Bedrijventerrein Vossenberg 2008, 8e herziening (Dongenseweg 67 -69)
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0855.BSP2019028-e001 |
Plantype: | bestemmingsplan |
Toelichting
Hoofdstuk 1 Plan en plangebied
1.1 Aanleiding tot planontwikkeling
Er is een aanvraag ontvangen voor het opstellen van een bestemmingsplan ten behoeve van het realiseren van een permanente verblijfsaccomodatie voor logies (tijdelijke huisvesting) van arbeidsmigranten aan Dongenseweg 67-69 te Tilburg.
Tilburg heeft een grote opgave voor het realiseren van huisvesting voor arbeidsmigranten. Het gaat om circa 3600 tot 5000 plaatsen om in de huidige behoefte te kunnen voorzien. Vanaf oktober 2018 is over dit onderwerp een proces met de raad doorlopen. De opgave en achtergronden zijn toegelicht en een delegatie van de raad heeft twee locaties in Waalwijk bezocht. Op 5 februari 2019 is, na de raad gehoord te hebben, een collegebesluit genomen over de uitgangspunten die de gemeente gaat hanteren voor grootschalige logiesvoorzieningen voor arbeidsmigranten.Bij besluit van 19 februari 2019 heeft het college een zevental locaties aangewezen, waar huisvesting van arbeidsmigranten, in de meeste gevallen tijdelijk, als kansrijk wordt gezien. Dongenseweg 67-69 is één van die locaties en de enige, waar sprake zal zijn van een permanente voorziening (nieuwbouw). Het gaat op deze locatie om de (gelijktijdige) huisvesting van maximaal 700 personen.
1.2 Het plangebied
Het plangebied omvat de percelen, kadastraal bekend gemeente Tilburg, sectie F, nummers 4399, 5211 (gedeeltelijk) en 5212, plaatselijk bekend Dongenseweg 67-69 te Tilburg.
Afbeelding: ligging plangebied in Tilburg (rood omlijnde gebiedje)
1.3 Voorgaande plannen
Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Vossenberg 2008.
1.4 Ruimtelijke en functionele structuur
Ruimtelijke structuur
Het plangebied ligt aan de noordwestzijde van de kruising van de Dongenseweg en de Burgemeester Van Voorst tot Voorstweg. De locatie ligt in een gebied waarvoor in 2014 de Visie Integratie stad-land Dongenseweg is vastgesteld. Deze visie geeft aan hoe in dit gebied verstedelijking en natuur/ groen/ water in evenwicht met elkaar ontwikkeld kunnen worden. Zij is leidraad voor de planologische mogelijkheden die de gemeente kan en wil bieden. De visie is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.
Functionele structuur
In de onmiddellijke omgeving zijn verschillende functies aanwezig, waaronder bedrijven op de bedrijventerreinen Albion en Vossenberg, (perifere) detailhandel in de vorm van bouwmaterialenhandel e.d., agrarische functies (weilanden), enkele woningen aan de Dongenseweg en natuur/bosgebied. De Dongenseweg en de Burgemeester Van Voorst tot Voorstweg zorgen voor een goede bereikbaarheid van de bedrijventerreinen en de woonwijk Reeshof. Zij staan in goede verbinding met de hoofdwegenstructuur Burgemeester Letschertweg, Midden Brabantweg en rijksweg A58.
Stedenbouwkundige motivering
Het perceel Dongenseweg 67 is momenteel in gebruik als autosloperij. Op het terrein zijn verschillende gebouwen, waaronder woningen, aanwezig. De nieuwe functie, het huisvesten van arbeidsmigranten, is ruimtelijk inpasbaar. Er zijn verschillende modellen onderzocht om het gewenste programma en de daarmee samenhangende bouwvolumes te positioneren. Op de verbeelding zijn deze bouwvolumes aangegeven. Om conflicten met de ecologische waarden in het gebied te voorkomen, is de bouwhoogte beperkt tot maximaal zes bouwlagen. Stapelen van verblijfsruimten is noodzakelijk om op maaiveld voldoende ruimte open te laten voor recreatief gebruik door bewoners en licht en lucht rondom de gebouwen. Om die reden wordt ook het parkeren in een gestapelde vorm (meerdere parkeerlagen) opgelost. Uitgangspunt is om zoveel mogelijk bestaande bomen op eigen terrein en op belendende percelen in stand te houden. Dit draagt bij aan de vereiste groene en landschappelijke karakteristieken van het gebied. Door de gematigde hoogte en de relatief grote afstand tot openbaar gebied gaan de gebouwen goed op in de omgeving. Omdat het plan tegemoetkomt aan de vastgestelde visie bestaat er stedenbouwkundig geen bezwaar tegen de voorgestelde inpassing.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader
2.1 Rijk
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking
getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch
wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is
op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de
inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van
de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op
doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels
opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en
deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan
bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de
gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een
bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing
zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe
ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet
een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een
of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.
Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde
projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.
Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden.
Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van
de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro
vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.
In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de
bij het Barro behorende kaarten.
De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen.
Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van
strijdigheid met nationale belangen.
2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.
Voor de laddertoets aangaande de door dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling zij op deze plaats verwezen naar de desbetreffende bijlage bij deze plantoelichting.
2.2 Provincie
2.2.1 Brabantse omgevingsvisie
Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.
De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:
De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.
Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.
Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.
Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?
Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.
Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s.
Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2021) echt klaar te zijn, wordt er eerst een Interim omgevingsverordening gemaakt. In deze verordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht. De Interim omgevingsverordening is in 2019 - beleidsarm - vastgesteld. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de nieuwe omgevingsvisie zijn meegenomen.
2.2.2 Interim omgevingsverordening
Provinciale Staten hebben naast de Structuurvisie een Interim Omgevingsverordening (IOV) vastgesteld. Deze wordt regelmatig gewijzigd en aangepast. In de verordening staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen.
Project in relatie tot Interim Omgevingsverordening
Het plangebied is gelegen in de Groenblauwe mantel. Ingevolge artikel 3.9 van de Interim Omgevingsverordening van de provincie, moet een bestemmingsplan, dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied, bepalen dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving. Op de verbeelding is hiertoe de aanduiding 'landschapswaarden' opgenomen. In de planregels is de kwaliteitsverbetering verzekerd, door te bepalen dat ter plaatse van die aanduiding het plangebied mede bestemd is voor inrichting conform het bij de regels gevoegde inpassingsplan. Hieraan wordt 20% van de 'bestemmingswinst' gespendeerd.
2.3 Gemeente
2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
de Brabantstrategie
de Regiostrategie
de Stadsstrategie.
Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten:
Binnenstad van de 21e eeuw
Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing
Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven
Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant
De drie stadsregionale parken zijn:
Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven
Stadsregionaal park Stadsbos013
Stadsregionaal park Noord
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambites optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.
De drie stedelijke knooppunten zijn:
Bedrijvenpark Zuid
Zorgcluster Leijpark
Duurzaam energielandschap Noord
De twee ecologische verbindingszones:
Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.
Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.
Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken
Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in
het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
3.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand
3.2.1 Hoogbouw
In de Omgevingsvisie Tilburg 2040 (vastgesteld op 21 september 2015 door de gemeenteraad) is de actualisering van de Handreiking Hoogbouw als thematische uitwerkingsopdracht aangekondigd. De nieuwe Handreiking is door de raad vastgesteld op 11 september 2017 en vervangt de Handreiking uit 2007.
Hoogbouw (gebouwen hoger dan 15 meter) is meer dan een hoog gebouw. Hoogbouw willen we realiseren op die locaties waar het meerwaarde oplevert voor de stad, in programmatische én in ruimtelijke zin. Hoogbouw kan positief bijdragen aan de 'leesbaarheid van de stad' door de oriëntatie en herkenbaarheid te vergroten en bij te dragen aan de identiteit van de stad. Met hoogbouw kunnen we verdichting mogelijk maken en daardoor de levendigheid in de stad en draagvlak voor stedelijke voorzieningen verbeteren. Maatschappelijke en economische ontwikkelingen bepalen mede op welke locaties hoogbouw gewenst is.
De Handreiking Hoogbouw is een praktisch en bruikbaar middel voor initiatiefnemers van hoogbouw. De Handreiking beschrijft de methodiek die gevolgd zal worden bij hoogbouwinitiatieven die niet passen binnen het vigerende bestemmingsplan/omgevingsplan.
Het voorliggende plan voorziet in gebouwen van maximaal 6 bouwlagen. DIt is stedenbouwkundig afgewogen, mede in relatie tot de Handreiking Hoogbouw. Er is bewust voor gekozen om de bebouwing niet boven de hoogte van de omliggende bomen te laten uitkomen. Om conflicten met de ecologische waarden in het gebied te voorkomen, is de bouwhoogte beperkt tot maximaal zes bouwlagen.
3.2.2 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.
Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.
Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.
3.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
3.3.1 Historische geografie
Het plangebied is gelegen in het centrale dekzandlandschap in de Roerdalslenk. In de achttiende eeuw maakte het plangebied deel uit van een groot vochtig heidegebied dat pas in het begin van de twintigste eeuw werd ontgonnen voor de landbouw. De dekzandruggen zijn in de jaren zestig van de twintigste eeuw afgegraven. De hoogte loopt uiteen van 9.40 m. tot 10 m. + NAP.
Het plangebied maakte van oudsher deel uit van een groot, vrijwel onontgonnen gebied met moerasgronden, vennen (o.a. de Hoge en Lage Witzie en het Zwartven) en heide (de Tilburgsche en de Loonsche Heide). Alleen in het uiterste oosten van het plangebied (de Ouden Staart) en langs de noordgrens (de Vossenberg) lagen relatief hoge gronden in de vorm van landduinen. Ten oosten van de duinen van de Ouden Staart lagen de dichtstbijzijnde oude ontginningen, Hasselt en Stokhasselt.
Het plangebied bevindt zich iets ten noordoosten van het in 1917 gegraven Wilhelminakanaal en ten zuidwesten van de in 1733 gereedgekomen weg van Tilburg naar Dongen.
Het Wilhelminakanaal moest de verbinding vormen tussen de Zuid-Willemsvaart in het oosten en een aantal rivieren in het westen van Noord-Brabant. Tegen het zuidwestelijke deel van het plangebied is daarbij een sluis (Sluis II) aangelegd met enkele woningen voor het personeel dat de sluis moest bedienen en functionele bijgebouwen.
Huidig gebruik: vanaf ongeveer 1980 wordt het gebied benut als terrein voor grootschalige bedrijven die zich zowel vanaf de Dongenseweg als vanaf de kanaaloever ontwikkelen.
3.3.2 Archeologie
In 2007 werd door BILAN-Fontys Hogescholen een onderzoek uitgevoerd naar de archeologische en cultuurhistorische waarden in het plangebied Vossenberg (Van Ouden Staart tot Rouw Bosschen, Tilburg Vossenberg West 1572-3194-2007).
Het door Bilan uitgevoerde booronderzoek toonde de uitgevoerde ontgrondingen aan. Er werden geen archeologische indicatoren aangetroffen.
Het gebied heeft een lage verwachting op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW), een (deels) hoge verwachting op de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ArWaTi). In de omgeving van het plangebied zijn vondsten bekend die dateren uit het Mesolithicum, het Neolithicum en in mindere mate uit de IJzertijd.
In 2008 is voor het noordwestelijke deel van het plangebied Vossenberg Midden vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven uitgevoerd (BAAC, 2008). Binnen het onderzoeksgebied zijn slechts op één plek archeologisch interessante grondsporen aangetroffen. Gezien de geringe spoordichtheid en het geringe oppervlakte waarop de sporen zijn waargenomen lijkt het onwaarschijnlijk dat de sporen deel uitmaken van een nederzetting. Na een KNA-conforme waardering van de sporen is geconcludeerd dat nader onderzoek niet nodig was.
In het kader van de onderhavige planprocedure is een archeologisch onderzoek uitgevoerd (Aeres Milieu, november 2019, als bijlage bij de plantoelichting gevoegd). Uit het onderzoek blijkt dat de bodem slechts in beperkte mate is verstoord, waardoor er een middelhoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten uit de periode neolithicum - vroege middeleeuwen blijft bestaan.
3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen
In het plangebied bevinden zich geen op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten. De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Deze bebouwing heeft geen formeel beschermde status maar komt wel voor op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant en wordt daar ook als waardevol beschouwd. Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 20053 als basis. In het plangebied zijn echter geen MIP-panden of waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.
In het plangebied worden geen bijzondere cultuurhistorische waarden aangetroffen. Er bevindt zich geen noemenswaardige groenstructuur op of in de directe nabijheid van het plangebied. De huidige parcellering is vermoedelijk pas in de jaren zestig van de twintigste eeuw tot stand gekomen.
Op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant wordt het wegenpatroon in het gebied Vossenberg op Brabants niveau als “redelijk hoog“ gewaardeerd. Twee wegen in het gebied Vossenberg worden apart genoemd, hiervan ligt alleen de Voldijk binnen de grenzen van dit plan.
De overige wegen in Vossenberg zijn later aangelegd, zij hebben namen gekregen die verwijzen naar het oudere landschap: Tweede Sluisweg is genoemd naar Sluis Twee in het Wilhelminakanaal, Rouwveldenseweg en Groenvenseweg zijn genoemd naar respectievelijk de benaming Rouwveld en 't Groenven, beide met een vermelding op de kaart van Zijnen uit 1760. Het huidige wegenpatroon is ontstaan vlak na de aanleg van het Wilhelminakanaal en is sindsdien niet of nauwelijks meer veranderd.
Van de oorspronkelijke verkaveling is buiten het wegenpatroon vrijwel niets meer als zodanig herkenbaar.
Ook het Wilhelminakanaal kent een hoge waardering in cultuurhistorisch opzicht en is tevens van belang als ruimtelijke drager in het landschap. Aan/in het Wilhelminakanaal ligt een sluizencomplex (Sluis II) dat weliswaar niet als monument is aangewezen en net buiten het plangebied is gelegen maar in cultuurhistorisch opzicht waardevol is. Het dateert uit 1917 en is uitgevoerd als een enkele bajonetsluis. Voor wat betreft de bijgebouwen is de sluis identiek aan het van rijkswege beschermde complex van Sluis III , dat ten zuidoosten van het plangebied is gelegen.
