Reit 2007, 7e herziening (Reitseplein 15)
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0855.BSP2020001-c001 |
Plantype: | bestemmingsplan |
Toelichting
Hoofdstuk 1 Plan en plangebied
1.1 Aanleiding tot planontwikkeling
Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de realisatie van studentenhuisvesting aan het Reitseplein 15 te Tilburg. Het woongebouw zal plaats bieden aan maximaal 450 wooneenheden voor studenten, bestaande uit zelfstandige studio's en onzelfstandige studentenkamers, ondersteunende voorzieningen, 250 m² voor daghoreca en 250 m² voor een dienstverlenende functie.
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie van de gemeente Tilburg op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
Dit bestemmingsplan is opgesteld om het planologisch-juridische kader te vormen voor de ingrepen en ontwikkelingen voor de realisatie van het studentencomplex. Deze ingreep is van belang om nu en in de toekomst te kunnen blijven voorzien in voldoende studentenhuisvesting voor de stad, met de gewenste woonkwaliteit. De bestaande kantoorpanden zijn verouderd. Om voldoende woonkwaliteit te kunnen garanderen zal sloop en nieuwbouw plaatsvinden.
De huidige planopzet omvat maximaal 450 wooneenheden, voornamelijk gericht op internationale studenten. Dit aantal is opgesplitst in studio's en inpandige studentenhuizen. Tevens bevat de ontwikkeling ca. 1.000 – 1.500 m² bvo aan gezamenlijke voorzieningen voor de doelgroep. Dit is onderverdeeld over verschillende functies zoals, fitness- droog- en ontmoetingsruimten voor de bewoners; ook worden een fietsreparatiepunt en een bistro beoogd. Deze functies hebben als doel de sociale samenhang en interactie tussen de bewoners te stimuleren. De omvang is zodanig kleinschalig en specifiek voor deze doelgroep dat dit geen negatief effect heeft op voorzieningen in de omgeving. De voorzieningen kunnen daarnaast gebruikt worden voor andere reeds gerealiseerde en nog te realiseren studentenwoningen, zoals de Cobbencampus. In hoofdstuk 2 is in meer detail omgeschreven welke ingrepen en ontwikkelingen gaan plaatsvinden op de locatie aan het Reitseplein.
Figuur 1: De huidige situatie van het plangebied
1.2 Het plangebied
Het plangebied betreft het perceel kadastraal bekend gemeente Tilburg, sectie P, nummer 6291, plaatselijk bekend als Reitseplein 15, en is gelegen in het westelijke deel van de gemeente en wordt begrensd door het spoor in het noorden, de Ringbaan West in het oosten, Sportweg in het zuiden en het Reitseplein in het westen. Direct aan het Reitseplein is een sportcomplex gelegen. Aan de oostzijde ligt het recent opgeleverde stadspark van de gemeente.
Figuur 2: Het plangebied op luchtfoto, met omliggende wegen.
Het onderstaande concept aan de Reitseplein 15 in Tilburg wordt ontwikkeld. Dit plan wordt gereed gemaakt voor de huisvesting van ca. 450 studenten in de ca. 450 wooneenheden. Het pand wordt ruim opgezet en biedt veel gemeenschappelijke ruimtes. Deze ruimtes zijn strategisch gelegen om ontmoeting tussen (buitenlandse) studenten te bevorderen.
Figuur 3: Concept plan ontwikkeling Reitseplein 15
1.3 Voorgaande plannen
Dit bestemmingsplan is een partiële herziening van het bestemmingsplan 'Reit 2007', vastgesteld door de gemeenteraad op 2 februari 2009. In dat plan heeft het perceel de bestemming 'Kantoor'. De maximale bouwhoogte bedraagt 30 meter en het maximum bebouwingspercentage is 50%. Het plan voor de huisvesting van ca. 450 studenten in de beoogde nieuwbouw past zowel qua functie als qua bouwregels niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Om die reden is de voorliggende bestemmingsplanherziening opgesteld.
1.4 Ruimtelijke en functionele structuur
Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op een herontwikkeling van een voormalig kantoorpand aan het Reitseplein in het deelgebied de Reit te Tilburg. De locatie wordt herontwikkeld naar gestapelde studentenwoningen. Het gebied wordt in de Omgevingsvisie Tilburg 2040 benoemd als kennisknoop en door de aanwezigheid van diverse onderwijsinstellingen in de omgeving is de ontwikkeling passend in het gebied.
Het planobject bestaat uit een U-vormig gebouw en een toren. Op de begane grond van het gebouw wordt ruimte gereserveerd voor verschillende functies (kleinschalige fietsenreparatie , fietsenverhuur, kleinschalige (dag)horeca en een droog,- en strijkruimte). Door deze functies kleinschalig te houden zullen deze niet concurreren met vergelijkbare, grotere functies in de omgeving. De binnentuin vormt het hart van het terrein en is een plek waar studenten elkaar kunnen ontmoeten. Het uitgangspunt is om een groene en kwalitatieve omgeving te realiseren wat een impuls geeft aan het terrein en wat tegelijkertijd aansluit op de omliggende Spoorzone. De daktuin fungeert als een tweede ontmoetingsruimte met een groen karakter en de parkeerkelder onder het gebouw zal voorzien in de parkeerbehoefte van de studenten, hun bezoekers en de klanten van de horeca- en dienstverlenende functies. De ingang van deze parkeerkelder komt aan de noordzijde van het pand. In het pand worden twee typologieën woningen gerealiseerd, te weten zelfstandige studio's en studentenhuizen. Het pand zal uit verschillende bouwhoogtes bestaan, afwisselend van ca. 3 tot 14 bouwlagen. Het karakter van de bebouwing op de campus Tilburg University is gedeeltelijk overgenomen in het onderhavige ontwerp.
Figuur 4: Impressie entreezijde
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader
2.1 Rijk
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.
Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.
Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen. In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten.
De voorliggende planlocatie is niet in een van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is er geen sprake van strijdigheid met nationale belangen.
2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting.
Tilburg is in trek bij zowel nationale als internationale studenten. Deze doelgroep wil het liefst wonen in het centrum of nabij de Hogescholen of Universiteit. Op dit moment is sprake van een aanzienlijk tekort aan studentenhuisvesting (zowel zelfstandige als onzelfstandige) als gevolg van de groei van de universiteit en de verbreding van haar profiel. De groeibehoefte voor studentenhuisvesting is daarmee aanzienlijk. De ontwikkeling aan het Reitseplein draagt bij aan het voorzien in van maximaal 450 nieuwe studentenwoningen (zelfstandig en onzelfstandig), op een daarvoor geschikte locatie, te weten de zogenaamde kennisas (as tussen de universiteit en het centrum). Het initiatief voorziet hiermee in een urgente en grote vraag binnen bestaand stedelijk gebied.
De gemeente Tilburg maakt samen met acht andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In regionaal verband worden met de provincie Noord-Brabant afspraken gemaakt over de kwantitatieve woningbouwopgave voor een periode van 10 jaar, dit op basis van de door de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose. In de periode 2017-2027 is de bouwopgave voor Tilburg ongeveer 9.600 woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke groei, de huishoudenverdunning en in de groei door migratie.
Tot ongeveer 2030 is de gemeentelijke woningbouwopgave gemiddeld 1.100 woningen per jaar. In dat tempo worden ook de onttrekkingen in de stad jaarlijks gecompenseerd.
De woningbouwopgave voor Tilburg kan en wordt vrijwel volledig binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd. Vanwege de gewenste kwalitatieve samenstelling daarvan, zoals de behoefte aan verschillende woonmilieus, komt het zeer beperkt voor dat daarbij ook locaties buiten het bestaand stedelijk gebied verkend worden. Het plan tot de bouw van de ca. 450 studentenwoningen op de locatie Reitseplein 15 past binnen de gemeentelijke bouwopgave in regionale context en is opgenomen in de planlijst (ingevolge artikel 3.1.6. Bro). Over de samenhang van dit plan met de kwalitatieve woningbouwopgave verderop meer in paragraaf 3.3
2.2 Provincie
2.2.1 Brabantse omgevingsvisie
Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald. De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:
De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.
Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.
Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.
Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken?
Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.
Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2021) echt klaar te zijn, is er eerst een beleidsarme interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht.
Elk van de vijf hoofdopgaven van de Brabantse Omgevingsvisie zijn uitgewerkt in specifieke aandachtspunten.
Voor de beoogde ontwikkeling kunnen de volgende aandachtspunten een rol spelen, waarbij per punt is aangegeven hoe het initiatief hieraan voldoet:
De provincie gaat uit van meervoudig en zorgvuldig ruimtegebruik. Door een integrale benadering wordt de claim op de schaarse ruimte zo beperkt mogelijk gehouden.
Er wordt een beperkte claim op de ruimte gedaan doordat er een verouderd pand plaats maakt voor nieuwbouw.
De provincie streeft naar een stedelijk netwerk dat de gezondheid en het leefklimaat van de Brabanders versterkt. Dat betekent dat de provincie aandacht heeft voor de milieukwaliteit en een aantrekkelijke en bereikbare groene omgeving en voorzieningenstructuur. Nabijheid en menging van wonen, werken, voorzieningen, parken en natuur draagt niet alleen bij aan gezondheid, maar nodigt ook uit tot sociale contacten en draagt daardoor bij aan de sociale cohesie binnen steden en dorpen.
In de omgeving van het plan is voldoende sprake van voorzieningen, groen, een stadspark en een sportaccommodatie waar de doelgroep gebruik van kan maken. Het plan draagt hier ook aan bij.
De provincie zet in op het vergroten van nabijheid als strategie om groei van de (auto)mobiliteit te beperken. Nabijheid en functiemenging van wonen, werken en voorzieningen dragen bij aan de ontwikkeling van nieuwe (en vernieuwing van) economische activiteiten.
Doordat de doelgroep vrijwel geen autobehoefte heeft wordt in het plangebied een parkeerkelder gerealiseerd met een capaciteit van ca. 115 auto's.
2.2.2 Interim omgevingsverordening
De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie. Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).
De locatie is gelegen in het stedelijk concentratiegebied. De Omgevingsverordening stelt geen specifieke nadere eisen aan de herontwikkeling van de locatie.
2.3 Gemeente
2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
Inhoudelijk richt de Omgevingsvisie zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen: de Brabantstrategie, de Regiostrategie en de Stadsstrategie.
Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten (Binnenstad van de 21e eeuw, Tilburg University Campus, Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven en Modern-Industrieel Cluster Midden-Brabant) en drie stadsregionale parken (Moerenburg - Koningshoeven, Stadsbos013 en Noord).
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten (Bedrijvenpark Zuid, Zorgcluster Leijpark en Duurzaam energielandschap Noord) en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.
Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken
De Omgevingsvisie geeft een flexibel en toekomstbestendig beeld waar aan de hand van vier themas wordt beschreven hoe het gebied er in de toekomst uit kan gaan zien. Deze thema's zijn:
Gezonde en duurzame leeromgeving
De Kennisknoop moet uitgroeien tot een interactieve, groene en gezonde omgeving. De groene kwaliteiten van de campus van Tilburg University worden uitgebreid door toevoeging van een nieuwe autoluwe campusomgeving rondom het Reitseplein/Sportweg. Deze nieuwe campusomgeving wordt een groene, inspirerende en uitdagende omgeving voor onderwijsfuncties, studentenwoningen en bedrijvigheid.
Ruimte voor duurzame mobiliteit
In het gebied wordt maximaal ingezet op het stimuleren van duurzame vormen van mobiliteit. Meteen mobiliteitsplan voor Tilburg University en de nieuwe campusomgeving wordt ruimte gegeven aan duurzame mobiliteitsconcepten voor de huidige en toekomstige gebruikers van het gebied. De woonbuurten (Abdij- en Torenbuurt) worden niet autoluw gemaakt, maar de openbare ruimte wordt hier publieksvriendelijker ingericht.
Meer ruimte voor groen
In het structuurbeeld wordt er ruimte geboden om het gebied een groenere en aantrekkelijkere inrichting te geven. De overmaat aan verkeersfuncties en verharding biedt kansen om gebruiksgroen en belevingsgroen toe te voegen. Dit kan worden gedaan door de verbinding met het Stadsbos 013 te verbeteren en de groene (ecologische) lopers langs de Cobbenhagenlaan en het spoor te versterken.
Levendig gemengd stedelijk gebied
In navolging van de Spoorzone en binnenstad groeit de Kennisknoop uit tot een levendige stedelijke omgeving door middel van het verdichten en mengen van functies in een duurzame en onderscheidende setting. De Abdij- en Torenbuurt liften mee op de nieuwe stedelijkheid en groeien uit tot groene en duurzame buurten met levendige ontmoetingsplekken.
Onderhavig bestemmingsplan geeft invulling aan de uitgangspunten en doelstellingen uit de Omgevingsvisie.
Hier wordt ingegaan op huisvesting rondom de Spoorzone. Dankzij een hoog stedelijk, hip en creatief woonmilieu, met publieksgerichte voorzieningen en aandacht voor lifestyle, lukt het om studenten, talenten en een jonge, hoogopgeleide beroepsbevolking aan te trekken en te behouden.
Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema's. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
3.1 Stedenbouwkundige aspecten en welstand
3.1.1 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan 'redelijke eisen van welstand', zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden. In de Welstandsnota 2017 Tilburg wordt beschreven dat de Omgevingscommissie de taak heeft om ervoor te zorgen dat, naast de architectonische samenhang met de omgeving, in ieder geval op objectniveau de beeldkwaliteit wordt bewaakt. Welstandstoezicht is, in die gevallen, te zien als 'vangnet' voor een visuele basiskwaliteit. Op 5 juni 2019 heeft vooroverleg plaatsgevonden met de Omgevingscommissie van de gemeente Tilburg. Als gevolg van deze bijeenkomsten zijn de op,- en aanmerkingen doorgevoerd in het schetsontwerp.
3.1.2 Hoogbouw
In de Omgevingsvisie Tilburg 2040 (vastgesteld op 21 september 2015 door de gemeenteraad) is de actualisering van de Handreiking Hoogbouw als thematische uitwerkingsopdracht aangekondigd. De nieuwe Handreiking is door de raad vastgesteld op 11 september 2017 en vervangt de Handreiking uit 2007. Hoogbouw (gebouwen hoger dan 15 meter) is meer dan een hoog gebouw. Hoogbouw dient te worden gerealiseerd op locaties waar het meerwaarde oplevert voor de stad, in programmatische én in ruimtelijke zin. Hoogbouw kan positief bijdragen aan de 'leesbaarheid van de stad' door de oriëntatie en herkenbaarheid te vergroten en bij te dragen aan de identiteit van de stad. Met hoogbouw kan verdichting mogelijk worden gemaakt, waardoor de levendigheid in de stad en het draagvlak voor stedelijke voorzieningen wordt verbeterd. Maatschappelijke en economische ontwikkelingen bepalen mede op welke locaties hoogbouw gewenst is. De Handreiking Hoogbouw is een praktisch en bruikbaar middel voor initiatiefnemers van hoogbouw. De Handreiking beschrijft de methodiek die gevolgd zal worden bij hoogbouwinitiatieven die niet passen binnen het vigerende bestemmingsplan.
3.1.3 Stedenbouwkundige onderbouwing
Locatie en beleidscontext
De planlocatie is centraal gelegen in de zogenaamde Kennisas. Deze as ligt in het hart van Tilburg en strekt zich uit tussen Tilburg University (westzijde) en het Veemarktkwartier (oostzijde). De kennisas is een begrip uit de wederopbouwperiode, maar nog steeds van betekenis in het ruimtelijke beleid van de gemeente Tilburg. De oorspronkelijke gedachte om kennis aan deze as te concentreren, en daarmee ook de gehele as tot onderdeel van het stedelijke hart van Tilburg te maken, is nog steeds een doelstelling van de gemeente Tilburg. In de Omgevingsvisie 2040 is hier meer over te lezen.
De oostelijke helft van de Kennisas is de afgelopen jaren flink tot ontwikkeling gekomen. Zowel de binnenstad, als het Veemarktkwartier en de Spoorzone zijn sterk getransformeerd en hebben Tilburg een meer stedelijk imago gegeven. Het Spoorpark is hier vrij recent als nieuwe stedelijke plek aan toegevoegd. De westelijke helft is veel minder herkenbaar als onderdeel van de Kennisas. Deze helft bevat weliswaar een bijzondere concentratie aan kennisinstellingen en een eigen station, maar heeft geen stedelijk karakter. Om die reden heeft de gemeente besloten om voor dit gebied een visie op te stellen. Het in ontwikkeling zijnde 'Gebiedsperspectief Kenniskwartier' beschrijft de ambities voor deze westelijke helft en laat zien hoe beide helften zich tot één Kennisas kunnen ontwikkelen. Een stedelijke as met verschillende deelgebieden met een eigen sfeer.
