direct naar inhoud van Regels

Bedrijventerrein Katsbogten 2008, 3e herziening (Rielseweg 828)

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0855.BSP2019036-e001
Plantype: bestemmingsplan

Toelichting

 

Hoofdstuk 1 Plan en plangebied

 

1.1 Aanleiding tot planontwikkeling

Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de uitbreiding van het loonbedrijf P. Pijnenburg & Zn. B.V. aan de Rielseweg 828 in Tilburg. Het bedrijf verricht alle voorkomende grondwerkzaamheden, agrarisch werk en voorziet daarnaast in aanleg en beheer van parken, watergangen, sportvelden en openbaar groen. Gedurende de winterperiode verzorgt het bedrijf ook gladheidsbestrijding. Loonbedrijf P. Pijnenburg en Zn. B.V. werkt nauw samen met het op dezelfde locatie gevestigde bedrijf Nouwens Groenprojecten. Een allround hoveniersbedrijf dat met name in particuliere tuinen actief is.

De behoefte aan ruimte voor opslag en stalling van machines en opslag van hulp-, groen- en grondstoffen is toegenomen en om die reden is een uitbreiding van het bedrijfsperceel noodzakelijk. Het beoogde gebruik van de betreffende grond betreft de opslag van machines zoals mobiele graafmachines met wisselbakken, aanhangwagens, containerwagens, afzetbakken, etc. en opslag van materialen zoals zand, bestrating, puin, snoeihout, etc. Eventueel zal in een latere fase ter plaatse van de uitbreiding een nieuwe loods worden gerealiseerd. Dit is op korte termijn nog niet aan de orde, maar wordt met het voorliggende bestemmingsplan wel planologisch mogelijk gemaakt.

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Het plangebied

Het plangebied omvat de percelen kadastraal bekend gemeente Tilburg, sectie Z, nrs. 1218 (ged.) en 1220 en is gelegen in het zuidwesten van bedrijventerrein Katsbogten. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door de Rillaerse Baan en de gemeentegrens met Goirle.

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 1 - ligging plangebied in Tilburg

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 2 - luchtfoto plangebied

1.3 Voorgaande plannen

Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van bestemmingsplan Bedrijventerrein Katsbogten 2008, vastgesteld door de gemeenteraad op 20 april 2009. In dat bestemmingsplan heeft het perceel waarop de uitbreiding is voorzien de bestemming Agrarisch. Een bedrijfsfunctie is daar niet toegestaan en om die reden moet het bestemmingsplan worden herzien om medewerking te kunnen verlenen aan het initiatief.

1.4 Ruimtelijke en functionele structuur

Het spievormige gebied tussen de Rielseweg en de Rillaerse baan herbergt uiteenlopende stedelijke functies. Van west naar oost een forse groenstructuur, het bestaande loonwerkbedrijf met bedrijfswoning, agrarische grond, (bedrijfs)woningen en industriële bedrijvigheid. Het gebied gaat bijna naadloos over in bedrijventerrein Katsbogten, waar logistieke bedrijvigheid de boventoon voert.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader

 

2.1 Rijk

 

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.

 

De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen we staan, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke keuzes we maken en welke richting we meegeven aan decentrale keuzes. Die keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen. Met de Nationale Omgevingsvisie geeft het Rijk een langetermijnvisie om de grote opgaven aan te pakken. Om samen ons land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden.

 

De NOVI is tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met provincies en gemeenten, waterschappen, maatschappelijke partijen en burgers.

 

Hoe werkt de NOVI?

Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:

  1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,

  2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en

  3. Afwentelen wordt voorkomen.

 

Belangrijkste keuzes in de NOVI

 

Uitvoering van de NOVI

Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe het Rijk samen met medeoverheden en de samenleving uitvoering geeft aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. Het Rijk werkt de NOVI uit in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma’s, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling en werkt gebiedsgericht met Omgevingsagenda’s en NOVI-gebieden.”

 

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking

getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch

wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is

op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de

inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van

de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op

doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels

opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en

deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan

bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

 

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de

gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een

bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

 

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing

zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe

ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet

een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een

of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.

Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde

projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.

Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden.

Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van

de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro

vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.

In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de

bij het Barro behorende kaarten.

 

De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen.

Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van

strijdigheid met nationale belangen.

2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.

 

Met dit bestemmingsplan wordt de uitbreiding van een reeds ter plaatse gevestigd bedrijf mogelijk gemaakt. Voor de onderbouwing van de behoefte en de regionale werkafspraken over bedrijventerreinen wordt verwezen naar paragraaf 3.4.

 

 

 

2.2 Provincie

 

2.2.1 Brabantse omgevingsvisie

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

 

De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:

  1. De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.

  2. Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.

  3. Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.

  4. Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?

  5. Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.

 

Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2021) echt klaar te zijn, is er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening is op 25 oktober 2019 vastgesteld en wordt hierna besproken.

2.2.2 Structuurvisie ruimtelijke ordening

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een

actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten. Belangrijke

onderwerpen zijn de realisatie van natuur en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in Brabant.

In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar

2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet

rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke

ordening biedt.

2.2.3 Interim omgevingsverordening

De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.

De Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (IOV) is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.

 

Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. Uitgaande van de huidige planning van de Omgevingswet wordt de definitieve omgevingsverordening in november 2020 vastgesteld.

 

De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).

 

 

Stedelijk gebied

Het plangebied is gelegen in het Stedelijk gebied als bedoeld in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. In het Stedelijk gebied kan een bestemmingsplan voorzien in een locatie voor werken, wonen of voorzieningen als deze ontwikkeling past binnen de regionale afspraken en het een duurzame stedelijke ontwikkeling betreft. Voor de onderbouwing ten aanzien van de regionale werkafspraken wordt verwezen naar paragraaf 2.1.3. Daarnaast wordt in deze toelichting onderbouwd dat de uitbreiding van het loonbedrijf aan de Rielseweg 828 een duurzame stedelijke ontwikkeling is. Een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving kan worden gewaarborgd, de ruimte wordt zorgvuldig gebruikt, er wordt rekening gehouden met klimaatverandering o.a. door voldoende ruimte te creëren voor de opvang van water en de ontwikkeling draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.

 

Grondwaterbeschermingsgebied

Het plangebied is gelegen binnen het werkingsgebied Grondwaterbeschermingsgebied als bedoeld in de IOV. Hiertoe is de gebiedsaanduiding milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied opgenomen in artikel 10.2 van de regels van het bestemmingsplan en op de verbeelding, waarin o.a. een omgevingsvergunningplicht is opgenomen voor bouwen dieper dan 3 meter onder maaiveld en voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden. Voor de afweging over het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen of werkzaamheden dieper dan 3 meter dient de gemeente advies te vragen van gedeputeerde staten.

 

De beoogde activiteiten op de uitbreiding van het bedrijfsterrein zijn vergelijkbaar met die op een permanent parkeerterrein. Er worden op het terrein geen uitlogende materialen toegepast of opgeslagen. Het worst case scenario is dan ‘categorie 2- beperkte emissies’.

 

Het regenwater dat afkomstig is van het verharde oppervlak zal worden geborgen in een wadi. Vanuit deze wadi kan het water infiltreren in de bodem. Doordat het hierbij de humusrijke bodem passeert wordt het regenwater gezuiverd voordat het de diepere bodem bereikt. Daarmee voldoet het plan aan de rechtstreeks werkende regels in hoofdstuk 2 van de provinciale Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. De initiatiefnemer dient melding te maken van deze activiteit bij de provincie.

 

Externe werking NNB

Het werkingsgebied Natuur Netwerk Brabant ligt op 50 meter afstand van het plangebied. Externe effecten op het NNB, zoals bedoeld in artikel 3.16 van de Interim Omgevingsverordening, zijn gezien de zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten. Zie ook paragraaf 4.9 - Natuur en ecologie van deze toelichting.

2.3 Gemeente

 

2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in

het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

 

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

 

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

 

 

 

 

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

 

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten (Bedrijvenpark Zuid, zorgcluster Leijpark en het duurzaam energielandschap Noord) en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

 

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied. Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

 

Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

3.1 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

 

3.1.1 Stedenbouwkundige onderbouwing

De uitbreiding van het loonbedrijf is in functioneel opzicht goed voorstelbaar in deze mengzone. Voor een goede overgang van het bedrijventerrein naar het landschap is op deze kavel een lagere bouwhoogte wenselijk dan de gebruikelijke bouwhoogte op bedrijventerreinen. Een hoogte van maximaal 7 meter vormt in ruimtelijk opzicht een goede afbouw in westelijke richting.

Als voorwaardelijke verplichting in de planregels geldt dat de sleufcontainers aan de zuidzijde van het terrein met taluds of anderszins landschappelijk moeten worden ingepast. Dit heeft te maken met de uitstraling naar/ het zicht vanaf de Rillaerse baan. De boomstructuur langs de Rillaerse Baan blijft behouden. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 3.3.1.

3.1.2 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan 'redelijke eisen van welstand', zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jarenheeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen. Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden. Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.

3.2 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

 

3.2.1 Historische geografie

3.2.2 Archeologie

3.2.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen

3.2.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor de uitbreiding van het bedrijfsperceel. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast.

De lage archeologische verwachting op basis op basis van de landschappelijke ligging van het plangebied leidt tot de conclusie dat archeologisch onderzoek niet nodig is in het kader van de herziening van het bestemmingsplan.

3.3 Groen en biodiversiteit

 

3.3.1 Bomenbeleid Tilburg

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:

Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.

 

Bomenverordening

De Bomenverordening Tilburg 2017 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.

 

Boomwaarde zoneringskaart 2017 (BWZ-kaart)

Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.

 

Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)

Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2007. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.

 

Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)

In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.

 

Maatregelen in bestemmingsplan

De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de BWZ-kaart aangeduid als Boomwaardekaart (bijlage bij de regels). Bomen met een eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart.

De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.

 

Net ten noordwesten van het plangebied zijn beschermwaardige bomenrijen aanwezig aan zowel de noord- als de zuidzijde van de Rielseweg. Deze bomen hebben een ecowaarde. Binnen een straal van 15 meter uit het hart van deze bomen is het op basis van het voorliggende bestemmingsplan verboden om zonder omgevingsvergunning bouwwerken te plaatsen en/of werkzaamheden uit te voeren. Nieuwe bouwwerken zijn hier niet beoogd. Mogelijkerwijs wordt de inrit van het bedrijf verplaatst. In dat geval kunnen maatregelen worden getroffen om de beschermwaardige bomen duurzaam te behouden. Daarom vormt de aanwezigheid van de beschermwaardige bomen geen belemmering voor het bestemmingsplan. Er bevinden zich geen bomen ter plaatse van de uitbreiding van de bedrijfsbestemming.

 

Ten zuiden van het plangebied ligt de gebiedsontsluitingsweg de Rillaerse Baan, op grondgebied van de gemeente Goirle. Langs de Rilaerse Baan is een boomstructuur aanwezig die is opgenomen op de Groene Kaart van de gemeente Goirle. Met deze bomen is rekening gehouden bij de planontwikkeling door aan de zuidzijde van het plangebied een strook op te nemen met de bestemming Natuur met een breedte van circa 5 meter. Dit sluit aan bij de bestaande Natuur bestemming aan de zuidwestzijde. Op deze strook legt de initiatiefnemer een aarden wal aan met beplanting die tevens zal dienen om het bedrijf aan het zicht te onttrekken vanaf de Rillaerse Baan. Tussen het plangebied en de boomstructuur langs de Rillaerse Baan is ook nog een watergang gelegen. De afstand van de beoogde bedrijvigheid tot de bomenrij is daardoor voldoende groot (zo'n 12 meter) om te zorgen dat de bomen geen schade zullen ondervinden.

3.3.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

3.3.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de

mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

 

Doelstellingen nota biodiversiteit

  1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.

In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

  1. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.

Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.

  1. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.

Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.

 

In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.

Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer).

3.4 Bedrijvigheid

 

3.4.1 Regionaal afsprakenkader bedrijventerreinen 2020 - 2024

De lokale programmering van bedrijventerreinen wordt vanwege de provinciale verordening sinds 2012 op regionaal niveau afgestemd met de Hart van Brabant gemeenten. In december 2011 zijn de regionale afspraken bedrijventerreinen vastgesteld in het bestuurlijke Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) van de regio Hart van Brabant met de provincie Noord-Brabant. De regionale afspraken bedrijventerreinen bevat de programmering van nieuwe bedrijventerreinen in de regio Hart van Brabant en wordt jaarlijks in december herbevestigd of herijkt.

 

De regionale afspraken bedrijventerreinen zijn gebaseerd op een prognose voor de ruimtevraag naar nieuwe bedrijventerreinen die tenminste één keer per bestuursperiode door de provincie wordt opgesteld. Die prognose wordt aangevuld met gegevens over reeds bouwrijpe beschikbare kavels, restlocaties, strategische reserves, transformatie- en herstructureringsplannen.

 

De meest recente regionale afspraken zijn vastgelegd in het Afsprakenkader bedrijventerreinen regio Hart van Brabant 2020 - 2024. In de regio Hart van Brabant is zowel op het gebied van functioneel grootschalig als functioneel klein tot middelgroot een tekort aan hard planaanbod. De vraag is hoe de regio dit geprognosticeerde tekort de komende jaren gaat invullen. Aanvullende vraaggerichte ontwikkeling van terreinen lijkt noodzakelijk. Specifiek voor de ontwikkeling functioneel klein tot middelgroot wordt opgemerkt dat het schaalniveau waarbinnen bedrijven opereren 10 tot 15 kilometer is. Waardoor vraag in de ene gemeente niet kan worden geaccommodeerd in het aanbod van een andere gemeente. Tevens is in het Afsprakenkader Bedrijventerreinen 2020 - 2024 geconstateerd dat er een tekort is aan (zeer) grootschalige kavels, dat er op microniveau een mismatch is tussen vraag en aanbod en er voldoende aandacht moet zijn voor bestaande terreinen. STEC doet hiervoor de volgende aanbevelingen:

 

 

Over vraaggericht ontwikkelen, waarvan in het voorliggende bestemmingsplan sprake is, is in het afsprakenkader het volgende opgenomen:

 

Vraaggericht ontwikkelen

De regio Hart van Brabant ontwikkelt sinds 2016 zijn bedrijventerreinen vraaggericht. Vraaggericht ontwikkelen houdt in dat er alleen wordt ontwikkelt bij een concrete vraag van een bedrijf. Dit vereist een andere manier van werken en denken dan aanbodgericht ontwikkelen van zowel de overheden als ondernemers. Aanbodgericht ontwikkelen van bedrijventerrein gaat uit van de ontwikkelingen van een bedrijventerreinen op basis van een toekomstige uitbreidingsvraag van bedrijven voor 10 jaar. Deze uitbreidingsvraag wordt aan de hand van prognoses bepaald. Deze manier van ontwikkelen heeft geleid tot een programmatische overaanbod aan bedrijventerreinen in de regio. Door bedrijventerreinen vraaggericht te ontwikkelen kan er geen programmatische overaanbod meer ontstaan. De regio Hart van Brabant zit in een overgangsfase. Een groot aantal bedrijventerreinen zijn voor 2016 aanbodgericht ontwikkeld en hebben nog een harde planvoorraad voor het huisvesten van meerdere bedrijven. Als een bedrijf met een concrete vraag niet gehuisvest kan worden in de bestaande harde planvoorraad dan wordt deze vraaggericht ontwikkeld. Het vraaggericht ontwikkelen vergt een grotere inspanning van gemeente in tijd en geld dan aanbodgerichte ontwikkelen. Bij vraaggericht ontwikkelingen wordt er per vraag of gebundelde vragen een ruimtelijke procedure doorlopen, waardoor er geen rechtszekerheid aan bedrijven geboden kan worden. Voor gemeenten vinden investeringen in plannen en onderzoeken verspreid in de tijd plaats, maar zijn eventuele inkomsten uit grondverkoop minder ongewis. Dit, in tegenstelling tot aanbodgericht ontwikkelen. Hiervoor geldt dat gemeenten alle onderzoeken en investeringen voor het gehele te ontwikkelen plangebied gedaan moeten worden bij het opstellen van het ruimtelijke plan, waarbij de eventuele inkomsten uit uitgifte nog ongewis zijn. Bij een vastgesteld bestemmingsplan is de rechtszekerheid voor bedrijven geborgd.

 

Vraaggericht ontwikkelen in relatie tot de bestaande voorraad

We ontwikkelen pas bij concrete vragen van concrete bedrijven. Vanzelfsprekend kijken we eerst, samen met de initiatiefnemer, of die vraag niet net zo goed op een bestaand of bouwrijp bedrijventerrein kan worden geaccommodeerd. Dit is conform de ladder voor duurzame verstedelijking. Pas als dat niet kan gaan we over tot ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein, maar alleen voor die bedrijven die ook echt gaan bouwen. Het huidige aanbod van (bouwrijpe) bedrijventerreinen zetten we optimaal in. Dit houdt dus ook in dat we bestaande bedrijventerreinen herstructureren om de concrete vraag te laten landen. De ontwikkeling van nieuwe terreinen kan bijdragen aan de herstructurering van bestaande terreinen. Voordat we overwegen een nieuwe bedrijfslocatie te creëren garanderen wij dat deze niet concurreert met bouwrijpe en bestaande bedrijventerreinen. Maar de bouwrijpe bedrijventerreinen mogen ook geen blokkade vormen voor het accommoderen van vraag die daar niet past, bijvoorbeeld vanwege de schaalgrootte van een bedrijf, de verwachte milieubelasting, de gevraagde ontsluiting of de sterke lokale binding van een te vestigen of verhuizen bedrijf. Als een gemeente geen oplossing kan vinden in het bestaande lokale en regionale aanbod mag deze gemeente ruimte creëren voor lokaal gevestigde bedrijven: Het gaat dan primair om reeds ter plaatse gevestigde bedrijven, of bedrijven die aantoonbaar een belang hebben bij vestiging in de betreffende gemeente. Doet zich een concrete vraag voor uitbreiding/vestiging van zo’n bedrijf voor, dan mag de gemeente ten behoeve van die vraag haar bedrijventerreinareaal uitbreiden.

 

In het voorliggende geval is sprake van de uitbreiding van een bestaand bedrijfsperceel aan de rand van bedrijventerrein Katsbogten voor een lokaal gevestigde gebruiker. De locatie ligt binnen het stedelijk gebied en hoewel gelegen nabij het bedrijventerrein, maakt het hier geen onderdeel van uit. Het bedrijfsperceel kwalificeert niet als bedrijventerrein zoals bedoeld in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant en valt daarmee niet onder de regionale bedrijventerreinafspraken. Het plan is dan ook niet ter instemming voorgelegd aan het POHO Fysiek van Hart van Brabant. Omdat deze locatie echter wel gelegen is in het verlengde van het bedrijventerrein én omdat de gemeente Tilburg waarde hecht aan het vraaggericht ontwikkelen, is de uitbreiding wel getoetst aan de eisen die er bij vraaggericht ontwikkelen worden gesteld.

De behoefte aan de uitbreiding is ontstaan door groei van het bedrijf en een verbreding van de werkzaamheden, waardoor met name meer ruimte nodig is voor buitenopslag en wellicht in de toekomst wordt voorzien in een nieuw bedrijfsgebouw. Gezien de geschikte ligging aan de rand van het bedrijventerrein, de aard van de behoefte en de lokale en reeds gevestigde eindgebruiker kan ter plekke in deze beperkte aanvullende huisvestingsvraag worden voorzien en past de ontwikkeling binnen de regionale werkafspraken over bedrijvigheid.

3.5 Verkeer en parkeren

 

3.5.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg

De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.

 

De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.

 

Mobiliteitsagenda 013

De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.

3.5.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:

3.5.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'

In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.

Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.

 

Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.

 

Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.

3.5.4 Analyse plangebied

Het plangebied ligt in het industriegebied Katsbogten in de oksel van de Rielseweg en Rillaerse Baan in Tilburg. Aan de zuidzijde van het plangebied ligt de Rillaerse Baan, een gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom met een maximaal toegestane snelheid van 80 kilometer per uur. Aan de noordzijde ligt de Rielseweg, een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom (industriegebied) met een maximaal toegestane snelheid van 50 kilometer per uur.

 

Ontsluiting van het plangebied

Het plangebied kan uitsluitend ontsloten worden via de Rielseweg.

 

Openbaar vervoer

Op de Rillaerse Baan is sprake van openbaar vervoer in de vorm van een busverbinding. Bushalte Rielsedijk bevindt zich op loopafstand van het plangebied.

 

Afvalinzameling

Voor de afvalinzameling gelden de richtlijnen zoals deze door het BAT zijn opgesteld.

 

Parkeren

Het aantal parkeerplaatsen moet kunnen voldoen aan de vastgestelde normen van de gemeente Tilburg zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen Tilburg 2017. De maximale bouwmogelijkheden ten behoeve van het bedrijf worden uitgebreid tot 4.874 m². Er is sprake van een arbeidsextensieve bedrijfsfunctie in zone C van Tilburg. De parkeernorm voor deze ontwikkeling is 0,7 parkeerplaatsen per 100 m² bruto vloeroppervlak. Uitgaande van de maximale planologische bouwmogelijkheden zijn daarom 34 parkeerplaatsen op eigen terrein noodzakelijk. Met een parkeerweg van 6 meter breed met aan beide zijden een rij met 17 haakse parkeervakken van 5 meter diep en 2,5 meter breed is een oppervlakte van 681 m² nodig om dit aan te leggen, wat ruimschoots mogelijk is binnen het plangebied. Zelfs als de maximale planologische bouwmogelijkheden zouden worden benut, kan op eigen terrein in de parkeerbehoefte worden voorzien.

Goede voorzieningen voor het stallen van fietsen zijn nodig om het fietsgebruik te stimuleren. Voor het bepalen van het aantal in te passen fietsstallingsplaatsen dient een inschatting van de behoefte te worden gemaakt op basis van de kencijfers uit de Leidraad Fiets parkeren van de CROW.

 

Noodhulpdiensten

Het gebied moet bereikbaar zijn voor noodhulpdiensten volgens de bijbehorende bereikbaarheidseisen.

 

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

4.1 Milieueffectrapportage

Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een milieueffectrapport of een m.e.r. beoordeling opgesteld moet

worden. voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

  1. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;

  2. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.

 

ad. a.

In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke

activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt

zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig.

Aangezien de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein genoemd is in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, dient voor het voorliggende bestemmingsplan een m.e.r. beoordeling te worden gemaakt.

 

ad b.

Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft

derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied

betreft Regte Heide en Riels Laag op 870 meter van het plangebied. Negatieve effecten door stikstofdepositie kunnen voor deze ontwikkeling niet op voorhand worden weggeschreven. Daarom zijn voor de ontwikkeling AERIUS-berekeningen uitgevoerd zoals opgenomen in Bijlage 1 Stikstofberekeningen. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling geen significante effecten oplevert op Natura2000 gebieden.

 

Voor dit plan is een aanmeldnotitie opgesteld op basis waarvan is beoordeeld of het noodzakelijk is een m.e.r. op te stellen. De aanmeldnotitie is getoetst aan de hand van de drie hoofdcriteria (de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten van het project) van bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn. Naar aanleiding van deze toetsing is geoordeeld dat ten gevolge van de voorgenomen activiteit, gezien diens aard, omvang en locatie, geen negatieve effecten op de nabijgelegen gevoelige gebieden en Natura 2000 gebieden zijn te verwachten

 

Op 17 juni 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg besloten dat voor het de uitbreiding van de bedrijfsbestemming aan de Rielseweg 828 in Tilburg geen milieueffectrapportage (m.e.r.) behoeft te worden opgesteld.

4.2 Milieuhinder bedrijven

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een 'rustige woonwijk'. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

 

De planontwikkeling voorziet in de uitbreiding van een loonbedrijf. In Bijlage 2 Toelichting bedrijfsactiviteiten en gemengd gebied is uiteengezet welke activiteiten worden beoogd en is onderbouwd dat de planlocatie gelegen is in een gemengd gebied, zodat de richtafstand met één stap kan worden verkleind. Op de percelen waar de uitbreiding plaatsvindt zal de vestiging van dit bedrijf mogelijk gemaakt worden middels een aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - loonwerk-grondverzetbedrijf)’. Uitgangspunt daarbij is dat de milieueffecten op de omgeving in de representatieve bedrijfssituatie niet hoger zijn dan zoals ze te verwachten zijn voor een bedrijf van maximaal categorie 3.1. Gezien de representatieve bedrijfssituatie zal geluid het maatgevende milieueffect zijn. Daarnaast worden ook de bedrijven tot en met milieucategorie 3.1 opgenomen in de bij de regels behorende bijlage Staat van bedrijfsactiviteiten rechtstreeks toegelaten.

 

Om de akoestische effecten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling in beeld te brengen is een aanvullend akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd (Bijlage 3 Akoestisch onderzoek industrielawaai). Uit dit onderzoek blijkt dat de grenswaarden t.a.v. het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 50 dB(A) etmaal ter plaatse van de omringende woningen niet wordt overschreden. De grenswaarden t.a.v. de maximale geluidniveaus op de omliggende woningen worden eveneens niet overschreden.

 

Daarmee vormt het aspect bedrijven en milieuzonering geen verdere belemmering voor de uitbreiding van het loonbedrijf zoals voorgesteld in dit plan.

 

Geitenmoratorium

In juni 2017 heeft de Provincie een geitenmoratorium (voor geitenhouderijen met meer dan 50 geiten) opgenomen in de Verordening ruimte. Dit betekent dat geitenhouderijen hun dierenverblijven niet mogen uitbreiden en er geen nieuwe geitenhouderijen mogen worden opgericht. Aanleiding hiervoor was het RIVM-onderzoek "Veehouderij en gezondheid Omwonenden- aanvullende studies" (VGO2). Uit dit onderzoek blijkt dat mensen die binnen 2 kilometer van een geitenhouderij wonen een verhoogde kans op longontsteking hebben. De oorzaak van dit verhoogde risico op longontsteking is niet bekend en wordt op dit moment in opdracht van het Rijk nader onderzocht door het RIVM.

 

De provinciale verordening regelt alleen de situatie gezien vanuit de positie van geitenboeren (voor hen geldt namelijk dat verbod). Echter, bij het opstellen van ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) moet ook aan de zgn. omgekeerde werking worden getoetst. Hiervoor heeft het college op d.d. 14 mei 2019 de beleidslijn geitenmoratorium in ruimtelijke plannen vastgesteld.

Dit houdt in dat:

Wanneer nieuwe onderzoeken tot andere inzichten over gezondheidsrisico's in relatie tot geitenhouderijen leiden zal een nieuw beleidsvoorstel worden gedaan.

 

Binnen 2 kilometer van de planlocatie bevinden zich geen geitenhouderijen. Daarnaast bevat de voorgenomen planontwikkeling geen gevoelige bestemmingen welke onder het geitenmoratorium vallen. Daarmee vormt het geitenmoratorium geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

4.3.1 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

 

In de bij dit plan gevoegde Bijlage 4 Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van A58, spoorlijn Breda - Tilburg en een hogedruk aardgastransportleiding. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage.

4.3.2 Beleidsvisie externe veiligheid

In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een gemengd gebied. Binnen een gemengd gebied gelden de volgende voorwaarden:

 

Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

4.3.3 Conclusie en restrisico

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van A58, spoorlijn Breda - Tilburg en een hogedruk aardgastransportleiding. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde Bijlage 4 Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico).

De brandweer Midden- en West Brabant heeft aangegeven dat gebruik kan worden gemaakt van het standaardadvies, de relevante onderdelen uit dit advies zijn verwerkt in de verantwoording.

 

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

 

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

4.4 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

 

4.5 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

4.5.1 Wegverkeerlawaai

Binnen het plan zijn geen nieuwe woningen opgenomen binnen de zones van wegen zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). Dit betekent dat niet getoetst hoeft te worden aan de normen van de Wgh voor wat betreft wegverkeerslawaai.

4.5.2 Railverkeerlawaai

Binnen het plangebied zijn geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen gelegen. De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing.

4.5.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

In het kader van Bedrijven en Milieuzonering is wel een aanvullend onderzoek industrielawaai uitgevoerd. Zie daarvoor de toelichting in paragraaf 4.2.

4.5.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

4.5.5 Trillingen

Het plangebied ligt buiten het “aandachtsgebied” van 100 meter gezien vanaf het spoor. Dit betekent dat trillinghinder redelijkerwijs gezien niet te verwachten is en onderzoek hiernaar niet noodzakelijk is.

4.6 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

 

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Als gevolg van de planontwikkeling zullen er ca. 120 extra vervoersbewegingen per dag optreden, waarvan 64 door vrachtverkeer en tractoren. (Bron: akoestisch onderzoek industrielawaai, indirecte hinder). Voor deze extra vervoersbewegingen is bekeken wat de bijdrage is aan de luchtkwaliteit. Geconcludeerd kan worden dat het plan voldoet aan de criteria voor een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Daarnaast bevat het plan geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

 

 [image]

Figuur 3 - berekening luchtkwaliteit

4.7 Geur

 

4.7.1 Industriële geurhinder

Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.

 

Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen te worden aangesloten.

 

Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.

 

De planontwikkeling bevat geen nieuwe ontwikkelingen met een relevante industriële geur-emissie. De planontwikkeling bevat ook geen geurgevoelige objecten. Daarmee is industriële geur geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

4.7.2 Agrarische geurhinder

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.

 

De planontwikkeling bevat geen nieuwe ontwikkelingen met een relevante agrarische geur-emissie. De planontwikkeling bevat ook geen geurgevoelige objecten. Daarmee is agrarische geur geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

 

4.8 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

 

Het perceel kadastraal bekend gemeente Tilburg, sectie Z, nummer 1220 verandert voor de beoogde bedrijfsuitbreiding grotendeels van bestemming van Agrarisch naar Bedrijf.

 

Bodemgegevens locatie

In juni 2000 is in het kader van een bouwaanvraag direct ten noorden van de bestaande bedrijfsloods een bodemonderzoek uitgevoerd. Geconcludeerd werd dat zowel in de boven- als ondergrond licht verhoogde gehalten aan EOX ten opzichte van de triggerwaarde zijn aangetoond. Er is naar aanleiding van deze gehalten geen aanvullend onderzoek verricht. Ter plaatse van Rielseweg 865 staat een (voormalige) activiteit “benzineservicestation” als bodembedreigende activiteit geregistreerd. In 2000 is een bodemonderzoek uitgevoerd waarvan de resultaten niet meer beschikbaar zijn. Voor het overige zijn geen actuele bodemonderzoeken binnen het bestemmingsplangebied of de directe omgeving bekend. Er is geen bodemonderzoek verricht voor het bestemmingsplan.

 

Conclusie

Voor het afwijken van het huidige bestemmingsplan is geen bodemonderzoek noodzakelijk. Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning in het kader van de beoogde nieuwbouw zal vermoedelijk echter wel een bodemonderzoek worden geëist. De definitieve noodzaak van een actueel bodemonderzoek kan pas worden vastgesteld bij het beoordelen van de bouwplannen.

4.9 Natuur en ecologie

 

4.9.1 Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

 

Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

 

Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

 

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

 

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

 

Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening provincie Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

4.9.2 Analyse plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Rielseweg 828 te Tilburg en is gelegen tussen de dorpen Goirle en Riel. In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een jarenlang voor de maïsteelt gebruikte akker en een bedrijventerrein. Het bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van de bestemming als bedrijventerrein waarbij de maïsakker als bedrijventerrein bestemd wordt. Dit nieuwe bedrijventerrein wordt in de toekomst gebruikt als opslagplaats voor grond en andere materialen. Het terrein wordt daarvoor geasfalteerd of in ieder geval verhard. In de toekomst is het eveneens mogelijk dat er een nieuwe loods wordt gebouwd, maar dat zal niet in de nabije toekomst gebeuren. Op het deel dat op dit moment al in gebruik is als bedrijventerrein zijn geen veranderingen voorzien.

 

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Regte Heide en Riels Laag op 870 meter. Negatieve effecten door stikstofdepositie kunnen voor deze ontwikkeling echter niet op voorhand worden weggeschreven. Daarom is voor de ontwikkeling een AERIUS-berekening uitgevoerd, zoals opgenomen in Bijlage 1 Stikstofberekeningen. Hieruit is gebleken dat het plan geen significant negatieve effecten zal hebben op Natura 2000 gebieden.

 

Natuurbescherming in Interim Omgevingsverordening

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op 50 meter afstand van het plangebied. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 3.16 van de Interim Omgevingsverordening, zijn gezien de zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.

 

Soortenbescherming

Binnen het plangebied, dat uit een bedrijventerrein en maïsakker bestaat, zijn de natuurwaarden voor wat betreft beschermde soorten erg laag. De maïsakker zelf is niet geschikt als leefgebied voor beschermde diersoorten of als standplaats voor beschermde plantensoorten. Op het bedrijventerrein en de bomen rond het plangebied kunnen mogelijk vogels tot broeden komen en kunnen eventueel vleermuizen foerageergebied, vliegroutes en verblijfplaatsen hebben. In de directe omgeving van het plangebied (ten noorden van het plangebied) zijn daarnaast waarnemingen van steenuil bekend. Algemene broedvogels, steenuil en vleermuizen worden hieronder behandeld. Alle andere beschermde soort(groep)en worden hier verder niet meegenomen.

 

Broedvogels

Door de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en daarbij behorende ontwikkelingen kunnen mogelijk in gebruik zijnde nesten verstoord raken. Omdat op de maïsakker geen nestgelegenheid is, is het uitgesloten dat nesten vernietigd worden. Het verstoren van nesten van broedvogels is wettelijk gezien eveneens verboden en dient dus voorkomen te worden. Als buiten het broedseizoen (globaal van maart t/m augustus) gewerkt wordt, kan in de regel voorkomen worden dat nesten verstoord raken. Ook buiten het reguliere broedseizoen kunnen vogels echter tot broeden komen. Hoewel de kans erg klein is, is het aan te bevelen om voorafgaand aan de werkzaamheden te controleren dat geen broedende vogels aanwezig zijn.

 

Naast algemene broedvogels, komt rond het plangebied zoals vermeld ook de steenuil voor (waarneming NDFF). Het is niet bekend of zich in de directe omgeving een nestplaats aanwezig is; voor de effectenbeoordeling wordt er vanuit gegaan dat er een territorium aanwezig is. Door de voorgenomen ontwikkeling op de maïsakker wordt een deel van het secundaire leefgebied van de soort vernietigd. Echter binnen het plangebied wordt een deel van de huidige maisakker echter geoptimaliseerd als leefgebied voor de steenuil. Hierdoor kan worden gesteld dat de (naar verwachting) in de directe omgeving aanwezige verblijfplaats van steenuil behouden zal blijven.

De initiatiefnemer heeft hiervoor een voorstel gedaan, te vinden in Bijlage 5 Landschappelijke inpassing. Aan de noordzijde van het perceel wordt een deel groen ingericht waarbij een wadi met grasland eromheen wordt gecreëerd. Aan de rand van het perceel aan de noordoostzijde komt een rij knotbomen. Deze bomen kunnen door steenuil gebruikt worden als observatiepost om vanuit daar te jagen. Het grasland kan door de steenuil gebruik worden om regenwormen te zoeken. Aan de zuidrand van het perceel wordt ten slotte een grondwal aangelegd waarop dichte begroeiing wordt geplant. Deze begroeiing vormt dekking voor allerlei kleine zoogdieren die op hun beurt voedsel kunnen vormen voor steenuil. Door delen van het perceel als steenuilleefgebied in te richten, wordt voorkomen dat middels de ontwikkelingen negatieve effecten op steenuil ontstaan.

 

Vleermuizen

De te ontwikkelen maisakker is in de huidige situatie van marginaal belang als foerageergebied voor vleermuizen. Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn op de maisakker niet aanwezig. Op het aangrenzende bedrijfsperceel zijn verblijfplaatsen niet op voorhand uit te sluiten, maar hier zijn geen ontwikkelingen gepland. De bomenrijen langs de RIelseweg en Rillaersebaan worden naar alle verwachting gebruikt als vaste vliegroute door vleermuizen. Deze bomenrijen blijven behouden. Van belang is dat er geen verlichting uitstraalt naar deze bomenrijen. Hiermee dient bij de verlichting van het terrein rekening gehouden te worden.

Kleine marterachtigen

Voor kleine marterachtigen geldt hetzelfde als voor de steenuil: er verdwijnt een maisakker die kan fungeren als foerageergebied, maar door het ontbreken van landschappelijke structuren en het intensieve beheer is de waarde hiervan gering en zijn verblijfplaatsen in het gebied niet aanwezig. Door het inrichten van optimaal foerageergebied en lijnvormige landschapselementen zal netto de kwaliteit van het leefgebied voor deze soorten verbeteren.

 

Overige soorten

De aanwezigheid van overige beschermde soorten (vaatplanten, amfibieën, reptielen, vissen, ongewervelden) is op basis van gebiedskenmerken en algemene verspreidingsgegevens redelijkerwijs uit te sluiten. Hooguit kunnen enkele algemeen voorkomende zoogdier- en amfibiesoorten in min of meerdere mate gebruik maken van het plangebied, zoals veldmuizen en spitsmuizen, mol, egel, bruine kikker, gewone pad etc. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen.

 

Conclusie

Vanuit de wettelijke gebiedsbescherming van Natura 2000-gebieden zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Ook vanuit de natuurbeschermingsregels uit de Verordening Ruimte (Natuurnetwerk Brabant en Groenblauwe Mantel) zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden.

Het bestemmingsplan kan in overeenstemming met de wettelijke soortenbescherming worden uitgevoerd, mits:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

 

5.1 Bestaand watersysteem

De belangrijkste kenmerken van het gebied en perceel zijn weergegeven in tabel 1. Het te ontwikkelen perceel is in de bestaande situatie in gebruik als akkerland.

 

Kenmerk

In plangebied

Stroomgebied

Donge

Waterbeheerders

Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg

Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel

Oppervlaktewater: waterschap Brabantse Delta

Bruto oppervlakte

Totaal perceel: 12.845 m2

Terreinhoogte

Tussen NAP+13,1 m en NAP+13,7 m

Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG)

ca. NAP+12,7m

Ontwateringdiepte

Tussen 0,4 en 1,0 meter

Bodem

Sterk lemig, matig fijn zand

Riolering

Drukriolering (alleen vuilwater)

Afkoppelgebied

Niet van toepassing

Oppervlaktewater

Aan de noord en zuidzijde van het perceel bevinden zich

b-watergangen, zie afbeelding 1

Keur beschermde gebieden

Het perceel bevindt zich in een invloedsgebied Natura 2000, zie afbeelding 2

Tabel 1 - Gebiedskenmerken

 

 [image]

Figuur 4 - Locatie plangebied (rode cirkel) ten opzichte van oppervlaktewater

 

 [image]

Figuur 5 - Locatie plangebied (rode cirkel) ten opzichte van de beschermingsgebieden keur

 

In de Rielseweg is drukriolering aanwezig. In de bestaande situatie is er geen sprake van afvoerende verharde oppervlakte. Vuilwater wordt afgevoerd via de drukriolering. Het regenwater wat op het perceel valt infiltreert op het perceel in de bodem tot het grondwater.

5.2 Beleidskader

Het waterschap De Brabantse Delta heeft het Waterbeheerplan 'Grenzeloos Verbindend' 2016 - 2021 vastgesteld op 14 oktober 2015. Het Waterbeheerplan is opgesteld vanuit de invalshoeken: Risico’s beheersen, Duurzame ontwikkeling, Maatschappelijk verantwoord en vernieuwend en Effectief en efficiënt. Het plan is gericht op het bereiken van de volgende doelen: droge voeten, voldoende water, bevaarbare rivieren, gezonde natuur en schoon water, door samenwerking met partners. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.

 

Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water.

 

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het Programma Water en Riolering (PWR) 2020-2023. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het PWR is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.

5.3 Duurzaam watersysteem

De ontwikkeling betreft de uitbreiding van het bestaande bedrijf op het naastgelegen perceel. Er wordt een nieuwe bedrijfshal opgericht met terreinverhardingen voor buitenopslag. Voor de nieuwe situatie van dit perceel wordt uitgegaan van de volgende gegevens:

 

Oppervlakken *

Oppervlak (m²)

Verharding (%)

Afvoerend (m²)

Daken

2.500

100

2.500

Erf

8.000

100

8.000

Onverhard

2.345

0

0

Totaal (m²)

12.845

 

10.500

Tabel 2 - Afvoerende oppervlakken in de plansituatie, bron: inrichtingstekening

 

 

 

Grondwater

De eigenaar van de grond bepaalt de hoogten van het terrein / vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze terreinhoogten moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:

 

De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, waaronder de ontwateringdiepte. Voor het te ontwikkelen perceel voldoet de minimale ontwateringdiepte niet voor de nieuwe functies. Om grondwater- of vochtoverlast te voorkomen wordt een minimale terreinhoogte geadviseerd op NAP+13,6m op het te ontwikkelen deel van het perceel. Om de aansluiting op nabije terreinhoogten optimaal te houden wordt de bestaande terreinhoogte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) gehandhaafd.

 

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied Natura 2000 (zie afbeelding 2). Hiervoor geldt antiverdrogingsbeleid, gericht op het verbeteren van de condities voor de natuur of op verbetering van de landbouwkundige condities maar minimaal stand-still. Door de ligging binnen de invloedsfeer van Natura 2000 gebieden zijn nieuwe grondwateronttrekkingen niet toegestaan en geldt er een beregeningsbeleid. Ook in het kader van hydrologisch neutraal ontwikkelen is draineren van het plangebied uitgesloten.

 

Regenwater

Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij speelt de trits vasthouden-bergen-afvoeren een centrale rol. In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden (trits vasthouden-bergen-afvoeren).

Mogelijkheden hiervoor zijn:

Alle beetjes helpen, andere/innoverende ideeën zijn mogelijk.

 

In het PWR is beleid vastgesteld waarmee van iedere ontwikkeling verlangd wordt dat ze hier invulling aan geeft door in een vastgestelde bergingsopgave voor het plangebied te voorzien. De bergingsopgave bedraagt 60 mm, oftewel 60 l/m² verharding van de nieuwe situatie. Hiermee draagt het plangebied bij aan het hydrologisch neutraal (her)ontwikkelen van Tilburg.

  

Op basis van de aangenomen afvoerende verharde oppervlakken van de toekomstige situatie is daarmee voor het plangebied de bergingsopgave vastgesteld op totaal 10.500m² x 0,06m = 630 m³. De bergingsopgave kan worden bijgesteld op basis van de werkelijk afwaterende verharde oppervlakte.

Als invulling wordt de toepassing van bovengrondse waterbergende voorzieningen als wadi, greppel en groene-/waterbergende daken als kansrijk gezien. Om de bergingsopgave te beperken kan worden gekozen om de hoeveelheid terreinverharding te verminderen of infiltrerende verhardingen toe te passen met een beperkte afwatering. De voorziening(en) worden voorzien van een overloop op het oppervlaktewatersysteem in overleg met waterschap Brabantse Delta. Op dit moment is een wadi op het perceel voorzien.

 

Bij het ontwerp van het nieuwe regenwatersysteem dient ook rekening te worden gehouden met de afvoer van de naastgelegen verhardingen aan de westzijde die in de bestaande situatie afwateren op het te ontwikkelen perceel. Het toepassen van uitlogende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen.

 

 

Afvalwater

Voor eventueel benodigde afvoer van afvalwater van de nieuwe bedrijfshal dient in overleg met Gemeente Tilburg te worden nagegaan of en hoe deze kan worden aangesloten op de aanwezige drukriolering. Mogelijk kan de afvoer worden aangesloten op de bestaande vuilwaterafvoer van het bedrijf en de bedrijfswoning.

5.4 Watertoets

De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is beperkt. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het PWR 2020-2023. Conform deze aanpak kan het watertoets-proces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.

 

Hoofdstuk 6 Opzet planregels

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

6.1 Bouwvlak en erf

De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit plan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.

Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.

In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.

Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).

6.2 Bouw- en goothoogte

De volgende gebiedstypen worden onderscheiden, waarbij het onderscheid wordt gevormd door verschillende maximale bouwhoogten:

  1. structuurvisie Linten oude stad, onderverdeeld in:

  1. bedrijvige linten;

  2. rustige linten;

  1. hoofdstructuur nieuwe gebieden;

  2. overige gebieden.

 

Ingevolge de 'Structuurvisie Linten in de oude stad' is, zowel binnen bedrijvige linten als rustige linten, de maximaal toelaatbare hoogte 11m. Langs de 'Hoofdstructuur nieuwe gebieden' is een bouwhoogte van maximaal 15m toelaatbaar, terwijl in de overige gebieden maximaal 10m is toegestaan. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en 'op maat' bestemd. Met name vanwege het niet-stedelijke karakter gelden voor de dorpen afwijkende maten die opgenomen zijn binnen de afzonderlijke bestemmingen: Wonen - 1, Wonen - 2 en Wonen - 3. Ook in het buitengebied en op bedrijventerreinen geldt een afwijkende regeling.

 

Een omgevingsvergunning voor het afwijken van de regels ten behoeve van een hogere bouwhoogte is vaak mogelijk voor specifieke constructies.

Binnen de bestemmingen Bedrijf en Bedrijventerrein is omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de voorgeschreven bouwhoogte mogelijk in een gradatie in hoogtes en percentages. Afwijking is niet toegestaan binnen een zone van 50m van bepaalde grenzen van bedrijventerreinen, weergegeven op onder- staand kaartbeeld. In geval van ligging direct naast beschermde dorps- of stadsgezichten en/of gemeentelijke dan wel rijksmonumenten, waarmee hogere bebouwing zou kunnen concurreren, dient afstemming met genoemde objecten plaats te vinden. Advies wordt gevraagd aan de gemeentelijke Omgevingscommissie.

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 6 - zones bedrijventerreinen waarbinnen geen afwijking van de bouwhoogte wordt toegestaan

 

De toegelaten goothoogte is in het algemeen gerelateerd aan de afstand tot de meest nabije gevels. In de meeste gevallen komt dit neer op een goothoogte die gelijk is aan de bouwhoogte. In de regels wordt de goothoogte dan ook meestal gelijk gesteld aan de bouwhoogte, tenzij op de verbeelding met een maatvoeringsaanduiding een andere goothoogte wordt weergegeven. Bij afwijkende woningtypes en in bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en 'op maat' bestemd. In het buitengebied gelden ten aanzien van goothoogten andere regels, die een lagere maximale goothoogte met zich brengen.

6.3 Bestemmingen en aanduidingen

In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen aanwezig:

 

Binnen deze bestemmingen zijn de volgende functieaanduidingen gebruikt:

6.4 Bouw- en gebruiksregels

Bouwregels

De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

 

Gebruiksregels

Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.

 

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.

 

Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog en vooroverleg

 

8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Bedrijventerrein Katsbogten 2008, 3e herziening (Rielseweg 828) op 28 februari 2020 gepubliceerd in het Gemeenteblad.

8.2 Omgevingsdialoog

Op 6 maart 2021 heeft de initiatiefnemer ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn omgevingsdialoog een informatiemiddag gehouden op de planlocatie. Tijdens deze informatiemiddag is een toelichting gegeven op de gewenste uitbreiding van het bedrijf en is gelegenheid geboden tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. In Bijlage 6 Verslag omgevingsdialoog is de omgevingsdialoog nader toegelicht en zijn vragen en opmerkingen beantwoord. Geconcludeerd kan worden dat de omgevingsdialoog zorgvuldig is doorlopen en dat er door belanghebbenden positief is gereageerd op het plan.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet

ruimtelijke ordening (Wro) gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 26 juli tot en met 6 september 2021. Tijdens deze periode zijn er twee zienswijzen ingediend, afkomstig van het Waterschap Brabantse Delta en de provincie Noord-Brabant. Deze worden in Bijlage 7 Nota van zienswijzen zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.