3.3.4 Conclusie
Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat er geen bezwaar tegen nieuwbouw op deze locatie. Er worden geen waardevolle objecten of structuren aangetast. Voor wat betreft de archeologie is het van belang dat er een dubbelbestemming waarde archeologie over het plangebied gelegd wordt, waaraan een onderzoekplicht is verbonden bij bodemverstorende werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 0,5 m ten opzichte van het bestaande maaiveld. Als Archeologisch vervolgonderzoek nodig is, dan dient dat in eerste instantie te worden uitgevoerd in de vorm van proefsleuvenonderzoek, indien nodig gevolgd door definitief onderzoek (opgraving).
3.4 Groen
3.4.1 Bomenbeleid Tilburg
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:
Bomenverordening 2017
Beoordelingscriteria houtopstanden
Nota 'overige houtopstanden'
Boomwaarde zoneringskaart 2017
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen
Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.
Bomenverordening
De Bomenverordening Tilburg 2017 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.
Boomwaarde zoneringskaart 2017 (BWZ-kaart)
Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)
Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2007. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.
Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)
In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.
Maatregelen in bestemmingsplan
De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de BWZ-kaart aangeduid als Boomwaardekaart (bijlage bij de regels). Bomen met een eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart.
De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.
3.4.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
3.4.3 Nota biodiversiteit
Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.
De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de
mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.
Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.
In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.
Doelstellingen nota biodiversiteit
De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.
In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.
Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.
Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.
In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.
Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.
In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.
Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer).
3.5 Verkeer en parkeren
3.5.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg
De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.
De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.
Mobiliteitsagenda 013
De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.
3.5.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:
Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;
In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;
Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;
Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;
Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.
3.5.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'
In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.
Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.
Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.
Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.
3.5.4 Verkeersadvies project
Ligging plangebied:
Het plangebied ligt in Tilburg west, ten westen van de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg en ten noorden van de Dongenseweg.
Omliggende wegenstructuur:
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom. Beide aangrenzende weg, de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg en de Dongenseweg, zijn gebiedsontsluitingswegen met een maximum toegestane snelheid van 50 km/h.
Ontsluiting van het plangebied:
De ontsluiting plaats op de Dongenseweg. Een directe aansluiting op de Burgenmeester Baron van Voorst tot Voorstweg is niet mogelijk.
Bij de vormgeving van de aansluiting moet rekening gehouden worden met de aanwezige opstelvakken voor de verkeerslichten. In en uitvoegen mag uit verkeersveiligheidsoverwegingen niet in deze stroken plaatsvinden.
In de rapportage (Memo) Verkeer & parkeren Dongenseweg Tilburg, BRO (zie bijlage) is (aanvankelijk) een tweetal vormgevingsvarianten uitgewerkt voor de aansluiting van het terrein op de Dongenseweg. Beide zijn verkeerstechnisch mogelijk en inpasbaar. De verkeersgeneratie van de ontwikkeling is 400 mvt/etmaal. Dat betekent 200 vertrekken en 200 aankomsten. De bestaande infrastructuur heeft voldoende capaciteit om dit extra verkeer te verwerken zonder nadelige gevolgen voor de doorstroming
(zie bijlage: Notitie_afwikkelingsberekeningen_VRI056_10_03_2020).
Fietsroutes:
Het plangebied is zeer goed bereikbaar te maken voor de fiets. De Dongenseweg is een sternetfietsroute. De Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg is ten zuiden van de Dongenseweg eveneens een sternetfietsroute. Ten noorden van de Dongenseweg is het een secundaire fietsroute. Om een directe aansluiting te maken met deze fietsroutes moet een veilige oversteek voor langzaam verkeer over de Dongenseweg gemaakt worden. Deze kan ter plaatse van de verkeerslichten Dongenseweg - Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg worden ingepast.
(zie bijlage: Notitie_afwikkelingsberekeningen_VRI056_10_03_2020)
Openbaar vervoer:
Het gebied is met openbaar vervoer bereikbaar. De dichtstbijzijnde bushalte ligt op 600 meter lopen. Daar rijden streeklijnen 327 en 328 met een verbinding tussen Tilburg centrum en Oosterhout.
Afvalinzameling:
Voor de afvalinzameling gelden de richtlijnen zoals deze door het BAT zijn opgesteld.
De bereikbaarheid van het perceel voor het BAT vindt eveneens plaats via de westelijke Bunderseweg.
Parkeren:
Parkeren moet op eigen terrein worden gerealiseerd. Het aantal parkeerplaatsen moet voldoen aan het vigerend parkeerbeleid van de gemeente Tilburg en concreet aan de vastgestelde normen van de gemeente Tilburg zoals vastgelegd in de parkeernotitie gemeente Tilburg 2017. Voor arbeidsmigranten gelden de parkeernormen voor de hoofdgroep wonen, wooneenheid <35 m2 bvo zelfstandig wonen, 0,6 parkeerplaats per wooneenheid..
Bij de ontwikkeling wordt een aantal van 0,25 parkeerplaatsen per arbeidsmigrant gerealiseerd. Dat komt neer op een aantal van 0,5 per wooneenheid. Om aan de resterende parkeereis van 0,1 per woning tegemoet te komen worden mobiliteitsmaatregelen getroffen. (zie bijlage: Verkeer & parkeren Dongenseweg Tilburg, BRO).
Fietsstalling plaatsen:
Fietsen van werknemers en bezoekers moeten gestald worden op eigen terrein.
Goede voorzieningen voor het stallen van fietsen zijn nodig om het fietsgebruik te stimuleren. Voor het bepalen van het aantal in te passen fietsstallingsplaatsen dient een inschatting van de behoefte te worden gemaakt op basis van de kencijfers uit de Leidraad Fietsparkeren van de CROW (zie de CROW Kennisbank). Deze verwachte stallingbehoefte is een richtlijn. Bij het indienen van de vergunningsaanvraag voor een bouwplan moet de initiatiefnemer aangeven op welke manier wordt voorzien in voldoende fietsstallingsvoorzieningen. Daarbij kunnen openbare collectieve stallingsvoorzieningen in de nabijheid van de ontwikkeling een rol vervullen in het voorzien van de (toekomstige) stallingbehoefte.
Bijlagen:
Rapportage: Verkeer & parkeren Dongenseweg, Tilburg, BRO, 19 juni 2020
Notitie_afwikkelingsberekeningen_VRI056_10_03_2020 (Goudappel Coffeng)
Deze bijlagen zijn alle bij de plantoelichting gevoegd.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
4.2 Milieueffectrapportage
4.2.1 Algemeen
Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een M.e.r. beoordeling opgesteld moet
worden. voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:
er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;
voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.
ad a.
In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke
activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt
zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig. Dit project kan aangeduid
worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2). Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r.
beoordelingsplichtig indien het betreft een gebied met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of meer
dan 2000 woningen of meer dan 200.000 bruto vloeroppervlakte bevat. Aan al deze criteria voldoet het
plangebied niet dus op grond hiervan is geen m.e.r. nodig. Verder blijkt uit de in het vervolg van dit hoofdstuk
genoemde onderzoeken dat er geen (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, eventueel na
het treffen van maatregelen, aanwezig zijn.
ad b.
Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft
derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied
bevindt zich op ca. 5 km van het plangebied. Vanwege de afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.Zie ook de bij de plantoelichting gevoegde onderzoeken en de subparagraaf inzake natuur en ecologie.
Vanaf 16 mei 2017 is het door de wijziging van de mer-richtlijn verplicht om een aanmeldnotitie te schrijven (indien de gemeente niet zelf initiatiefnemer is) voor activiteiten die onder de drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. vallen. Het Besluit m.e.r. is aangepast vanwege de richtlijn en in werking getreden op 7 juli 2017. Eén van de bedoelde activiteiten is: “De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen” (categorie 11.2).
Er heeft een vormvrije mer beoordeling plaatsgevonden (zie bijlage). Hieruit blijkt dat geen sprake is
van bijzondere omstandigheden ten aanzien van kenmerken en locatie van het plan, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen effecten optreden, dan wel dat deze effecten met mitigerende maatregelen worden beperkt, zodat voldaan wordt aan de geldende wet- en regelgeving.
Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling.
4.3 Milieuhinder bedrijven
Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven, die invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering (2009). De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
Tijdens de haalbaarheidsstudie is onderzoek gedaan naar bedrijven en milieuzonering ten opzicht van omliggende bedrijvigheid. Zie 'Onderzoek milieuzonering' van De Roever d.d. 4 december 2018. Uit het onderzoek blijk dat er sprake is van een gemengde omgeving. Daarmee is het verantwoord om de richtafstanden met een afstandsstap te verkleinen. Volgens het rapport wordt daarmee voldaan aan de richtafstanden ten aanzien van de bebouwing. Hiermee kan voor de delen waar mensen langdurig verblijven (logies arbeidsmigranten) geconcludeerd worden dat er in beginsel sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Andersom ligt er direct naast het plangebied nog een woning. In de regels is opgenomen dat uitsluitend logies voor arbeidsmigranten gerealiseerd mag worden. Voor deze activiteit geldt een richtafstand van 0 meter voor een gemengd gebied als het onderhavige. Dit betekent dat voor de naast gelegen woning in beginsel sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.4 Externe veiligheid
4.4.1 Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.
De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".
4.4.2 Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.
In de bij dit plan gevoegde Verantwoording groepsrisico Dongenseweg 67 Tilburg (Windmill, november 2019) zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van Versteijnen Logistics, ID Logistics en de spoorlijn Breda - Tilburg. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage.
4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid
In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:
Kwetsbare objecten zijn overal mogelijk;
Geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;
Bestaande risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk;
Bevi-inrichtingen zijn niet mogelijk;
Beheersbaarheid gericht op effecten van mogelijke calamiteiten op orde.
Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.
4.4.4 Conclusie en restrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van Versteijnen Logistics, ID Logistics en de spoorlijn Breda - Tilburg. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde bijlage Verantwoording groepsrisico Dongenseweg 67 Tilburg).
De brandweer Midden -en West Brabant heeft aangegeven dat gebruik kan worden gemaakt van het standaardadvies. De relevante onderdelen uit dit advies zijn verwerkt in de verantwoording.
Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:
het plangebied is gelegen buiten de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar van de verschillende risicobronnen. Er wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde;
het plangebied is eveneens gelegen buiten het plasbrandaandachtsgebied;
het groepsrisico van de verschillende risicobronnen is lager dan de oriëntatiewaarde. De maximale waarde van het groepsrisico neemt in de toekomstige situatie niet of marginaal toe ten opzichte van de huidige situatie;
initiatiefnemer heeft aangegeven dat bij de plantuitwerking aandacht zal worden geschonken aan de vlucht- en schuilmogelijkheden en de wijze van informeren van aanwezigen in geval van een calamiteit met gevaarlijke stoffen;
de opkomsttijd van de brandweer bedraagt circa drie minuten. Hiermee wordt voldaan de brandweerzorgnorm.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
4.5 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
4.6 Geluid
4.6.1 Wegverkeerlawaai
Binnen het plangebied wordt de realisatie van huisvestiging van Arbeidsmigranten mogelijk gemaakt. Daarnaast is binnen het bestemmingsplan de functie wonen mogelijk. Dit is op basis van het vigerende bestemmingsplan ook al zo. Hier is dan ook geen verder onderzoek naar gedaan.
Vanuit een "goede ruimtelijke ordening" is de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai bepaald (o.a. Dongenseweg, verlengde Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg) op de bouwvlekken waar de wooneenheden voor Arbeidsmigranten mogelijk zijn. Hierbij is tevens rekening gehouden met de planologisch invulling van het geluidgezoneerde bedrijventerrein Vossenberg. Het betreft het onderzoek Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai van de Roever Omgevingsadvies, d.d. 10 december 2019 met kenmerk 20190347.v04.
Uit dit onderzoek blijkt dat de optredende geluidbelasting op de verblijfseenheden van de arbeidsmigranten varieert afhankelijk van plaats en positie. De maximale cumulatieve geluidbelasting bedraagt maximaal 58 dB. Uitgaande van de standaard gevelwering uit het Bouwbesluit (20dB) is er sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat in de gebouwen voor de arbeidsmigranten.
Wat betreft de externe werking (invloed planvoornemen op directe omgeving) blijkt dat de verkeersaantrekkende werking van het planvoornemen leidt tot een verkeerstoename van circa 500 verkeersbewegingen op de directe omliggende wegen. Vanuit geluid betekent dit op de Dongenseweg een maximale toename van 0,2 dB. Deze geluidtoename is niet hoorbaar en wordt vanuit een goede ruimtelijke ordening acceptabel geacht.
4.6.2 Railverkeerlawaai
Binnen het plangebied zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda / Tilburg-Eindhoven / Tilburg-'s-Hertogenbosch. De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing.
4.6.3 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
4.6.4 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
4.7 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van een permanente vestigingslocatie voor arbeidsmigranten voor maximaal 700 personen mogelijk. Vanuit luchtkwaliteit betekent dit wanneer de parallel wordt getrokken met de realisatie van woningen dit initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. De regeling "niet in betekende mate bijdragen" gaat uit van 500 woningen langs één ontsluitingsweg (voorschrift B3.2). De veronderstelde voertuigbewegingen van de arbeidsmigranten (497 verkeersbewegingen per dag) zal veel lager liggen dan de normale verkeersgeneratie van 500 woningen.
Dit betekent dat het initiatief niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de monitoringstool de luchtkwaliteit berekend voor de meest relevante stoffen, te weten PM10, PM2,5 en NO2.
Uit de gegevens van de monitoringstool blijkt dat de maximale concentratie NO2 ten hoogte van het bestemmingsplan ca. 25 ug/m3 bedraagt. Voor PM10 bedraagt deze concentratie 19,7 ug/m3. Voor PM2,5 bedraagt de maximale concentratie 12 ug/m3.
Er wordt ruimschoots voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden voor NO2 en PM10 van 40 ug/m3. Wat betreft PM2,5 wordt er ruimschoots voldaan aan de grenswaarde van 25ug/m3.
Bovenstaande getallen betreffen de waarden voor het jaar 2018. Aangezien naar de toekomst toe de luchtkwaliteit door de treffen van maatregelen steeds schoner wordt zal ook in toekomstige jaren ruimschoots voldaan worden aan de normen.
Vanuit luchtkwaliteit is er geen bezwaar tegen de vaststelling van dit bestemmingsplan.
4.8 Geur
4.8.1 Industriële geurhinder
Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.
Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen te worden aangesloten.
Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.
Het plangebied ligt aan de rand van een industrieterrein. Op het industrieterrein zijn geuremitteerde bedrijven mogelijk. Om te kunnen bepalen of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is getoetst aan de richtafstanden uit de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (zie hierboven).
4.8.2 Agrarische geurhinder
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.