Figuur 5 - Kennisas
Gebiedsprofiel
Het voorliggende plangebied is gelegen op de zogenaamde Reitse campus (zie afbeelding). Doelstelling is om dit gebied de komende jaren in overleg met de verschillende eigenaren en stakeholders te transformeren tot een gemengde stedelijke plek met een campussfeer. Om deze sfeer te bereiken moet de bewegingsvrijheid van de auto op deze campus worden beperkt en de Sportweg worden getransformeerd tot een esplanade; een centraal wandelplein dat de Reitse campus verbindt met zowel de universiteit als het Spoorpark.
Dit initiatief loopt op deze ontwikkeling vooruit, maar past goed in de eerste gedachten hierover. Het plan voorziet in woningen en verblijfsplekken voor een stedelijke doelgroep (studenten) en zorgt voor een verbetering van het voorzieningenniveau. Daarnaast zorgt het initiatief voor het toevoegen van kwalitatief groen en stedelijk leven aan de esplanade (Sportweg). Verder worden auto's bij dit initiatief uit het zicht gehouden.
Tenslotte zet dit nieuwe complex de toon voor de toekomstige maat en schaal van het gebied. Het laat zien dat verdichting in deze omgeving op zijn plaats is, mits er sprake is van een kwalitatieve toevoeging op het gebied van stedelijk groen, openbaar leven en architectuur. Daarnaast zorgt het plan voor een nieuw stedelijk accent op de juiste plek. De toren van het complex zorgt voor een visuele relatie met het Spoorpark en past in de lijn met hoogbouw aan de Kennisas.
Verantwoording hoogbouw
Voor de verantwoording van een hoogbouwontwikkeling wordt een aantal uitgangspunten gehanteerd. De hoogbouw dient bij te dragen aan de leesbaarheid van de stad. Tevens dient er verantwoord te worden dat de hoogbouw verschijnt op een ruimtelijk relevante locatie ten opzichte van stadsdelen. Ook dient meegenomen te worden dat de ruimtelijke werking van de reeds bestaande hoogbouw versterkt wordt en dat het daarin een hiërarchie in bouwhoogte in relatie tot stadsdelen respecteert. De hoogbouw dient iconisch te zijn en moet vanuit haar individuele expressie betekenis hebben voor het gebied waarmee het in verband wordt gebracht.
De Spoorlaan, richting de Hart van Brabantlaan en de Ringbaan West wordt gemarkeerd door hoogbouw in verschillende lagen. De torens van Achmea/Interpolis markeren het begin van de hoogbouw in dit gebied. Deze lijnstructuur zet zich door via het huidige stadkantoor (Stadsheer), de Westpoint via De Reit naar Tilburg University. Stadsheer staat bij de aansluiting op de Cityring pontificaal in lijn met het hart van de weg en kenmerkt daarmee de entree naar het front van de binnenstad. Westpoint en Interpolis/Achmea positioneren zich op de uiteinden van de binnenstad en markeren de entrees naar de binnenstad vanaf het ringbaanstelsel (Ringbaan West en Ringbaan Oost). De drie torens vormen een lijn op stedelijk niveau en geven de ligging van de binnenstad weer. Op de as Hart van Brabantlaan - Spoorlaan zijn de torens manifeste en karakteristieke bakens voor het verkeersysteem Ringbaanstelsel - Cityring, maar dringen visueel ook binnen in de ruimtelijke wereld van de binnenstad.
De torens Westpoint en de Stadsheer bieden niet alleen oriëntatie op de buitenwereld maar ook specifieke en intrigerende samenbeelden van cultuurhistorie en moderniteit in de intieme context van het dwaalgebied. Onderstaande afbeelding geeft de hoogbouw weer. De rode cirkel geeft het plangebied weer.
Figuur 6: Hoogbouw in de omgeving
Onderhavig plangebied is gelegen tussen de Universiteit/Kennisknoop en de binnenstad/Spoorzone. Op de bovenstaande afbeelding is te zien dat de beoogde hoogbouw past in de reeks hogere gebouwen in de Kennisas. Op deze manier zorgt dit nieuwe hoogte-accent voor 'de sprong' over de Ringbaan-West. Het is de voorloper van een reeks hogere gebouwen in de westelijke helft van de Kennisas. Dit accent is door zijn hoogte een eerste gebaar aan deze zijde van de Ringbaan West. Deze toren legt een ruimtelijke relatie met de toekomstige woontorens in het Spoorpark, maar zoekt niet de concurrentie met de hoogste gebouwen aan de Kennisas. Zo is de toren duidelijk ondergeschikt aan nabijgelegen Westpoint.
Figuur 7: Huidige bebouwing in de kennisas
Windhinder
Door het toevoegen van hogere bebouwing kunnen windstromen veranderen. Deze verandering in windstromen kan hinderlijk zijn voor de openbare ruimte. Om de effecten als gevolg van de ontwikkeling inzichtelijk te krijgen is er een Windhinderonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in rapport (06297-52487-01) welke is bijgevoegd als Bijlage 1 Windhinderstudie bij deze toelichting. In deze studie zijn drie verschillende varianten van het ontwerp onderzocht. In onderstaande tabel worden de criteria voor windhinder weergegeven.
Figuur 8 - tabel windhinder
De windhinder wordt beoordeeld door de kans op een overschrijding van de 5,0 m/s-grens (NEN 8100). De overschrijding wordt uitgedrukt in procenten van het aantal uren per jaar. Er zijn drie varianten onderzocht:
Variant A: met een doorgang tussen het U-gebouw en de toren.
Variant B1: zonder doorgang
Variant B2: zonder doorgang, wel met een onderdoorgang in het U-gebouw.
Alle situaties die (met een overschrijdingskans groter dan 0,30% van de tijd) gevaarlijk zijn dienen vermeden te worden. Een beperkt risico is alleen acceptabel bij niet-windhinder gevoelig gebruik zoals plekken waar geen activiteit plaatsvindt of in doorloopgebieden. De overschrijdingen per windrichting geven meer inzicht in de oorzaak van het aanwezige windklimaat.
Recentelijk (juli) zijn doorgevoerde wijzigingen in acht genomen. De gevolgen van deze ontwerpwijzigingen op het windklimaat rondom het plan zijn in de oplegnotitie met referentie 06297-52487-02 in het kort beschreven. Deze oplegnotitie is bijgevoegd als Bijlage 2 Oplegnotitie windhinderstudie. De beoordeling betreft een inschatting, gemaakt op basis van de resultaten van CFD-windhinderonderzoek en op grond van de bij het bureau opgebouwde expertise. De gevolgen van het windklimaat met de ontwerpwijzigingen zijn als volgt:
Rondom het U-gebouw:
Resultaten in het Rapport 06297-52487-01 (fig. 3) blijven geldig voor het windklimaat rondom het U-gebouw. Ter plaatse van de onderdoorgang in de westvleugel van het U-gebouw wordt een goed windklimaat verwacht voor 'doorlopen' (klasse C).
Rondom de toren:
Rondom de toren zal naar verwachting hetzelfde patroon van het windklimaat ontstaan als berekend voor variant A (overwegend klasse C en D). Echter, door het vergroten van de gevels van de toren worden enkele zones met ongunstige windklimaat groter in vergelijking met de resultaten uit het Rapport 06297-52487-01.
Verwacht wordt dat het windklimaat ter plaatse van de doorgang tussen de toren en het U-gebouw zich overwegend in klasse D (= matig voor 'doorlopen') bevindt. De omvang van deze zone blijft naar verwachting gelijk aan variant A.
De hoeken van het gebouw laten een verslechtering van het windklimaat tot klasse C en D zien. Naar verwachting worden deze zones ter plaatse van de zuidwest- en zuidoosthoeken groter.
Enkel ter plaatse van de zuidoosthoek van de toren bevindt zich een zone met kwaliteitsklasse E. Dit betekent een slecht windklimaat voor alle gebruiksfuncties. Deze zone wordt naar verwachting iets groter dan de zone in variant A, dit is het gevolg van het vergroten van de gevels van de toren.
Voor variant A, met een doorgang tussen de toren en het U-gebouw, valt het windklimaat rondom de toren overwegend in klasse C en D.
Om te komen tot een aangenaam windklimaat dienen maatregelen genomen te worden. Voor een goed windklimaat ter plaatse van het sportveld op het dak van het U-gebouw wordt geadviseerd om afscherming toe te passen. Ook tussen de toren en het U-gebouw dienen schermen worden geplaatst. Het opvullen van open gebied aan de west, zuid en oost zijden van de toren met grote en hoge bomen (hele jaar groenblijvend) aangevuld met aansluitende lage beplanting zal een positief effect hebben op het windklimaat in de hof, in de doorgang en bij de hoeken van de toren. Met maatregelen kan worden voldaan aan een positief windklimaat voor Reitseplein.
Schaduwwerking
Om de toekomstige schaduwwerking in beeld te krijgen is een bezonningsstudie uitgevoerd door Faam Architects. Voor onderhavig plan is allereerst getoetst aan de TNO bezonningsnorm. Voor deze norm zijn twee uitgangspunten gehanteerd, de lichte,- en strenge norm:
Lichte norm: ten minste 2 uur per etmaal direct zonlicht tussen 19 feb en 21 okt
Strenge norm: ten minste 3 uur per etmaal direct zonlicht tussen 21 jan en 22 nov
Meetpunt is midden van de vensterbank, binnenzijde glas, 75cm boven vloerpeil.
In het uitgevoerde onderzoek zijn drie varianten berekend: De huidige situatie, de nieuwe situatie, en de situatie met bestemmingsplan contouren. Uit de bezonningsstudie is gebleken dat de bestaande, de nieuwe situatie en de situatie conform bestemmingsplan voldoen aan de strenge norm. voldoen aan de strenge norm: meer dan 3 uur direct zonlicht per etmaal, tussen 21 januari en 22 november.
Volgens de Handreiking Hoogbouw 2017 van de gemeente Tilburg dient te worden voldaan aan de Haagse bezonningsnorm. In afwijking van de lichte TNO‐norm is in de Haagse norm de bezonning van gevels maatgevend, onafhankelijk van de plaats van de ramen. Aangezien het plan voor de nieuwbouw aan het
Reitseplein 15 voldoet aan zowel de lichte als de strenge TNO norm, kan geconcludeerd worden dat ook (ruimschoots) voldaan wordt aan de Haagse bezonningsnorm.
Het rapport is toegevoegd als Bijlage 3 Bezonningsstudie bij deze toelichting. Duidelijk is dat de nieuwbouw van Reitseplein geen negatieve invloed heeft op omliggende bebouwing.
Uitzicht
De beoogde bebouwing verschilt in omvang, massa en hoogte niet veel van de huidige bebouwing. De impact van de onderhavige ontwikkeling op het uitzicht vanuit omliggende locaties is dan ook niet groot. In de onderstaande afbeelding wordt een beeld geschetst van de inpassing van de beoogde bebouwing in de omgeving.
Figuur 9: inpassing in de omgeving
Privacy
Over het algemeen wordt een afstand van 25 meter aangehouden als een maat waarbinnen gezichtstrekken te herkennen zijn. Gezien de functies in de directe omgeving is er geen privacy hinder, binnen een contour van 25 rondom het plangebied bevinden zich geen woningen. Er wordt geconcludeerd dat er als gevolg van de beoogde ontwikkeling geen inbreuk wordt gedaan op de privacy van omwonenden.
3.2 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
3.2.1 Historische geografie
Het plangebied ligt aan de zuidzijde van de Spoorlijn Tilburg-Breda. Het terrein wordt omsloten door bedrijven en sportveld en de Midden-Brabantweg. Tevens is het plangebied gelegen aan de helling van de spoorlijn. De bodem in het plangebied bestaat uit dekzandruggen, die een oud bouwlanddek hebben bestaande uit zwarte enkeerdgronden. In 1863 werd het spoor Tilburg- Breda in gebruik genomen, in 1867 gevolgd door het Bels lijntje. In de jaren twintig van de vorige eeuw verrezen enkele woningen ten zuiden van de spoorlijn Tilburg – Breda langs de noordgrens van het plangebied. De verschillende bedrijfsgebouwen en loodsen rondom het plangebied werden vanaf eind jaren vijftig van de twintigste eeuw gebouwd. Het Bels Lijntje werd in 1958 opgebroken en omgeleid via de lijn Tilburg-Breda. De aanleg van de Hart van Brabantlaan in 1961 zorgde voor een snelle verstedelijking van het gebied. Aan weerszijden van de straat verschenen tussen 1966 en 1980 flatgebouwen.
3.2.2 Archeologie
Het plangebied is niet gekarteerd op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek. Op de Archeologische Waarschuwingskaart van Tilburg (ARWATI) heeft het plangebied vanwege de ligging op een relatief hooggelegen dekzandrug over het algemeen een hoge tot zeer hoge archeologische verwachtingswaarde.
De archeologische verwachting is tot stand gekomen op basis van cultuurhistorisch- en archeologisch onderzoek en weergegeven in een verwachtingskaart. De verwachtingskaart geeft echter een historische situatie weer. Er is hierin geen rekening gehouden met zowel moderne als submoderne verstoringen waarmee de urbanisatie in de twintigste eeuw gepaard is gegaan. Bebouwing van na 1920 heeft binnen deze periode een dermate grote funderingsdiepte dat het bodemarchief tot in het zogenaamde 'gele zand' is verstoord. Hierdoor is de kans op archeologisch relevante waarden sterk verminderd / verdwenen. De verwachtingswaarde kan hierdoor bijgesteld worden van hoog tot zeer hoog naar laag.
In het vigerend bestemmingsplan 'Reit 2007', onherroepelijk vastgesteld op 20 november 2009, liggen binnen het plangebied geen terreinen van bijzondere archeologische trefkans of waarde. Buiten de aanwezige funderingen is er een reële kans dat het bodemarchief nog wel aanwezig is. Het plangebied is (op enkele plekken na) tot voor kort volledig bebouwd geweest. De bodem is derhalve verstoord. In het plangebied liggen geen terreinen van bijzondere archeologische trefkans of waarde.
3.2.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen
In nabijheid van het plangebied zijn geen van rijks- of gemeentewege beschermde monumenten of beschermde stads- en dorpsgezichten gelegen. De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Deze bebouwing heeft geen formeel beschermde status maar komt wel voor op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant en wordt daar ook als waardevol beschouwd. Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In nabijheid van het plangebied is de noordelijke straatwand van de Hart van Brabantlaan opgenomen in het MIP (nummers 117 – 177). Het gebied van de nieuwbouw was tot ongeveer 1930 akkergebied dat functioneel hoorde bij de Bokhamer en de iets ten westen gelegen herdgang De Reit. Het akkergebied maakte deel uit van het akkercomplex De Schijf. De oude bebouwing van De Reit is op een stukje van de tegenwoordige Sportweg na geheel met de grond gelijk gemaakt tijdens de aanleg van de huidige wijk De Reit in de jaren zestig van de twintigste eeuw. Alleen aan de zuidzijde van de Academielaan staat nog een deel bebouwing uit de jaren dertig van de twintigste eeuw. De aanleg van het spoor in 1863 en het hoogspoor in 1961 hebben de functionele en visuele relatie met de Bokhamerstraat vrijwel helemaal teniet gedaan.
Op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant zijn de woningen aan de Hart van Brabantlaan aangemerkt als van cultuurhistorische waarde. De spoorlijn Tilburg – Breda en de Ringbaan West staan aangemerkt als historisch-geografische lijn van redelijk hoge waarde. Deze waarden wordt met de beoogde ontwikkeling niet geschaad.
3.2.4 Conclusie
Vanuit het oogpunt van archeologie en cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast.
3.3 Volkshuisvesting
Woonvisie en Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek/KWBO
Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de Woonvisie Tilburg 2015. Hierin staan de thema's en trends in het wonen, zijn actuele knelpunten geduid en zijn de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de woonvisie wordt ingezet op de samenstelling en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad. Daarnaast blijft de nieuwbouwopgave voor Tilburg belangrijk vanwege de natuurlijke groei, gezinsverdunning en migratie.
Centraal in de Woonvisie staat de gemeentelijke opgave om te voorzien in een compleet en gevarieerd palet aan woonmilieus. De woonmilieus vormen de basis voor een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, waarin zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Passend bij de huishoudenssamenstelling, het inkomen en de mate van zelfredzaamheid van de inwoners. Maar ook passend bij de verschillende leefstijlen.
We onderscheiden de volgende woonmilieus: Centrum-Stedelijk, Stedelijk buiten het centrum, Groenstedelijk, Dorps en Landelijk. Hierbij is sprake van een afnemende woningdichtheid, nabijheid en toegang tot voorzieningen en (OV-)bereikbaarheid. Binnen deze woonmilieus vinden verschillende leefstijlen een plek. In de verdere onderbouwing kunnen we verwijzen naar de 9 woonmilieus zoals onderscheiden in het KWBO: Binnenstad, Levendige Stadswijk, Rustige Stadswijk, Luxe Stadswijk, Woonwijk laag- en hoogbouw, Woonwijk laagbouw, Luxte woonwijk, Dorps en Landelijk.
Figuur 10: woonmilieus
Met voorliggende ontwikkeling wordt een woongebouw geïntroduceerd in een gebied met overwegend onderwijsgebouwen, sportvoorzieningen en kantoren. Dit gebied grenst aan een buurt met een woonmilieu rustige stadswijk. Door de fysieke afstand tussen het gebouw en de woonbuurt, zal de invloed van het gebouw op de woonkwaliteit in de buurt zeer beperkt zijn.
De ontwikkeling op de locatie Reitseplein 15 levert een goede bijdrage aan de stedelijke groeibehoefte aan studentenhuisvesting. Gezien de ligging tussen de Universiteit/Kennisknoop en de binnenstad/Spoorzone is de locatie bij uitstek geschikt voor de doelgroep studenten.
In paragraaf 2.1.3. (Ladder voor) Duurzame verstedelijking hebben we omschreven op welke wijze we regionaal afspraken maken over nieuwbouw en hoe het plan zich verhoudt tot de plancapaciteit.
Woonadvies specifiek voor plangebied
Ten aanzien van de kwalitatieve opgave waar we als stad voor staan, benoemen we hier specifiek een aantal kwaliteiten waar we vanuit de woonvisie en de opgave in de stad waarde aan hechten.
Bijzondere doelgroepen
Studenten zijn in de Woonvisie benoemd als speciale groep. Een aandachtspunt in de Woonvisie is dat er voor hen voldoende studentenwoonruimte beschikbaar is en dat wordt voorkomen dat dit ten koste gaat van het aanbod in de reguliere (betaalbare) voorraad. Dit woonconcept draagt bij aan deze ambitie.
De Update Stedelijke Ontwikkelstrategie Wonen, vastgesteld door het college van B &W op 9 januari 2018, noemt als specifieke kwalitatieve opgave de realisatie van een aantal bijzondere woonvormen, waaronder studentenhuisvesting. De omgeving van de Universiteit/Kennisknoop en de binnenstad/Spoorzone worden genoemd als de plekken waar studentenhuisvesting in eerste instantie gewenst is. Het realiseren van studentenhuisvesting op deze locatie tussen de universiteit en de binnenstad draagt bij aan deze opgave.
Appartementen
Toevoeging van appartementen kleiner dan 50m2 GBO is slechts toegestaan voor zover sprake is van een specifiek woonconcept dat bedoeld is voor het huisvesten van bijzondere doelgroepen waarvoor we een huisvestingsopgave kennen, zoals genoemd in de meest actuele Update Stedelijke Ontwikkelingsstrategie. Studentenhuisvesting is één van de specifieke woonconcepten, voor zover:
De woonfunctie specifiek voor studenten is geborgd in het bestemmingsplan;
De huren voldoen aan het woningwaarderingsstelsel en de servicekosten aan het Huurrecht;
De ontwikkeling past in de omgeving;
Geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonomgeving;
Geen parkeer- of verkeersoverlast voor de omliggende woningen ontstaat.
Betaalbare (huur)woningen
Alle woningen die op de locatie Reitseplein 15 worden gerealiseerd, zijn sociale huurwoningen.
Politiekeurmerk Veilig Wonen
Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid. Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast en dat certificering plaatsvindt, zowel op woningniveau als op het niveau van de woonomgeving.
3.4 Groen en biodiversiteit
3.4.1 Bomenbeleid Tilburg
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:
Bomenverordening 2017
Beoordelingscriteria houtopstanden
Nota 'overige houtopstanden'
Boomwaarde zoneringskaart 2017
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen
Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.
Bomenverordening
De Bomenverordening Tilburg 2017 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.
Boomwaardezoneringskaart 2017 (BWZ-kaart)
Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)
Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2007. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.
Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)
In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.
Maatregelen in bestemmingsplan
De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de BWZ-kaart aangeduid als Boomwaardekaart (bijlage bij de regels). Bomen met een eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. Als hiervan sprake is in of rond het plangebied wordt in de regels verwezen naar deze kaart. De juridisch-planologische bescherming van de desbetreffende bomen bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.
De bomen in het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan hebben op basis van de boomwaardezoneringskaart een basiswaarde. Ook rondom het plangebied zijn geen bomen aanwezig met een formeel beschermde status. De ontwikkelaar streeft ernaar om zo veel mogelijk bomen in het plangebied te handhaven. Met name in het zuidelijk deel van het plangebied worden enkele bomen behouden en ingepast in het plan. Voor de te kappen bomen kan een kapvergunning worden aangevraagd. Op grond van de Bomenverordening gemeente Tilburg 2017 kan hiervoor een compensatie worden geëist. In het schetsontwerp voor de buitenruimte voor het Reitseplein 15 (Bijlage 4 Schetsontwerp buitenruimte) is wel veel nieuw groen voorzien (binnentuin) en aan de noordzijde van de beoogde nieuwbouw wordt een ecologische zone gerealiseerd (natuurwaarden). Het schetsontwerp van de buitenruimte is als ambitiedocument toegevoegd aan de anterieure overeenkomst. De ontwikkelaar zal het ontwerp in samenspraak met de gemeente nader uitwerken.
3.4.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de
Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
3.4.3 Nota biodiversiteit
Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.
De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.
Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.
In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.
Doelstellingen nota biodiversiteit
De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.
Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'. Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.
In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.
Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.
In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de Agenda groen in de stad vastgesteld door het college op 19 juli 2016. De Agenda groen in de stad gaat samen met het Beheerbeleidsplan Groen op Niveau en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.
Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer). De kaart Stadsnatuur 2040 laat op hoofdlijnen zien dat er buiten de Oude Stad winst te halen is om het netwerk van corridors te completeren. Dat kan door o.a. het vergroten van het areaal ecologisch bermbeheer. De kaart laat ook zien dat als gevolg van het ontbreken van doorgaande groene structuren in de Oude Stad er daar een andere strategie nodig is, namelijk het inzetten op structuren en plekken langs het netwerk van de linten. Daarnaast zijn ook de private tuinen en terreinen van belang om een zo goed mogelijk stadsbreed ecologisch netwerk te maken. Het spoor is in de Agenda Groen in de Stad weergegeven als een belangrijke ecologische corridor. Met het voorliggende plan wordt een ecologische zone van ca. 20 meter gerealiseerd langs het spoor om bij te dragen aan de ambities ten aanzien van groen in de stad. De strook wordt extensief beheerd wat de biodiversiteit ten goede komt. In Bijlage 4 Schetsontwerp buitenruimte is een schetsontwerp van deze strook toegevoegd.
3.5 Detailhandel
3.5.1 Visie detailhandel
In de visie Detailhandel gemeente Tilburg (2013) is de volgende doelstelling voor de detailhandel geformuleerd:
"Tilburg streeft naar een toekomstbestendige detailhandelsstructuur, gericht op kwaliteit en vitaliteit van detailhandelslocaties. Wij willen een antwoord geven op vragen uit de markt en vertalen consumentenbehoeften in maatregelen die nodig zijn om de detailhandelsstructuur attractief en vitaal te houden. Onze focus richt zich daarbij vooral op de bestaande structuur."
In deze visie worden kwaliteit en vitaliteit van de detailhandelsstructuur centraal gesteld. Bij een kwalitatief hoogwaardige structuur voorzien de winkelgebieden samen in een aantrekkelijk aanbod, zodat inwoners en bezoekers voor al hun aankopen en bezoekmotieven (recreatief winkelen, thematisch winkelen, boodschappen doen, doelgerichte aankopen) terecht kunnen in de stad. Een vitale winkelstructuur kenmerkt zich door toekomstbestendige en ook op termijn krachtige en levendige kern- en ontmoetingslocaties die bijdragen aan het behoud en versterken van de winkelstructuur. Zowel bij kwaliteit als vitaliteit zijn de behoeften van de consument leidend. Uitgangspunt blijft de focus op de bestaande concentraties, waarbij voor perifere locaties de in eerdere beleidsnota's gekozen en in bestemmingsplan vastgelegde branchering het uitgangspunt blijft.
Winkelen en boodschappen doen
Traditioneel kennen we verschillende lagen in de detailhandelsstructuur. Afdalend in omvang en attractiviteit van een functie van regio- tot buurtniveau. Deze gelaagdheid is zowel voor de Structuurvisie 2040 van Tilburg als deze Detailhandelsvisie het uitgangspunt. Voor de Binnenstad staat gastvrijheid en kwaliteit centraal. Bij de wijkcentra staat de functie winkelen centraal terwijl voor de buurtwinkelcentra ontmoeten centraal staat. Voor de linten is de nadruk gelegd op boodschappen doen in combinatie met bezoek aan speciaalzaken, waarbij ook verdere menging van functies mogelijk is. Naast detailhandel zijn dat andere op consumentengerichte functies als kapsalons en adviseurs, maar ook zorgverleners.
Nieuwe ontwikkelingen
Trends, ontwikkelingen, consumentengedrag en de behoefte van retailers krijgen een prominente plek in de Tilburgse detailhandelsstructuur. Met dat in het achterhoofd stimuleren we het behoud van kansrijke gebieden, kijken we kritisch naar de ontwikkelrichting van kwetsbare gebieden en willen we zo komen tot een goede kwalitatieve en kwantitatieve spreiding van het aanbod over de stad. De blik is vooral gericht op de bestaande winkelgebieden. Als we de huidige markt willen volgen zullen we incidenteel zeker ook ruimte moeten kunnen bieden aan ontwikkelingen buiten de bestaande locaties. Onze doelstelling is daarmee de kwaliteit en vitaliteit van de bestaande structuur te versterken en te voldoen aan de wens van de consument.
Op trafficlocaties (zoals stations, bedrijventerreinen, ziekenhuizen of andere drukbezochte locaties waar veel mensen om andere redenen dan winkelen komen) blijft een beperkte mogelijkheid voor detailhandel aanwezig. In bijzondere gevallen kan de gemeente detailhandel buiten winkelcentra toestaan, stellen, bijvoorbeeld waar het gaat om beperkte detailhandelsactiviteiten betrekking hebbende op en ondergeschikt aan een sportinstelling zoals bij een ijsbaan of (voetbal)stadion. Waar mogelijk worden afhaalpunten (van internetwinkels) gefaciliteerd binnen de bestaande structuur, daarbij wordt als uitgangspunt genomen dat bedrijventerreinen geen logische vestigingsplaats zijn voor internetwinkels met showroom en/of winkelfunctie.
Figuur 11: Spreiding winkelaanbod Tilburg
Ruimtelijke vertaling
Overeenkomstig de Structuurvisie Linten in de Oude Stad zal voor de binnenstad en de twee belangrijkste winkellinten (Korvelseweg en Besterdring) de bestemming Centrum-Lint worden gehanteerd, waarin de functie detailhandel is opgenomen. Voor de Tuinstraat (binnenstad) geldt de bestemming Gemengd-Lint.
De grote winkelcentra Westermarkt, Heyhoef en Wagnerplein worden bestemd als Centrum waarvan de functie detailhandel deel uitmaakt. Voor de overige buurt- en wijkcentra, voor zover geen deel uitmakend van de Structuurvisie Linten in de Oude Stad, geldt de bestemming Gemengd-Buurt of Gemengd-Dorps. Indien hierbij sprake is van een bedrijvig lint (uitgezonderd Korvelseweg en Besterdring) geldt overeenkomstig de
Structuurvisie Linten in de Oude Stad de bestemming Gemengd-Lint. Zowel bij de bestemming
Gemengd-Buurt, Gemengd-Dorps en Gemengd-Lint wordt de perceelsgerichte bestemming detailhandel alleen opgenomen voor de bestaande winkels.
De bestemming Detailhandel is bedoeld voor de meer grotere solitaire winkels, die geen PDV of GDV zijn.
Daarnaast zijn er PDV-Clusters. Deze krijgen de bestemming PDV met een branchebepaling.
Buiten de verschillende centra en PDV-clusters zijn tevens winkels gevestigd, met name in de oude stad en op een aantal bedrijventerreinen. Afhankelijk van de hoofdbestemming van de locatie (soort gebied, bijvoorbeeld woonwijk of bedrijventerrein) en de grootte van de winkel zullen deze solitaire winkels perceelsgericht als detailhandel of als Detailhandel perifeer worden bestemd.
3.5.2 Structuurbeeld Knooppunt Tilburg
Het Reitseplein maakt geen onderdeel uit van de Tilburgse detailhandelsstructuur. Uitgangspunt van het beleid is dat detailhandel zich moet vestigen in winkelgebieden behorende tot de detailhandelsstructuur. Het voorliggende bestemmingsplan maakt detailhandel dan ook niet rechtstreeks mogelijk.
Gelet op de veranderende wensen van consumenten en de transformatie van de Kennisknoop van kantoorgebied naar een gemengd woongebied met een nadrukkelijke verbindingsfunctie wordt in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor vestiging van detailhandel, zodat bij verandering van beleid en/of inzichten medewerking kan worden verleend aan het vestigen van winkels.
3.6 Horeca
3.6.1 Algemeen
De gemeenteraad heeft op 30 januari 2017 het horecabeleid vastgesteld. Daarin is de volgende doelstelling opgenomen.
"Tilburg wil een gastvrije stad zijn. Met het nieuwe horecabeleid willen we een bijdrage leveren aan een horeca-aanbod dat aansluit bij de wensen van de bewoners en bezoekers van de stad. We kiezen voor horeca die een meerwaarde heeft voor de functie van gebieden, om daarmee de gastvrijheid van Tilburg te benadrukken. Daarnaast willen we binnen het beleid ruimte houden voor vernieuwing van het aanbod. De stad realiseert hiermee een horeca aanbod waarvoor mensen nu, en in de toekomst, naar Tilburg komen en er willen verblijven."
Ruimte voor vernieuwing/innovatie van het aanbod
Nieuwe horeca-initiatieven moeten de aantrekkelijkheid van bepaalde gebieden vergroten of behouden. Gebieden als de binnenstad en het buitengebied zijn van groot belang voor het woon- en leefklimaat en bezoekers, vanwege de vele voorzieningen en mogelijkheden voor recreatie en ontspanning. Door daar in te zetten op (vernieuwende) horeca(concepten) kunnen deze gebieden een grotere waarde krijgen voor inwoners en bezoekers. Onderscheidende hor een bijzondere locatie, moeten ruimte kunnen krijgen in Tilburg.
Evenwichtig aanbod
Bij het vormgeven van het horecabeleid dient tevens een balans te worden gevonden met andere functies zoals de leefbaarheid in wijken of de mogelijkheid om te ondernemen (in andere sectoren). Ook bij de omvang van het aantal horecagelegenheden moet een balans worden gevonden. Het toevoegen van horeca komt de diversiteit en spreiding van het aanbod ten goede. Bij overaanbod kan het rendement van horecabedrijven onder druk komen staan. Dit kan tot gevolg hebben dat de kwaliteit afneemt en dat daardoor niet voldoende ruimte is voor vervangingsinvesteringen en het investeren in het vernieuwen van het concept.
3.6.2 Horeca-categorieën
In het horecabeleid zijn categorieën opgenomen. Zo ontstaat de mogelijkheid om te sturen op de ontwikkeling van horeca die past bij het karakter van het gebied. Denk hierbij aan de wenselijkheid van daghoreca in winkelgebieden en het voorkomen van overlast van horeca die lang geopend is in gebieden waar ook (relatief veel) woningen aanwezig zijn. In het horecabeleid is daarom gekozen voor een nieuwe typering van horeca-categorieën waarmee aansluiting gezocht wordt bij het belangrijkste bezoekmotief van de consument en waarmee richting kan worden gegeven aan de ontwikkeling van horeca die aansluit bij de kwaliteiten van een specifiek gebied.
Categorie I (Daghoreca)
Horeca inrichting, met openingstijden gerelateerd aan de winkeltijden (daghoreca), niet zijnde een horeca inrichting als bedoeld in categorie II, waar: hoofdzakelijk (kleine etenswaren) en/of dranken worden verstrekt.
Voorbeelden zijn: thee & koffie-concepten, brood & lunchconcepten, ijs & yoghurt concepten. Daarnaast zijn ook concepten zoals omschreven bij categorie III mogelijk indien de openingstijden kunnen worden beperkt.
Categorie II (Droge horeca):
Horeca inrichting waar: hoofdzakelijk kleine etenswaren en/of alcoholvrije dranken worden verstrekt.
Voorbeelden zijn aan te merken: fastfoodconcepten, healthy fastfoodconcepten, snackbars, shoarmazaken. Indien alcohol wordt verstrekt valt het bedrijf in categorie III.
Categorie III (Eetgelegenheden):
Horeca inrichting, niet zijnde een horeca inrichting als bedoeld in categorie II, waar hoofdzakelijk maaltijden worden verstrekt. Voorbeelden zijn: restaurants, pizzeria's, all-you-can-eat-concepten, café-restaurant.
Categorie IV (Café - Barconcepten):
Horeca inrichting waar hoofdzakelijk dranken worden verstrekt, en waar eventueel in combinatie daarmee kleine etenswaren worden verstrekt. Voorbeelden zijn: cafés, bars, pubs, bier-, wijn- en cocktailconcepten.
Categorie V (Uitgaan & Zalen)
Horeca inrichting waar hoofdzakelijk dranken worden verstrekt en entertainment wordt aangeboden, zoals (live) optredens en mechanische muziek Voorbeelden zijn: clubs, discotheken, feestcafés, uitgaansconcepten, zalen- en partycentra, danscafés, karaokebars. Combinatie met (onderdelen) van categorieën III en IV vallen ook binnen deze categorie.
Categorie VI (Verblijfshoreca):
Horeca inrichting waar hoofdzakelijk gelegenheid tot tijdelijk slaapverblijf wordt gegeven, en waar eventueel in combinatie daarmee maaltijden, dranken en/of kleine etenswaren worden verstrekt. Voorbeelden zijn: hotels, motels en pensions.
In onderhavig plan wordt een daghoreca functie mogelijk gemaakt. Deze richt zich hoofdzakelijk op de toekomstige bewoners van het pand, maar is ook bedoeld voor overig publiek.
3.6.3 Gewenste ontwikkeling per gebied
Binnenstad
De belangrijkste concentratie van horeca bevindt zich in de binnenstad in het horecaconcentratiegebied (HCG). Het HCG bestaat uit: Heuvel, Korte Heuvel, Piusplein, Heuvelring/Piusstraat, Paleisring, Oude Markt / Heikese Kerk. Hier is ruimte voor een ruim en divers aanbod van horeca, juist ook horeca die zich specifiek richt op uitgaand publiek.
Figuur 12: Horeca concentratiegebied
In andere delen van de binnenstad zoals het Kernwinkelgebied, de Spoorzone, Veemarktkwartier, Piushaven en het Dwaalgebied heeft de horeca een ondersteunende functie en zijn andere functies zoals wonen, winkelen en werken de hoofdfunctie. Uitbreiding van horeca is in deze gebieden wenselijk als dit bijdraagt aan
de sfeer en aansluit op de hoofdfunctie van het betreffende deelgebied. Hierbij blijft de balans met de andere
functies van groot belang.
Woongebieden en overige winkelgebieden
Voor vestiging van horeca in woonwijken wordt allereerst gedacht aan winkelgebieden of andere locaties waar meerdere publieksgerichte functies zijn gevestigd of waar mensen toch al naar toegaan, bijvoorbeeld voor recreatie. Denk hierbij aan een buurtwinkelcentrum, MFA of park.
Aan de bedrijvige linten is horeca, net als in andere winkelgebieden, ondersteunend aan de hoofdfunctie. In met name de grotere winkelgebieden is vaak horeca gevestigd die ook wijk gebonden is. Naast op winkelend publiekgerichte daghoreca, kan hier ook gedacht worden aan een restaurant. Vanwege de goede bereikbaarheid en parkeergelegenheid bij dit soort centra, is dit een goede plek voor dergelijke horecavoorzieningen. Bij buurtwinkelcentra is zeer beperkt ruimte voor uitbreiding. Hierbij moet ook gedacht worden aan bijvoorbeeld afhaalformules, die veelal ook mogelijk zijn binnen de bestemming detailhandel. Overaanbod aan 'horeca' is een risico, mede doordat het onderscheid tussen detailhandel en horeca juist op dit soort locaties vaak onduidelijk is.
3.6.4 Horeca bij winkels en dienstverlenende bedrijven (additionele horeca)
Door maatschappelijke en economische ontwikkelingen ontstaat er bij consumenten steeds meer een behoefte aan onderscheidende concepten in zowel winkels als horeca. Hoe meer een (winkel-)gebied gericht is op recreatief winkelen of verblijf, hoe groter de behoefte aan 'beleving'. Voorbeelden van deze ontwikkelingen zijn een lunchroom in een boekenwinkel, een kapsalon met een wijnbar (mits gescheiden ruimtes) of een lunchroom waar het gehele interieur te koop is. Deze ontwikkeling vindt op dit moment met name plaats binnen de detailhandel waar steeds meer 'horeca-elementen' een plaats krijgen.
Het is voor winkeliers mogelijk om binnen de bestaande regels maximaal 33% van de winkeloppervlakte in te richten voor horeca-activiteiten. Voor horecabedrijven die tevens alcohol verkopen gelden op grond van de Drank en Horecawet (DHW) aanvullende (inrichtings-)eisen. Deze eisen gelden in Tilburg ook voor bedrijven die geen alcohol schenken, maar wel langer geopend willen zijn dan op grond van de winkeltijdenverordening mogelijk is.
3.6.5 Ondersteunende horeca
Horeca is ook een zeer wenselijk onderdeel van andere (maatschappelijke) voorzieningen zoals een schouwburg, buurthuis of sportvoorziening. Deze horeca staat ten dienste van een andere hoofdfunctie. Deze hoofdfunctie is dan ook opgenomen in het bestemmingsplan. Het schenken van alcohol is toegestaan middels een Drank- en Horecavergunning.
3.6.6 Maatregelen in bestemmingsplan
Maatregelen in bestemmingsplan In het voorliggende bestemmingsplan wordt daghoreca mogelijk gemaakt met een maximale omvang van 250 m². Het plangebied is gelegen in Tilburg West, in een gebied dat getransformeerd wordt van kantoorgebied naar gemengd woongebied. Volgens het horecabeleid heeft horeca in woongebieden (vooral) een wijkvoorzienende functie, zoals een snackbar of een ijssalon. Uitbreidingsmogelijkheden zijn er alleen indien dit type horeca benedengemiddeld vertegenwoordigd is. Verder is in het beleid verwezen naar een onderzoeksrapport waaruit blijkt dat dergelijke gebieden tevens ruimte bieden voor restaurants en cafés/bars. Omdat het hier echter gaat om horeca gevestigd in de plint van een woongebouw, is uitsluitend daghoreca toegestaan. Binnen deze categorie is een exploitatie mogelijk als restaurant of bar binnen de openingstijden van daghoreca, te weten van 07.00u tot 23.00u.
De doelgroep (internationale) studenten kan worden bediend door middel van een bistro/bar/restaurant van beperkte omvang. Aansluiting bij de (zakelijke) doelgroep in de vorm van een koffiebar/lunchrestaurant zou ook passen binnen het gemeentelijk horecabeleid. Beide concepten kunnen worden gerealiseerd binnen het regime voor daghoreca.
3.7 Verkeer en parkeren
3.7.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg
De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen.
Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.
De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.
Mobiliteitsagenda 013
De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.
3.7.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto's, elektrische auto's en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:
Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;
In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;
Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;
Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;
Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.
3.7.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'
In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd. Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen. Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.
3.7.4 Verkeer en parkeren in het plangebied
Parkeren
Aangezien het bestemmingsplan uitsluitend studentenwoningen mogelijk maakt, is de parkeernorm voor studentenwoningen van toepassing. Bij studentenwoningen bestaat het overgrote deel van de parkeervraag uit bezoekersparkeren. Het is daarmee van het grootste belang dat de parkeerplaatsen ook daadwerkelijk toegankelijk zijn door bezoekers. Bij de aanvraag omgevingsvergunning zal worden getoetst aan de geldende parkeernormen en wordt gecontroleerd of ook het bezoekersaandeel kan worden opgevangen in de beoogde parkeergarage.
Voor de bewoners zijn er volgens de parkeerberekening 44 parkeerplaatsen nodig, voor de bezoekers van de woningen zijn dat 88 parkeerplaatsen en voor de horeca in totaal 12,5 parkeerplaatsen. Bij volledig dubbelgebruik (dus de garage is toegankelijk voor bezoekers en horeca gasten) is in totaal een aantal van 124 parkeerplaatsen nodig. In de beoogde parkeergarage kan worden voorzien in deze behoefte. Indien nodig wordt dit aangevuld met een mobiliteitsconcept.
Omliggende wegenstructuur
Aan de oostzijde ligt de Ringbaan – West, welke valt onder de binnenring van Tilburg. Deze stadsontsluitingsweg geldt voor gemotoriseerd verkeer van noord naar zuid, en naar de binnenstad. De ontwikkeling ligt aan het Reitseplein en de Sportweg. Beide zijn erftoegangswegen met een maximale toegestane snelheid van 30 km/h. De Professor Cobbenhagenlaan is een wijk ontsluitingsweg van en naar de binnenstad en heeft een aangrenzend fietspad. De maximaal toegestane snelheid op deze weg is 30 km/h.
Ontsluiting van het plangebied
Het plangebied kan ontsloten worden op de Reitseplein en de Sportweg, deze straat heeft een erfontsluitende functie. Gezien de aanwezigheid van verschillende onderwijsinstellingen dient extra gelet te worden op de aanwezigheid van de vele fietsbewegingen.
De ontwikkeling genereert ca. 374 mvt/etmaal, berekend op basis van kencijfers van het CROW. In de oude situatie (5.950 m2 kantoor, commerciële dienstverlening met baliefunctie, sterk stedelijk) was er sprake van 589 mvt/etmaal. Dat betekent dat het aantal motorvoertuigen per etmaal afneemt ten opzichte van de oude situatie. Het plan leidt derhalve tot een afname van de verkeersdruk en er kan worden aangenomen dat het verkeer op de bestaande wegenstructuur kan worden afgewikkeld.
Fietsroutes en -stalling
Goede voorzieningen voor het stallen van fietsen zijn nodig om het fietsgebruik te stimuleren. Bij het indienen van de vergunningsaanvraag voor een bouwplan moet de initiatiefnemer aangeven op welke manier wordt voorzien in voldoende fietsstallingsvoorzieningen. Daarbij kunnen openbare collectieve stallingsvoorzieningen in de nabijheid van de ontwikkeling een rol vervullen in het voorzien van de (toekomstige) stallingbehoefte. De fietsontsluiting op de Reitseplein heeft een gescheiden fietspad. De fietsgebruikers op de Sportweg fietsen op de rijbaan. In de kelder worden tevens 592 fietsparkeerplaatsen gerealiseerd, waardoor aan de behoefte wordt voldaan.
Openbaar vervoer
Op loopafstand van het plangebied ligt het station van de NS, Tilburg Universiteit, wat vanaf het plangebied via de Sportweg is te bereiken. Op de Professor Cobbenhagenlaan ligt een bushalte op ca. 260 meter.
Afvalinzameling
Voor de afvalinzameling gelden de richtlijnen zoals deze door het BAT zijn opgesteld. Bij bepalen van de locatie van de afvalinzameling dient rekening gehouden te worden met bereikbaarheid van de plek en voor voldoende opstelruimte van de vuilniswagen. Dat geldt voor zowel ondergrondse containers als voor losse containers. Dit wordt in de verdere planuitwerking uitgewerkt.
Noodhulpdiensten
Het gebied moet bereikbaar zijn voor noodhulpdiensten volgens de bijbehorende bereikbaarheidseisen.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
In dit hoofdstuk worden de milieuaspecten voor het planvoornemen behandeld. De aspecten archeologie en cultuurhistorie zijn behandeld in hoofdstuk 3.
4.1 Milieueffectrapportage
4.1.1 Algemeen
Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een M.e.r. beoordeling opgesteld moet worden. Voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:
er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;
voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.
ad a.
In de bijlage bij het Besluit m.e.r is opgenomen welke activiteiten m.e.r-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten m.e.r-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig. Dit project kan aangeduid worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2). Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r. beoordelingsplichtig indien het betreft een gebied met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of meer dan 2000 woningen of meer dan 200.000 bruto vloeroppervlakte bevat. Aan al deze criteria voldoet het plangebied niet. Op grond hiervan is geen m.e.r. nodig. Verder blijkt uit de in het vervolg van dit hoofdstuk genoemde onderzoeken dat er geen (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, eventueel na het treffen van maatregelen, aanwezig zijn.
ad b.
Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied bevindt zich op meer dan 2 kilometer ten noorden van het plangebied. Vanwege de afstand leidt alleen stikstofdepositie tot mogelijke negatieve effecten op het natuurgebied. Dit wordt in paragraaf 4.2.3.2 onderzocht en beoordeeld.
Op basis van een vormvrije m.e.r.-beoordeling heeft het college van burgemeester en wethouders op 7 september 2020 besloten dat er voor dit plan geen m.e.r. nodig is. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van kenmerken en locatie van het plan, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen effecten optreden, dan wel dat deze effecten met mitigerende maatregelen worden beperkt, zodat voldaan wordt aan de geldende wet- en regelgeving.
4.2 Milieuhinder bedrijven
Bij het beoordelen van de (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG-brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een 'rustige woonwijk'. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden. Indien functies direct naast elkaar gelegen zijn, kan gesproken worden van een 'gemengd gebied'. In onderhavig geval is hiervan sprake. Derhalve kan de aan te houden richtafstand verlaagd worden met een trap. Figuur 13 geeft een uitsnede uit het bestemmingsplan Reit 2007 weer. Hieruit blijkt dat er rondom het plangebied ten zuiden van het spoor voornamelijk bestemmingen zijn gelegen ten behoeve van kantoren en maatschappelijke doeleinden. Voor kantoren geldt een milieucategorie 1. In een 'rustige woonwijken' komt dit overeen met een aan te houden afstand van 10 meter. In een gemengd gebied komt dit overeen met een aan te houden afstand van 0 meter. Voor de maatschappelijke doeleinden (in onderhavig situatie een school) geldt een aan te houden afstand van 10 meter in een gemengd gebied. Hier wordt aan voldaan. Er is sprake van gemengd gebied omdat er sprake is van een functiemening. Er zijn functies zoals kantoorpanden, scholen, wegen en sportvelden wat leidt tot een sterke vorm van functiemenging. Voor het naastgelegen veldsportcomplex (met verlichting) geldt een aan te houden richtafstand van 30 meter in een gemengd gebied. Hier wordt niet aan voldaan.
Voor het waarborgen van een goed woon- en leefklimaat is een akoestisch onderzoek omgevingslawaai uitgevoerd ten behoeve van het veldsportcomplex. Deze is terug te vinden in Bijlage 5 Akoestisch onderzoek omgevingslawaai bij deze toelichting. Voor de conclusies ten aanzien van het omgevingslawaai wordt verwezen naar paragraaf 4.5.6 van de toelichting.
Figuur 13: Uitsnede bestemmingsplan Reit 2007
Aan de noordzijde van het spoor (zie figuur 14) zijn twee bedrijfsbestemmingsvlakken gelegen waarop bedrijven met een milieucategorie van 3.2 zijn toegestaan. In een gemengd gebied komt dit overeen met een aan te houden richtafstand van 50 meter. Het perceel van de beoogde ontwikkeling ligt op circa 100 meter van de dichtstbijzijnde bedrijfsperceel van milieucategorie 3.2. Derhalve wordt ruimschoots voldaan aan de aan te houden richtafstand.
Figuur 14: Uitsnede bestemmingsplan Zand 2008
Tot slot is binnen het bestemmingsplan horeca van categorie 1 mogelijk. Deze activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden gerealiseerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend. In en rondom het plangebied is sprake van een gemengd gebied vanwege een menging van functies. Daarmee wordt voldaan aan de eisen die aan functiemenging worden gesteld volgens de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering en kan de functieaanduiding ‘horeca van categorie 1’ worden opgenomen.
4.3 Externe veiligheid
4.3.1 Inleiding
Het aspect externe veiligheid brengt de risico's in kaart die ontstaan door risicobronnen in de omgeving. In verschillende wetten en regelingen zijn normen en richtlijnen opgenomen om de externe veiligheid te waarborgen. Het algemene Rijksbeleid voor externe veiligheid is erop gericht om risico's voor de omgeving te beperken en beheersen vanwege:
Het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen door bedrijven (inrichtingen);
Het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen);
Het gebruik van luchthavens.
Dat gebeurt onder andere om te voorkomen dat te dicht bij kwetsbare bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, om de zelfredzaamheid te bevorderen en om de calamiteitenbestrijding te optimaliseren. Voor ruimtelijke ontwikkelingen moet getoetst worden aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 contour (die als wettelijke grenswaarde fungeert) mogen geen kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als richtwaarde.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
de kans op een ongeval;
het effect van het ongeval;
het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.
Het groepsrisico wordt uiteengezet in het aantal dodelijke slachtoffers en de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico. In de bijgevoegde Bijlage 6 Onderzoeksrapport externe veiligheid wordt in figuur 4.1 het groepsrisico weergegeven. Omdat de oriëntatiewaarde wordt overschreden dient de hoogte van het groepsrisico te worden verantwoord.
Het plangebied ligt aan het spoortraject Breda – Tilburg. Over dit traject vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Door Cauberg Huygen is een onderzoek uitgevoerd naar de invloed van het aspect externe veiligheid op het voorgenomen plan. Dit onderzoek is als Bijlage 6 Onderzoeksrapport externe veiligheid bij het bestemmingsplan opgenomen, in navolgende paragraaf worden de belangrijkste conclusies uiteengezet.
4.3.2 Plaatsgebonden risico
Vanuit het Basisnet zijn de plaatsgebonden risico's beschikbaar, welke overeenkomen met hetgeen is berekend middels RBMII. Voor het spoortraject gelden de volgende afstanden:
De locatie ligt buiten de PR 10-6 contour. Derhalve vormt het plaatsgebonden risico geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied. Wel is het gehele plangebied gelegen binnen het invloedsgebied van het spoortraject. Vanwege grote hoeveelheden transport over dit spoortraject van zeer brandbare vloeistoffen is een plasbrandaandachtsgebied aanwezig. Dit gebied geldt tot maximaal 30 meter vanaf de buitenste spoorbanen, een deel van het voorgenomen plangebied is binnen deze zone gelegen. Binnen de plasbrandaandachtsgebieden kunnen, onder voorwaarden, (beperkt) kwetsbare objecten komen.
Voor deze delen van het gebouw gelden vanuit het Bouwbesluit 2012 zwaardere eisen aan:
Brandgedrag van materialen, zowel de gevel als het dak dient brandklasse A2 te bezitten.
De uitwendige scheidingsconstructies dienen ten minste 60 minuten brandwerend te zijn.
Er dienen vluchtroutes beschikbaar te zijn welke van de bron af zijn gelegen.
De bouwconstructie bezwijkt niet binnen 90 minuten.
In het ontwerptraject gedurende de voorbereiding van het bestemmingsplan, is onderzocht of het gehele plan geprojecteerd kan worden buiten de 30 meter zone (PAG-zone). In dat geval zijn de rechtstreeks werkende bouwkundige maatregelen (artikel 2.5 tot en met 2.10 van de Regeling Bouwbesluit 2012, hierna: plasbrandmaatregelen) niet van toepassing. In het voorliggende bestemmingsplan is het gehele bouwvlak geprojecteerd buiten het plasbrandaandachtsgebied waardoor de voormelde eisen niet van toepassing zijn op het onderhavige gebouw.
4.3.3 Groepsrisico
Uit het onderzoek blijkt dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico in de huidige situatie niet wordt overschreden. Door de ontwikkeling is er sprake van een toename van de personendichtheid in het plangebied, met ca. 500 personen overdag en ca. 700 personen voor de nacht.
In de toekomstige situatie is een substantiële toename van het groepsrisico. Dit wordt veroorzaakt omdat de bebouwing op korte afstand van het spoor is geprojecteerd. Conform het Besluit externe veiligheid transportroutes dient het groepsrisico te worden verantwoord omdat de ontwikkeling binnen de 200 meter van de route is gelegen. Indien de oriëntatiewaarde minder dan 0,1 keer wordt overschreden of toename populatie minder dan 10% bedraagt en de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden, dan is verantwoording niet noodzakelijk.
In dit geval wordt de oriëntatiewaarde overschreden en is een verantwoording van het groepsrisico verplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. De eindafweging kan pas worden gemaakt wanneer advies bij de veiligheidsregio is ingewonnen.
Verantwoording van het groepsrisico
De gemeente Tilburg hanteert voor de verantwoording van het groepsrisico verschillende gebiedstypen. Vanwege de ligging van onderhavig plangebied nabij de spoorlijn wordt het gebied aangemerkt als transportasgebied. Daarvoor is door de gemeente de volgende ambitie geformuleerd: "Afgewogen ontwikkelen in transportasgebieden". Daartoe is het transportasgebied verdeeld in twee zones (bron: tabel 2, hoofdstuk 4, deel C Beleidsvisie):
In het onderzoek van Cauberg Huygen is een verantwoording van het groepsrisico opgenomen, zie daarvoor de Bijlage 6 Onderzoeksrapport externe veiligheid van dit bestemmingsplan. Hierin zijn de vluchtroutes weergegeven. De Brandweer Midden en West-Brabant, centrale afdeling Risicobeheersing heeft reeds advies uitgebracht over het eerste ontwerpconcept. De opkomst tijd van de brandweer (5.30 min) valt binnen de zorgnorm en binnen 200 meter van de planlocatie zijn voldoende blusvoorzieningen aanwezig. Door verschuiving van het bouwvlak richting het zuiden is ook de bereikbaarheid en de bestrijdbaarheid aan de noordzijde van het gebouw verbeterd.
4.3.4 Conclusie
Het perceel waarop deze ontwikkeling is geprojecteerd is gelegen aan een spoortraject (Breda – Tilburg aansluiting), waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er dient op basis van Besluit externe veiligheid transportroutes inzicht te worden gegeven in het aspect externe veiligheid. Op basis van het Basisnet blijkt dat er geen 10-6 contour aanwezig is, het plaatsgebonden risico vormt geen beperking voor de ontwikkeling van het plangebied. Het plangebied ligt binnen het plasbrandaandachtsgebied, maar het gebouw is erbuiten geprojecteerd. Door de ontwikkeling is er sprake van een toename van de populatie voor het plangebied, met bijna 500 personen overdag en ruim 700 personen voor de nacht.
Er is een aanzet gegeven in het onderzoek tot verantwoording van het groepsrisico, waarbij aangesloten is bij de beleidsvisie Externe Veiligheid. De uiteindelijke verantwoording van het groepsrisico is een bevoegdheid van de raad van de gemeente Tilburg.
4.4 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
4.5 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridisch kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteiten. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden. Op basis van de Wet geluidhinder dienen de geluidsgrenswaarden in acht te worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij van het bestemmingsplan wordt afgeweken, binnen de zones rondom wegen en indien de vergunning mogelijkheden biedt voor:
De realisatie van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen;
De aanleg van een nieuwe weg en/of reconstructie van een bestaande weg;
Functiewijziging van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie.
4.5.1 Spoorweglawaai
Het plan is op zeer korte afstand gelegen van de spoorlijn Breda-Tilburg. Voor onderhavig project is een geluidsonderzoek uitgevoerd door Cauberg Huygen, toegevoegd in Bijlage 7 Onderzoeksrapport weg- en railverkeerslawaai. Omdat (studenten) woningen in het kader van de Wgh gevoelige bestemmingen zijn is er onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de (studenten) woningen. Commerciële ruimten, kantoren en horeca zijn geen gevoelige bestemmingen en hoeven daarom niet getoetst te worden aan de Wgh.
De conclusies uit het onderzoek zijn hieronder weergegeven. Ten gevolge van het railverkeer op de spoorlijn Breda-Tilburg is de geluidsbelasting op de gevels van onderhavig plan hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Wanneer de maximaal te verlenen ontheffingswaarde wordt overschreden (68 dB), is in principe geen geluidgevoelige functie mogelijk. De geluidsbelasting ten gevolge van het railverkeer bedraagt ten hoogste 75 dB op onderhavig plan. Er dienen geluidreducerende maatregelen getroffen te worden voor onderhavig plan om de realisatie van de geluidgevoelige bestemmingen mogelijk te maken. Voor een dove gevel kunnen (verglaasde) loggia's toegepast worden of een gelijkwaardige oplossing. Vanwege de geluidwerende eigenschappen van de loggia of een gelijkwaardige oplossing daalt de geluidbelasting op de gevel van de betreffende woningen tot onder de maximale ontheffingswaarde. Voor de dove gevel mogen (verglaasde) buitenruimtes aanwezig zijn. Onder voorwaarden mogen in het achterliggende geveldeel te openen delen gemaakt worden. Deze voorwaarden zijn:
Dove gevels worden alleen toegestaan als de maximale ontheffingswaarde wordt overschreden.
Bij geopende buitenruimte voldoet de geluidbelasting ter hoogte van de te openen delen (raam, schuifpui, deur) aan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor weg resp. 68 dB voor rail;
In een dove gevel is het toegestaan suskasten te maken.
Bij gesloten buitenruimte en geopende ventilatievoorzieningen (buitenluchtcondities) is de gecumuleerde geluidbelasting maximaal 55 dB op de gevel.
In de buitenruimte is sprake van buitenluchtcondities.
Het opknippen van geveldelen in stukjes "dove gevel" en "gewone gevel" is in principe niet toegestaan. Het is de bedoeling dat er sprake is van een eenduidig gevelbeeld.
In voorliggende situatie, met het oog op de oriëntatie van de studentenwoningen, zijn dove gevels niet mogelijk/wenselijk in verband met de benodigde spuiventilatie-openingen. Hier biedt een gevelscherm, verglaasde buitenruimte/loggia, vliesgevel en dergelijke de uitkomst. De bewoners van onderhavig plan zullen de gelegenheid hebben om rustig en geluidluw buiten te kunnen zitten op diverse plaatsen waaronder de dak,- en binnentuin en de commerciële ruimtes in de plint. Zonder ingrijpende maatregelen als verglaasde buitenruimten en/of gevelschermen is het doorgaans niet mogelijk om de geluidbelasting te reduceren tot onder de maximaal te ontheffen waarde.
De geluidsbelasting vanwege het spoor is 75 dB. De beoogde oplossing moet 7 dB reduceren zodat voldaan wordt aan de eis van 68 dB met de raam open van de verglaasde buitenruimte. Onder gesloten toestand met het raam dicht mag de geluidsbelasting maximaal 55 dB zijn. Met de maatregelen dient de gecumuleerde geluidbelasting teruggebracht te worden tot 55 dB of lager. Derhalve kunnen hogere waarden gevraagd worden. Aan de eisen hiertoe op grond van het geluidbeleid van de gemeente Tilburg wordt voldaan.
Vanuit akoestisch oogpunt voldoet het plan derhalve aan de eisen die daaraan op grond van de Wet geluidhinder en in het kader van goede ruimtelijke ordening worden gesteld.
4.5.2 Wegverkeerslawaai
Het plan ligt binnen de geluidzone van de wegen Hart van Brabantlaan, Professor Cobbenhagenlaan en Ringbaan West. Het plan is tevens gelegen in de nabijheid van enkele 30 km/uur wegen. 30 km/uur wegen hebben geen geluidzone volgens de Wet geluidhinder. Vanwege de Reitseplein is sprake van een verhoogde geluidbelasting op de zuidgevel van de toren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is deze geluidbelasting meegenomen in de cumulatie van het omgevingsgeluid. Vanwege de overige 30 km/u wegen is geen sprake van een verhoogde geluidbelasting. In het kader van een goede ruimtelijke ordening (en eventueel ten behoeve van de bouwvergunning) is het desalniettemin noodzakelijk om de invloed van de nabijgelegen 30 km/uur wegen inzichtelijk te maken. Hierbij gaat het met name om het Reitseplein, de Sportweg en de Bokhamerstraat.
Ten gevolge van het wegverkeer van de Hart van Brabantlaan, Professor Cobbenhagenlaan en de 30 km/u wegen wordt overal voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Voor de Ringbaan West geldt dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied wordt echter nergens overschreden (maximaal 57dB).
De geluidsbelastingen veroorzaakt door wegverkeerslawaai voldoen aan de gestelde eisen op grond van de Wgh en in het kader van goede ruimtelijke ordening worden gesteld.
4.5.3 Gecumuleerde geluidsbelasting wegverkeer- en railverkeerlawaai
Er vinden op de gevels van het nieuwbouwcomplex overschrijdingen van de voorkeurswaarden plaats. Omdat de voorkeursgrenswaarden vanwege meerdere bronnen worden overschreden, is er sprake van samenloop van geluidbronnen en is cumulatie aan de orde om de aanvaardbaarheid te toetsen (goede ruimtelijke ordening). De ingevolge artikel 110g van de Wet geluidhinder bij wegverkeerslawaai toe te passen aftrek wordt niet toegepast. De gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van weg- en railverkeer bedraagt maximaal 70 dB omgerekend naar wegverkeerslawaai (Lvl,cum). Omgerekend naar spoorweglawaai (Lrl,cum) bedraagt de gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van weg- en railverkeer maximaal 75 dB. Spoorweglawaai is hoofdzakelijk de maatgevende geluidbronsoort. In onderstaande tabel is de cumulatieve geluidbelasting per bronsoort weergegeven.
Toetsing gemeentelijk geluidbeleid
Bij het verlenen van hogere waarden voor woningbouw eist de gemeente Tilburg dat iedere woning tenminste over één geluidluwe gevel beschikt en dat de buitenruimte van de woning aan een geluidluwe gevel is gelegen, bij een hogere waarde van meer dan:
53 dB wegverkeerslawaai of
60 dB railverkeerslawaai.
Tenminste één verblijfsruimte, bij voorkeur in te richten als slaapkamer, dient aan de geluidluwe gevel te zijn gelegen. Onder een geluidluwe gevel en buitenruimte wordt verstaan een gevel of buitenruimte waar de gecumuleerde geluidbelasting LVL,cum maximaal 55 dB bedraagt. Aan deze gevel moet een te openen deel (raam of deur) aanwezig zijn ten behoeve van het ventileren. Uit de rekenresultaten blijkt dat:
Ter hoogte van de noord-, oost- en westgevel van de laagbouwdelen wordt (gedeeltelijk) de maximale grenswaarde overschreden als gevolg van het spoorweglawaai.
Ten gevolge van wegverkeer op de Ringbaan West wordt niet overal voldaan aan de voorkeursgrenswaarde maar wel aan de maximale grenswaarde.
Het binnenhof en de daaraan grenzende gevels zijn direct als geluidluw aan te merken (laagbouwdelen).
De gehele zuidgevel, de westgevel op de begane grond t/m 6e verdieping en een gedeelte van de noordgevel op de begane grond t/m 7e verdieping van de toren geen hogere waarde nodig heeft van meer dan 53 dB voor de Ringbaan West en 60 dB voor het spoorweglawaai. Voor woningen gesitueerd aan deze gevels worden geen aanvullende voorwaarden opgelegd vanuit het gemeentelijk beleid.
De overige gevels van de toren zijn niet-geluidluw.
De gevels waar de maximale ontheffingswaarde wordt overschreden moeten in principe worden uitgevoerd als dove gevel. Echter, met het oog op de oriëntatie van de studentenwoningen, zijn dove gevels niet mogelijk/wenselijk in verband met de benodigde spuiventilatie-openingen. Hier dienen geluidreducerende voorzieningen getroffen te worden om de geluidbelasting te reduceren tot onder de maximaal te ontheffen waarde. Daarnaast zijn voor de nieuwe woningen maatregelen noodzakelijk teneinde te voldoen aan de voorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid.
In Bijlage 8 Uitwerking geluidwerende voorzieningen is een opzet gemaakt van wat voor type maatregelen in het gebouw verwerkt kunnen worden om te voldoen aan de Wet geluidhinder en het gemeentelijk geluidbeleid.
In het akoestisch onderzoek is al in beeld gebracht wat voor type maatregelen in het gebouw verwerkt moeten worden om aan de Wet geluidhinder te kunnen voldoen. Het gaat hierbij om het toepassen van een verglaasde loggia in de woonkamer ten behoeve van het realiseren van de nodige spuiventilatiestromen en ter realisatie van een geluidluwe gevel. Voor de studio's en slaapkamers van de woningen die gesitueerd zijn aan de buitenzijde van de laagbouw, alsook voor de studio's in de toren, kan een Harbour Fenster toegepast worden. Met het Harbour Fenster kan de geluidbelasting gereduceerd worden tot aan de maximale grenswaarde (spuiventilatie mogelijk maken) en/of terug gebracht worden tot aan geluidluw niveau (geluidluw spuien). Om voldoende spuiventilatie-capaciteit te behalen, kan aanvullend een Sonair systeem (mechanisch ventilatiesysteem) geplaatst worden. Met deze voorgestelde bouwtechnische maatregelen kan een acceptabel woon- en leefklimaat bereikt worden. Een concrete uitwerking van de maatregelen wordt bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteiten onderzocht en verwerkt in het gebouw. Dit is namelijk ook afhankelijk van het definitieve ontwerp van het gebouw.
Voor de gevels van het plan waarbij de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai en/of spoorweglawaai boven de voorkeursgrenswaarde maar niet boven de maximale ontheffingswaarde ligt, kunnen hogere waarden worden aangevraagd. In het akoestisch onderzoek is onderbouwd dat maatregelen ter reductie van het geluid ten gevolge van de relevante geluidbronnen in relatie tot het onderhavige project vanwege overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige of financiële aard, niet realiseerbaar zijn.
Conclusie weg- en railverkeerslawaai
Door het nemen van de juiste bouwtechnische maatregelen kan een acceptabel woon- en leefklimaat worden bereikt. In combinatie met het vaststellen van hogere grenswaarden door de gemeente Tilburg is het planvoornemen in lijn met de Wet geluidhinder. Bij de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteiten wordt het aspect geluid concreet uitgewerkt. De Wet geluidhinder legt geen restricties op aan de bestemmingsplanprocedure.
4.5.4 Industrielawaai
De planlocatie is niet binnen de geluidzone van een gezoneerd industrieterrein gelegen. Industrielawaai hoeft dan ook niet te worden onderzocht.
4.5.5 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidcontouren (de zogenaamde Ke-contouren). Deze contouren liggen niet over het plangebied.
4.5.6 Omgevingslawaai
Door de nabijheid van sportvelden naast onderhavig plan is door Cauberg Huygen een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsituatie bij het nieuwe woningbouwplan (studio's, studentenhuis). Dit onderzoek zit in de bijlage van de toelichting. Het akoestisch onderzoek heeft uitsluitend betrekking op zowel de geluiduitstraling ten gevolge van het stemgeluid van gebruikers van de sportvelden als het geluid veroorzaakt door de sportactiviteiten die plaats vinden. Het onderzoek is uitgevoerd volgens de 'Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai' (1999). Ten behoeve van een 'goede ruimtelijke ordening' dient vastgesteld te worden of ter plaatse van de geluidgevoelige bestemmingen (woningen) geen ontoelaatbare geluidhinder ontstaat door de activiteiten van de nabij gelegen sportvelden. Voor het onderzoek is de geluiduitstraling van de sportvelden berekend op basis van de aangeleverde representatieve bedrijfssituatie, literatuurgegevens en akoestische ervaringscijfers die opgedaan zijn bij vergelijkbare inrichtingen. Het onderzoek heeft betrekking op het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) en maximale geluidniveau (LAmax). Toetsing vindt plaats aan de hand van de geluidvoorschriften van het en de VNG-publicatie “Handreiking bedrijven en milieuzonering”.
De sportvelden worden overdag gebruikt door de naastgelegen middelbare school en op zaterdagen voor voetbalwedstrijden. In de avondperiode door studenten tijdens voetbaltrainingen. De sportvelden worden gebruikt van 08.00 tot en met 23.00 uur. Gezien deze openingstijden zijn er geen activiteiten bij het complex gedurende de nachtperiode (23.00u t/m 07.00u). In onderhavige situatie wordt worst-case uitgegaan dat er in de dagperiode drie voetbalwedstrijden worden gespeeld op het voetbalveld en sportende leerlingen gebruikmaken van het naastgelegen veldje. Voor de avondperiode is er vanuit gegaan dat er enkel activiteiten op het voetbalveld plaats vinden. De geluidemissie vanwege de sportvelden wordt voornamelijk bepaald door stemgeluid en fluitsignalen van de scheidsrechter. Op basis van deze uitgangspunten zijn daarna de geluidbronnen opgenomen in de basisrekenmodellen die ook gebruikt zijn voor het onderzoek rail- en wegverkeerslawaai in Bijlage 7 Onderzoeksrapport weg- en railverkeerslawaai. Naar aanleiding van het onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
Toetsing aan het Activiteitenbesluit is in onderhavige situatie niet benodigd in verband met uitsluiting van toetsing op stemgeluid en recreatief geluid. Dit zijn de enige activiteiten die in dit onderzoek worden onderzocht.
Uit de rekenresultaten is gebleken dat de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus ter hoogte van de
nieuwe woningen aan de oostzijde van de sportvelden niet overal voldoen aan de normstelling uit de VNG-publicatie stap 2 voor de avondperiode maar wel allemaal aan stap 3 in zowel de dag- als avondperiode. In de nachtperiode vinden geen activiteiten plaats op het sportterrein.
Uit de rekenresultaten is gebleken dat er bij 7 van de 450 woningen sprake is van een zeer geringe overschrijding (1 dB) van de toetswaarde voor de maximale geluidniveaus in de dagperiode uit de VNG-publicatie.
In de avondperiode wordt wel voldaan aan de gestelde toetswaarde. In de nachtperiode vinden geen activiteiten plaats op het sportterrein.
Er wordt bij alle woningen per definitie voldaan aan de gestelde eis ten aanzien van het maximaal toelaatbare binnenniveau in de woningen.
Geconcludeerd kan worden dat er geen vereiste aanvullende geluidreducerende maatregelen volgen uit voorliggend onderzoek. Het omgevingslawaai legt geen restricties aan de bestemmingsplanprocedure.
4.5.7 Cumulatie
Volgens de Wet geluidhinder wordt de geluidbelasting per bron beoordeeld en is cumulatie aan de orde als het geluidgevoelig object in de zone van twee of meer bronnen ligt: dan moet gemotiveerd worden hoe met de samenloop van bronnen rekening is gehouden. Voor zowel de Omgevingslawaai als de Spoor,- weglawaai zijn dezelfde rekenpunten gebruikt. De cumulatie van de geluidsbronnen is bij elkaar opgeteld en bijgevoegd als Bijlage 9 Cumulatieve berekening geluid van deze toelichting.
4.6 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
een project draagt “niet in betekenende mate” (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit).
Het plan voorziet in de realisatie van maximaal 450 studentenwoningen met ondersteunende voorzieningen, 250 m2 aan daghoreca en 250 m2 aan een dienstverlenende functie. Deze functies genereren samen ongeveer 447 voertuigbewegingen per etmaal, waarvan 0,2% vrachtverkeer.
Invoer in de NIBM tool laat zien dat het project kan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Uitgaande van 589 voertuigbewegingen in de voormalige situatie (kantoor met baliefunctie) is er bovendien sprake van een afname van de voertuigbewegingen.
4.7 Geur
4.7.1 Industriële geurhinder
In en om het plangebied wordt geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.
4.7.2 Agrarische geurhinder
In en om het plangebied worden geen agrarische bedrijven toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van agrarische geurhinder.
4.8 Trillingen
In Nederland bestaat geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen. Dit betekent niet dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen het aspect trillingen geen aandachtspunt is. De beoordeling van het aspect trillingen vindt zijn grondslag in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening. Hierin is de zorg voor een goede ruimtelijke ordening voorgeschreven. Daarvoor is het nodig om mogelijke trillingshinder in kaart te brengen en deze te betrekken in de beoordeling. De volgende richtlijnen en regels worden gebruikt:
SBR-richtlijn
Beleidsregel trillinghinder spoor
Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen
Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening
SBR-richtlijn
Een belangrijk en voor veel situaties te gebruiken hulpmiddel is de SBR-richtlijn "Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen". Deze richtlijn bestaat uit drie delen en sluit grotendeels aan bij internationale richtlijnen (Duitse norm DIN 4150, ISO 2631/2). Er wordt in deze richtlijn veel aandacht besteed aan het meten van trillingen. Over het algemeen wordt dan ook verwezen naar deze richtlijn wanneer een trillingsonderzoek is voorgeschreven en uitgevoerd. Naast aandacht voor de meting van trilling bevat de richtlijn ook een beoordelingssystematiek. De richtlijnen hebben alleen betrekking op trillingen die van buiten het te beoordelen gebouw komen. Dat houdt in dat het gaat om trillingen die via de ondergrond en de funderingen het gebouw bereiken. Dat is ook het beoordelingscriterium voor deel A (schade aan gebouwen). Bij deel B (hinder voor personen in gebouwen) worden de trillingen gemeten op vloeren, omdat daar de hinder optreedt. Overigens komt het nogal eens voor dat wat door bewoners als trilling wordt ervaren in werkelijkheid laagfrequent geluid is (en dus overdracht via de lucht). Hiervoor gelden de richtlijnen niet. In het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die erop ziet dat bouwen uitsluitend is toegestaan indien minimaal uit een berekening op basis van overdrachtsfuncties van de trillingssterkte blijkt dat de streefwaarden voor Wonen nieuwe situatie, zoals bedoeld in Richtlijn deel B van Stichting Bouwresearch, niet worden overschreden. Ernstige hinder, dit zijn situaties waarbij de maximale trillingssterkte Vmax > 3,2 re 1 mm/s is, ten allen tijde dient te worden voorkomen. Het trillingsonderzoek wordt uitgevoerd in het kader van de omgevingsvergunning.
4.9 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek. Er is een historisch bodemonderzoek opgesteld door Tritium Advies (Bijlage 10 Rapport historisch onderzoek) om te voldoen aan de regels gesteld in de Wbb. Aanleiding voor het onderzoek is de voorgenomen herontwikkeling van de locatie. Het doel van het onderzoek is het verzamelen van relevante (bodem)informatie over de locatie en de directe omgeving, op basis waarvan de noodzaak van een uit te voeren bodemonderzoek in dit stadium kan worden bepaald. Indien een bodemonderzoek noodzakelijk is, kan op basis van de verzamelde informatie de te hanteren onderzoekshypothese worden opgesteld.
Op de locatie hebben geen bedrijfsactiviteiten plaatsgevonden waarvan het aannemelijk is dat deze een bodemverontreiniging hebben veroorzaakt. Verder is op de locatie geen sprake van voormalige blauwsloten of andere gedempte watergangen. Wel zijn in het verleden asbesthoudende bouwmaterialen toegepast op de locatie.
Tijdens een voorgaand verkennend bodemonderzoek (opgesteld door BK bodem, d.d. 20 mei 2014) zijn op de locatie geen bodemvreemde bijmengingen waargenomen. Hierbij wordt opgemerkt dat het onderzoek zich beperkte tot de terreindelen die op dat moment onbebouwd waren en er destijds geen asbestonderzoek is uitgevoerd. Analytisch zijn in de grond op de huidige onderzoekslocatie en in de directe omgeving licht verhoogde gehalten aangetoond voor enkele metalen, PCB of PAK. In het grondwater zijn op en nabij de locatie licht verhoogde gehalten aangetoond voor metalen. De onderzoekslocatie wordt derhalve als “verdacht” beschouwd op de aanwezigheid van lichte verontreinigingen met metalen, PCB en PAK. Dergelijke verontreinigingen vormen naar verwachting geen belemmering voor het gebruik van de locatie. Op de locatie is door Asta Advies een asbestinventarisatie uitgevoerd d.d. 2 juli 2018 (Bijlage 11 Asbestinventarisatie). Hieruit blijkt dat het pand geschikt is voor volledige renovatie of totaalsloop.
Indien grond wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden) en van de locatie wordt afgevoerd, dient er rekening mee te worden gehouden dat deze grond elders niet zonder meer toepasbaar is. Met betrekking tot het elders hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing die doorgaans een grotere onderzoeksinspanning vereisen. In dat geval dient de grond ook te worden onderzocht op PFAS.
4.10 Natuur en ecologie
4.10.1 Wettelijke kaders
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet Natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats
Overige inheemse broedvogels
Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn
Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling
Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het 'Natuurbeleidsplan' (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
4.10.2 Analyse plangebied
Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Regte Heide & Riels Laag op 4,7 km afstand van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten. Dit is tevens onderzocht en bevestigd door middel van berekeningen in de AERIUS Calculator (Bijlage 12 Memo berekening stikstofdepositie). Er kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van een toename van stikstofdepositie op nabijgelegen Natura2000 gebieden.
Natuurbescherming in Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op 1,6 km ten westen van het plangebied (de Oude Warande). Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 3.16 van de Interim Omgevingsverordening, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.
Natuurbescherming in gemeentelijk beleid
In diverse gemeentelijke beleidsdocumenten is de spoorlijn Tilburg-Breda aangemerkt als een belangrijke ecologische verbindingszone tussen het buitengebied van Tilburg (Stadsbos013) en het centrum van Tilburg (Spoorpark): de Omgevingsvisie Tilburg 2040, de Kaart Stadsnatuur 2040 en het B5-Bidbook “Steden als schakels binnen het Natuurnetwerk Brabant”. Als doelsoorten zijn dagvlinders aangemerkt, maar ook kleine grondgebonden zoogdieren (wezel) en vleermuizen.
De zone ten noorden van de toekomstige bebouwing zal invulling mee geven aan deze ecologische ontwikkeling. De zone is ter plaatse circa 19 meter tot aan de keerwand. Deze zone zal worden ingericht ontwerp van de landschapsarchitect.
Soortenbescherming
Het plangebied ligt binnen het gebied waar het "Soortenmanagementplan Oude Stad Tilburg" van toepassing is en gebruik gemaakt kan worden van de gebiedsontheffing voor huismus, gierzwaluw en vleermuizen. In voorliggend plan wordt voor de sloop van de aanwezige bebouwing gebruik gemaakt van deze gebiedsontheffing. Om te voldoen aan de ontheffingseisen zal men maatregelen in acht nemen. Deze maatregelen zijn enerzijds gericht op zorgvuldig werken en anderzijds op het creëren van vervangende verblijfplaatsen. Ten aanzien van zorgvuldig werken heeft de ontwikkelaar een werkprotocol laten opstellen door bureau Natuurinclusief. De belangrijkste voorwaarden uit het werkprotocol worden verderop toegelicht. Vervangende verblijfplaatsen worden geïntegreerd in de nieuwbouw.
In het plangebied zijn beplantingen aanwezig waar vogels in kunnen nestelen. Het gaat daarbij om vogelsoorten waarvan de nesten uitsluitend gedurende de broed- en nestperiode beschermd zijn. Vaste, jaarrond beschermde nesten zoals roofvogel- en roekennesten zijn niet aanwezig. Deze beplantingen zullen moeten worden verwijderd voor de geplande ontwikkeling. Negatieve effecten op broedende vogels dienen te worden voorkomen door begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen te verwijderen buiten het broedseizoen. De periode van 15 maart tot 15 juli wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. De Wet Natuurbescherming kent echter geen standaardperiode voor het broedseizoen, het gaat erom of er een broedgeval is. De genoemde periode kan daarom slechts als vuistregel worden gehanteerd.
De aanwezigheid van andere strenger beschermde plant- en diersoorten is op basis van habitatvoorkeur en algemene verspreidingsgegevens (NDFF) met voldoende zekerheid uit te sluiten. Hooguit zijn in het gebied soorten te verwachten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen, zoals huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, mol, gewone pad, bruine kikker etc. Tenslotte is voor alle soorten de wettelijke zorgplicht voor flora en fauna van kracht. In het kader van de zorgplicht zijn echter geen specifieke voorzorgsmaatregelen verbonden aan dit plan.
Om gebruik te mogen maken van deze ontheffing is goedkeuring noodzakelijk vanuit de gemeente Tilburg. Deze wordt verkregen door in overleg met de gemeente te bepalen welke maatregelen voor beschermde soorten getroffen moeten worden.
Maatregelen gebouwbewonende vleermuizen
De volgende beschreven maatregelen / uitgangspunten zijn gehanteerd bij de sloop van de voormalige bebouwing op het perceel:
Werken buiten minst kwetsbare periode; De sloopwerkzaamheden zijn binnen de kwetsbare periode van kraam-, paar- en winterverblijfplaatsen uitgevoerd. De kwetsbare periode loopt ongeveer van november tot en met half juli. Deze periode is een indicatie, want door meteorologische omstandigheden kan deze periode korter of langer zijn. De sloopwerkzaamheden zijn binnen de kwetsbare periode van zomerverblijfplaatsen uitgevoerd, in oktober. Om te voorkomen dat vleermuizen gedood of verwond worden gedurende de sloopwerkzaamheden wordt een dag voor de sloop een avondronde uitgevoerd. Gedurende deze onderzoeksronde wordt gericht gekeken of er vleermuizen in het gebouw zitten en zo ja, waar precies. Als er een uitvliegende vleermuis wordt aangetroffen wordt dat deel van het gebouw vleermuisvriendelijk gesloopt onder begeleiding van de begeleidend ecoloog.
Verblijfplaatsen; Vanwege de geringe waarde van het plangebied en de bufferende werking binnen het SMP is er in overleg met de gemeente Tilburg besloten dat het niet noodzakelijk is om tijdelijke verblijfplaatsen te plaatsen. In de nieuwbouw worden permanente verblijfplaatsen verwerkt. Er wordt gebruik gemaakt van inmetselstenen. In overleg met de gemeente wordt het type inmetselsteen en de hoeveelheid bepaald.
Verlichting; Om verstoring van verlichting in de nieuwe situatie te voorkomen zullen de permanente verblijfplaatsen in overleg met de begeleidend ecoloog worden gepositioneerd.
Logboek; Door middel van een logboek wordt de uitvoering van genoemde maatregelen vastgelegd in een logboek. Met behulp van dit logboek is de gemeente Tilburg op de hoogte gehouden van de werkzaamheden.
Ecologische begeleiding; De activiteiten en bovengenoemde voorschriften zijn uitgevoerd onder begeleiding van een deskundige op het gebied van vleermuizen.
Zorgplicht
Voor alle soorten geldt de zorgplicht. De bescherming van soorten gaat uit van de intrinsieke waarde van alle dieren en planten. Daar moet zorgvuldig mee omgegaan worden. Daarom is de zorgplicht in artikel 1.11 van de Wnb opgenomen en ook een voorwaarde voor het werken met de gebiedsgerichte ontheffing van de gemeente Tilburg. De zorgplicht houdt in dat iedereen 'voldoende zorg' in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving en voor Natura 2000-gebieden. Voorkomen, beperken en ongedaan maken zijn hierbij sleutelwoorden. Hieronder worden de verschillende maatregelen en acties besproken om schade aan en verstoring van dier- en plantensoorten te minimaliseren:
Ecologisch werkprotocol: Het voorliggende ecologisch werkprotocol is mede ontwikkeld om ervoor te zorgen dat de verschillende te nemen maatregelen en werkzaamheden worden uitgevoerd en dat deze voor iedereen zijn na te lezen.
Broedvogelcheck: Voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden is het plangebied door de begeleidende ecoloog gecontroleerd op broedende vogels en eventuele andere ecologische aandachtspunten.
Werkzaamheden zijn zoveel mogelijk uitgevoerd in één richting en niet naar elkaar toe, zodat aanwezige dieren de mogelijkheid hadden om te vluchten en niet worden ingesloten door werkzaamheden.
Werkzaamheden zijn zoveel mogelijk uitgevoerd tussen zonsopkomst en zonsondergang, zodat aanwezige dieren in de omgeving zo min mogelijk verstoring ervaren. Als werkzaamheden toch uitgevoerd dienden te worden voor zonsopkomst of na zonsondergang is niet meer en langer dan noodzakelijk verlichting gevoerd. Verstoring op fauna is op deze manier zoveel mogelijk beperkt.
Toelichting broedseizoen
Voor alle in Nederland voorkomende vogelsoorten geldt dat er een verbod vanuit de Wet natuurbescherming is op het uitvoeren van handelingen op de in gebruik zijnde nesten, het beschadigen van eieren of het verstoren van broedende vogels. Dit betekent dat het uitvoeren van verstorende werkzaamheden, het snoeien of kappen van bomen bij aanwezigheid van broedende vogels alleen buiten het broedseizoen plaats mogen vinden. Vanuit de Wet natuurbescherming geldt geen standaard periode voor het broedseizoen. Globaal loopt deze van 15 maart tot 15 augustus, echter zijn er soorten die ook buiten deze periode broeden. Indien het niet mogelijk is buiten het broedseizoen te werken, dient voor aanvang van de werkzaamheden een inventarisatie uitgevoerd te worden middels één veldcontrole naar aanwezige broedvogels in het gebied en dienen mogelijk aanvullende maatregelen te worden getroffen in samenwerking met een deskundige op het gebied van vogels.
Algemene voorwaarden uitvoeren werkzaamheden
In het ecologisch werkprotocol worden maatregelen omschreven die voor, tijdens en na de werkzaamheden genomen moeten worden in het kader van zorgplicht, voorkomen van overtredingen Wet natuurbescherming en de voorwaarden van de gebiedsgericht ontheffing van de gemeente Tilburg. De volgende algemene voorwaarden betreffende het uitvoeren van de werkzaamheden behelzen:
Ruim voorafgaand aan het uitvoeren van de geplande werkzaamheden, dient de begeleidende ecoloog op de hoogte gebracht te worden van de data van het uitvoeren van de werkzaamheden. Dit om ervoor te zorgen dat de ecoloog tijdig controles en werkzaamheden kan uitvoeren en dat deze verder bereikbaar is bij calamiteiten.
Werkzaamheden zijn en worden zoveel mogelijk uitgevoerd tussen zonsopkomst en zonsondergang, zodat aanwezige dieren in de omgeving zo min mogelijk verstoring ervaren. Als werkzaamheden toch uitgevoerd dienen te worden voor zonsopkomst of na zonsondergang dient niet meer en langer dan noodzakelijk verlichting gevoerd te worden, zodat verstoring van fauna zoveel mogelijk wordt beperkt.
Werkzaamheden zijn zoveel mogelijk uitgevoerd in één richting en niet naar elkaar toe, zodat aanwezige dieren de mogelijkheid hebben om te vluchten en niet worden ingesloten door werkzaamheden.
Wanneer gedurende de uitvoering van de werkzaamheden broedende vogels of andere kwetsbare ecologische situaties worden aangetroffen, dienen de werkzaamheden direct gestaakt te worden, waarna contact wordt gezocht met de begeleidende ecoloog.
Bij calamiteit of onduidelijkheden omtrent flora en fauna dient men zich direct te richten tot de begeleidende ecoloog.
De werkzaamheden dienen conform dit werkprotocol uitgevoerd te worden.
Conclusie
Vanuit de wettelijke gebiedsbescherming van Natura 2000-gebieden zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Ook vanuit de natuurbeschermingsregels uit de Verordening Ruimte (Natuurnetwerk Brabant en Groenblauwe Mantel) zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Vanuit gemeentelijk natuurbeleid geldt dat invulling gegeven wordt aan de ecologische verbindingszone langs de spoorlijn. Deze zone wordt zodanig bestemd dat de fte ontwikkelen ecologische waarden beschermd worden.
Het bestemmingsplan kan in overeenstemming met de wettelijke soortenbescherming worden uitgevoerd, mits de volgende voorwaarden in acht worden genomen:
De sloop van de aanwezige bebouwing wordt uitgevoerd conform de eisen uit het Soortenmanagementplan Oude Stad Tilburg. Hiervoor worden verblijfplaatsen voor gebouw bewonende soorten gerealiseerd in de nieuwbouw.
Begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen worden verwijderd buiten het broedseizoen.
4.11 Gezondheid
De Raad van Directeuren Publieke Gezondheid en de directie van GGD GHOR Nederland hebben samen het document 'Kernwaarden voor een Gezonde Leefomgeving' vastgesteld. Het kernwaardendocument en de bijbehorende uitwerkingen bieden handvatten aan iedereen die betrokken is bij de inrichting van de leefomgeving en publieke gezondheid een warm hart toedraagt. Betreffende het planvoornemen wordt het van belang geacht om aandacht te schenken aan het aspect gezondheid vanwege de toekomstige invulling (wonen) van het plangebied om zo de gezondheid en het geluk van de toekomstige bewoners te garanderen en op deze wijze vast te leggen.
In het kerndocument worden verschillende kernwaarden genoemd die betrekking hebben op het planvoornemen. De niet-relevante kernwaarden (zoals het opgroeien van kinderen in een rookvrije omgeving) die niet aansluiten bij het planvoornemen (huisvesting internationale studenten) worden niet genoemd. Er kunnen drie principes van elkaar gescheiden worden: woonomgeving, mobiliteit en gebouwen. De volgende kernwaarden zijn relevant:
Woonomgeving
Voor iedereen zijn er - dichtbij en toegankelijk - aantrekkelijke plekken. Aantrekkelijke plekken bieden mensen gelegenheid te ontmoeten, ontspannen, bewegen en gezond te genieten. Dit vereist, afhankelijk van de locatie, maatwerk. Plekken moeten makkelijk toegankelijk worden gemaakt. Aantrekkelijk ingerichte plekken dragen bij aan het verminderen va de kans op eenzaamheid en dragen bij aan de fysieke fitheid, sociale cohesie en kwaliteit van leven;
De leefomgeving draagt bij aan gezond gewicht. Overgewicht zorgt voor een hoger risico op ziekten en aandoeningen als diabetes en hart- en vaatziekten. Door de leefomgeving zo in te richten dat een actieve leefstijl wordt gestimuleerd worden problemen rondom overgewicht tegengegaan. Het gaat hierbij ook om de realisatie van (sport)voorzieningen;
Wonen en verkeer zijn gescheiden. Langdurig verblijven nabij drukke wegen heeft een verhoogd risico op lichamelijke aandoeningen. Het horen van te veel ongewenst geluid kan gezondheidsschade toebrengen.
Functies zijn goed gemengd. Een goede functiemenging van wonen, werken e.d. voorzien in een prettig woon- en werkomgeving. Er wordt meer bewogen omdat zij lopend of met de fiets bereikbaar zijn. Daarnaast zorgt goede functiemenging voor levendigheid in de buurt en het ontmoeten van buurtgenoten.
Mobiliteit
Actief vervoer (lopen en fietsen) is in beleid, ontwerp en gebruik de standaard. Lopen en fietsen moet een centraal uitgangspunt zijn in beleid en ontwerp. Dit heeft een direct effect op overgewicht en stress gerelateerde klachten. Actief vervoer heeft daarnaast geen negatieve invloed op het klimaat.
Gebouwen
Het binnenklimaat is prettig en gezond. Door zorg te dragen voor een prettig temperatuur en luchtvochtigheid, voldoende rust en een goed binnenluchtkwaliteit, kunnen gezondheidsklachten die samengaan met het gebouw worden voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan klachten als vermoeidheid, hoofdpijn, sufheid, irritatie van de ogen, neus en keel en slaperigheid. Ventilatie-, zonwering- en verwarmingssystemen kunnen deze klachten tegen gaan en dienen derhalve goed en eenvoudig te bedienen zijn.
Minstens één zijde van het gebouw is aangenaam. Minimaal één rustige zijde waar geen geluid of geur overheerst en met een prettig (zo mogelijk natuurlijk) uitzicht en/of buitenruimte vergroot het woonconform. Minder luchtverontreiniging en lawaai beperkt het risico op hinder, hart- en vaatziekten, luchtwegaandoeningen en longkanker. Het bieden van rust en een natuurlijke omgeving zorgen voor betere mogelijkheden om te ontspannen en te herstellen. Een natuurlijke omgeving maakt bovendien de omgeving klimaatbestendiger, wat weer zorgt voor het dempen van warmte, het voorkomen van wateroverlast en het bevorderen van de biodiversiteit.
Het planvoornemen behelst onder andere de realisatie van circa 450 studentenwoningen en enkele commerciële functies (waaronder een ontmoetingsruimte, fitness voorzieningen, een horeca functie en een dienstverlenende functie) aan het Reitseplein 15. Groen speelt hierin een belangrijke rol. Hoewel er geparkeerd kan worden in het plangebied, wordt gefocust op het bevorderen van actief vervoer. Het wordt daarnaast onwaarschijnlijk geacht dat internationale studenten die hier tijdelijk verblijven een auto zullen aanschaffen. Het plangebied wordt aantrekkelijk ingevuld. Uiteindelijk bepalen bomen de groene kwaliteit van een woonwijk. Derhalve zullen binnen het plangebied bomen geplant worden. Naast het planten van bomen worden er in de openbare ruimte meer groen (zoals in de vorm van grasvelden), verschillende voorzieningen en straatmeubilair gerealiseerd. Het plangebied is relatief goed binnen Tilburg gelegen en is derhalve voor onderhavige situatie de fiets en het openbaar vervoer (OV) ideaal transportmiddel enorm Tilburg te ontdekken. Door het plangebied zo aantrekkelijk mogelijk in te richten wordt gericht op het enerzijds verminderen van de kans op eenzaamheid (buiten elkaar ontmoeten / de ontmoetingsruimte) en wordt bijgedragen aan sociale cohesie tussen de bewoners. De relatief centrale ligging van het plangebied binnen Tilburg draagt daarnaast ook bij aan de fysieke fitheid van de toekomstige bewoners.
De woonruimten zelf worden op moderne wijze gerealiseerd. Het te implementeren ventilatiesysteem zal zorgen voor goed geventileerde ruimten. Het is al wettelijk verplicht om geen gasaansluiting te maken bij nieuwe woningen. Dit leidt automatisch tot de keuze om de woningen duurzaam te ontwikkelen, met gebruik van alternatieve energiebronnen en goede isolatie. In het bestemmingsplan is al aandacht geschonken aan het aspect geluid. Een goed binnenklimaat moet gegarandeerd kunnen worden om de bewoner zijn of haar rust te kunnen gunnen. Er dient in de nadere stedenbouwkundige uitwerkingen van het plan rekening gehouden te worden met het aspect akoestiek op een zodanige wijze dat bewoners comfortabel in de binnenruimte kunnen leven. Het horen van te veel ongewenst geluid zal in de toekomstige situatie voorkomen worden, opdat een goede gezondheid van de bewoners verzekerd kan worden.
Het plangebied bevindt zich buiten de aan te houden richtafstanden rondom varkens- en pluimveehouderijen in de omgeving (1 kilometer). Volksgezondheidsrisico's vanwege endotoxinen, zoönosen, geur, fijn stof of ammoniak zijn niet aan de orde. Het plangebied ligt buiten de aan te houden richtafstanden van geitenhouderijen (2 kilometer). Er is daarmee geen verhoogde kans op longontstekingen. Binnen het plangebied treedt daarmee op deze vlakken geen verhoogd risico voor de volksgezondheid op voor de nieuwe bewoners.
Conclusie
Het plangebied voldoet aan het overgrote gedeelte van de kernwaarden van de drie verschillende principes. Het planvoornemen voorziet in een aantrekkelijke invulling van de openbare ruimte door het realiseren van groen en straatmeubilair en hoogwaardige wooneenheden. Hierbij draagt een prettig woon- en leefklimaat zowel binnen als buiten een grote rol. Aangezien het planvoornemen huisvesting van internationale studenten betreft zal voornamelijk gebruik worden gemaakt van de fiets en het OV. Door de relatief centrale ligging van het plangebied binnen Tilburg zijn de voorzieningen in de buurt per fiets goed bereikbaar. Het aspect geluid dient verdere aandacht te genieten om de toekomstige bewoners een comfortabele binnenruimte te kunnen gunnen. In de uitwerking van het stedenbouwkundige plan zal hier aandacht aan worden geschonken. Door het vasthouden aan de kernwaarden van de drie verschillende principes wordt bij de inrichting van de leefomgeving gericht op het zo goed mogelijk kunnen leveren van een goede (publieke) gezondheid. Op deze wijze wordt een goede gezondheid en het geluk van de toekomstige bewoners gegarandeerd.
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
5.1 Bestaand watersysteem
Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Voorste Stroom en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel. De bruto oppervlakte is ca. 6.700m². Dit is in de recente situatie in zijn geheel onverhard (momenteel braakliggend) De terreinhoogte is circa 14,0m +NAP (bron AHN).
5.2 Beleidskader
Onderliggend Programma Water en Riolering (hierna te noemen: PWR) laat zien dat we als gemeente Tilburg terug- en vooruitkijken en verder bouwen aan een robuust en flexibel systeem. Het PWR, in de vorige planperiode bekend als het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) is een goed planinstrument om mee te kunne bewegen met de trends en ontwikkelingen binnen dit vakgebied. Zo is er bijvoorbeeld sprake van meer extreme neerslag door klimaatverandering, een veranderende verhouding tussen overheid en bewoners en verandering in wetgeving. Om mee te kunnen bewegen met de ontwikkelingen om ons heen is het wenselijk om het GRP periodiek te actualiseren. In 2015 is het GRP 2016-2019 vastgesteld door de gemeenteraad van gemeente Tilburg. De looptijd van dit GRP is aan het eind van 2019 ten einde. Daarom is voor de periode 2020-2023 een nieuw GRP opgesteld, met een naamswijziging en aangepaste opzet naar PWR. De reden hiervoor is dat deze naamgeving alvast voorsorteert op de Omgevingswet, die het opstellen van programma's voorschrijft. Het programma Water en Riolering vormt dan samen met andere nog op te stellen programma's zoals bijvoorbeeld geluid, luchtkwaliteit, waterkwaliteit en overstromingsrisico's een samenhangend pakket van maatregelen ter bescherming en verbetering van de leefomgeving.
Sinds het in werking treden van het Bestuursakkoord Water (2010) werken we als gemeente Tilburg samen met waterschap Brabantse Delta, waterschap De Dommel, gemeenten Dongen, Gilze en Rijen, Goirle, Heusden, Hilvarenbeek, Loon op Zand, Oisterwijk en Waalwijk en Brabant Water binnen de werkeenheid Doelmatig Waterbeheer Hart van Brabant. Dit is één van de vier werkeenheden voor samenwerking aan doelmatig (afval)waterbeheer binnen de SWWB (Samenwerken aan Water in Midden en West Brabant). Voor deze samenwerking hebben we een samenwerkingsovereenkomst (SOK) opgesteld. Door samen op te trekken en kennis te delen kunnen we de waterketen zo optimaal mogelijk inrichten en profiteren van elkaars expertise en capaciteit. Ook na 2020, wanneer het Bestuursakkoord Water afloopt, gaan we door met het sturen op de 4k's (kwaliteit, kwetsbaarheid, kostenbesparing en klimaatadaptatie) en richten we ons op nieuwe thema's en het addendum Bestuursakkoord Water.
Met een aantal gemeenten binnen de werkeenheid Doelmatig Waterbeheer Hart van Brabant (Goirle, Oisterwijk en Tilburg), de waterbeheerders waterschap De Dommel en waterschap Brabantse Delta en drinkwaterbedrijf Brabant Water is besloten om voor de komende planperiode gezamenlijk een omgevingswetproof PWR op te stellen en hiervoor een blauwdruk te maken die binnen het samenwerkingsverband kan worden gebruikt. Het PWR krijgt hiermee een gemeenschappelijke basis met een 'couleur locale' voor gemeentespecifieke zaken. Om te komen tot een nieuw PWR hebben we het bestaande plan geactualiseerd op basis van gezamenlijke wensen, ambities en beleidskeuzes. Ook de financiële aspecten zijn herzien op basis van nieuwe inzichten en informatie.
5.3 Ambitie
In het Bestuursakkoord 'Gezond en gelukkig in Tilburg' 2018 – 2022 is opgenomen dat er onder de noemer 'Koel Tilburg' gewerkt wordt aan het realiseren van een klimaatbestendige stad in 2050. Hierbij gaat het vooral om het tegengaan van opwarming, wateroverlast en verdroging zowel in de bebouwde omgeving als in het omringende buitengebied en de natuur. Op het vlak van stedelijk waterbeheer wordt gesteld dat de ambitie om (binnen gerelateerde projecten) bij te dragen aan andere klimaatthema's dan wateroverlast zoals droogte, hittestress en biodiversiteit door meekoppelkansen te benutten en belanghebbenden bij elkaar te brengen. In combinatie met de reguliere onderhouds- en vervangingsmaatregelen wordt er naar gestreefd om het rioleringssysteem en de bijbehorende openbare ruimte zoveel mogelijk klimaatbestendig in te richten. Er wordt integraal afgestemd met andere disciplines (bijvoorbeeld ruimtelijke ordening en beheer openbare ruimte) en maken een gezamenlijke afweging. Hierbij wordt meegelift met zoveel mogelijk met geplande werkzaamheden in de openbare ruimte. Het gaat dan om het zichtbaar maken van water, het verhogen van de belevingswaarden en integratie van water en groen. We benutten de reikwijdte van de zorgplicht riolering om voor maatregelen die bijdragen aan een goed functionerend stedelijk watersysteem uren en middelen beschikbaar te stellen. Bij de klimaatbestendige inrichting van de openbare ruimte voor bestaand gebied wordt een stresstest uitgevoerd en voeren een risicodialoog uit om te komen tot maatwerkoplossingen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen houden wij bij nieuwbouw rekening met de vloerpeilen zodanig dat er geen inpandige waterschade of waterschade bij omliggende bebouwing plaatsvindt bij de 70 mm/h bui uit het DPRA. Dit houdt in dat elke locatie maatwerk is. We stemmen de maatregelen en programmering af met de uitvoeringsagenda klimaatadaptatie.
Met de aanleg van de blauwe aders en waterparken zet de gemeente Tilburg een flinke stap in het voorkomen van natte voeten. Echter door klimaatverandering ontstaat een nieuwe opgave. Buien worden extremer en de frequentie waarmee zware buien optreden neemt toe. Om op de toekomst voorbereid te zijn en een goed woon- en vestigingsklimaat te behouden zijn nieuwe investeringen nodig. Extra en grote hoeveelheden regenwater moeten worden verwerkt om waterschade te voorkomen. Het ondergronds afvoeren van deze extremen is kostbaar, maar bovengrondse oplossingen voor berging vergen ruimte en zijn daardoor sterk afhankelijk van andere claims op de bovengrond. Door regenwater te accepteren tussen de straatbanden, in groenvoorzieningen en te bufferen in de bodem kunnen ook zwaardere buien worden verwerkt. Dit vergt nieuwe investeringen, maar biedt ook nieuwe kansen. Met de bovengrondse blauwgroene voorzieningen kan tevens een bijdrage leveren aan het oplossen van andere klimaat gerelateerde problemen zoals hittestress en langdurige droogte. Groen en water in de openbare ruimte hebben ook een gunstig effect op de gezondheid (meer bewegen, ontspanning) en kan bijvoorbeeld worden gecombineerd met natuurontwikkeling (ecologische verbindingen). Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan het coalitieakkoord “Een gezond en gelukkig Tilburg”. Daar waar bovengrondse oplossingen op korte termijn geen haalbare kaart zijn, bieden ondergrondse oplossingen uitkomst.
Om het water- en rioleringssysteem toekomstbestendig te kunnen inrichten introduceert de gemeente een regenwateropgave voor vervanging van verhard oppervlak en hanteren zij nieuwe ondergrenzen bij toename van het verhard oppervlak. De regenwateropgave verplicht tot het aanbrengen van regenwaterberging en is in lijn met de wateropgave die de waterbeheerder oplegt. Op dit moment is dat 60 mm. De opgave is voor de gebieden Blaak en Reeshof kleiner omdat deze gebieden, vanwege de ruim opgezette waterstructuur, al klimaatbestendig zijn ingericht. De opgave van 10 mm heeft als doel om het water van de kleine buien af te vangen en toe te voegen aan de grondwatervoorraad.
< 50 m²: geen regenwateropgave
50 m² - 150 m2:
- Indien niet vergunningplichtig: geen regenwateropgave
- Indien wel vergunningplichtig: regenwateropgave volgens onderstaande tabel:
> 150 m²: regenwateropgave volgens onderstaande tabel:
De opgave van 60 mm heeft als doel het verwerken van extreme neerslaghoeveelheden om de kans op wateroverlast nu en in de toekomst te beperken. De komende periode gaan we gebruiken om nauwlettend te voldoen aan de gestelde eisen. Daarbij volgen we wat haalbaar is (in de ruimte) en betaalbaar is (risico afgezet tegen verminderen schadelast, in combinatie met maatschappelijke voordelen, zoals berekend kan worden met tools als TEEB stad). Als blijkt dat de waterbergingsopgave redelijkerwijs niet mogelijk is, kan hiervan worden afgeweken (in overleg met onze gemeente). Eventueel kan hier een financiële voorwaarde aan worden verbonden (de opgave wordt dan afgekocht).
5.4 Duurzaam watersysteem
Bestaand watersysteem
Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 6667 m² en is momenteel volledig onbebouwd (braakliggend). In de oude situatie waren de volgende oppervlakten van toepassing, de bebouwing is pas recent gesloopt:
Bodem
Uit het DINOloket blijkt uit het geologisch booronderzoek met identificatienummer B50F1196, gelegen op circa 90 meter van het plangebied, dat de bodem tot circa 1,8 m – mv bestaat uit zand midden categorie. Van 1,8 m tot 2,8 m - mv bestaat de bodem uit leem. Vanaf 2,9 m – mv tot 4 m – mv bestaat de bodem wederom uit zand midden categorie. De provinciale kwel- en infiltratiekaart van Noord-Brabant weergeeft voor het plangebied de aanduiding 'infiltratie'. De bodem wordt derhalve in principe geschikt bevonden voor infiltratie. Nader bodemonderzoek zou zekerheid kunnen verlenen over de geschiktheid van de bodem voor infiltratie.
Grondwater
Voor de grondwaterstand kan op dit gebied ca. NAP+12.0 GHG aangehouden worden o.b.v. het gemeentelijk grondwatermeetnet
Oppervlaktewater
Er ligt geen oppervlaktewater binnen of in de buurt van het plangebied.
Plangebied
De locatie is niet gelegen in een afkoppelgebied; de gemeente heeft in het vastgestelde beleid van de SWR geen voornemens om het regenwater af te koppelen van het gemengde riool. Voor het plangebied zijn in de SWR geen specifieke opgaven, behalve de algemene doelstellingen voor de gehele gemeente. Er is geen sprake van een grote toename van verhard oppervlak. Er is zelfs sprake van afname. Hiermee zijn er geen significante effecten voor het waterbelang. Onderstaande oppervlaktes zijn gebaseerd op het meegeleverde ontwerp voor Reitseplein 15.
Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij speelt de trits vasthouden-bergen-afvoeren een centrale rol. In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden. Mogelijkheden hiervoor zijn:
Water opvangen in poelen, regentonnen e.d.
Minder terrein verharden;
Hergebruiken van regenwater voor bijvoorbeeld toiletspoeling of wassen van voertuigen;
Groene daken;
Waterdoorlatende verharding.
In het PWR is beleid vastgesteld waarmee iedere ontwikkeling van een vastgestelde bergingsopgave wordt voorzien. De bedoeling hiervan is de waterhuishouding in Tilburg (zowel v.w.b. wateroverlast als droogte) te verbeteren. De bergingsopgave bedraagt 60 mm, oftewel 60 l/m² verharding van de nieuwe situatie. Hiermee draagt het plangebied bij aan het hydrologisch neutraal/positief (her)ontwikkelen van Tilburg.
Op basis van de afvoerende oppervlakken in de toekomstige situatie is daarmee voor het plangebied de bergingsopgave vastgesteld op 260 m³. Als invulling wordt de toepassing van ondergrondse waterbergende voorzieningen en groene-/waterbergende daken als kansrijk gezien. De bergingsvoorziening(en) kunnen worden voorzien van een overloop op de bestaande riolering. De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is beperkt. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het verbreed gemeentelijke rioleringsplan 2016-2019. Mocht dit niet voldoende zijn kan in een later stadium onderzocht worden in hoeverre water bovengronds geborgen kan worden. Een optie zou zijn in de ecologische zone. Deze is ca. 1.000m² en daarmee groot genoeg voor de bergingsopgave van onderhavig plan.
5.5 Watertoets
De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is beperkt. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het PWR 2020-2023. Conform deze aanpak kan het watertoets-proces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Opzet planregels
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse
bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
Standaard plansystematiek
Bouwvlak en erf
De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit plan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf. Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.
In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.
Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog en vooroverleg
8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Reitseplein op 28 februari 2020 gepubliceerd in het gemeenteblad.
8.2 Omgevingsdialoog
De ontwikkelaar heeft op 20 februari 2020 een inloopavond georganiseerd voor belanghebbenden in de omgeving. De inloopavond heeft plaatsgevonden in de gemeenschappelijke ruimte van de Cobbencampus, nabij de planlocatie aan het Reitseplein 15. In totaal zijn er veertig belanghebbenden benaderd, waarvan ca. zestien huishoudens, ca. twintig bedrijven/scholen. Daarnaast zijn diverse bij het project betrokkenen uitgenodigd, zoals de gemeente Tilburg en Tilburg University. Er zijn ca. twintig belanghebbenden aanwezig geweest tijdens de inloopavond en het merendeel betrof bewoners. Het complete verslag is terug te lezen in Bijlage 13 Verslag omgevingsdialoog.
Op hoofdlijnen hebben de aanwezigen aandacht gevraagd voor het volgende:
Omwonenden wilden graag weten of er sprake is van toenemende schaduwwerking door de nieuwbouwontwikkeling i.r.t. de woningen aan de noordzijde van de planlocatie. De nieuwbouwontwikkeling is zodanig opgebouwd dat de lagere zijde aan de west en noordzijde zijn gepositioneerd. De oostvleugel en toren zijn de hogere gebouwdelen en met name de toren staat het verste van de woningen af. Er is een kans dat als de zon laag staat het effect van schaduw op de woningen toeneemt. Dit effect wordt als beperkt beschouwd en is middels een bezonningsstudie nader onderbouwd in het bestemmingsplan.
Aanwezigen merken op benieuwd te zijn naar de invulling van de openbare ruimte.Het terrein rondom het gebouw is in principe geen openbare ruimte maar blijft eigendom van de initiatiefnemer. Initiatiefnemer heeft de ambitie om het gebied groen en aantrekkelijk in te richten. Aan de zijde langs het spoor wordt een ecologische zone gerealiseerd.
Door enkele aanwezigen worden zorgen geuit over de parkeerdruk die het plan met zich mee brengt. De zorg wordt geuit door enkele aanwezigen die bedrijven uit de directe omgeving (Sportweg) vertegenwoordigen. Er wordt een parkeerkelder gerealiseerd onder het gebouw zodat op eigen terrein kan worden voorzien in de parkeerbehoefte. De ervaring leert overigens dat voor dergelijke concepten met studentenhuisvestiging in de praktijk een dergelijke voorziening nagenoeg leeg staat. Ten aanzien van het fiets parkeren wordt eveneens een voorziening gerealiseerd waar bewoners en bezoekers hun fietsen kunnen stallen.
Enkele bewoners merken op dat zij trillingen hebben ervaren gedurende de sloop werkzaamheden. Dit was niet eerder bekend bij initiatiefnemer. De zwaardere sloopwerkzaamheden worden de komende maanden afgerond waarna er geen trillingen meer voelbaar zullen zijn.
Na een relatief druk bezochte omgevingsdialoog kan geconcludeerd worden dat de sfeer van de inloopavond positief was. De architect en de projectleider waren aanwezig om alle vragen mondeling te beantwoorden. Over het algemeen waren de bezoekers tevreden over het plan. Enkele personen maakten zich zorgen om de schaduwwerking van het gebouw. Hiervoor is een bezonningsstudie uitgevoerd en bijgevoegd bij deze toelichting.
8.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 14 december 2020 tot en met 25 januari 2021. Tijdens deze periode zijn er twee zienswijzen ingediend. Deze worden in bijlage 14 – Nota van zienswijzen zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.
N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven (zulks o.a. n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober