernormen Tilburg 2017) zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd. Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.

 

Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.

3.5.4 Analyse plangebied

Het plangebied is gelegen ten zuiden van de kom Udenhout in het noordoosten van de Gemeente Tilburg.

 

Omliggende wegenstructuur

Het plangebied ligt tegen de Udenhoutseweg aan en wordt omsloten door de Zeshoevenstraat, de Udenhoutseweg en de Sportlaan. Het noordelijke deel van het plan ligt binnen de bebouwde kom waar een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Het zuidelijke deel bevindt zich buiten de bebouwde kom waar een maximumsnelheid van 60 km/h geldt. De Udenhoutseweg is een erftoegangsweg en is onderdeel van de Sternetfietsroute.

 

Ontsluiting van het plangebied

Het plangebied wordt voor gemotoriseerd verkeer uitsluitend ontsloten via de Udenhoutseweg. Voor langzaam verkeer is er naast de aansluitingen aan de Udenhoutseweg een ontsluiting richting het Sportpark geprojecteerd.

 

Openbaar vervoer

De Udenhoutseweg is een busroute. Ten noorden van het plangebied ligt aan beide zijde van de weg een bushalte.

 

Afvalinzameling

Voor de afvalinzameling gelden de richtlijnen zoals deze door het BAT zijn opgesteld.

 

Parkeren

Het aantal parkeerplaatsen moet voldoen aan de vastgestelde normen van de gemeente Tilburg zoals vastgelegd in de parkeernotitie gemeente Tilburg. Voor het oorspronkelijke programma bestaande uit 18 sociale huurappartementen, 24 grondgebonden woningen met een bvo tussen 70 en 130 m² en 32 grondgebonden woningen met een bvo groter dan 130 m² betekent dit een parkeereis van 102 plaatsen. In het ontwerp is rekening gehouden met 125 parkeerplaatsen. Dit betekent dat binnen het plangebied ruimschoots kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. De parkeereis wordt definitief bepaald bij de aanvraag omgevingsvergunning. Vast staat dat er voldoende ruimte is in het plangebied om te voorzien in de parkeerbehoefte.

 

Verder dienen goede voorzieningen te worden aangelegd voor het stallen van fietsen om het fietsgebruik te stimuleren. Voor het bepalen van het aantal in te passen fietsstallingsplaatsen dient ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning een inschatting te worden gemaakt van de behoefte op basis van de kencijfers uit de Leidraad Fiets parkeren van de CROW.

 

Noodhulpdiensten

Het gebied moet bereikbaar zijn voor noodhulpdiensten volgens de bijbehorende bereikbaarheidseisen.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

4.1 Milieueffectrapportage

Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een milieueffectrapport of een m.e.r. beoordeling opgesteld moet worden. Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

  1. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;

  2. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming vereist is.

 

ad a

In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten m.e.r.-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.

Bij de vraag of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r., worden de concrete omstandigheden afgewogen, waarbij onder meer aspecten als de aard en omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen (zie o.a. uitspraak RvS ECLI:NL:RVS:2019:1879). De ontwikkeling van Berk&Hout, een uitleglocatie aan de rand van Udenhout bestaande uit circa 74 woningen kwalificeert als stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.

 

ad b

Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft

derhalve geen direct effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Loonse en Drunense Duinen en Leemkuilen op ongeveer 1,65 kilometer van het plangebied. Door middel van stikstofdepositieberekeningen (Bijlage 6 Stikstofdepositieonderzoek) is aangetoond dat negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs kunnen worden uitgesloten. Hierover meer in paragraaf 4.9.2 van deze toelichting.

 

Gezien het vorenstaande is er voor de planontwikkeling een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd aan de hand van een aanmeldnotitie. Op basis daarvan is beoordeeld of het noodzakelijk is een m.e.r. op te stellen (Bijlage 7 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling). De aanmeldnotitie is getoetst aan de hand van de drie hoofdcriteria (de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van het project) van bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn. Naar aanleiding van deze toetsing is geoordeeld dat ten gevolge van de voorgenomen activiteit, gezien diens aard, omvang en locatie, geen negatieve effecten op de nabijgelegen gevoelige gebieden en Natura 2000 gebieden zijn te verwachten

 

Op 13 december 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg besloten dat voor de ontwikkeling van het project Berk&Hout, gelegen aan de Udenhoutseweg in Berkel-Enschot geen milieueffectrapportage (m.e.r.) behoeft te worden opgesteld.

4.2 Milieuhinder bedrijven

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG-brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

 

De VNG-richtafstanden zijn afhankelijk van de bedrijfsactiviteiten en de gebiedstypering. In de omgeving van het plangebied vindt er functiemenging plaats van (agrarische) bedrijfsbestemmingen en een sportpark. Daarnaast ligt het plangebied langs het spoor (Tilburg - Vught). De gebiedstypering kan daarom worden aangemerkt als een ‘gemengd gebied’. In een gemengd gebied worden de richtafstanden (geur, stof en geluid) met een milieucategorie verlaagd. In tabel 1 is de omliggende bedrijvigheid in beeld gebracht met bijbehorende milieucategorieën en richtafstanden.

Omschrijving

Milieucategorie

Richtafstand (m)

Geur

Stof

Geluid

Gevaar

Tennisbanen (met verlichting)

3.1

0

0

30

0

Sporthallen

3.1

0

0

30

0

Veldsportcomplex (met verlichting)

3.1

0

0

30

0

Maneges

3.1

30

10

10

0

Groothandel in afval en schroot >1000 m2

(Zeshoevenstraat 11)

3.2

0

10

50

10

Tabel 1 - Milieucategorieën verenigingen en richtafstanden gemengd gebied

 

Voor een deel van de woningen wordt niet voldaan aan de richtafstand van 30 meter (geur) tot de manege. Op deze manege worden echter geen paarden gehouden maar deze functioneert als rijhal. Een binnenrijhal is geen dierenverblijf aangezien deze niet dient voor het houden van dieren, maar voor het africhten, trainen en berijden van paarden en pony’s, dan wel het anderszins beoefenen van de paardensport gedurende een beperkte tijd per dag. Hiermee wordt gemotiveerd afgeweken van de richtafstand.

 

Voor overige bedrijvigheid wordt voldaan aan alle richtafstanden. Er is voldoende afstand tussen de nieuwe woningen en bestaande bedrijvigheid Hiermee vindt er geen onevenredige aantasting van bedrijfsvoering van omliggende bedrijven plaats. Ondanks dat voldaan wordt aan de richtafstand, en in beginsel sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor het Sportpark Zeshoeven. Deze wordt verder toegelicht in paragraaf 4.5.

 

Geitenmoratorium

In juni 2017 heeft de Provincie een geitenmoratorium (voor geitenhouderijen met meer dan 50 geiten) opgenomen in de Verordening ruimte. Dit betekent dat geitenhouderijen hun dierenverblijven niet mogen uitbreiden en er geen nieuwe geitenhouderijen mogen worden opgericht. Aanleiding hiervoor was het RIVM-onderzoek "Veehouderij en gezondheid Omwonenden- aanvullende studies" (VGO2). Uit dit onderzoek blijkt dat mensen die binnen 2 kilometer van een geitenhouderij wonen een verhoogde kans op longontsteking hebben. De oorzaak van dit verhoogde risico op longontsteking is niet bekend en wordt op dit moment in opdracht van het Rijk nader onderzocht door het RIVM.

 

De provinciale verordening regelt alleen de situatie gezien vanuit de positie van geitenboeren (voor hen geldt namelijk dat verbod). Echter, bij het opstellen van ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) moet ook aan de zgn. omgekeerde werking worden getoetst. Hiervoor heeft het college op d.d. 14 mei 2019 de beleidslijn geitenmoratorium in ruimtelijke plannen vastgesteld. Dit houdt in dat:

 

Wanneer nieuwe onderzoeken tot andere inzichten over gezondheidsrisico's in relatie tot geitenhouderijen leiden zal een nieuw beleidsvoorstel worden gedaan.

 

Tot medio 2021 was er nog een geitenhouderij in bedrijf aan de Mortel 4 in Udenhout, op ca. 1.700 meter van het plangebied. Dit bedrijf had een milieuvergunning voor meer dan 50 geiten. Intussen is de bedrijfsvoering ter plaatse beëindigd en de milieuvergunning ingetrokken. Daardoor ligt het plangebied van Berk&Hout niet langer binnen de contour van 2 kilometer rond een geitenhouderij en voldoet het plan aan de beleidslijn geitenmoratorium in ruimtelijke plannen. Vanuit dit aspect zijn er geen belemmeringen voor de planontwikkeling.

4.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

 

De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

 

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

4.3.1 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

 

In de bij dit plan gevoegde Bijlage 8 Risicoinventarisatie en verantwoording groepsrisico zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg – Vught. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage.

4.3.2 Beleidsvisie externe veiligheid

In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een transportasgebied. Binnen een transportasgebied gelden de volgende voorwaarden:

 

Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

4.3.3 Conclusie en restrisico

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg – Vught. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobron is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde bijlage Externe veiligheid – Ontwikkeling Berk&Hout te Udenhout).

De brandweer Midden- en West-Brabant heeft aangegeven dat gebruik kan worden gemaakt van het standaardadvies, de relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.

 

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

 

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

4.4 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

4.5 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

 

4.5.1 Weg- en railverkeerslawaai

De nieuwe woningen en appartementen zijn:

 

Daarom is voor de oprichting van de nieuwe geluidgevoelige bestemmingen een akoestisch onderzoek uitgevoerd en heeft een toetsing plaatsgevonden aan de normen van de Wet geluidhinder/Besluit geluidhinder. Voor de uitgangspunten en rekenresultaten wordt verwezen naar het akoestisch rapport opgesteld door Cauberg Huygen d.d. 29 maart 2021 met referentie 06662-53425-02v3 (Bijlage 9 Akoestisch onderzoeksrapport weg- en railverkeer) en de notitie 'Erratum bij akoestische onderzoeken plan 'Berk&Hout' te Udenhout als gevolg van wijziging planinvulling' opgesteld door Cauberg Huygen d.d. 21 januari 2022 met referentie 06662-53425-05 (Bijlage 10 Oplegnotitie akoestische onderzoeksrapporten).

 

Uit de rekenresultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat:

 

Om de woningen akoestisch mogelijk te maken:

4.5.2 Gemeentelijk geluidbeleid

Het gemeentelijk geluidbeleid is opgenomen in het document ‘Hogere waarde beleid’ van april 2015. Uitgangspunt van het gemeentelijk geluidbeleid is dat op geluidbelaste locaties sprake moet zijn van een "acceptabel woon- en leefklimaat". In het geluidbeleid is aangegeven wanneer het zinvol is om aanvullende eisen te stellen. Deze aanvullende eisen zijn van toepassing als de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen berekend volgens de Wet geluidhinder meer bedraagt dan 53 dB voor wegverkeerslawaai respectievelijk 60 dB voor spoorweglawaai. Reden hiervoor is dat uit onderzoek blijkt dat pas boven deze geluidbelastingen er sprake kan zijn van substantiële hinder. Uit de rekenresultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat deze waarden niet worden overschreden. Omdat alle woningen over een geluidluwe gevel en een geluidluwe buitenruimte kunnen beschikken is voor alle woningen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en derhalve een goede ruimtelijke ordening.

4.5.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing. Het plangebied is niet gelegen binnen de 50 dB(A) contour van een gezoneerd industrieterrein respectievelijk de 50 dB(A) contour van een industrieterrein waarvoor een geluidbeheerplan is opgesteld.

 

Door Cauberg Huygen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Voor de uitgangspunten en rekenresultaten wordt verwezen naar het rapport d.d. 29 maart 2021 met referentie 06662-53425-04v3 (Bijlage 11 Akoestisch onderzoeksrapport rijhal) en de notitie 'Erratum bij akoestische onderzoeken plan 'Berk&Hout' te Udenhout als gevolg van wijziging planinvulling' opgesteld door Cauberg Huygen d.d. 21 januari 2022 met referentie 06662-53425-05 (Bijlage 10 Oplegnotitie akoestische onderzoeksrapporten). Voor een gemengd gebied dienen de rekenresultaten te worden getoetst aan de richtwaarden als genoemd in tabel 3.1.

 [image]

 

Uit de rekenresultaten blijkt dat ruimschoots voldaan kan worden aan de richtwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau. Ook ten gevolge van de indirecte hinder vindt bij de nieuwe woningen behorende tot het plan Berk&Hout geen overschrijding plaats.

4.5.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

4.5.5 Trillingen

Het plangebied ligt buiten het “aandachtsgebied” van 100 meter gezien vanaf het spoor. Dit betekent dat trillinghinder redelijkerwijs gezien niet te verwachten is en onderzoek hierna niet noodzakelijk is.

4.6 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

 

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de oprichting van circa 56 grondgebonden woningen en een appartementengebouw met 18 appartementen, verdeeld over 3 clusters met in totaal 12 blokken. Gelet op het aantal woningen/appartementen dat gerealiseerd gaat worden kan het plan wordt gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Daarnaast worden er geen luchtgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) gerealiseerd. Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

4.7 Geur

 

4.7.1 Industriële geurhinder

Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.

 

Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen te worden aangesloten.

 

Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.

 

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen bedrijven met een significante industriële geuremissie. Industriële geur is daarmee geen beperking voor de voorgenomen planontwikkeling.

4.7.2 Agrarische geurhinder

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.

 

In de omgeving van het plangebied bevinden zich enkele veehouderijen. Naar aanleiding daarvan is een onderzoek naar agrarische geur uitgevoerd (De Roever Omgevingsadvies, “Onderzoek Geur Veehouderijen – Geurcontouren en geuronderbouwing, Berk&Hout te Udenhout, Woningbouw”, 20200806.v03, 15 september 2020) (Bijlage 12 Geuronderzoek) In dit onderzoek is nagegaan of het aspect geur ten aanzien van veehouderij van invloed is op het woon- en verblijfsklimaat ter plaatse van de te realiseren woningen. Verder is nagegaan of de te realiseren woningen een belemmering vormen voor de bedrijfsvoering van de veehouderijen.

 

Geconcludeerd kan worden dat het plangebied buiten de geur- en afstandscontouren van veehouderijen in de omgeving ligt (figuur 3). Op basis van de afstand tot de meest nabij gelegen veehouderijen is er sprake van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat en de veehouderijen worden niet in hun belangen geschaad. Ook ten aanzien van de achtergrondbelasting (figuur 4) is er sprake van een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat.

 

 [image]

Figuur 3 - Geurcontouren maatgevende veehouderij

 

 [image]

Figuur 4 - Achtergrondbelasting geur veehouderijen

4.8 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de onderzoeksprotocol NEN 5740, die niet ouder is dan 5 jaar.

 

De braakliggende perceelsdelen tussen de Udenhoutseweg en de spoorlijn Tilburg-Den Bosch krijgen een nieuw gebruik als wonen met tuin. Voor de gebruikswijziging is geen sprake van een gevoeliger gebruik ten opzichte van het huidige gebruik. Het perceel wordt gedeeltelijk gebruikt als akkers en grasland.

 

Bodemgegevens locatie

Er is een bodemonderzoek bij het bestemmingsplan ingediend (Bijlage 13 Verkennend bodemonderzoek), Moerdijk Bodemsanering BV, kenmerk 2272.03.181.r1, 11 juli 2018. In onze archieven zijn andere bodemonderzoeken bekend van deze locatie, maar gezien de ouderdom niet meer actueel. In het bodemonderzoek wordt geconcludeerd dat in de bovengrond en het grondwater licht verhoogde gehalten aan metalen zijn aangetoond. Deze resultaten vormen geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging en de toekomstige nieuwbouw.

 

Conclusie

Voor het planologisch mogelijk maken van woningen binnen het plangebied is het aangeleverde bodemonderzoek voldoende. Ook kan het bodemonderzoek worden gebruikt bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen, mits deze binnen de geldigheidsduur van 5 jaar van het onderzoek valt.

4.9 Natuur en ecologie

 

4.9.1 Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

 

Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

 

Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

 

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

 

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

 

Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening provincie Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

4.9.2 Analyse plangebied

 

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt op enige afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Loonse en Drunense Duinen op ongeveer 1,65 kilometer en de Leemkuilen op ongeveer 1,75 kilometer. Gezien de beperkte afstand tot Natura 2000-gebieden heeft er een voortoets plaatsgevonden. Voor de voortoets wordt verwezen naar het stikstofdepositieonderzoek van De Roever Omgevingsadvies. Voor de stikstofberekening is het rekenprogramma AERIUS-calculator gebruikt, dat speciaal voor dit doel ontwikkeld is. Voor de volledige berekening wordt verwezen naar Bijlage 6 Stikstofdepositieonderzoek.

 

In de berekening van de bouwfase is uitgegaan van realisatie van alle drie de bouwfases in één jaar (worst case). Daarnaast wordt er uitgegaan van intern salderen met mestaanwending. Dit is mogelijk mits de initiatiefnemer ten tijde van de omgevingsvergunning bouwen aantoont dat:

 

  1. het perceel op de relevante referentiedatum legaal bemest kon worden op grond van de meststoffenregelgeving en het bestemmingsplan;

  2. het perceel sinds de referentiedatum de agrarische bestemming heeft behouden;

  3. het aannemelijk is dat het perceel op en sinds de referentiedatum agrarisch in gebruik was;

  4. de toegestane emissie van bemesting ten opzichte van de referentiedatum niet is toegenomen (dit kan op basis van objectieve algemene gegevens);

  5. na het salderen met een bemest perceel niet verder wordt bemest.

 

De emissie die binnen het plangebied maximaal opgevoerd mag worden als referentiesituatie is 30,77 kg NH3/ha/jaar, mits voldoende aangetoond. In de berekening wordt uitgegaan van 78 kg NH3/jaar over 3,84 ha. Deze emissie voldoet daarmee aan deze norm. Voor de ruimtelijke procedure wordt derhalve ingestemd met de onderbouwing. Voor de omgevingsvergunning bouwen zullen bovengenoemde bewijsstukken aangeleverd moeten worden.

 

Uit de projectberekening van de aanlegfase afgezet tegen de referentiesituatie blijkt dat de stikstofdepositie op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden niet hoger is dan 0,00 mol N/ha/jaar. Ten opzichte van de referentiesituatie is er dus geen sprake van een toename van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Er is zelfs sprake van een afname van de stikstofdepositie van ten hoogste 0,10 mol N/ha/jaar. Daarnaast blijkt uit de projectberekening dat de stikstofdepositie ter plekke van de eigen rekenpunten (alle door het wijzigingsbesluit toegevoegde hexagonen met een (naderende) overschrijding van de KDW) niet hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. Er is op 181 rekenpunten zelfs sprake van een afname van de stikstofdepositie van ten hoogste 0,10 mol N/ha/jaar.

 

Uit de projectberekening van de gebruiksfase afgezet tegen de referentiesituatie blijkt dat de stikstofdepositie op de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden niet hoger is dan 0,00 mol N/ha/jaar. Ten opzichte van de referentiesituatie is er dus geen sprake van een toename van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Eris zelfs sprake van een afname van de stikstofdepositie van ten hoogste 0,12 mol N/ha/jaar. Daarnaast blijkt uit de projectberekening dat de stikstofdepositie ter plekke van de eigen rekenpunten (alle door het wijzigingsbesluit toegevoegde hexagonen met een (naderende) overschrijding van de KDW) niet hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. Er is op 183 rekenpunten zelfs sprake van een afname van de stikstofdepositie van ten hoogste 0,12 mol N/ha/jaar.

 

Concluderend is er geen sprake van significante nadelige effecten op Natura-2000 gebieden en daarmee geen vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming. Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor het plan.

 

Natuurbescherming in Interim Omgevingsverordening

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op ongeveer 1,75 kilometer afstand van het plangebied en betreffen de Leemkuilen en de Loonse en Drunense Duinen. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 3.16 van de Interim Omgevingsverordening, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.

 

Soortenbescherming

Op 24 augustus 2018 heeft een quickscan naar beschermde soorten plaatsgevonden. Hieruit bleek dat het gebied geschikt is voor bunzing, das, hermelijn, steenmarter, wezel, (boombewonende) vleermuizen, huismus, kerkuil en steenuil. Er zijn geen gebouwen in het plangebied aanwezig.

 

Naar aanleiding van de quickscan heeft er aanvullend onderzoek plaatsgevonden (Bijlage 14 Onderzoeksrapport flora en fauna). In het plangebied is meerdere jaren onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde soorten. Bij het onderzoek naar de steenuil is ook gebruik gemaakt van de gegevens van de Vogelwerkgroep Midden Brabant en de Steenuilenwerkgroep Tilburg e.o. Middels de onderzoeken is vastgesteld dat binnen en nabij het plangebied steenuilterritoria aanwezig zijn. Het gaat hier om een tweetal steenuil nestkasten, die in de periode tussen 2018 - 2020 wisselend in gebruik zijn geweest. Het leefgebied van de steenuil dat verloren gaat, wordt vooraf aan de werkzaamheden gemitigeerd in het territorium van de betreffende steenuilen.

Het nader onderzoek naar vleermuizen is deels uitgevoerd en wordt in de periode 2021-2022 aangevuld. Indien uit het aanvullend onderzoek blijkt dat een ontheffing benodigd is, dan zullen hiervoor tijdig de nodige vervolgstappen worden genomen.

Naar aanleiding van de uitgevoerde onderzoeken naar aanwezigheid van dassen is vastgesteld dat er een hoofdburcht en vluchtpijp aanwezig is in het plangebied. Als gevolg van de aanwezige das en dassenburcht zijn de ontwikkelingen in fase 3 van het bouwplan aangepast. Het onderzoek naar de bunzing is uitgevoerd in 2019 en gebaseerd op de Handreiking kleine marters. Er zijn tijdens het onderzoek echter onvoldoende camera’s geplaatst, maar de bunzing is aangetroffen en daarmee is aanwezigheid in het plangebied vastgesteld. In 2021 is er opnieuw onderzoek uitgevoerd naar kleine marters binnen het plangebied. Dit onderzoek is conform de Handreiking kleine marters in relatie tot soortbescherming van de provincie Noord-Brabant uitgevoerd. Tijdens dit onderzoek is aanwezigheid van de wezel vastgesteld.

Overige beschermde soorten zijn niet vastgesteld.

 

In het plangebied zijn beplantingen aanwezig waar vogels in kunnen nestelen. Het gaat daarbij om vogelsoorten waarvan de nesten uitsluitend gedurende de broed- en nestperiode beschermd zijn. Vaste, jaarrond beschermde nesten zoals roofvogel- en roekennesten zijn niet aanwezig. Wel is er leefgebied van de huismus vastgesteld. Aantasting van leefgebied kan effect hebben op het nest en broedsucces van de huismus. Omdat er meer beplanting gerealiseerd zal worden zijn er geen negatieve effecten te verwachten voor de huismus, mits buiten de kwetsbare periode gewerkt wordt, te weten het broedseizoen en perioden met vorst. Negatieve effecten op algemeen broedende vogels dienen te worden voorkomen door begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen te verwijderen buiten het broedseizoen. De periode van 15 maart tot 15 juli wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. Het broedseizoen van de huismus loopt van maart tot en met augustus. De Wet Natuurbescherming kent echter geen standaardperiode voor het broedseizoen, het gaat erom of er een broedgeval is. De genoemde periode kan daarom slechts als vuistregel worden gehanteerd.

De aanwezigheid van andere strenger beschermde plant- en diersoorten is op basis van habitatvoorkeur en algemene verspreidingsgegevens (NDFF) met voldoende zekerheid uit te sluiten. Hooguit zijn in het gebied soorten te verwachten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen, zoals huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, mol, gewone pad, bruine kikker etc. Tenslotte is voor alle soorten de wettelijke zorgplicht voor flora en fauna van kracht. In het kader van de zorgplicht zijn echter geen specifieke voorzorgsmaatregelen verbonden aan dit plan.

Naar aanleiding van de aangetroffen beschermde soorten is er een ontheffing Wet natuurbescherming aangevraagd en reeds verleend. Voor de mitigerende maatregelen en de inrichting van het plangebied ten behoeve van die soorten wordt verwezen naar de ontheffing en bijbehorend inrichtingsplan.

 

Conclusie

Vanuit de wettelijke gebiedsbescherming van Natura 2000-gebieden en Natuurnetwerk Brabant zijn er geen beperkingen aan het plan verbonden. Voor de uiteindelijke omgevingsvergunning bouwen is het wel noodzakelijk bovengenoemde bewijsstukken mee te laten leveren ten aanzien van mestaanwending, hetgeen een essentieel uitgangspunt is in de berekeningen.

Het bestemmingsplan kan in overeenstemming met de wettelijke soortenbescherming worden uitgevoerd, mits de volgende voorwaarden in acht worden genomen:

 

 

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

Onderstaande waterparagraaf is gebaseerd op de bijgevoegde watertoets (Bijlage 15 Watertoets) die op onderdelen aanvullende informatie bevat.

5.1 Bestaand watersysteem

De belangrijkste kenmerken van het plangebied zijn weergegeven in tabel 2. Het te ontwikkelen plangebied bestaat uit meerdere kadastrale percelen en is in de bestaande situatie agrarisch in gebruik en onverhard.

 

Kenmerk

In plangebied

Waterbeheerders

Stedelijk watersysteem: n.v.t. (gemeente Tilburg)

Zuivering afvalwater: n.v.t. (waterschap De Dommel)

Oppervlaktewater: waterschap De Dommel

Bruto oppervlakte

Totaal percelen 40.204m2

Terreinhoogte

Tussen NAP+10,6m en NAP+11,5m

Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG)

ca. NAP+9,9m

Ontwateringdiepte

Tussen 0,7m en 1,6m

Bodem

Zwakzandige leemlenzen dikker dan 1 meter

Riolering

Niet van toepassing

Afkoppelgebied

Niet van toepassing

Oppervlaktewater

Oostelijk van het plangebied is het oppervlaktewatersysteem aanwezig (zie figuur 5)

Keur beschermde gebieden

Niet van toepassing (zie figuur 5)

Tabel 2 - Gebiedskenmerken

 

 [image]

Figuur 5 - Locatie plangebied (rode cirkel) ten opzichte van de beschermingsgebieden keur

 

In het plangebied is geen riolering aanwezig. Ten zuiden van het gebied is sprake van drukriolering. Aan de noordzijde van het plangebied, ter hoogte van Jachtlaan 1, is gemengde riolering aanwezig. Regenwater wat in de huidige situatie op het plangebied valt infiltreert in de bodem.

5.2 Beleidskader

Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water.

 

Waterschap De Dommel heeft zijn actuele waterbeleid opgenomen in het waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP5). In dit programma staat een watertransitie centraal die moet zorgen voor een toekomstbestendig watersysteem. De transitie heeft drie leidende principes: 1) elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt; 2) functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan; 3) wat schoon is moet schoon blijven.

 

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Programma Water en Riolering (PWR) 2020-2023. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het PWR is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.

5.3 Duurzaam watersysteem

De ontwikkeling betreft de realisatie van drie woonerven. Voor de verharding van de nieuwe situatie van de percelen wordt uitgegaan van aangenomen verhardingspercentages van de nieuwe situatie zoals opgenomen in tabel 3.

 

Oppervlakken

Oppervlak

(m²)

Verharding

(%)

Afvoerend

(m2)

Daken

4.263

100

4.263

Verhardingen

5.097

100

5.097

Parkeerterrein (halfverharding)

1.730

50

865

Tuinen (50% verhard)

2.982

50

1.491

Openbaar groen

23.706

0

0

Totaal

40.204

 

11.716

Tabel 3 - Afvoerende oppervlakken in de plansituatie

 

De eigenaar van de grond bepaalt de hoogten van de terreinpeilen en de vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze peilen moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:

 

De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, waaronder de ontwateringdiepte. In de bestaande situatie is de ontwateringdiepte voldoende voor de nieuwe functies. Hierom worden geen preventieve maatregelen vastgesteld om grondwater- of vochtoverlast te voorkomen. Om de aansluiting op nabije terreinhoogten optimaal te houden wordt de bestaande terreinhoogte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) gehandhaafd.

 

Regenwater

Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij speelt de trits vasthouden-bergen-afvoeren een centrale rol. In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden (trits vasthouden-bergen-afvoeren). Mogelijkheden hiervoor zijn:

Alle beetjes helpen; andere/innoverende ideeën zijn mogelijk.

 

In het PWR is beleid vastgesteld waarmee van iedere ontwikkeling verlangd wordt dat ze hier invulling aan geeft door in een vastgestelde bergingsopgave voor het plangebied te voorzien. De bergingsopgave bedraagt 60 mm, oftewel 60 l/m² verharding van de nieuwe situatie. Hiermee draagt het plangebied bij aan het hydrologisch neutraal (her)ontwikkelen van Tilburg.

  

Op basis van de aangenomen afvoerende oppervlakken van de toekomstige situatie (11.716 m²) is daarmee voor het plangebied de bergingsopgave vastgesteld op totaal ca. 703 m³. De opgave dient bij verdere uitwerking mogelijk te worden bijgesteld op basis van de werkelijke afvoerende verharde oppervlakken.

 

Als invulling is gekozen voor de toepassing van bovengrondse waterbergende voorzieningen in de vorm van wadi’s. ne-/waterbergende daken als kansrijk gezien. De intentie voor het plangebied is om de afvoer van regenwater zo veel mogelijk bovengronds uit te voeren richting bovengrondse waterbergingsvoorziening(en). De voorziening(en) worden voorzien van een overloop op het oppervlaktewatersysteem in overleg met gemeente en waterschap de Dommel. Er moet worden vastgesteld waar deze overstort kan plaatsvinden en of er aanpassingen aan de bestaande slotenstructuur benodigd zijn waarbij mogelijk de categorisering van de bestaande watergangen moet worden aangepast.

 

Het toepassen van uitlogende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen.

 

Huishoudelijk afvalwater

Huishoudelijk afvalwater van het plangebied worden gescheiden ingezameld en door middel van een nieuw gemaal met een persleiding worden afgevoerd naar de bestaande riolering. Voorwaarden voor het gemaal en de locatie waar op het bestaande stelsel kan worden aangesloten worden in overleg met Gemeente Tilburg bepaald.

5.4 Watertoets

De initiatiefnemer heeft de wateraspecten beschreven middels het document “Watertoets ter plaatse van de Udenhoutseweg (ong) te Berkel-Enschot, Milon, definitief d.d. 18 mei 2021”. Dit stuk is aangeboden aan de gemeente en verwerkt in een concept waterparagraaf met datum 22 juni 2021 welke is voorgelegd aan waterschap de Dommel in het kader van vooroverleg. Waterschap heeft een reactie aangeleverd bij de toetsing van de waterparagraaf in het voorlopig wateradvies (mail van 2 juni 2022). De reactie van het waterschap betreft het verzoek om nadere toelichting op het toekomstig verhard oppervlak en een aanpassing in de beschrijving van impact van de ontwikkeling op het watersysteem. Door de toename van verhard oppervlak groter dan 1 hectare is voor de ontwikkeling een waterwetvergunning en een waterhuishoudkundig plan vereist. Dit plan moet worden gebaseerd op bodemkundig-hydrologisch onderzoek.

 

Door de initiatiefnemer zijn deze opmerkingen verwerkt in het aangepaste document “Watertoets ter plaatse van de Udenhoutseweg (ong) te Berkel-Enschot, Milon, definitief d.d. 21 juni 2022” en is het geohydrologisch onderzoek toegevoegd (Bijlage 16 Geohydrologisch onderzoek). Aanvullend is een waterhuishoudkundig plan opgesteld (Bijlage 17 Waterhuishoudkundig plan). De aanvullende informatie is verwerkt in deze waterparagraaf waarbij deze documenten als bijlage zijn toegevoegd.

 

Bij de terinzagelegging vindt het formele vooroverleg plaats, waarop het waterschap dit volledige plan met alle aanvullingen en wijzigingen kan beoordelen.

 

Hoofdstuk 6 Opzet planregels

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

 

In het voorliggende bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de bestemming Woongebied en de bestemming Groen.

 

Woongebied

Er is gekozen voor de bestemming Woongebied omdat er behoefte is aan een relatief flexibele regeling voor de inrichting van de woongebieden. Voor fase 1 (het meest noordelijk gelegen blok) wordt weliswaar een gecoördineerd besluit voorbereid (omgevingsvergunning gelijktijdig in procedure), maar voor fase 2 en 3 zijn de bouwplannen nog niet definitief. Door te werken met een bestemming Woongebied kon een maatwerkregeling worden opgezet. Hierna worden de belangrijkste uitgangspunten van de regeling toegelicht.

 

Grondgebonden woningen bouwen

Grondgebonden woningen inclusief eventuele bijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. De voorgevel van de grondgebonden woningen moet liggen binnen de bouwaanduiding 'bebouwingsfront'. Hoogtes en oppervlakten zijn beperkt op basis van regels en verbeelding. In het midden van alle drie de woongebieden ligt een zone zonder bouwvlak. Dit zorgt er samen met de bouwaanduiding 'bebouwingsfront' bedoeld voor dat de oriëntatie van de woningen enigszins wordt vastgelegd en dat hier ruimte blijft voor een gezamenlijk hof, vergelijkbaar met een boerenerf. In het beeldkwaliteitplan dat als onderdeel van de Welstandsnota zal worden vastgesteld staan de uitgangspunten voor o.a. het ontwerp van de erven.

 

Gestapelde woningen bouwen

Gestapelde woningen mogen worden opgericht binnen de bouwaanduiding 'gestapeld'. De goothoogte bedraagt hier maximaal 10 meter en de bouwhoogte maximaal 13 meter. In die zin blijft de hoogte beperkt en is er geen sprake van hoogbouw als bedoeld in de Handreiking Hoogbouw 2017.

 

Afwijkingsmogelijkheden

De regels bevatten diverse afwijkingsmogelijkheden voor bouwen. Hiervan kan in veel van de gevallen gebruik worden gemaakt "mits stedenbouwkundig aanvaardbaar". Mocht er een beroep worden gedaan op een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid dan zal het college voor de beoordeling o.a. gebruik maken van de uitgangspunten die zijn verwoord en verbeeld in het beeldkwaliteitplan.

 

Parkeren binnen bestemming Woongebied

Parkeren mag alleen in de daarvoor bestemde zones met de functieaanduiding 'parkeerterrein'. Hier zullen op basis van het beeldkwaliteitplan zorgvuldig ingepaste parkeerkoffers worden gerealiseerd. Op basis van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid kan het college, mits voldaan wordt aan enkele voorwaarden, een omgevingsvergunning verlenen voor parkeren buiten de daarvoor bestemde zones. Ook bij de beoordeling hiervan wordt het beeldkwaliteitplan betrokken.

 

Zorgwoningen

Binnen de bestemming Woongebied mogen niet alleen reguliere woningen worden gerealiseerd, maar ook zorgwoningen. Een zorgwoning is een woning die gekoppeld is aan een zorgfunctie ten behoeve van de bewoner(s) met een geïndiceerde zorgbehoefte. De zorgwoningen zijn beoogd ter plaatse van het appartementengebouw, maar planologisch mogen deze ook elders binnen de bestemming Woongebied worden opgericht.

 

Groen

Binnen de bestemming Groen wordt het landschappelijk inrichtingsplan gerealiseerd. Plaatselijk is hiervoor de functieaanduiding 'landschapswaarden' opgenomen. Verder vallen er een ontsluitingsweg en een inrit binnen deze bestemming en mag er plaatselijk geparkeerd worden. De bestemming biedt ruimte voor een gebouw met een oppervlakte van maximaal 100 m2 ten behoeve van beheer en onderhoud van het landschap. Bouwwerken geen gebouwen zijnde binnen de bestemming Groen mogen worden opgericht met een maximale bouwhoogte van 5 meter, tenzij door middel van een maatvoeringsaanduiding op de verbeelding anders is bepaald. Het maximum bebouwingspercentage voor zowel gebouwen als bouwwerken geen gebouwen zijnde binnen de bestemming 'Groen' bedraagt 10%. Plaatselijk is door middel van een maatvoeringsaanduiding op de verbeelding een maximum bebouwingspercentage van 0% aangegeven. Deze gebieden grenzen direct aan woningen en het is Hier mogen geen bouwwerken worden opgericht.

 

 

 

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden

opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat

een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid

2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een

exploitatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins

verzekerd' door die overeenkomst. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve

van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.

 

Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog en vooroverleg

 

8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Udenhout 2008, 7e herziening (Berkenhout) op 28 februari 2020 gepubliceerd in het Gemeenteblad.

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties, aangevuld met enkele organisaties, die de gemeente op vrijwillige basis de mogelijkheid wenste te geven op het concept te reageren. Het concept is verzonden aan de volgende organisaties:

 

Organisatie

Datum verzending

Reactie

Provincie Noord-Brabant

22 april 2022

Ontvangen 8 juni 2022.

Waterschap De Dommel

22 april 2022

Ontvangen 23 mei 2022.

Dorpsraad Udenhout

22 april 2022

Geen reactie ontvangen.

 

Hieronder worden de overlegreacties met opmerkingen (samengevat) weergegeven, waarbij tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders wordt vermeld.

 

Provincie Noord-Brabant

  1. De kwaliteitsverbetering van het landschap wordt binnen de bestemming 'Groen' gerealiseerd. Binnen deze bestemming zijn diverse voorzieningen toegestaan die geen onderdeel uitmaken van de kwaliteitsverbetering van het landschap. Daarom is het verzoek om door middel van een differentiatievlak specifiek aan te geven welke gronden voor de kwaliteitsverbetering van het landschap zijn bedoeld, zodat deze buiten de begrenzing van het (toekomstig) bestaand stedelijk gebied komen te liggen.

De regels en de verbeelding zijn hierop aangepast. Door middel van de functieaanduiding 'landschapswaarden' is concreter aangegeven waar de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt gerealiseerd. Daarnaast zijn hier bijbehorende en ondergeschikte voorzieningen toegelaten. Het landschap rondom Berkenhout is zo ontworpen dat het naast landschappelijke- en natuurwaarden ook een bepaalde gebruikswaarde heeft. Aan de zuidzijde is meer rust voor de natuur en in het centrale gedeelte, tussen fase 1 en 2 in, zijn bijvoorbeeld ook wandelpaden voorzien. Om die reden zijn er nog wel bijbehorende en ondergeschikte voorzieningen toegelaten op de gronden met de bestemming 'Groen' en binnen de functieaanduiding 'landschapswaarden'.

 

  1. De minimale basisinspanning wordt o.a. besteed aan beheer en onderhoud van het landschap. In de verantwoording zijn kosten opgenomen voor jaarlijks beheer van houtwal en struweelsingel evenals cyclisch beheer van houtwal en struweelsingel en -haag. Dit is volgens de provincie niet realistisch. Kosten van beheer en onderhoud kunnen in de investering meegenomen worden, mits realistisch.

Dit is aangepast in de kostenverantwoording in Bijlage 1 Landschappelijk inrichtingsplan.

 

Waterschap De Dommel

  1. Graag het meest recente waterschapsbeleid verwerken in de toelichting.

Dit is hersteld in het ontwerpbestemmingsplan. De Keur 2015, de Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP5) zijn beschreven. Op grond van de beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels liggen de grenswaarden voor toename van verhard oppervlak op 500 m² en 10.000 m². Bij een toename kleiner dan 500 m² geldt geen verplichting om bergingsvoorzieningen aan te leggen. Bij een toename tussen 500 m² en 10.00 m² gelden algemene regels voor bergingsvoorzieningen. Bij een toename groter dan 10.000 m² geldt een watervergunningplicht. Dat laatste is het geval voor de nieuwbouwontwikkeling.

 

  1. Graag het toekomstig verhard oppervlak illustreren aan de hand van een tekening en nauwkeuriger omschrijven van de gehanteerde uitgangspunten. Daarbij uitgaan van de maximale planologische mogelijkheden. Opgemerkt wordt dat het bestemmingsplan geen maximum aantal woningen bepaalt en ook geen maximum bebouwingspercentage kent.

In de watertoets is door middel van de meest actuele inrichtingstekening geillustreerd waarop het toekomstig verhard oppervlak is gebaseerd. Dit is een realistisch scenario. Binnen de bestemming 'Woongebied' is opzettelijk een flexibele regeling opgenomen voor de ontwikkeling van woningen, tuinen en openbaar gebied. Voor fase 1 is weliswaar al een uitgewerkt bouwplan ingediend, maar fase 2 en 3 komen later tot ontwikkeling en het bestemmingsplan biedt enige ruimte voor een flexibele invulling daarvan. Er is bewust geen maximum aantal woningen en maximum bebouwingspercentage opgenomen. De bebouwingsmogelijkheden worden wel begrensd door de (ruime) bouwvlakken, de specifieke bouwaanduiding - bebouwingsfront, die bepaalt waar de voorgevels van de woningen mogen komen, en de maximale bouwdiepte van 12 meter zoals bepaald in de regels van het bestemmingsplan. Daarnaast zijn er regels opgenomen voor de maximale omvang van aan- en uitbouwen en bijgebouwen.

 

  1. Het waterschap is het oneens met de stelling dat de impact van de ontwikkeling op het watersysteem beperkt is. Het plan heeft in potentie impact op het watersysteem. Er dient een watervergunning te worden aangevraagd en er dient een waterhuishoudkundig plan te worden opgesteld.

Gelet op de bevindingen in het geohydrologisch onderzoek, dat niet bij het concept-ontwerpbestemminsplan was gevoegd, heeft de gemeente geconcludeerd dat de impact op het watersysteem beperkt is. Het geohydrologisch onderzoek is toegevoegd als bijlage aan het ontwerpbestemmingsplan in Bijlage 16 Geohydrologisch onderzoek.

 

  1. De voorwaardelijke verplichting waterberging ontbreekt.

Dit is hersteld in het ontwerpbestemmingsplan. Onze standaard regeling is opgenomen.

 

  1. Voor het op te stellen waterhuishoudkundig plan wordt verzocht om in te gaan op de doorlatendheid van de bodem.

Hiervoor wordt verwezen naar het geohydrologisch onderzoek in Bijlage 16 Geohydrologisch onderzoek.

 

  1. Bij het opstellen van het waterhuishoudkundig plan dient rekening te worden gehouden met een gemiddeld hoogste grondwaterstand die minder diep is dan in de plantoelichting is aangegeven. Advies om kritisch te beoordelen of er voldoende drooglegging gehaald kan worden voor de woningen en de wegen in het plangebied.

Hiervoor wordt verwezen naar het waterhuishoudkundig plan in Bijlage 17 Waterhuishoudkundig plan.

 

  1. Onderzoek in het waterhuishoudkundig plan of het mogelijk is om de leegloop en/of noodoverloop van de bergingsvoorzieningen voor Berkenhout aan te sluiten op het bestaande oppervlaktewatersysteem.

Hiervoor wordt eveneens verwezen naar het waterhuishoudkundig plan.

 

  1. In het waterhuishoudkundig plan dient aandacht te worden besteed aan de maaiveldhoogtes. Op de lager gelegen delen is bebouwing en verharding gepland en de centrale groene ruimte is juist hoger gelegen. Eventuele aanpassing van maaiveldhoogtes mag geen overlast geven op aangrenzende percelen.

Hiervoor wordt eveneens verwezen naar het waterhuishoudkundig plan.

8.3 Omgevingsdialoog

In de periode tussen 2016 en 2020 heeft de ontwikkelaar Triborgh diverse bijeenkomsten, overleggen en andere vormen van communicatie verzorgd over het project Berk&Hout, zowel met de dorpsraden, omwonenden en andere belanghebbenden in de omgeving, als met geïnteresseerden voor het project. Een overzicht en verslag van deze communicatiemomenten is te vinden in Bijlage 18 Verslag omgevingsdialoog.

8.4 Zienswijzen

Deze paragraaf is gereserveerd voor de resultaten uit de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.