Het plangebied ligt in het overgangsgebied tussen bestaand stedelijk- en landelijk gebied. Binnen 2 km van het plangebied liggen geen veehouderijen. Hiermee is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
4.9 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een bodemonderzoek.In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740, dat niet ouder is dan 5 jaar. Er is geen bodemonderzoek aangeleverd doch er zijn bij ons bodemgegevens bekend. De bodemkwaliteit wordt beschreven onder 'Bodemkwaliteit plangebied' (navolgend).
Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg (specifiek Bodembeleid gemeente Tilburg). In deze context en de navolgende wordt opgemerkt dat in Noord-Brabant, zo ook in Tilburg, Udenhout en Berkel-Enschot, regelmatig verhoogde waarden voor (zware) metalen in grond en grondwater aangetroffen worden zonder direct aanwijsbare bron. Dergelijke verhoogde waarden zijn eerder regel dan uitzondering, hebben een diffuus verspreidingsbeeld en kunnen sterk in tijd en ruimte variëren. Conform de nota zijn verhoogde waarden aan (zware) metalen, met name nikkel, koper, zink en arseen, in dergelijke gevallen als verhoogde achtergrondgehalten te beschouwen. Deze vormen over het algemeen geen actuele risico's voor de gezondheid en het milieu.
Bodembeheerplan (Bodemkwaliteitskaart)
Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart (2019) vastgesteld. In de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld. Het plangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszone 'Landbouw en natuur' (Bodemfunctieklassenkaart). Ten aanzien van voornoemde zone mag de bodemkwaliteit niet verslechteren d.w.z., er mag in principe geen grond worden toegepast van een slechtere kwaliteit ténzij is vastgesteld dat de grondkwaliteit op een specifieke locatie/adres/perceel) beter of slechter is dan de toegekende functie. Dan geldt dat de kwaliteit van de toe te passen grond gelijk of beter moet zijn dan de ontvangende bodem (standstill beginsel). Grond uit deze zone kan worden toegepast in alle zones mits niet verontreinigd ("schoon").
Uitdrukkelijk wordt verwezen naar het de 'Nota bodembeheer gemeente Tilburg' (volg de eerder geven weblink). Daarin staat beschreven wat de (on-)mogelijkheden en uitzonderingen zijn van de toepassing of hergebruik van gebiedseigen grond van een mindere kwaliteit. De actuele/werkelijke grondkwaliteit wordt behandeld 'Bodemkwaliteit Plangebied' (navolgend).
Bodemkwaliteit Plangebied
Op basis van de navolgende onderzoeken en de bodemkwaliteitskaart bestaat de volgende verwachting;
Aanvullend Historisch onderzoek Noordwesttangent (TBG rapportcode AA085525234),
Verkennend bodemonderzoek Burgemeester Baron van Voorst tot Voorst (TBG rapportcode AA085527198),
Verkennend bodemonderzoek Dongenseweg 67 (TBG rapportcode AA085525212).
Over het algemeen bevat de grond van oudsher geen verhoogde gehalten. Bij de mogelijke aanwezigheid van nog niet onderzochte (voormalige) olietanks bestaat de kans dat lokaal de bodem tot sterk verhoogde gehalten kan bevatten aan brandstofproduct. Het grondwater bevat verhoogde gehalten aan voornamelijk één of meer zware metalen. Zie met betrekking tot de verhoogde gehalten aan één of metalenen hetgeen hierover is geschreven in de gemeentelijke nota 'In goede Aarde'.
Conclusie
Voor het wijzigen van het bestemmingsplan wordt bodemonderzoek niet noodzakelijk geacht. In het kader van de verwachtte aanvraag Omgevingsvergunning, activiteit '(ver)bouwen van een bouwwerk' (Wabo), zal hoogstwaarschijnlijk een actueel bodemonderzoek worden verlangd. Mocht onverhoopt in dit bodemonderzoek bodemverontreiniging worden aangetroffen waarbij, gelet op de Wet bodembescherming (Wbb), sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en/of worden of een bodemverontreiniging waar een zogenaamde zorgplichtartikel van toepassing is, zoals bedoeld in de Wet milieubeheer/Activiteitenbesluit (milieuvergunning) of Wbb (artikel 13), dan kan de locatie door een vorm van bodemsanering als nog geschikt worden gemaakt. Indien hier sprake van is dan wordt sanering via voornoemde omgevingsvergunning gereguleerd.
4.10 Natuur en ecologie
4.10.1 Wettelijke kaders
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep", Dienst Regelingen, 2009. Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn)
Overige inheemse broedvogels
Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn
Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling (de algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant)
Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
4.10.2 Analyse plangebied
Voor de geplande ontwikkeling is een quickscan flora en fauna (inclusief toets aan gebiedsbescherming), een aanvullend vleermuizenonderzoek en een aanvullende stikstofberekening uitgevoerd. Voor deze documenten wordt verwezen naar de bijlagen bij de plantoelichting. De belangrijkste bevindingen en conclusies zijn hieronder weergegeven.
Natura 2000-gebieden
Het plangebied is niet gelegen binnen de grenzen van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, "Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen", bevindt zich op circa 5 kilometer afstand ten noorden van het projectgebied. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect, zoals toename van geluid, licht of depositie van stikstof. Mede gezien de afstand tot het plangebied zijn externe effecten als licht en geluid uitgesloten. Daar de voorgenomen ontwikkeling de realisatie van huisvesting voor arbeidsmigranten betreft is een toename van verkeersbewegingen (woon-werkverkeer) ter plaatse te verwachten. Om te toetsen of de ontwikkeling een significante toename aan stikstofdepositie veroorzaakt binnen een Natura 2000-gebied is een AERIUS-berekening uitgevoerd.
De AERIUS-berekening is uitgevoerd voor de aanleg- en gebruiksfase. Voor de gebruiksfase is geen emissie door stookinstallaties meegenomen, omdat het gehele plan gasloos wordt uitgevoerd. Zowel voor de aanleg- als gebruiksfase zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar op Natura 2000-gebieden. Negatieve effecten door stikstofdepositie zijn daarmee voldoende uitgesloten.
Natuurbescherming in Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant
Het plangebied is kadastraal begrensd en valt buiten het NNB. Ten noordoosten van het plangebied is wel NNB gelegen, met het natuurbeheertype N16.03 Droog bos met productie. Met een passende inrichting, zoals opgenomen in het landschappelijk inpassingsplan, zal er een hogere natuurwaarde ontstaan dan reeds in de huidige situatie het geval is. Het plangebied ligt geheel binnen de groenblauwe mantel. Doordat de ontwikkeling gepaard gaat met een goede landschappelijke inpassing, een natuurlijke inrichting en kwaliteitsverbetering van het landschap wordt voldoende invulling gegeven aan de regels die gelden voor de groenblauwe mantel.
Het plangebied is onderdeel van een corridor van het Stadsbos013 in het zuiden tot en met Huis ter Heide / Lobelia in het noorden. In de visie Dongenseweg is het doel voor het gebied een park/tuinachtige inrichting (aan de straat) en bedrijfslocatie (noordelijk deel). Met betrekking tot de ecologische corridor is deze ontwikkeling niet strijdig met de visie. Wel wordt het volgende benoemd: "Naast een goede landschappelijke inpassing, waarbij geen afbreuk wordt gedaan aan de groene dooradering van het gebied, moeten de functies milieutechnisch passen en moeten ze een bijdrage leveren aan de natuurontwikkeling in het gebied (rood voor groen)". Hier wordt aan voldaan door middel van de kwaliteitsverbetering landschap en AERIUS-berekening.
Soortenbescherming
In het gebouw is een paarverblijfplaats van gewone dwergvleermuis aangetroffen. Het is nog niet bekend of deze paarverblijfplaats behouden blijft. Indien het gebouw gesloopt wordt (of de paarverblijfplaats niet in het gebouw behouden kan blijven), zal een overtreding begaan worden op artikel 3.5 lid 2 en 4 van de Wet Natuurbescherming. Alvorens de sloop van het gebouw kan worden uitgevoerd dient een ontheffing verkregen te worden. Deze dient te worden aangevraagd bij de Omgevingsdienst Brabant-Noord, en moet worden onderbouwd met een activiteitenplan, met hierin onder andere compenserende en mitigerende maatregelen, alternatievenafwegingen en onderbouwing van het wettelijk belang.
Het verdwijnen van een paarverblijfplaats heeft een zeer beperkt ecologisch effect op de gewone dwergvleermuis. Het is vrij eenvoudig om hiervoor vervangende maatregelen te treffen in de nieuwbouw. In de praktijk zal een ontheffing naar alle verwachting verleend kunnen worden en leidt de aanwezigheid van de gewone dwergvleermuis niet tot een onuitvoerbaar bestemmingsplan.
Het plangebied wordt tevens gebruikt als foerageergebied van de gewone dwergvleermuis. Vaste vliegroutes van vleermuizen zijn niet aanwezig. Ten aanzien van foerageer- en vlieggedrag van vleermuizen wordt geadviseerd om licht gericht en uitschijnend op opgaand groen te vermijden.
Bij de uitvoering van de plannen gaan geen nestlocaties van soorten met een jaarrond beschermde status verloren, ervan uitgaande dat het eksternest in het plangebied nog in gebruik is door de ekster (eksternesten worden weleens overgenomen door roofvogels). Middels controles in het broedseizoen zal dit worden gecontroleerd. Het is tevens niet aannemelijk dat de nieuwe situatie en de aanlegfase (veelal prefab), in vergelijk met het huidige bedrijfsmatige gebruik, indirect een verstorend effect op een broedgeval zullen hebben, waardoor het nest permanent wordt verlaten. Overtreding van de Wnb is hieromtrent dan ook redelijkerwijs uitgesloten.
Bij het verwijderen van bebouwing en opgaand groen kunnen wel nesten verloren gaan die niet jaarrond zijn beschermd. Voor de betreffende vogelsoorten geldt dat, indien het verwijderen van beplanting en bebouwing buiten het broedseizoen wordt uitgevoerd, er redelijkerwijs geen overtredingen plaats zullen vinden met betrekking tot broedvogels. In de Wnb wordt geen vaste periode gehanteerd voor het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode maart tot half augustus worden aangehouden. Geldend is echter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen. Bij twijfel over de aanwezigheid van een verlaat broedgeval (bv. van een houtduif) zal een controle worden uitgevoerd om hieromtrent zekerheid te bieden. De voorgenomen plannen zullen geen afname van essentieel broedhabitat veroorzaken van een vogelsoort, inbreuk op de gunstige staat van instandhouding van lokale populaties is dan ook uitgesloten.
De aanwezigheid van andere strenger beschermde plant- en diersoorten is op basis van habitatvoorkeur en algemene verspreidingsgegevens met voldoende zekerheid uit te sluiten. Hooguit zijn in het gebied soorten te verwachten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen, zoals huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, mol, gewone pad, bruine kikker etc. Tenslotte is voor alle soorten de wettelijke zorgplicht voor flora en fauna van kracht. In het kader van de zorgplicht zijn echter geen specifieke voorzorgsmaatregelen verbonden aan dit plan.
Conclusie
Vanuit de wettelijke gebiedsbescherming van Natura 2000-gebieden zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Vanuit de natuurbeschermingsregels uit de Interim Omgevingsverordening (Groenblauwe Mantel) zijn in het plan regels opgenomen ter bescherming van natuurwaarden in de groenblauwe mantel. Er wordt een kwaliteitsverbetering van het landschap gerealiseerd.
Het bestemmingsplan kan in overeenstemming met de wettelijke soortenbescherming worden uitgevoerd, mits de volgende voorwaarden in acht worden genomen:
Indien de aanwezige bebouwing wordt gesloopt, wordt voorafgaand aan de sloop ontheffing aangevraagd voor het verwijderen van een paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis.
Licht, gericht en uitschijnend op opgaand groen, wordt vermeden.
Opgaand groen en bebouwing worden verwijderd buiten het broedseizoen. Bij twijfel over een aanwezig broedgeval wordt een veldcontrole uitgevoerd voor aanvang van deze werkzaamheden.
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Bestaand watersysteem
De belangrijkste kenmerken van het gebied zijn weergegeven in tabel 1.
Tabel 1. Gebiedskenmerken
Kenmerk |
In plangebied
|
Stroomgebied |
Donge
|
Waterbeheerders |
Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel Oppervlaktewater: waterschap Brabantse Delta |
Bruto oppervlakte |
Ca. 1,65 ha
|
Verhard oppervlak |
Ca. 1.300 m² dakoppervlakte, plus verharding eromheen
|
Terreinhoogte |
11,00 à 11,50 m + NAP, aflopend naar het noordwesten. Afbeelding 1 |
Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) |
Ca. 8,40 m + NAP, aflopend naar het noordwesten. Afbeelding 2 |
Ontwateringdiepte |
Ruim 1 m
|
Bodem |
Sterk lemig, matig fijn zand
|
Riolering |
Drukriolering
|
Oppervlaktewater |
Wolterbeekvijver: ca. 4,5 ha; grondwaterafhankelijk, waar regenwaterberging voor delen van Kraaiven plaatsvindt Watergangen van Vossenberg Sloten voor de afwatering van Dongenseweg Afbeelding 3 |
Beschermde gebieden |
Plangebied is omsloten door beschermde gebieden Keur. Afbeelding 4 |
![]() Afbeelding 1: maaiveldhoogten (bron: www.ahn.arcgisonline.nl) |
|
|
|
In de Dongenseweg ligt drukriolering. Het afvalwater stroomt af tot de zuidelijke gelegen gemengde riolering in Dongenseweg. De afwatering van regenwater afkomstig van de weg en percelen aan Dongenseweg vindt plaats via sloten aan beide kanten van de weg. Het water stroomt af richting noordwesten via de Heibloemsloot / Onkelsloot en verder tot de Donge.
5.2 Beleidskader
Het waterschap De Brabantse Delta heeft het Waterbeheerplan 'Grenzeloos Verbindend' 2016 - 2021 vastgesteld op 14 oktober 2015. Tevens is het Provinciale Milieu en Waterplan 2016 - 2021 door de provincie Noord Brabant vastgesteld. Beide plannen lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water. Het Waterbeheerplan is opgesteld vanuit de invalshoeken:
Risico’s beheersen
Duurzame ontwikkeling
Maatschappelijk verantwoord en vernieuwend
Effectief en efficiënt
Een gezonde leefomgeving, met daarbij een goede balans tussen mens, milieu en economie (people, planet en profit)
Inzet is gericht op het bereiken van de doelen: droge voeten, voldoende water, bevaarbare rivieren, gezonde natuur en schoon water, door samenwerking met partners.
Hiernaast beschikken de Noord-Brabantse waterschappen over verschillende beleidsregels en de Keur (gewijzigd op 1 januari 2019), die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.
De Tilburgse 'Omgevingsvisie 2040' is in september 2015 vastgesteld. Daarin zijn de algemene uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd. Uitwerking ervan en van het klimaatbeleid vindt plaats in het 'Programma Water en Riolering' (PWR) 2020-2023. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. Daarbij wordt de lijn van vGRP 2016-2019 geactualiseerd, aangevuld en aangescherpt in vier speerpunten:
Water-robuust en klimaatbestendig
Duurzaam en levenscyclusgericht
Integraal werken
Participatie en communicatie
De vastgestelde basisopgaven spelen in op duurzaamheid, energietransitie, enz. en anticipeert op de nadelige klimaatverandering. Het vastgestelde beleid stelt daarom hoogwaardige eisen aan bestaande stedelijke gebieden, nieuwe verstedelijking en het beheer van de openbare ruimte.
Onderzoek
De bureaustudie 'Beknopte waterparagraaf Dongenseweg' (Aeres Milieu, juli 2019) is een globale beschrijving van de manier waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen van de voorgenomen herontwikkeling van het plangebied voor de waterhuishouding. Er is voor gekozen om het bodemkundig-hydrologisch onderzoek uit te voeren bij de planfase waar het technische ontwerp opgesteld wordt. Aan de hand van de beschikbare gegevens en het vigerende beleid kan de bestemmingsplanwijziging vastgesteld worden, omdat de risico's van afwijkende gebiedskenmerken voor de waterhuishouding beperkt zijn.
De gemeente monitort de grondwaterstanden in het kader van haar zorgplicht ten aanzien van grondwateroverlast. Deze gegevens zijn afkomstig van het gemeentelijke meetnet, dat door Brabant Water en het waterschap worden beheerd. Aan de hand van de beschikbare meetreeksen zijn er kaarten vervaardigd. Daarmee kan de ontwateringdiepte globaal getoetst worden. Ook de bodemsamenstelling is globaal in beeld gebracht bij de studie 'Terreinhoogte-, bodem- en grondwaterkaarten' (Geofox, oktober 2006). Daar zijn gegevens gehanteerd van talloze beschikbare bodemonderzoeken.
5.3 Afwegingen
De eigenaar van de grond is verantwoordelijk voor de keuze van de terrein- en vloerhoogten binnen de perceelgrenzen. Deze terreinhoogten moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende aspecten:
Minimale ontwateringdiepte
De water- en vochtigheid van alle ondergrondse bouwdelen dient te allen tijde voldoende voor de nieuwe functie van de ruimte
De vuil- en regenwaterafvoer moet mogelijk zijn
Terreinhoogten moeten aansluiten op de bestaande aangrenzende percelen en op de (toekomstige) terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte)
Geen afvloeiend regenwater afwentelen buiten de (toekomstige) percelen
Afdoende bescherming tegen overstroming bij extreme neerslag
Het plangebied is omsloten door percelen die bij de beschermde gebieden van de Keur horen. In die gebieden mag er geen relevante achteruitgang van de waterhuishouding, bijvoorbeeld door grondwater-verlagende maatregelen.
Het plangebied ligt hoog ten opzichte van het grondwater en dan ook met ruim voldoende ontwateringdiepte. Door de bodemsamenstelling kan het regenwater lokaal stagneren in zijn neerwaartse weg naar het grondwater. In dat geval blijft het regenwater 'hangen' in de bodem. Er kunnen zogenaamde schijngrondwaterspiegels ontstaan. Dat water kan zorgen voor overlast. Om dat te voorkomen is het mogelijk ondiepe drainage aan te leggen binnen het plangebied. Deze drainage mag geen water afvoeren onder de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG), op ca. 8,40 m + NAP. De eventuele ondiepe drainage wordt strikt getoetst aan het voor de beschermde gebieden van De Keur vigerende antiverdrogingsbeleid. De afvoer van het gedraineerde water wordt aangesloten op de regenwaterafvoer, om het gebiedseigen water zo min mogelijk kwijt te raken.
Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij is het doel te natte en te droge situaties zoveel mogelijk voorkomen. Het verharde oppervlak neemt toe in de nieuwe situatie. Daardoor kan er minder regenwater op een natuurlijke wijze infiltreren in de bodem. De hydrologische cyclus wordt gestoord. Om de effecten van het plan zo veel mogelijk terug te dringen, wordt de trits vasthouden-bergen-afvoeren gehanteerd.
In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen regenwater zoveel mogelijk vast te houden. Mogelijkheden hiervoor zijn:
Minder terrein verharden
Hergebruik van regenwater voor bijvoorbeeld toiletspoeling of wassen van voertuigen
Groene daken
Water opvangen in poelen, regentonnen e.d.
Waterdoorlatende verharding
Regenwater infiltreren
Alle beetjes helpen; andere of innoverende ideeën zijn mogelijk in overleg met de gemeente.
Vasthouden kan gecombineerd worden met regenwaterberging. Het doel is voorkomen dat het regionale watersysteem overbelast wordt door versnelde afvoer naar het oppervlaktewater. Om de effecten van het plan zoveel mogelijk terug te dringen, moet het water binnen het plangebied worden geborgen. Hierbij wordt gestreefd naar een hydrologisch neutrale situatie. Het waterschap eist een waterberging van 60 mm voor de toename van verharde oppervlakte, conform de Keur. Deze berging is verplicht als de afvoerende oppervlakte boven 2.000 m² toeneemt.
De klimaatontwikkeling brengt intensievere en grotere neerslag met zich mee. Dat betekent meer locaties, frequenter en meer wateroverlast. Tevens zijn periodes met hogere temperaturen gedurende lange periodes. Het watertekort in Noord-Brabant wordt alleen maar groter. Om dat zoveel mogelijk te voorkomen wordt bij bouwplannen en heinrichtingen water geborgen. De vastgestelde bergingsopgave bedraagt 60 mm, oftewel 60 l/m² verharding van de nieuwe situatie.
In de 'Beknopte waterparagraaf Dongenseweg 67' is een inschatting opgenomen van de af te wateren oppervlakten in de toekomstige situatie (tabel 2).
Tabel 2. Afvoerende oppervlakken in de toekomstige situatie
Oppervlakken * |
Verhard (m²) |
Bebouwing |
250 poortgebouw 2.950 dak 1.470 parkeergarage |
Terreinverharding |
3.750 |
Totaal verhard |
8.420 |
Onverhard |
7.930 |
Totaal |
16.500 |
* Bron: schatting op basis van globaal inrichtingsplan
Afbeelding 5: afwaterende oppervlakken |
Op basis van bovenstaande af te wateren oppervlakte in de nieuwe situatie, bedraagt de waterbergingsopgave bedraagt ongeveer 505 m³. De meest kansrijke mogelijkheden om deze opgave vorm te geven en / of te verkleinen is een combinatie van:
Belasting-reducerende ontwerpkeuzes, zoals minder afwaterende oppervlakken (ontharden), toepassen van half-verharding
Waterberging in vegetatiedaken bij de bebouwing (minimaal 15 mm)
Waterberging in een hergebruiksysteem
Waterbergingsvijver in de centrale ruimte van het binnenterrein
Het hergebruik van regenwater voor toiletspoeling vraagt bijzonder aandacht voor de mogelijke milieu-hygiënisch risico's. Daarom wordt deze toepassing afgeraden. Het regenwater kan worden benut om onder andere de auto te wassen, de tuin te besproeien of om de belevingswaarde van water te vergroten.
In het centrale deel van het binnenterrein, tussen de flats wordt ruimte gereserveerd voor en bergingsvijver. Naar schatting past de volledige waterberging met een waterdiepte van ongeveer 0,5 m. Een overloop naar het oppervlaktewater is mogelijk op de sloten langs Dongenseweg. Bij deze watergangen heerst er hoogstwaarschijlijk hoogwater als de nooduitlaat gaat werken. Om eventuele zwaardere neerslag op te vangen adviseert de gemeente een droog legging te hanteren van minstens 30 cm tussen maximale vulling van de berging en de kop van het talud.
Conform het Activiteitenbesluit en met het doel de risico's te voorkomen op de verontreiniging van de bodem en het oppervlaktewater, is het toepassen van uitloggende bouwmaterialen uitgesloten. De risico's op verontreiniging van de bodem en het oppervlaktewater in woonlocaties door menselijke activiteiten of calamiteiten relatief laag. Daarom wordt een verbeterd gescheiden riolering niet noodzakelijk geacht.
De minimale afvoercapaciteit voor de regenafwatering van de openbare ruimte en percelen is bij het nieuwe waterbeleid opgeschroefd omwille van de klimaatverandering en aan de hand van de meest actuele statistiek:
Geen water op straat bij een voor stedelijk gebied maatgevende neerslag met een herhalingstijd van 10 jaar
Geen schade en overlast bij voor stedelijk gebied maatgevende neerslag met een herhalingstijd van 100 jaar
In het plangebied worden 700 inwoners gehuisvest. Het vrijgekomen huishoudelijke afvalwater en andere gebruikswater betekent naar inschatting een piekaanvoer dat varieert tussen 20 en 35 m³/u. De bestaande drukriolering is ontoereikend om deze afvoer te verwerken. Het vrijgekomen vuilwater moet verzameld worden tot een voor rekening van het plan aan te leggen gemaal binnen het plangebied, en vanuit daar verpompt worden tot een nog vast te stellen lozingspunt. Hiervoor twee mogelijkheden:
Vuilwaterriolering van Vossenberg
Gemengde riolering in Dongenseweg
Beide oplossingsrichtingen kunnen consequenties hebben voor het ontvangende bemalingsgebied. De benodigde gemaal, persleiding tot het lozingspunt en eventueel noodzakelijke verzwaring van de ontvangende riolering moeten bepaald worden in overleg met de gemeente en de kosten zijn voor rekening van het plan.
Voorwaarde voor de toetsing van de watervergunning is bovengenoemde leemtes te in te vullen en de opgaven concreet te maken aan de hand van het definitief ontwerp van het inrichtingsplan, aan de hand van een uitgewerkt rioolplan. Daarbij moet de inschattingen concreter geïnventariseerd worden en oplossingsrichtingen uitontwikkeld tot aan te leggen voorzieningen.
5.4 Watertoets
De initiatiefnemer heeft de wateraspecten beschreven via de studie 'Beknopte waterparagraaf Dongenseweg' (Aeres Milieu, concept juli 2019). Het conceptrapport van juli 2019 is aangeboden aan de gemeente en het waterschap Brabantse Delta. Gemeente en waterschap hebben commentaar aangeleverd bij de toetsing van het rapport en in het voorlopig wateradvies (mail van 20 november 2019). De essentie van het advies van het waterschap is een aantal correcties, leemtes en aandachtspunten. Het waterschap heeft bijvoorbeeld bodemonderzoek gevraagd. In deze waterparagraaf worden een groot deel van de commentaren verwerkt. De leemtes worden niet gezien als een belemmering om de voortgang van de bestemmingsplanwijziging te koppelen aan de uitvoering van de benodigde onderzoeken. De ontbrekende input moet worden overlegd worden ruim voldoende tijdig vóór de aanvraag van de omgevings- en de watervergunning.
Omwille van de voortgang is het waterschap verzocht in te stemmen met deze werkwijze. Het waterschap stemt er mee in in haar voorlopig wateradvies, via mail d.d. 31 januari 2020. Het voorlopig wateradvies is verwerkt in deze waterparagraaf, of er wordt onderbouwd van afgeweken. Bij bericht van 17 juli 2020 heeft het waterschap Brabantse Delta het volledige plan geaccordeerd.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 7 Omgevingsdialoog en vooroverleg
7.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 29 november 2019 gepubliceerd in het (digitale) Gemeenteblad.
7.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is verzonden naar de provincie. Bij brief van 5 maart 2020 heeft de provincie gereageerd.
Hieronder wordt de overlegreactie met opmerkingen (samengevat) weergegeven, waarbij tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders wordt vermeld.
De provincie is in beginsel positief over het plan. Wel wijst zij op een motivering in het kader van de IOV, meer specifiek in het kader van de artikelen 3.43 en 3.44. Ten slotte wijst de provincie erop dat zij de omvang van de te plegen inspanning in het kader van 'kwaliteitsverbetering landschap', als bedoeld in en verschuldigd op basis van artikel 3.9 IOV, niet kan nagaan.
Reactie gemeentebestuur
De projectlocatie is gelegen in de Groenblauwe mantel en in gebied dat volgens de IOV klassificeert als 'Verstedelijking afweegbaar'. Ingevolge genoemd artikel 3.43 gelden er voorwaarden voor nieuwvestiging. Nieuwvestiging is in de IOV als volgt gedefinieerd:
vestiging op een locatie waar ingevolge het geldende bestemmingsplan geen bebouwing of
bedrijfsfunctie is toegestaan.
Dat is hier niet aan de orde. In het geldende bestemmingsplan is op de projectlocatie sprake van zowel een bestaand bouwblok als een bedrijfsbestemming. Daarmee behoeft de rest van artikel 3.43 geen bespreking meer.
Ook artikel 3.44 IOV is gelet op het vorenstaande niet aan de orde.
De kwaliteitsverbetering landschap beloopt ongeveer een halve ton euro en is meegenomen in de anterieure overeenkomst. Een deel betreft landschappelijke inpassing, een deel betreft storting van het restantbedrag, waarmee de gemeente vervolgens aan de slag gaat.
7.3 Omgevingsdialoog
In het kader van de huisvesting van arbeidsmigranten is een uitgebreid overlegtraject met omwonenden in de voorfase gevolgd. Dit traject heeft bestaan uit twee informatiebijeenkomsten en een viertal bijeenkomsten met een Klankbordgroep van omwonenden. Initiatiefnemer heeft met tal van opmerkingen uit deze bijeenkomsten rekening gehouden in de planvorming en planuituitwerking. Op 12 november 2019 is ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog nog de standaard informatiebijeenkomst gehouden met betrekking tot het conceptbestemmingsplan. Tijdens deze informatieavond is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan. Daarnaast is het eerste concept van de verbeelding gepresenteerd. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen.
In totaal zijn er dus 3 informatiebijeenkomsten voor omwonenden geweest, naast 4 bijeenkomsten van de Klankbordgroep.
7.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van maandag 20 juli tot en met maandag 31 augustus 2020. Er zijn 21 zienswijzen ingediend. Deze worden hieronder zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.
Zienswijze 1:
Reclamant vraagt zich of voldoende omwonenden zijn ingelicht. Het gaat hem vooral om mensen die woonachtig zijn langs de looproute naar (de winkels) aan het Buurmalsenplein.
Standpunt gemeentebestuur:
De gemeente is wettelijk gezien alleen verplicht het ontwerpbestemmingsplan te publiceren in de Staatscourant en het Gemeenteblad. Door zich aan te melden bij de app ‘Over uw buurt’ kunnen omwonenden en geïnteresseerden een melding ontvangen. Daar is tijdens het uitgebreide voortraject met meerdere informatieavonden op gewezen. Daarnaast heeft de gemeente meerdere bewonersbrieven (ook met uitnodiging voor de genoemde informatieavonden) verzonden aan omwonenden. Het verspreidingsgebied van de bewonersbrieven is tussentijds nog vergroot. De laatste bewonersbrief inzake de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is zodoende verzonden aan circa 580 adressen, waaronder een groot aantal adressen in de zogenaamde B-buurt.
Conclusie:
De zienswijze is ongegrond en leidt niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijze 2:
Het lijkt reclamant zeker in deze coronatijd niet raadzaam om de arbeidsmigranten te centraliseren. Het lijkt hem verstandiger dat er goede huisvesting komt bij de bedrijven die gebruik maken van arbeidsmigranten bij hun eigen locatie zodat er ook geen vervoer van personen plaats hoeft te vinden met alle
risico's van dien. Daarnaast vreest hij waardevermindering van zijn woning.
Standpunt gemeentebestuur:
Ook arbeidsmigranten en hun werkgevers zullen zich aan de coronamaatregelen moeten houden tijdens hun werk en tijdens het verblijf in de verblijfsaccomodatie. Dat is naar onze mening ook mogelijk en uitvoerbaar. Bovendien gaan wij er vanuit dat corona een tijdelijk fenomeen zal zijn (althans de periode zonder werkend vaccin) en betreft hier een permanente voorziening, voor de langere termijn dus. De verblijfsaccomodatie voldoet aan de uitgangspunten die de gemeente hiervoor heeft opgesteld.
Wij achten het niet aannemelijk dat de veronderstelde waardevermindering van woningen als gevolg van deze planherziening zo groot zal zijn dat wij daaraan doorslaggevende betekenis moeten toekennen en de aanvraag om planherziening moeten weigeren. Daarbij achten wij van belang dat uit vaste rechtspraak volgt dat er geen rekening mag worden gehouden met de vrees dat arbeidsmigranten - in verhouding tot doorsnee gezinnen - vaker voor overlast zullen zorgen omdat zij zich niet houden aan wettelijke voorschriften.
Desalniettemin kunnen omwonenden voor zover zij menen dat zij recht hebben op een tegemoetkoming in planschade, via de daartoe aangewezen procedure een verzoek om tegemoetkoming indienen bij de gemeente, die met initiatiefnemer een overeenkomst heeft afgesloten inzake het verhaal van toe te kennen tegemoetkomingen in planschade.
Conclusie:
De zienswijze is ongegrond en leidt niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijze 3:
Reclamant meent dat in de rondgestuurde bewonersbrief de geplande bebouwing niet juist wordt weergegeven, namelijk te klein.
Standpunt gemeentebestuur:
De in de laatste bewonersbrief opgenomen afbeelding geeft een impressie, maar is naar onze mening wel correct. Tevens staat onder de afbeelding het aantal bouwlagen vermeld.
Conclusie:
De zienswijze is ongegrond en leidt niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijze 4:
Reclamant wijst op veronderstelde ‘andere normen en waarden’ van de arbeidsmigranten. Het plan is een zware belasting voor de buurt, gevoelens van onveiligheid zullen toenemen en voorzieningen zijn niet ingesteld op een dergelijk grootschalig migrantenhotel. De dichtstbijzijnde supermarkt ligt aan het Buurmalsenplein. Tevens verwacht hij een waardedaling van zijn woning.
Standpunt gemeentebestuur:
Er zijn naar onze mening geen redenen om te veronderstellen dat arbeidsmigranten voor meer overlast zorgen dan anderen. Reclamant heeft deze vrees ook niet nader en objectief onderbouwd met een onderzoek. De verblijfsaccomodatie zelf is daarnaast tamelijk geïsoleerd gelegen er is 24 uur per dag een beheerder aanwezig. In relatie tot planschade wijzen wij erop dat uit vaste rechtspraak volgt dat er geen rekening mag worden gehouden met de vrees dat arbeidsmigranten - in verhouding tot doorsnee gezinnen - vaker voor overlast zullen zorgen omdat zij zich niet houden aan wettelijke voorschriften.
Conclusie:
De zienswijze is ongegrond en leidt niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijze 5:
Reclamant wijst erop dat de woningen in deze omgeving reeds zwaar belast zijn door o.a. IFF en de Milieustraat. Ook de natuur in de omgeving heeft het al zwaar te verduren. Er wordt een werkkamp gecreëerd.
Standpunt gemeentebestuur:
In deze omgeving zijn de bedrijventerreinen Vossenberg en Kraaiven gelegen, dat hier wat meer milieubelastende functies aanwezig zijn dan elders in de stad is derhalve logisch. Uit de plantoelichting en de verrichte onderzoeken blijkt dat e.e.a. milieutechnisch inpasbaar is. Vergelijkingen met werkkampen laten wij voor rekening van reclamant.
Conclusie:
De zienswijze is ongegrond en leidt niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijze 6:
Het is onduidelijk wat er met de locatie en de gebouwen gaat gebeuren als de arbeidsmigranten weer weg zijn. Dit project verstoort de leefomgeving. De Dongenseweg is al een drukke weg.
Standpunt gemeentebestuur:
Het gaat hier om een permanente voorziening, een vervolgfunctie is er derhalve niet. Uit de verrichte verkeersonderzoeken blijkt dat de infrastructuur nabij de verblijfsaccomodatie deze functie kan dragen.
Conclusie:
De zienswijze is ongegrond en leidt niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijze 7:
Overal waar veel arbeidsmigranten komen ontstaan problemen, aldus reclamant. Tevens verwacht hij een waardedaling van zijn woning.
Standpunt gemeentebestuur:
Er zijn naar onze mening geen redenen om te veronderstellen dat arbeidsmigranten voor meer overlast zorgen dan anderen. Reclamant heeft deze vrees ook niet nader en objectief onderbouwd met een onderzoek. De verblijfsaccomodatie zelf is daarnaast tamelijk geïsoleerd gelegen er is 24 uur per dag een beheerder aanwezig. Wij achten het niet aannemelijk dat de veronderstelde waardevermindering van woningen als gevolg van deze planherziening zo groot zal zijn dat wij daaraan doorslaggevende betekenis moeten toekennen en de aanvraag om planherziening moeten weigeren. Daarbij achten wij van belang dat uit vaste rechtspraak volgt dat er geen rekening mag worden gehouden met de vrees dat arbeidsmigranten - in verhouding tot doorsnee gezinnen - vaker voor overlast zullen zorgen omdat zij zich niet houden aan wettelijke voorschriften.
Desalniettemin kunnen omwonenden voor zover zij menen dat zij recht hebben op een tegemoetkoming in planschade, via de daartoe aangewezen procedure een verzoek om tegemoetkoming indienen bij de gemeente, die met initiatiefnemer een overeenkomst heeft afgesloten inzake het verhaal van toe te kennen tegemoetkomingen in planschade.
Conclusie:
De zienswijze is ongegrond en leidt niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijze 8:
Reclamant vreest overlast van de arbeidsmigranten. Het zijn er teveel en zij hebben geen binding met de buurt. De fietspaden zijn al overbelast. Reclamant vraagt zich ook af waar geparkeerd gaat worden. Tevens verwacht hij een waardedaling van zijn woning.
Standpunt gemeentebestuur:
Er zijn naar onze mening geen redenen om te veronderstellen dat arbeidsmigranten voor meer overlast zorgen dan anderen. Reclamant heeft deze vrees ook niet nader en objectief onderbouwd met een onderzoek. De verblijfsaccomodatie zelf is daarnaast tamelijk geïsoleerd gelegen er is 24 uur per dag een beheerder aanwezig. Wij achten het niet aannemelijk dat de veronderstelde waardevermindering van woningen als gevolg van deze planherziening zo groot zal zijn dat wij daaraan doorslaggevende betekenis moeten toekennen en de aanvraag om planherziening moeten weigeren. Daarbij achten wij van belang dat uit vaste rechtspraak volgt dat er geen rekening mag worden gehouden met de vrees dat arbeidsmigranten - in verhouding tot doorsnee gezinnen - vaker voor overlast zullen zorgen omdat zij zich niet houden aan wettelijke voorschriften.
Desalniettemin kunnen omwonenden voor zover zij menen dat zij recht hebben op een tegemoetkoming in planschade, via de daartoe aangewezen procedure een verzoek om tegemoetkoming indienen bij de gemeente, die met initiatiefnemer een overeenkomst heeft afgesloten inzake het verhaal van toe te kennen tegemoetkomingen in planschade.
Uit de verrichte verkeersonderzoeken blijkt dat de infrastructuur nabij de verblijfsaccomodatie deze functie kan dragen. Er wordt geparkeerd op eigen terrein.
Conclusie:
De zienswijze is ongegrond en leidt niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijze 9:
Reclamant vreest overlast van de arbeidsmigranten. Het zijn er teveel en zij hebben geen binding met de buurt.
Standpunt gemeentebestuur:
Er zijn naar onze mening geen redenen om te veronderstellen dat arbeidsmigranten voor meer overlast zorgen dan anderen. Reclamant heeft deze vrees ook niet nader en objectief onderbouwd met een onderzoek. De verblijfsaccomodatie zelf is daarnaast tamelijk geïsoleerd gelegen er is 24 uur per dag een beheerder aanwezig. In relatie tot planschade wijzen wij erop dat uit vaste rechtspraak volgt dat er geen rekening mag worden gehouden met de vrees dat arbeidsmigranten - in verhouding tot doorsnee gezinnen - vaker voor overlast zullen zorgen omdat zij zich niet houden aan wettelijke voorschriften.
Conclusie:
De zienswijze is ongegrond en leidt niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijze 10:
Het lijkt reclamant verstandig de ontwikkeling van de economie af te wachten.
Standpunt gemeentebestuur:
Het gaat in de Tilburgse situatie voornamelijk om arbeidsmigranten die werkzaam zijn in de logistiek. Door Corona zijn steeds meer consumenten hun boodschappen gaan doen via online-winkels. Hierdoor is het drukker geworden in de distributiecentra. Het aantal pakketjes dat dit jaar wordt bezorgd in Nederland is door Corona met tientallen procenten gestegen. De orderpicking voor al deze pakketjes in de distributiecentra wordt voornamelijk uitgevoerd door arbeidsmigranten.
Conclusie:
De zienswijze is ongegrond en leidt niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijze 11:
Reclamant vreest overlast van de arbeidsmigranten. Het zijn er teveel en zij hebben geen binding met de buurt. Daarnaast verwacht reclamant geluids- en verkeersoverlast. Ook wijst reclamant op een eigen initiatief, dat werd afgewezen vanwege strijdigheid met het bestemmingsplan.
Standpunt gemeentebestuur:
Er zijn naar onze mening geen redenen om te veronderstellen dat arbeidsmigranten voor meer overlast zorgen dan anderen. Reclamant heeft deze vrees ook niet nader en objectief onderbouwd met een onderzoek. De verblijfsaccomodatie zelf is daarnaast tamelijk geïsoleerd gelegen er is 24 uur per dag een beheerder aanwezig. In relatie tot planschade wijzen wij erop dat uit vaste rechtspraak volgt dat er geen rekening mag worden gehouden met de vrees dat arbeidsmigranten - in verhouding tot doorsnee gezinnen - vaker voor overlast zullen zorgen omdat zij zich niet houden aan wettelijke voorschriften.
Uit de plantoelichting en de verrichte onderzoeken blijkt dat e.e.a. milieutechnisch en verkeerstechnisch inpasbaar is.
Ten aanzien van het eerdere initiatief van reclamant wijzen wij erop dat elk initiatief op zijn eigen merites wordt beoordeeld. Gevallen zijn daarbij zelden gelijk en vergelijkbaar.
Conclusie:
De zienswijze leidt niet tot aanpassing van het plan en is in die zin ongegrond.
Zienswijze 12:
Reclamante heeft een groot aantal vragen over de gemeentelijke benadering van het onderwerp huisvesting arbeidsmigranten in het algemeen en wijst in dat verband op een mail die zij heeft verstuurd op 29 juli 2020. De strekking van de zienswijze is dat veel beleid onduidelijk is, evenals het realiseren van de taakstelling in aantal plaatsen (3600-5000). Er is geen sprake van een duidelijke visie, de gemeente hobbelt achter de feiten aan en accepteert de ontwrichtende gevolgen in de thuislanden en schrijft dat toe aan vrij verkeer binnen Europa.
Standpunt gemeentebestuur:
Wij stellen vast dat reclamante op geruime afstand van de planlocatie woonachtig is. Deze afstand bedraagt hemelsbreed circa 5 kilometer. Dit betekent dat een eventueel beroep van reclamante tegen het vastgestelde bestemmingsplan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Daarnaast zijn de vragen die zij stelt meer algemeen dan locatie-specifiek van aard. Wij beantwoorden de vragen van reclamante daarom buiten de kaders van deze ruimtelijke procedure en laten deze buiten beschouwing als zienswijze in het kader van deze concrete planprocedure.
Conclusie:
De zienswijze leidt niet tot aanpassing van het plan en is in die zin ongegrond.
Zienswijze 13:
1. Sinds de toetreding van een aantal Oost-Europese landen tot de Europese unie is er een grenzeloze en ontwrichtende arbeidsmigratie binnen de EU op gang gekomen wat leidt tot leegloop en ontworteling van gemeenschappen aldaar. In de ontvangende landen speelt onbeperkte arbeidsmigratie vooral werkgevers in de kaart en verscherpt dit de directe concurrentie tussen werknemers. Werkgevers die hiermee o.a. de lonen bewust laag kunnen houden. Het effect van de economische keuzes die de gemeente Tilburg heeft gemaakt voor de komende jaren vertaalt zich in een verdere toestroom van enorme aantallen arbeidsmigranten uit voornamelijk MOE- landen. Het huisvestingsprobleem wat hiermee wordt gecreëerd leidt geleidelijk ook tot een regionaal maatschappelijk probleem.
2. De grote aantallen arbeidsmigranten die nu al in Tilburg aanwezig zijn leggen ook een druk op de woonvoorzieningen binnen de gemeente en zorgen ervoor dat structuur en samenhang binnen woonwijken wordt ontwricht wat kan leiden tot onrust binnen de gemeenschap. Het ontneemt starters op de woningmarkt een eerlijke kans op een woning doordat relatief goedkope woningen snel worden opgekocht door o.a. huisjesmelkers en vervolgens worden verhuurd aan arbeidsmigranten. Hierdoor hebben een aantal gemeentes in Nederland al doen besluiten om af te zien van verdere ontwikkeling van grootschalige huisvesting en vooral een maximum te stellen aan het aantal arbeidsmigranten in hun gemeente. (Onder andere de gemeentes, Maasdriel, Zaltbommel, Deurne, Kerkrade, Gulpen en Goeree-Overflakkee). In tegenstelling tot de genoemde gemeentes stimuleert de gemeente Tilburg juist de arbeidsmigratie door de komende jaren in te zetten op de ontwikkeling van grootschalige huisvesting op meerdere locaties in de stad.
3. Voor vastgoedontwikkelaar SABES en E&A uitzendbureau beiden nauw betrokken bij de ontwikkeling van de plannen aan de Dongeseweg 67-69 is het migranten hotel voor 700 personen een lucratief verdienmodel, waarbij huisvestingskosten volgens de wet WAS, over maximaal 25 % van het wettelijk minimumloon ( € 1.680, per 1 juli 2020) mogen worden ingehouden op het netto loon van de werknemer. Het uitzendbureau is hiermee naast werkgever ook de huisbaas. Een nieuwe nevenfunctie van het uitzendbureau.
4. De gemeente spreekt over “tijdelijke huisvesting”, dit geldt weliswaar voor de “short en mid stay” arbeidsmigranten in het verblijf. Dit geldt echter niet voor de directe bewoners in de nabijheid van het adres Dongeseweg 67-69 en met name in het nabij gelegen deel van de Reeshof in de B-buurt. Voor hen is er sprake van een permanente bewoning op deze locatie, door het voortdurend komen en gaan van arbeidsmigranten.
5. De huisvesting is permanent en begroot voor tenminste 10 jaar waarbij het hoge aantal van 700 logies exceptioneel te noemen is. Aantallen die nergens anders nu in Nederland te vinden zijn. Met deze uitgangspunten geven de betrokken partijen, Sabes vastgoed, E&A uitzendorganisatie gesteund door de gemeente Tilburg duidelijk richting op welke manier het economische (logistieke) landschap zal worden ingevuld de komende jaren en hiermee ook de impact hiervan op de werkgelegenheid in Tilburg.
6. De invulling op de arbeidsmarkt door grootschalig in te zetten op arbeidsmigranten, is een extreme verschijningsvorm van onzekerheid en het verzwakken van de positie van werknemers. Ik begrijp dat werkgevers lobbyen voor nog meer arbeidsmigratie. Dit flexwerk is het verdienmodel en leidt tot een oneerlijke druk op de lonen van de Nederlandse werknemers.
7. In de bijeenkomsten eerder gehouden over de komst van dit migrantenhotel stelde de gemeente de autochtone bewoners ook duidelijk achter op de arbeidsmigranten als het gaat over wonen. (De volgende passage komt uit de informatiebijeenkomst in de Moerse Hoeve van de gemeente Tilburg maart 2019: “Waarom mag ik niet op mijn terrein wonen en mogen er straks naast mij 700 mensen wonen? Antwoord: Er wordt onderscheid gemaakt tussen “wonen” en “verblijven”. Er wordt een vergunning afgegeven voor een logieslocatie, dat geeft aan dat mensen er tijdelijk verblijven. Permanente bewoning is hier niet toegestaan. Wie controleert dit dan vraag ik mij af. Is de gemeente hier pro- of reactief op?
8. Een andere vraag direct aan E&A gesteld betrof of het geoorloofd was of dat een Nederlander woonachtig in Groningen, werkzaam voor E&A in Tilburg ook tijdelijk gehuisvest mocht worden in het migrantenhotel. Waarop het antwoord ‘NEE” was, alleen voor arbeidsmigranten. Hiermee overtreedt het uitzendbureau de wet gelijke behandeling op grond van nationaliteit op de arbeidsmarkt.
Standpunt gemeentebestuur:
Ad 1. Binnen de EU geldt vrij verkeer van personen. Tilburg is een logistieke hotspot in zowel Nederland als Brabant. Juist omdat de huisvesting vaak qua omstandigheden te wensen overliet, is in regionaal verband besloten de huisvesting serieus op te pakken en te komen tot een aantal grootschalige voorzieningen, waarvan de onderhavige een permanente is. Het betreft hier overigens een argument dat niet ruimtelijk van aard is.
Ad 2. Juist omdat we willen dat arbeidsmigranten zo min mogelijk concurreren met starters en andere woningzoekenden, zijn we overgegaan tot het faciliteren van een aantal grootschalige voorzieningen. Het is de bedoeling dat hierdoor juist sprake is van een afname van de druk op de reguliere woningmarkt.
Ad 3. Uiteraard zullen uitzendbureau en vastgoedontwikkelaar moeten voldoen aan wettelijke normen, op elk vlak. Het betreft hier overigens een argument dat niet ruimtelijk van aard is.
Ad 4. Het betreft hier inderdaad een permanente voorziening voor tijdelijke huisvesting. Om deze reden is in dit geval gekozen voor een herziening van het bestemmingsplan.
Ad 5 en 6. Feit is dat Tilburg veel logistieke bedrijvigheid kent. In de praktijk blijkt daar een vraag naar arbeidsmigranten mee gepaard te gaan. De coronacrisis heeft de vraag ook niet verminderd. Deze arbeidsmigranten dienen in deugdelijke verblijfsaccomodaties een onderkomen te kunnen vinden. Het betreft hier overigens argumenten die niet ruimtelijk van aard zijn.
Ad 7. Het gaat inderdaad niet om een vorm van wonen, maar om logies. Indien op dit punt overtredingen worden geconstateerd, kan de gemeente handhavend optreden.
Ad 8. De arbeidsmarkt wordt niet verstoord door verblijfsaccomodaties voor specifieke doelgroepen te realiseren. Het betreft hier overigens een argument dat niet ruimtelijk van aard is.
Conclusie:
De zienswijze leidt niet tot aanpassing van het plan en is in die zin ongegrond.
Zienswijze 14:
1. Op basis van het vigerende bestemmingsplan is ter plaatse van de Dongenseweg 67-69 voorzien in een woonbestemming voor de aanliggende strook grond van ca. 36 meter breed. Voor het overige deel van het terrein is voorzien in een bedrijfsbestemming die slechts beperkte mogelijkheden in milieucategorie 1 (caravanstalling en opslag) geeft. De beoogde wijziging van de bestemming naar Horeca ten behoeve van de huisvesting van 700 arbeidsmigranten geeft een zodanige intensivering van het gebruik van het terrein dat reclamant daar veel overlast van gaat ondervinden. Met deze intensivering kan er geen sprake meer zijn van een goed woon- en leefklimaat op het adres Dongenseweg 75. In de toelichting op het ontwerpbestemmingsplan en de bijlagen waaronder het akoestisch onderzoek is geen enkele aandacht besteed aan de extra geluidsbelasting die het gebruik volgens het plan zal gaan veroorzaken op de woning aan de Dongenseweg 75. Met name het parkeren in twee parkeerlagen in de westhoek van het perceel zal een enorme toename van de geluidsbelasting veroorzaken. Deze toename van de geluidsbelasting is niet onderzocht.
2. Daarnaast betekent het veel intensievere gebruik een ernstige aantasting van de privacy voorde woning en tuin aan de Dongenseweg 75. Onder de oude woonbestemming was er nauwelijks sprake van zicht of overlast nabij de woning aan de Dongenseweg 75. Nu de bestemming op ca. 30 meter vanaf de achterdeur gaat wijzigen verliest de woning zijn ongestoorde ligging.
3. Met de zes bouwlagen is er sprake van hoogbouw (hoger dan 15 meter). De voorgenomen bestemmingsplanwijziging is alleen al om die reden in strijd met het gemeentelijk beleid omdat er tot 20 meter hoog gebouwd kan worden en er dus sprake is van hoogbouw. Volgens de door u vastgestelde Handreiking hoogbouw zou hoogbouw slechts mogelijk zijn op locaties indien dit meerwaarde oplevert voor de stad in programmatische zin én in ruimtelijk zijn. In de plantoelichting wordt op geen enkele wijze gemotiveerd waarom hoogbouw op deze locatie ruimtelijk meerwaarde oplevert voor de stad. Sterker nog: er wordt juist aangegeven dat de gebouwhoogte zich beperkt tot de hoogte van de bomen zodat de hoogbouw niet zichtbaar is. Men gebruikt daarvoor het argument dat zodoende “conflicten met ecologische waarden worden voorkomen”. Dit argument komt echter niet terug in de ecologische paragraaf. Waarom de bouwhoogte van invloed is op de ecologische waarden is volstrekt onduidelijk. De bouwhoogte is beperkt tot de hoogte van de bomen om zodoende het gebouw aan het zicht te onttrekken. Dat geeft juist aan dat er geen sprake is van enige ruimtelijke meerwaarde.
4. Het ontwerpbestemmingsplan voldoet niet aan de parkeernorm. In de toelichting op het bestemmingsplan wordt gesteld dat er niet voldaan hoeft te worden aan de door u gestelde norm omdat er mobiliteitsmaatregelen genomen worden. In de memo “Verkeer en Parkeren” worden een aantal veronderstellingen over autobezit, fietsgebruik etc genoemd die van toepassing zouden zijn voor arbeidsmigranten. Van concrete mobiliteitsmaatregelen is dan ook geen sprake. Voor zover er al sprake is van mobiliteitsmaatregelen zijn deze onvoldoende en niet controleerbaar of handhaafbaar. Niet ingezien wordt waarom er voor dit plan kan worden afgeweken van de parkeernorm. Verzoek is dan ook om niet af te wijken van de parkeernorm omdat anders overlast wordt verwacht.
5. Onder 2.2.2. van de toelichting op het bestemmingsplan wordt ingegaan op de verplichting ingevolge artikel 3.9 van de interim Omgevingsverordening. 20% van de bestemmingswinst zou worden gespendeerd aan de fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving. Hierbij wordt verwezen naar de aanduiding landschapswaarden. Onder deze aanduiding wordt verwezen naar het als bijlage bij het plan gevoegde inpassingsplan. Dit inpassingsplan bestaat voor een groot deel aan functioneel groen dat onderdeel uitmaakt van de beoogde ontwikkeling. Niet ingezien wordt dat een deel van de maatregelen van het inpassingsplan aan te merken is als investering is in fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit. In het inpassingsplan wordt onder inpassingsmaatregelen onder 2. een bomenweide genoemd als maatregel. Dit is geen maatregel die die de fysieke kwaliteit verbetert meer een aanpassing van de tuininrichting bij de woning. Onder 3/4 wordt een erfbeplanting opgevoerd die de bebouwing aan het zicht moet onttrekken. Dit is meer een voorwaarde die verbonden is aan het plan dan een extra investering in kwaliteit. Onder 5 wordt een onderhoudsruimte opgevoerd. Niet ingezien wordt dat dit als een kwaliteitsverbetering is aan te merken. Onder 6 wordt een staalmatwerk begroeid met Hedera genoemd als hekwerk voor perceel afscheiding. Ook dit kan niet gezien worden als onderdeel van een fysieke verbetering maar is juist gewoon een onderdeel van het plan neet zoals bebouwing een onderdeel van het plan is. Onder 7 worden bomen gespaard. Niet duidelijk is waarom dit een investering zou zijn nu het handhaven van de bomen toch al voortkomt uit de beleidsregels van de gemeente en het handhaven van de bomen onderdeel uitmaakt van het plan. Ook de maatregelen onder 8 tot en met 13 zijn onderdeel van het plan en bestaat uit een waterberging tot en met enige groene inrichting die behoort bij de huisvesting net zoals een tuin bij een woning behoort. De onder 14 genoemde maatregel is een verkeersmaatregel die moet voorzien in een goed afwikkeling van de extra verkeersstromen die het plan met zich meebrengt. Ook dit is niet aan te merken als een extra kwaliteitsimpuls maar een noodzakelijke investering als gevolg van het plan. Aangaande het inpassingsplan merk ik nog op dat het wel erg marginaal is. Op pagina 4 wordt zelfs gesproken over een “zonnepark”. Cijfermatige onderbouwing ontbreekt.
Standpunt gemeentebestuur:
Ad 1. Reclamant is eigenaar van een bosperceel aan Dongenseweg 75, waar hij op grond van de regels van het vigerende plan mag wonen. In het onderzoek naar milieuzonering is enkel ingegaan op de uitwaartse milieuzonering. De inwaartse milieuzonering is niet meegenomen. In het akoestisch onderzoek is enkel ingegaan op de geluidbelasting als gevolg van wegverkeer op de locatie waar arbeidsmigranten worden gehuisvest. De effecten van verkeer / parkeren als gevolg van de huisvesting van 700 personen op het perceel op de omgeving (en dus de woning/perceel van reclamant) zijn niet meegenomen. Dit is als volgt hersteld.
Ingevolge de VNG brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG (2009) bedraagt de richtafstand tussen een hotel en een woning in een rustige woonwijk 10 meter en tussen een parkeergarage en zo’n woning
30 meter. De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van de woning die volgens het bestemmingsplan mogelijk is. Wij constateren 3 zaken. In de eerste plaats is het deel van het perceel van reclamant waarop mag worden gewoond strak begrensd. In de tweede plaats bedraagt de afstand tussen perceelsgrens en uiterste gevel ongeveer 30 meter, waarmee de richtafstand wordt gehaald. In de derde plaats is er hier geen sprake van een rustige woonwijk, maar van gemengd gebied. Zie hiervoor ook de plantoelichting. Dit betekent dat de richtafstanden uit de VNG-brochure met één stap mogen worden verkleind. Er wordt dus voldaan aan de door de gemeente gehanteerde richtafstanden, waardoor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig wordt geacht. De quickscan BMZ is aangepast. Daarnaast is aanvullend naar aanleiding van de zienswijze nog een onderzoek Industrielawaai uitgevoerd. Ook hieruit blijkt dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Ad 2. Er bestaat in Nederland geen recht op een vrij uitzicht. In de bestaande situatie was er overigens ook reeds sprake van activiteit op het buurperceel. Daarnaast constateren wij dat sprake is van een ruime afstand tussen de verblijfsgebouwen, die achteraan op het projectperceel zijn geprojecteerd, en de woning van reclamant. De kortste afstand van de woning van reclamant tot de verblijfsunits voor arbeidsmigranten bedraagt circa 100 meter. De afstand van de woning tot de toekomstige parkeergarage bij de huisvesting bedraagt circa 30 meter. Hoewel er in de garage slechts beperkt mensen verblijven, is ten zuidwesten van de garage een houtsingel met struiklaag voorzien. Deze onttrekt de parkeergarage aan het zicht en voorziet in privacy bij de woning van belanghebbende.
Ad 3. Onder hoogbouw wordt in Tilburg verstaan bouwen hoger dan 15 meter. Dit is na afweging in beginsel overal mogelijk. In de plantoelichting staat een korte afweging opgenomen. Deze vullen wij op deze plaats nog als volgt aan: In functioneel opzicht is de huisvesting van arbeidsmigranten belangrijk voor de stad. Er zijn diverse ruimtelijke modellen onderzocht hoe het gewenste programma het beste op de kavel kan worden ingepast. Door te kiezen voor stapeling, is op maaiveldniveau gebruiksruimte vrijgespeeld voor de toekomstige bewoners. Wij vinden hoogbouw noodzakelijk om de verblijfskwaliteit van de huisvesting te vergroten en hoogbouw heeft in die zin meerwaarde voor de gemeente. Besloten is de hoogbouw te beperken tot circa de ‘boomgrens’.
Ad 4. Er wordt, anders dan reclamant veronderstelt, voldaan aan het parkeerbeleid van de gemeente en ook aan de parkeernorm die in casu geldt. Al het parkeren wordt op eigen terrein opgelost. Zie verder de plantoelichting, het bij de plantoelichting gevoegde onderzoek en ook de beantwoording van de zienswijze met volgnummer 17.
Ad 5. Volgens de regels en werkafspraken die gelden met betrekking tot kwaliteitsverbetering van het landschap, mogen landschappelijke inpassing en ook plankosten en kosten voor beheer wel degelijk deel uitmaken van de investering die gepleegd wordt. De motivering van de kwaliteitsverbetering landschap /landschappelijke inpassing wordt verbeterd. Zie verder ook de beantwoording van de zienswijze met volgnummer 21.
Conclusie:
De zienswijze is deels gegrond, deels ongegrond. Zie de Staat van wijzigingen voor aanpassingen van het plan.
Zienswijze 15:
Op een paar adressen na, zijn weer de bewoners van de Gesworen Hoek niet ingelicht over inzage van het bestemmingsplan, aldus reclamant. Dit deel van de wijk zal te maken krijgen met deze Arbeidsmigranten. Reclamant vreest veel overlast voor de buurt.
Standpunt gemeentebestuur:
De gemeente is wettelijk gezien alleen verplicht het ontwerpbestemmingsplan te publiceren in de Staatscourant en het Gemeenteblad. Door zich aan te melden bij de app ‘Over uw buurt’ kunnen omwonenden en geïnteresseerden een melding ontvangen. Daar is tijdens het uitgebreide voortraject met meerdere informatieavonden op gewezen. Daarnaast heeft de gemeente meerdere bewonersbrieven (ook met uitnodiging voor de genoemde informatieavonden) verzonden aan omwonenden. Het verspreidingsgebied van de bewonersbrieven is tussentijds nog vergroot. De laatste bewonersbrief inzake de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is zodoende verzonden aan circa 580 adressen, waaronder een groot aantal adressen in de zogenaamde B-buurt.
Er zijn naar onze mening geen redenen om te veronderstellen dat arbeidsmigranten voor meer overlast zorgen dan anderen. Reclamant heeft deze vrees ook niet nader en objectief onderbouwd met een onderzoek. De verblijfsaccomodatie zelf is daarnaast tamelijk geïsoleerd gelegen er is 24 uur per dag een beheerder aanwezig. In relatie tot planschade wijzen wij erop dat uit vaste rechtspraak volgt dat er geen rekening mag worden gehouden met de vrees dat arbeidsmigranten - in verhouding tot doorsnee gezinnen - vaker voor overlast zullen zorgen omdat zij zich niet houden aan wettelijke voorschriften.
Conclusie:
De zienswijze is ongegrond en leidt niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijze 16:
Reclamant vraagt zich af of er in de omgeving voldoende werk is voor zoveel arbeidsmigranten. Hij vreest overlast van de arbeidsmigranten. Het zijn er teveel en zij hebben geen binding met de buurt. Tevens verwacht hij een waardedaling van zijn woning.
Standpunt gemeentebestuur:
Het gaat in de Tilburgse situatie voornamelijk om arbeidsmigranten die werkzaam zijn in de logistiek. Door Corona zijn steeds meer consumenten hun boodschappen gaan doen via online-winkels. Hierdoor is het drukker geworden in de distributiecentra. Het aantal pakketjes dat dit jaar wordt bezorgd in Nederland is door Corona met tientallen procenten gestegen. De orderpicking voor al deze pakketjes in de distributiecentra wordt voornamelijk uitgevoerd door arbeidsmigranten.
Er zijn naar onze mening geen redenen om te veronderstellen dat arbeidsmigranten voor meer overlast zorgen dan anderen. Reclamant heeft deze vrees ook niet nader en objectief onderbouwd met een onderzoek. De verblijfsaccomodatie zelf is daarnaast tamelijk geïsoleerd gelegen er is 24 uur per dag een beheerder aanwezig. Wij achten het niet aannemelijk dat de veronderstelde waardevermindering van woningen als gevolg van deze planherziening zo groot zal zijn dat wij daaraan doorslaggevende betekenis moeten toekennen en de aanvraag om planherziening moeten weigeren. Daarbij achten wij van belang dat uit vaste rechtspraak volgt dat er geen rekening mag worden gehouden met de vrees dat arbeidsmigranten - in verhouding tot doorsnee gezinnen - vaker voor overlast zullen zorgen omdat zij zich niet houden aan wettelijke voorschriften.
Desalniettemin kunnen omwonenden voor zover zij menen dat zij recht hebben op een tegemoetkoming in planschade, via de daartoe aangewezen procedure een verzoek om tegemoetkoming indienen bij de gemeente, die met initiatiefnemer een overeenkomst heeft afgesloten inzake het verhaal van toe te kennen tegemoetkomingen in planschade.
Conclusie:
De zienswijze is ongegrond en leidt niet tot aanpassing van het plan.
Zienswijze 17:
1. Reclamanten vragen zich af of de behoefte aan arbeidsmigranten nog wel zo groot is als voorheen, gelet op de gewijzigde economische omstandigheden.
2. Tevens vrezen zij overlast van de arbeidsmigranten, alsmede waardedaling van hun woningen.
3. De parkeerbehoefte en de verkeersbewegingen zijn een grote zorg. Gewezen wordt op verschillende verkeersgeneratienormen, die in de onderliggende stukken worden gebruikt, en op andere veronderstelde gebreken in het verkeersonderzoek.
4. Onduidelijk is waarom deze functie niet in stedelijk gebied kan worden ondergebracht.
5. Het is niet raadzaam om huisvesting in het verdienmodel van het uitzendbureau te plaatsen.
6. Reclamanten willen duidelijkheid over hetgeen het bestemmingsplan mogelijk maakt als vervolgfunctie en zij maken bezwaar tegen de bestemming Horeca. In het onderzoek inzake milieuzonering is hier geen rekening mee gehouden.
7. Reclamanten stellen ook dat geen sprake is van logies, maar van wonen.
8. Het initiatief is volgens reclamanten daarom in strijd met de Visie Integratie Stad-Land Dongenseweg van 2014.
9. Ook bij het stikstofonderzoek worden enkele kanttekeningen gemaakt.
Standpunt gemeentebestuur:
Ad 1. Het gaat in de Tilburgse situatie voornamelijk om arbeidsmigranten die werkzaam zijn in de logistiek. Door Corona zijn steeds meer consumenten hun boodschappen gaan doen via online-winkels. Hierdoor is het drukker geworden in de distributiecentra. Het aantal pakketjes dat dit jaar wordt bezorgd in Nederland is door Corona met tientallen procenten gestegen. De orderpicking voor al deze pakketjes in de distributiecentra wordt voornamelijk uitgevoerd door arbeidsmigranten.
Ad 2. Er zijn naar onze mening geen redenen om te veronderstellen dat arbeidsmigranten voor meer overlast zorgen dan anderen. Reclamanten hebben deze vrees ook niet nader en objectief onderbouwd met een onderzoek. De verblijfsaccomodatie zelf is daarnaast tamelijk geïsoleerd gelegen er is 24 uur per dag een beheerder aanwezig. Wij achten het niet aannemelijk dat de veronderstelde waardevermindering van woningen als gevolg van deze planherziening zo groot zal zijn dat wij daaraan doorslaggevende betekenis moeten toekennen en de aanvraag om planherziening moeten weigeren. Daarbij achten wij van belang dat uit vaste rechtspraak volgt dat er geen rekening mag worden gehouden met de vrees dat arbeidsmigranten - in verhouding tot doorsnee gezinnen - vaker voor overlast zullen zorgen omdat zij zich niet houden aan wettelijke voorschriften.
Desalniettemin kunnen omwonenden voor zover zij menen dat zij recht hebben op een tegemoetkoming in planschade, via de daartoe aangewezen procedure een verzoek om tegemoetkoming indienen bij de gemeente, die met initiatiefnemer een overeenkomst heeft afgesloten inzake het verhaal van toe te kennen tegemoetkomingen in planschade.
Ad 3. Uit de plantoelichting en de verrichte onderzoeken blijkt dat e.e.a. milieutechnisch en verkeerstechnisch inpasbaar is. Uit de verrichte verkeersonderzoeken blijkt dat de infrastructuur nabij de verblijfsaccomodatie deze functie kan dragen. Het plangebied ligt in zone C, zijnde “rest bebouwde kom”. Voor de berekening zijn de kencijfers van een twee sterrenhotel gehanteerd omdat deze qua functie en gebruik het meeste overeenkomt met de te verwachten kencijfers voor de onderhavige functie. Het CROW geeft aan dat in dit gebied de verkeersgeneratie van een 2* hotel minimaal 9,3 en maximaal 10,5 per 10 kamers is. Er zijn (circa) 350 kamers dus op basis van deze cijfers is de verkeergeneratie 35x9,3=526 á 35x10,5=368 verkeersbewegingen per etmaal. Afgerond wordt gerekend met 400 verkeersbewegingen per etmaal. De berekening in het akoestisch onderzoek en het stikstofonderzoek gaat uit van 14,2 verkeersbewegingen per 10 kamers. Dit cijfer is niet te herleiden naar CROW kencijfers. Wel komt dit cijfer overeen met het kencijfer wat is geconstateerd uit een onderzoek door GroenLicht verkeersadviezen in 2019. Daarin is geconstateerd dat het aantal verkeersbewegingen per arbeidsmigrant 0,71 per dag is. In dat geval zou het aantal verkeersbewegingen per dag dus inderdaad 497 zijn. In hetzelfde rapport staat echter ook:
“ Deze studie heeft onvoldoende inzicht verschaft in een centrale richtlijn voor de verkeersproductie- en attractie (het aantal auto- en fietsverplaatsingen per dag) voor locaties met arbeidsmigranten. De berekende waarden op basis van de verschillende onderzoeken lopen te ver uiteen om tot een gedegen eindcijfer te komen. Ook op basis van de literatuur / internet kon dit cijfer niet verder sterk onderbouwd worden.”
De onderbouwing in het rapport van BRO geeft de onderbouwing waarom er gewerkt kan worden met de wat lagere kencijfers van het CROW op basis van hotel 2*: Het autobezit onder de arbeidsmigranten die op deze locatie komen is namelijk lager vanwege meerdere factoren:
a. Het autobezit onder arbeidsmigranten is laag. Ze komen voor een relatief korte periode naar Nederland (4-12 maanden) en reizen voornamelijk per collectief vervoer naar Nederland. Ze reizen bijvoorbeeld op de volgende manier naar de planlocatie:
• De arbeidsmigranten worden opgehaald vanaf de uitstaphaltes van pendeldiensten bij de grotere stations of vanaf één van de vliegvelden Eindhoven Airport, Flüghaven Düsseldorf of Schiphol.
• Met de trein naar NS-station Tilburg en kunnen dan met de buslijn 327 naar Oosterhout uitstappen bij bushalte Pallasstraat. Vanaf deze halte is het nog 600 meter lopen (circa 8 – 10 minuten) naar de planlocatie; • Rechtstreeks met pendeldiensten vanuit Oost-Europa;
b. Het grootste gedeelte (minimaal 60%) van de arbeidsmigranten gaat per fiets naar het werk. Zij werken op de industrieterreinen Vossenberg en Kraaiven die in de directe omgeving liggen. Door het arbeidsbureau worden voor alle arbeidsmigranten fietsen ter beschikking gesteld.
c. Een beperkte groep van de arbeidsmigranten heeft wel de beschikking over een eigen auto. Zij nemen andere arbeidsmigranten mee naar de werklocaties in de omgeving;
d. De overige groep reist met eigen of met door de werkgever ter beschikking gestelde elektrische wagens naar de werklocaties.
Deze onderbouwing is verkeerskundig akkoord.
Reclamanten stellen dat er 6,5 parkeerplekken bij 10 kamers gewenst zijn, dus 35x 6,5 =227,5 parkeerplaatsen totaal. Zij knopen hiervoor aan bij een 2* Hotel. Tegen het rapport Verkeer & parkeren Dongenseweg Tilburg van BRO en 0,57 rit/bed wordt dus bezwaar gemaakt en gesteld dat dit rapport niet gebruik kan worden voor de wijziging van het bestemmingsplan, waarop deze echter gefundeerd wordt. Als bovenstaande redenering wordt toegepast komt de parkeereis echter juist lager uit. Voor de parkeernormen geldt dat de ontwikkeling in zone C “Rest bebouwde kom” ligt. Tilburg hanteert de ondergrens van de range van het CROW.
Voor een 2* hotel betekent dit dat de norm per 10 kamers 3,6 parkeerplaatsen is. Bovenstaande redenering zou dus betekenen dat voor deze ontwikkeling 35x3,6=126 parkeerplaatsen nodig zijn.
De Dongenseweg heeft voorts een capaciteit van 4.800 motorvoertuigen in de spits. Met een intensiteit van 9.000 á 9.500 motorvoertuigen per etmaal blijft de verhouding intensiteit/capaciteit laag. Ook als de extra verkeersbewegingen als gevolg van de ontwikkeling worden toegevoegd. Ter vergelijk, voor de aanleg van de Burgemeester Letschertweg reden er ruim 18.000 motorvoertuigen per etmaal op dit wegvak. Dat heeft destijds ter plaatse niet tot doorstromingsproblemen geleid. Verkeer hoeft niet per definitie te keren, immers als men via de Baron van Voorst tot Voorstweg naar de bestemming rijdt kan men rechtsaf het terrein op rijden en als men van het terrein afrijdt kan men via de Dongenseweg wegrijden, afhankelijk van de bestemming kan men via de Kranenberg naar het zuiden rijden.
Bij de beoordeling van de effecten als gevolg van deze ontwikkeling, ten slotte, moet expliciet beoordeeld worden of de toename van verkeer als gevolg van deze ontwikkeling leiden tot een verslechterde verkeerafwikkeling. De in de rapportage geconstateerde conflicten met het vastgesteld beleid ontstaan door de autonome toename van het verkeer, dus als gevolg van toename autogebruik en reeds vastgestelde andere ontwikkelingen in de stad. De realisatie van het verblijf voor arbeidsmigranten voegt daar slechts marginaal iets aan toe. Op basis daarvan is geconstateerd dat deze ontwikkeling geen noemenswaardig effect heeft op de doorstroming ter plaatse van de verkeerslichten en daarmee acceptabel is.
Ad 4. De projectlocatie is gelegen in gebied dat is aangewezen als zoekgebied voor verstedelijking, binnen de tangenten. In de meeste gevallen lukt het ons verblijfsaccomodaties binnen stedelijk gebied te realiseren. Als kansrijk beoordeelde locaties binnen gebied waar verstedelijking afweegbaar is, sluiten wij echter niet uit.
Ad 5. Uiteraard zullen uitzendbureau en vastgoedontwikkelaar moeten voldoen aan wettelijke normen, op elk vlak. Het betreft hier overigens een argument dat niet ruimtelijk van aard is.
Ad 6. Het gaat hier om een permanente voorziening, een vervolgfunctie is er derhalve niet. In de planregels wordt ter verduidelijking in de doeleindenomschrijving van de bestemming Horeca (regelonderdeel 3.1.1) het woordje ‘uitsluitend’ toegevoegd. Zie voor het onderdeel milieuzonering de reactie op dit onderdeel van de zienswijze met volgnummer 14.
Ad 7. Er is sprake van logies, en niet van wonen. In de planregels is vastgelegd dat het moet gaan om arbeidsmigranten, die elders hun hoofdverblijf hebben en maximaal 6 maanden aaneengesloten in de permanente voorziening verblijven.
Ad 8. Het betreft hier geen woonfunctie dus strijdigheid met de genoemde visie is niet aan de orde. Zie ook de beantwoording van de zienswijze met volgnummer 18 op dit punt.
Ad 9. Het stikstofonderzoek wordt vervangen door een onderzoek waarbij de sinds 15 oktober 2020 verplicht te hanteren release van het AERIUS-rekenprogramma is gebruikt. Wij menen overigens dat reclamanten hier wijzen op belangen, die de hunne niet zijn.
Conclusie:
De zienswijze is deels gegrond, deels ongegrond. Zie de Staat van wijzigingen voor aanpassingen van het plan.
Zienswijze 18:
Uit niets blijkt een integrale afweging, mede in het kader van de Visie Integratie Stad-Land Dongenseweg van 2014. Reclamant is niet tegen arbeidsmigranten in dit gebied, maar het bouwperceel is nu te klein voor deze bebouwing en functie. De kavel van reclamant grenst aan de achterzijde pal aan de kavel Dongenseweg 67 - 69. Reclamant heeft de gemeente vroegtijdig laten weten dit perceel in de aanbieding te hebben. Tot zijn verbazing heeft de gemeente Tilburg dit voorstel naar de prullenmand verwezen. Er wordt nu gekozen voor hoogbouw, een soort gevangeniscomplex, op een te klein perceel met onvoldoende aandacht voor landschappelijke inpassing en parkeren. De berekening van de kwaliteitsverbetering landschap ontbreekt, evenals een schaduw/zonnestudie aangaande de hoogbouw met betrekking tot belendende percelen. Tevens ontbreekt nog verder bodemonderzoek, zoals gevraagd door het Waterschap en zitten er slordigheden in sommige onderzoeken.
Standpunt gemeentebestuur:
Reclamant stelt zonder dit verder te staven dat het perceel in kwestie te klein is voor deze functie. Hij zou graag zijn achtergelegen perceel verkopen ten behoeve van het project. Het perceel is echter groot genoeg om deze functie te dragen, hetgeen blijkt uit de afmetingen en de uitgevoerde massastudie. De kortste afstand tot een omliggende woning en de verblijfsgebouwen bedraagt circa 100 meter. Het geheel wordt landschappelijk ingepast. Het parkeren wordt op eigen terrein opgelost.
Het betreft hier geen woonfunctie dus strijdigheid met de genoemde Visie Integratie Stad-Land Dongenseweg is in die zin niet aan de orde. Het zwaartepunt van de huisvesting voor arbeidsmigranten ligt in de eerste paarse vlek westelijk van de Burgemeester Van Voorst tot Voorstweg in onderstaand kaartbeeld uit de visie. De visie staat hier onder andere stadsrand- of kernrandfuncties toe, functies die elders in de stad geen of niet altijd een goede plek kunnen vinden en niet passen in het buitengebied (sec). Ook maatschappelijke voorzieningen zijn mogelijk. Aangezien de huisvesting van arbeidsmigranten in aaneengesloten woongebieden op veel weerstand vanuit de bevolking stuit en tegelijk en vooral in een grote maatschappelijke behoefte voorziet, en deze locatie in een gebied waar verstedelijking afweegbaar is in een eerder stadium daarnaast als kansrijk is beoordeeld, vinden wij de huisvesting passend in de visie.
Kaartbeeld Visie Integratie Stad-Land Dongenseweg
Onder hoogbouw wordt in Tilburg verstaan bouwen hoger dan 15 meter. Dit is na afweging in beginsel overal mogelijk. In de plantoelichting staat een korte afweging opgenomen. Deze vullen wij op deze plaats nog als volgt aan: In functioneel opzicht is de huisvesting van arbeidsmigranten belangrijk voor de stad. Er zijn diverse ruimtelijke modellen onderzocht hoe het gewenste programma het beste op de kavel kan worden ingepast. Door te kiezen voor stapeling, is op maaiveldniveau gebruiksruimte vrijgespeeld voor de toekomstige bewoners. Wij vinden hoogbouw noodzakelijk om de verblijfskwaliteit van de huisvesting te vergroten en hoogbouw heeft in die zin meerwaarde voor de gemeente. Besloten is de hoogbouw te beperken tot circa de ‘boomgrens’.
De kwalificatie ‘gevangeniscomplex’ laten wij voor rekening van reclamant, van enige vorm van opsluiting is vanzelfsprekend geen sprake.
Op het perceel van reclamant is geen woning of andere verblijfsfunctie toegelaten. Wij menen dan ook dat hij geen eigen belang heeft bij een onderzoek naar schaduwwerking. De (niet wettelijke) normen dienaangaande hebben bovendien betrekking op gevels en woonkamers. Overigens heeft de in de voorfase uitgevoerde massastudie niet gewezen op onredelijke schaduwhinder.
Ten aanzien van het standpunt van het waterschap verwijzen wij naar de zienswijze met volgnummer 20 en de reactie daarop. Het waterschap stemt in met het plan en de belangen van het waterschap zijn daarin naar tevredenheid verwerkt.
De motivering van de kwaliteitsverbetering landschap /landschappelijke inpassing wordt verbeterd. Zie verder ook de beantwoording van de zienswijze met volgnummer 21.
Conclusie:
De zienswijze is deels gegrond, deels ongegrond. Zie de Staat van wijzigingen voor aanpassingen van het plan.
Zienswijze 19:
De zienswijze wordt pro forma ingediend. Binnen een maand na dagtekening (31 augustus 2020) volgt een inhoudelijke zienswijze, aldus reclamante.
Standpunt gemeentebestuur:
Ingevolge artikel 3:16 Algemene wet bestuursrecht (Awb bedraagt de termijn voor het indienen van zienswijzen 6 weken, te rekenen vanaf de dag van terinzagelegging. Het ontwerpbestemmingsplan lag ter inzage vanaf 20 juli tot en met 31 augustus 2020. Ingevolge artikel 6:9 Awb is een zienswijze tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een zienswijze tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Op grond van jurisprudentie kunnen pro forma worden ingediend, waarna de indiener gedurende twee weken de tijd moet worden gegund om de zienswijze van gronden te voorzien. De pro forma zienswijze moet dan echter wel binnen de termijn zijn ingediend. Uit het poststempel op de enveloppe waarin de zienswijze is verzonden blijkt dat de zienswijze in september ter post is bezorgd. De zienswijze is dan ook te laat ingediend. Daarnaast zijn de aangekondigde gronden niet ontvangen, niet binnen twee weken en niet binnen de aangekondigde maand.
Conclusie:
De zienswijze is niet-ontvankelijk.
Zienswijze 20 (waterschap Brabantse Delta):
In paragraaf 5.2, het beleidskader, is het beleid van waterschap De Dommel opgeschreven, wij verzoek u om hier het beleidskader van waterschap Brabantse Delta op te nemen, aangezien het plangebied binnen het beheersgebied van Brabantse Delta ligt. Voor het overige stemt het waterschap in met het plan.
Standpunt gemeentebestuur:
Wij vermelden het beleidskader van waterschap Brabantse Delta in de waterparagraaf.
Conclusie:
De zienswijze is gegrond en leidt tot aanpassing van het plan in bovenstaande zin.
Zienswijze 21 (provincie Noord-Brabant):
De provincie is in beginsel positief over het plan. Uit eerdere overleggen tussen provincie en gemeente is gebleken dat onderhavige locatie de meest kansrijke locatie is om arbeidsmigranten te huisvesten. In de plantoelichting zal nog wel onderbouwd moeten worden dat de ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de vereisten voor een duurzame stedelijke ontwikkeling, zoals beschreven in artikel 3.42 van de IOV. Tevens is sprake van de groenblauwe mantel en zal op basis van artikel 3.44, lid 2 van de IOV onderbouwd moeten worden in hoeverre de duurzame stedelijke ontwikkeling plaatsvindt in samenhang en in evenredigheid met een groene en blauwe landschapsontwikkeling binnen het gebied of de naaste omgeving. Uit de huidige toelichting van dit plan blijkt niet dat hieraan wordt voldaan. Bij het plan is een landschappelijk inpassingsplan gevoegd. Het is niet duidelijk of dit landschappelijk inpassingsplan binnen de visie 'Integratie stadland Dongenseweg' past die al eerder is vastgesteld en in bijlage 1 van de plantoelichting is opgenomen. Daarnaast ontbreekt de berekening bij de Kwaliteitsverbetering van het Landschap ingevolge artikel 3.9 van de IOV.
Standpunt gemeentebestuur:
Ingevolge artikel 3.42 van de IOV moet sprake zijn van een duurzame stedelijke ontwikkeling. In de eerste plaats verwijzen wij in dit kader naar de bij de plantoelichting gevoegde laddertoets. De grote behoefte aan passende huisvesting voor arbeidsmigranten is bij de provincie bekend en wordt ook door de provincie onderschreven. Binnen de regio Hart van Brabant maken veel bedrijven gebruik van buitenlandse arbeidskrachten. Anno oktober 2016 stonden er in de regio Hart van Brabant 6.976 personen met een MOE-nationaliteit ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). In de gemeente Tilburg waren dit er 4.278, oftewel 2,0% van de totale bevolking. In januari 2018 is dit aantal binnen de gemeente Tilburg gegroeid naar 5.842 personen oftewel een toename van 37% ten opzichte van oktober 2016. De Tilburgse taakstelling om tot 2025 circa 5.000 arbeidsmigranten in passende, grootschalige voorzieningen te kunnen onderbrengen is in de regio Hart van Brabant afgesproken en deze taakstelling wordt ook door de provincie onderschreven.
Kijkend naar de criteria die artikel 3.42 IOV noemt, merken wij nog op dat op het projectperceel reeds een stedelijke functie legaal aanwezig was (opslag caravans, auto’s en dergelijke) met een bestemming Bedrijf. Ruimtelijk gezien was het geen fraai beeld. Er is al met al sprake van een passende transformatie van een perceel (gebied) met een verouderde stedelijke functie. De omgevingskwaliteit is geborgd, dit volgt uit de plantoelichting en de bijbehorende onderzoeken, zie hiervoor de bijlagen bij de regels en bij de toelichting.
Het grootste deel van het perceel blijft uiteindelijk onbebouwd en er is veel ruimte voor groen, hetgeen een gunstig effect heeft ten aanzien van het verminderen van hittestress. Er wordt gasloos gebouwd, dus duurzaam. Het waterschap stemt in met het plan. Ook qua mobiliteit draagt het plan bij aan duurzaamheid, er is immers sprake van veelal gedeeld transport en de doelgroep kent (ter plaatse) weinig autobezit.
Ingevolge artikel 3.44 van de IOV moet onderbouwd worden in hoeverre de duurzame stedelijke ontwikkeling plaatsvindt in samenhang en in evenredigheid met een groene en blauwe landschapsontwikkeling binnen het gebied of de naaste omgeving. Wij verwijzen hiervoor naar de vernieuwde bijlage bij de planregels inzake kwaliteitsverbetering van het landschap en landschappelijke inpassing. De oude versie is vervangen door een verbeterde versie, waarbij ook de omvang van de investering wordt beschreven. Wij merken ook in dit verband nogmaals op dat reeds sprake was van een legaal aanwezige stedelijke functie op het perceel in kwestie.
Ten aanzien van de Visie Integratie Stad-Land Dongenseweg merken wij in aansluiting op hetgeen vermeld staat over de visie bij de beantwoording van de zienswijze met volgnummer 18 nog het volgende op.
Zoals uit luchtfoto’s blijkt, is de locatie alzijdig omgeven door bosgebied. Aangezien de nieuwe bouwvolumes de hoogte van de bomen niet zullen overschrijden, zal het initiatief niet of nauwelijks zichtbaar zijn vanaf openbaar toegankelijk gebied. Aan de noordoostzijde van het perceel bedraagt de afstand van het bouwvlak tot de perceelgrens 15 meter. Hoewel het publieke belang gering is, omdat het akkerland betreft, is hier een houtsingel voorzien die de ontwikkeling nog meer aan het zicht onttrekt. Er is sprake van een goede landschappelijke inpassing.
Conclusie: