direct naar inhoud van Regels

Buitengebied De Zandleij 2012, 13e herziening (vijfhuizen)

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0855.BSP2019023-e001
Plantype: bestemmingsplan

Toelichting

 

Hoofdstuk 1 Plan en plangebied

 

1.1 Aanleiding tot planontwikkeling

 

Er is een gecombineerd verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de realisatie van in totaal drie woningen aan de Vijfhuizen te Tilburg.

 

Het eerste verzoek ziet op de bouw van een vrijstaande woning op de percelen gelegen achter de bedrijfsloods behorende bij het adres Vijfhuizen 3a te Tilburg. Kadastraal gaat het om de percelen gemeente Tilburg, sectie A, nummers 3713 en 4025. Het tweede verzoek ziet op de mogelijkheid om twee vrijstaande woningen te realiseren op de kruising van de Vijfhuizen en deels langs het doodlopende stuk van de Vijfhuizen. Kadastraal gaat het om een deel van het perceel gemeente Tilburg, sectie A, nummer 3678 . Om woningbouw op de locaties mogelijk te maken, worden de bestemming voor het adres Vijfhuizen 3a meegenomen in de planherziening.

 

Hieronder is een luchtfoto opgenomen met daarop het plangebied weergegeven.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding: luchtfoto (bron: googlemaps) met plangebied

 

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Het plangebied

Het plangebied ligt rondom de Vijfhuizen. Het plangebied wordt globaal begrensd door de Houtsestraat in het noorden, de Noorderplas en de Burgemeester Bechtweg in het zuiden en de Kalverstraat in het westen.

Het Nationaal Park De Loonse en Drunense Duinen ligt op ongeveer 1,6 kilometer afstand ten noorden van het plangebied. Op de volgende pagina is een afbeelding opgenomen met daarop het plangebied weergegeven in de gemeente Tilburg.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding: ligging plangebied in Tilburg

1.3 Voorgaande plannen

Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan Buitengebied De Zandleij 2012.

1.4 Ruimtelijke en functionele structuur

Gebiedsbeschrijving

De verschillende delen van het onderhavige plangebied maken onderdeel uit van het gehucht Vijfhuizen. Dit gehucht bevindt zich sinds de 15e eeuw aan de route tussen de zuidelijke gehuchten Stokhasselt en Heikant en de noordelijke gehuchten Molenstraat en Houtschestraat. Het gehucht Vijfhuizen heeft heel lang uit 5 huizen bestaan en is nog steeds een klein gehucht. De meeste woningen in dit gehucht staan niet aan de doorgaande weg, maar juist aan de twee zijtakken die zich hebben gevormd in een flauwe bocht van de weg. Vijfhuizen valt hierdoor te typeren als een klein kruispunt met een zwerm van woningen hieromheen.

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Uitsnede van de 'Caarte Figuratieve Van de Heerlijkheden Tilburg Goirle en Riel' (1792)

 

 

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader

 

2.1 Rijk

 

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking

getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch

wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is

op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de

inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van

de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op

doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels

opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en

deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan

bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

 

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmigsplan dat van kracht is, stelt de

gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een

bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

 

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing

zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe

ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet

een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een

of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.

Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde

projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.

Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden.

Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van

de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro

vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.

In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de

bij het Barro behorende kaarten.

 

De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen.

Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van

strijdigheid met nationale belangen.

2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.

 

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal drie woningen. Gelet op dit aantal  voorziet het plan in lijn met de rechtspraak niet in een woningbouwlocatie of andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i Bro. Artikel 3.1.6, tweede lid, Bro is dan ook niet van toepassing.

2.2 Provincie

 

2.2.1 Brabantse omgevingsvisie

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: “Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit”. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

 

De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:

  1. De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.

  2. Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.

  3. Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.

  4. Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken ?

  5. Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.

 

Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma’s. Om straks als de Omgevingswet in werking treedt (volgens de huidige planning pas in 2021) echt klaar te zijn, wordt er eerst een interim omgevingsverordening gemaakt. In deze interim omgevingsverordening worden de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al zoveel mogelijk in één verordening onder gebracht (zie hierna paragraaf 2.2.2).

Elk van de vijf hoofdopgaven van de Brabantse Omgevingsvisie zijn uitgewerkt in specifieke aandachtspunten. Voor de beoogde ontwikkeling kunnen de volgende aandachtspunten een rol spelen.

 

De bouw van drie woningen is niet in strijd met de uitgangspunten van de Omgevigsvisie Noord-Brabant.

2.2.2 Interim omgevingsverordening

De provincie heeft een Interim omgevingsverordening vastgesteld (25 oktober 2019, in werking 5 november 2019) waarin de bestaande regels m.b.t de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd. In de Interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels samengevoegd van de Provinciale milieuverordening, Verordening natuurbescherming, Verordening Ontgrondingen, Verordening ruimte, Verordening water en de Verordening wegen.

 

De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels van de genoemde verordeningen zijn gehandhaafd met het huidige beschermingsniveau en dat er in beginsel geen nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen wijzigingen doorgevoerd gebaseerd op eerder vastgesteld beleid, zoals de Brabantse omgevingsvisie.

 

Voordat de Omgevingswet in werking treedt, wordt de definitieve omgevingsverordening vastgesteld. Deze definitieve verordening wordt tegelijk met de Omgevingswet van kracht. In de definitieve verordening worden, in tegenstelling tot de interim verordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. Uitgaande van de huidige planning van de Omgevingswet wordt de definitieve omgevingsverordening in november 2020 vastgesteld.

 

De Omgevingsverordening bevat omgevingswaarden, algemene regels (rechtstreeks geldende regels) en instructieregels (regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van b.v. bestemmingsplannen en besluiten).

 

Specifiek voor het plangebied geldt dat in artikel 3.80 de voorwaarden zijn opgenomen voor de ontwikkeling van Ruimte voor Ruimte woningen. Er wordt voldaan aan deze voorwaarden. Het plangebied is gelegen in een zogenaamde bebouwingsconcentratie waarbij de Vijfhuizen daarnaast in de hierna te beschrijven Omgevingsvisie Tilburg 2040 is aangemerkt als een bebouwingslint waarlangs Ruimte-voor-Ruimte kavels in beginsel stedenbouwkundig aanvaard geacht zijn. De goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woning is gewaarborgd door het aan het bestemmingsplan gevoegde landschapsplan. Er is verder geen aanzet tot een verdere verstedelijking van het gebied.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding: Landschappelijke inpassing

 

De bouwtitels voor de te realiseren Ruimte voor Ruimte woningen worden aangekocht en als separate bijlage 1 aangeleverd bij dit bestemmingsplan. Hiermee is zeker gesteld dat voldaan is aan de voorwaarden zoals genoemd in de Verordening ruimte.

 

 

 

 

2.3 Gemeente

 

2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

 

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

 

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

 

De vier stedelijke knooppunten:

 

De drie stadsregionale parken zijn:

 

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

 

De drie stedelijke knooppunten zijn:

 

De twee ecologische verbindingszones:

 

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

 

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in

het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

 

Relatie bestemmingsplan tot de Omgevingsvisie

Zoals hiervoor onder 2.2.2 al opgemerkt is de Vijfhuizen aangemerkt als bebouwingslint waarlangs Ruimte-voor-Ruimte woningen in beginsel stedenbouwkundig aanvaardbaar zijn. Per locatie dient echter een integrale beoordeling plaats te vinden. Deze vindt voor de ontwikkeling aan de Vijfhuizen plaats in deze toelichting. Verwezen wordt naar 3.2 voor de nadere beschrijving van de beoogde stedenbouwkundige invulling voor het perceel.

Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders

 

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

3.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

 

3.2.1 Stedenbouw

In algemene zin kan gesteld worden dat nieuwbouw van woningen rond de kruising Vijfhuizen onder voorwaarden mogelijk is. Streven van de gemeente is om nieuwe woningen in het buitengebied zoveel mogelijk op bestaande erven of in de nabijheid van bebouwde plekken te concentreren. Op deze manier kunnen grote delen van het landschap gevrijwaard blijven, maar is (her)ontwikkeling van reeds bebouwde plekken wel mogelijk.

Om deze reden kan het groepje woningen rond het kruispunt aan de Vijfhuizen worden aangevuld met één of meerdere woningen, maar deze nieuwbouw dient zich te voegen naar de bestaande bebouwingsstructuur. Dit betekent dat:

 

Voor de voorliggende delen van het plangebied voldoen de voorstellen aan de beschreven uitgangspunten. Alle woningen staan op zichtafstand van het kruispunt, maar blokkeren het zicht over dit punt niet teveel. Verder komen de woningen op ruime percelen te staan en wordt zelfs de flauwe bocht begeleid door een woning met een gedraaide opstelling.

3.2.2 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.

 

Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.

Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.

3.3 Verkeer en parkeren

 

3.3.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg

De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.

 

De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.

 

Mobiliteitsagenda 013

De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.

3.3.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:

 

3.3.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'

In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.

Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.

 

Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.

 

Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.

3.3.4 Verkeer en het plangebied

Ligging:

Het plan ligt aan de weg Vijfhuizen. Het gaat hier om een locatie in het buitengebied van Tilburg.

 

Functie en inrichting:

De Vijfhuizen is een erftoegangsweg type 2 buiten de bebouwde kom. De weg is ook als zodanig ingericht. De maximum toegestane snelheid op de Vijfhuizen is 60 km/uur. De Vijfhuizen is niet opgenomen als fietsroute in het Tilburgse fietsnetwerk. Tevens is de Vijfhuizen geen onderdeel van een busroute.

 

Verkeersgeneratie:

Met behulp van de CROW rekentool 'parkeren en 'verkeersgeneratie' is de verkeersgeneratie van dit plan bepaald. Het betreft drie woningen waarvan de totale verkeerstoename is berekend op 25 motorvoertuigen per etmaal. Deze toename kan worden opgevangen op de bestaande infrastructuur.

 

Parkeren:

Het aantal parkeerplaatsen moet voldoen aan de vastgestelde normen van de gemeente Tilburg zoals vastgelegd in de parkeernotitie gemeente Tilburg.

 

Calamiteitenvervoer:

Het openbaar gebied moet altijd bereikbaar zijn voor de noodhulpdiensten.

 

Afvalinzameling:

Het terrein moet goed bereikbaar zijn voor afvalinzameling. Een vuilniswagen moet altijd vooruit kunnen rijden bij arriveren en bij het wegrijden.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

 

4.1 Inleiding

 

4.2 Milieueffectrapportage

 

4.2.1 Algemeen

Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een M.e.r. beoordeling opgesteld moet

worden. voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

  1. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;

  2. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.

 

ad a.

In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke

activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt

zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig. Dit project kan niet worden aangeduid als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2). Uit de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat het begrip “stedelijk ontwikkelingsproject” ruimte voor interpretatie laat (ECLI:NL:RVS:2017:694) en dat het antwoord op de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage, afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Uit die uitspraken volgt eveneens dat het antwoord op de vraag of een activiteit kan worden aangemerkt als een activiteit als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, niet afhankelijk is van het antwoord op de vraag of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

 

Uit die jurisprudentie volgt ook dat de aard en omvang van het initiatief bepalend is of een project moet

worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Uit de uitspraak van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879) volgt verder dat de verandering van de bestemming en het gebruik van een perceel

door de realisatie van onder andere twee eengezinswoningen, niet betekent dat het plan moet worden

aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D

van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Daarbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte bebouwing op het perceel. In de onderhavige situatie zijn deze argumenten ook hier de orde. De conclusie is daarom dat het toevoegen van drie woningen niet behoeft te worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject

zodat er geen m.e.r. beoordeling geldt.

 

ad b.

Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft

derhalve geen direct effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied

bevindt zich op 1,6 kilometer van het plangebied. In paragraaf 4.10 wordt hier verder op ingegaan.

4.3 Milieuhinder bedrijven

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

 

Voor de woningen in het plan wordt uitgegaan van de ligging in een gemengd gebied conform de notitie 'Onderbouwing gebiedstype gemengd gebied' d.d. 19 februari 2020 (bijlage 2). Hiermee achten wij het verantwoordt om voor omliggende bedrijfsmatige activiteiten de afstandsstap met 1 stap te verkleinen. Daarnaast wordt de milieucategorie van het agrarische perceel van vijfhuizen 3A terug gebracht naar maximaal categorie 2. Uit de inventarisatie van de omliggende activiteiten uit de 'ruimtelijke motivering' (d.d. maart 2020, bijlage 3) blijkt dat daarmee voldaan kan worden aan de richtafstanden. Hiermee is voor de nieuwe woningen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

 

Geitenmoratorium

In juni 2017 heeft de Provincie een geitenmoratorium (voor geitenhouderijen met meer dan 50 geiten) opgenomen in de Verordening ruimte. Dit betekent dat geitenhouderijen hun dierenverblijven niet mogen uitbreiden en er geen nieuwe geitenhouderijen mogen worden opgericht. Aanleiding hiervoor was het RIVM-onderzoek "Veehouderij en gezondheid Omwonenden- aanvullende studies" (VGO2). Uit dit onderzoek blijkt dat mensen die binnen 2 kilometer van een geitenhouderij wonen een verhoogde kans op longontsteking hebben. De oorzaak van dit verhoogde risico op longontsteking is niet bekend en wordt op dit moment in opdracht van het Rijk nader onderzocht door het RIVM.

 

De provinciale verordening regelt alleen de situatie gezien vanuit de positie van geitenboeren (voor hen geldt namelijk dat verbod). Echter, bij het opstellen van ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) moet ook aan de zgn. omgekeerde werking worden getoetst. Hiervoor heeft het college op d.d. 14 mei 2019 de beleidslijn geitenmoratorium in ruimtelijke plannen vastgesteld.

Dit houdt in dat:

  1. wooninitiatieven binnen stedelijk gebied (zgn. inbreidingslocaties) zonder meer worden toegestaan;

  2. kleine woningbouwinitiatieven buiten de bebouwde kom worden toegestaan met een maximum van 5 Ruimte voor Ruimte-woningen in ruil voor het inleveren van vergunde fosfaatrechten binnen de gemeentelijke grenzen;

  3. met initiatiefnemers worden afspraken gemaakt om potentiële bewoners van nieuwe woningen binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij te informeren over de gezondheidsrisico's;

  4. nieuwe initiatieven met de planologische bestemmingen kinderdagverblijf, verzorgingshuis, verpleeghuis en zorgwoning niet worden toegestaan binnen een straal van 2 km van een geitenhouderij;

  5. de overige initiatieven waarvoor een ruimtelijke afweging nodig is en niet passen in bovenstaande criteria worden voorgelegd aan de GGD voor screening van de gezondheidsrisico's.

 

Wanneer nieuwe onderzoeken tot andere inzichten over gezondheidsrisico's in relatie tot geitenhouderijen leiden zal een nieuw beleidsvoorstel worden gedaan.

 

Het plangebied ligt niet binnen 2 km van een geitenhouderij. Voor de nieuwe woningen gelden hiermee geen gezondheidsrisico's.

4.4 Externe veiligheid

 

4.4.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

 

De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

  1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);

  2. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;

  3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.

 

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

 

4.4.2 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

 

In de bij dit plan gevoegde Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg - Vught. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage en de aangeleverde memo Externe veiligheid plangebied Vijfhuizen, Tilburg (Jonkers Advies, oktober 2019, bijlage 4).

4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid

In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:

 

Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

4.4.4 Conclusie en restrisico

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Tilburg - Vught. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde bijlagen). De brandweer Midden- en West Brabant heeft aangegeven dat gebruik kan worden gemaakt van het standaardadvies, de relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.

 

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

 

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

4.5 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

4.6 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

4.6.1 Wegverkeerlawaai

Binnen het plangebied worden drie ruimte voor ruimte woningen mogelijk gemaakt. Door adviesbureau K&M akoestisch adviseurs is een akoestisch rapport met kenmerk R2019/3207 d.d. 2 oktober 2019, gewijzigd 26 februari 2019 opgesteld (bijlage 5). Uit het rapport blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op alle drie de bouwvlakken wordt gerespecteerd. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.6.2 Railverkeerlawaai

Binnen het plangebied zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda / Tilburg-Eindhoven / Tilburg-'s-Hertogenbosch. De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing.

4.6.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

4.6.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

4.7 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

 

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van drie ruimte voor ruimte woningen. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Er zijn geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

4.8 Geur

 

4.8.1 Industriële geurhinder

In en om het plangebied is geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.

4.8.2 Agrarische geurhinder

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.

 

Het plan ligt in het buitengebied waar nog veehouderijen actief zijn. Uit de ruimtelijke motivering (van 11 november 2019) die door de initiatiefnemer is ingediend, blijkt dat in de directe omgeving alleen niet-intensieve bedrijven aanwezig zijn. Voor deze activiteiten wordt voldaan aan de vaste afstanden. Omdat de meer intensievere bedrijven op grotere afstand liggen, is er naar verwachting voor de achtergrondbelasting sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.9 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelin-gen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsop-gaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740, die niet ouder is dan 5 jaar.

 

Er zijn bodemonderzoeken (bijlage 6) ingediend die aan de criteria voldoen.

 

Perceel TBG A3678:

Op basis van Verkennend bodemonderzoek "Vijfhuizen (perceel A3678) Tilburg", Bakker Milieu, kenmerk BM/25154-2019 (versie 2):

 

Percelen TBG A3713 en A4025:

Op basis van Verkennend bodemonderzoek "Vijfhuizen (percelen A3713, 4025) Tilburg", Bakker Milieu, kenmerk BM/25155-2019 (versie 2):

 

Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg (specifiek Bodembeleid gemeente Tilburg). In deze context en de navolgende wordt opgemerkt dat in Noord-Brabant, zo ook in Tilburg, Udenhout en Berkel-Enschot, regelmatig verhoogde waarden voor (zware) metalen in grond en grondwater aangetroffen worden zonder direct aanwijsbare bron. Dergelijke verhoogde waarden zijn eerder regel dan uitzondering, hebben een diffuus verspreidingsbeeld en kunnen sterk in tijd en ruimte variëren. Conform de nota zijn verhoogde waarden aan (zware) metalen, met name nikkel, koper, zink en arseen, in dergelijke gevallen als verhoogde achter-grondgehalten te beschouwen. Deze vormen over het algemeen geen actuele risico's voor de gezondheid en het milieu.

 

Conclusie

Op grond van de aangeleverde bodemonderzoeken zijn ter plaatse van de plangebieden geen belemmeringen voor het toekomstige gebruik "Wonen met tuin". De bodem is conform de geldende protocollen onderzocht. Er zijn geen risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu. Op basis van de onderzoeksresultaten worden er geen gebruiksbeperkingen verwacht. De aangeleverde bodemonderzoeken kunnen ook gebruikt worden bouwvergunningsprocedures op de bestemmingsplanlocaties, mits deze maximaal 5 jaar na rapportdatum worden aangevraagd.

 

Op aanvoer van grond of afvoer van overtollige, overwegend licht verontreinigde grond, is het landelijk Besluit bodemkwaliteit van toepassing en de gemeentelijke bodembeheerplan/bodemkwaliteitskaart, indien de overtollige grond binnen Tilburg wordt hergebruikt/toegepast.

4.10 Natuur en ecologie

 

4.10.1 Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

 

Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

 

Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

 

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

 

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

 

Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

4.10.2 Analyse plangebied

Voor de geplande ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (Ekoza, 2019). In deze rapportage is ook een voortoets Natura 2000 en een effectenbeoordeling op het Natuurnetwerk Brabant opgenomen. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar de bijlage 7. De belangrijkste bevindingen en conclusies zijn hieronder weergegeven.

 

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt op 1,6 km afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied anders dan stikstofdepositie zonder meer (zonder gericht onderzoek) worden uitgesloten. Voor het bepalen van eventuele effecten door stikstofdepositie is een berekening uitgevoerd met behulp van het rekenprogramma Aerius. De totale emissie NOx en NH3 als gevolg van de bouw van de drie woningen bedraagt 6,2 kg/jaar. Deze emissie leidt volgens Aerius Calculator niet tot een meetbare depositie op het Natura 2000-gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen (0,00 mol/ha/jaar). De totale emissie NOx en NH3 in de gebruiksfase van de drie woningen bedraagt 4,2 kg/jaar. Deze emissie leidt volgens Aerius Calculator eveneens niet tot een meetbare depositie (0,00 mol/ha/jaar).

 

Natuurbescherming in Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant. Op de onderzoekslocatie(s) heeft provincie Noord-Brabant geen ecologische doelstellingen. Het natuurcompensatiegebied, dat grenst aan het plangebied, maakt wel onderdeel uit van het Natuurnetwerk Brabant. Artikel 3.16 van de Interim Omgevingsverordening verplicht een ontwikkelaar om rekening te houden met de 'externe werking' van werkzaamheden op het NNB. Dit houdt in dat ruimtelijke ontwikkelingen niet mogen leiden tot aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van het NNB.

 

De werkzaamheden, in de aanlegfase, kunnen leiden tot een toename van licht, geluid en trilling (denk hierbij aan het gebruik van veiligheidslicht ter voorkoming van diefstal en aan het heien van fundering). Verstoring van deze aard dient tot een minimum beperkt te worden. Geadviseerd wordt om op de bouwplaats zelf geen veiligheidslicht te gebruiken in verband met mogelijke verstoring van nachtactieve vogels, foeragerende vleermuizen en eventueel amfibieën. Betreding van het NNB-gebied kan eenvoudig worden voorkomen door geen materialen in het aangrenzende natuurgebied te plaatsen. Ook in de gebruiksfase zal de intensiteit van geluid en trilling, zij het marginaal, hoger zijn dan in de huidige situatie. Verder neemt ook de lichtintensiteit toe in de toekomstige situatie. Om die reden wordt geadviseerd om aan de randen van het westelijke perceel meerdere inheemse bomen of een heg of haag te plaatsen, zodat de lichtverspreiding vanuit het toekomstige woonhuis beperkt wordt. Indien gewerkt wordt conform de geadviseerde maatregelen dan worden de wezenlijke kenmerken en waarden van het natuurcompensatiegebied niet aangetast. In dat geval passen de werkzaamheden in het provinciaal beleid voor het NNB. De maatregelen zijn daarom opgenomen als voorwaardelijke verplichting in de planregels.

 

Soortenbescherming

De voorgenomen werkzaamheden zullen geen negatief effect opleveren voor grondgebonden zoogdieren. Voortplantingsplaatsen, vast rust- of verblijfplaatsen en (functionele) leefomgeving van beschermde grondgebonden zoogdieren zijn in het plangebied niet aanwezig.

 

In het plangebied zijn geen mogelijke verblijfplaatsen voor gebouw bewonende vleermuizen aanwezig. Het is op voorhand niet uit te sluiten dat verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen in de populierensingel nabij het perceel aan de oostzijde aanwezig zijn. Indien de populieren gekapt worden zal vervolgonderzoek uitgevoerd moeten worden. De populieren zullen echter niet worden gekapt. Het is mogelijk dat de populierensingel voor vleermuizen een essentiële vliegroute vormt, aangezien de singel een verbinding vormt tussen twee woonhuizen en de bijbehorende tuinen. Indien de werkzaamheden overdag worden uitgevoerd is aantasting van de vliegroute door bouwwerkzaamheden op voorhand uit te sluiten. Verder wordt geadviseerd om lichtbronnen met name aan de kant van de populierensingel beperkt of afwezig te houden. Het bouwen van woningen zorgt voor extra verlichting. Verlichting afkomstig uit het woonhuis schijnt naar alle waarschijnlijkheid ook richting de populierensingel. Het is echter momenteel niet duidelijk of de populierensingel door vleermuizen als vliegroute wordt gebruikt. Indien dit het geval is dan hebben vleermuizen in de toekomstige situatie ook de mogelijkheid om de populierensingel te passeren via de oostzijde. Zodoende is van aantasting van een essentiële vliegroute geen sprake. Essentieel foerageergebied is niet aanwezig binnen het plangebied. Hoewel het aannemelijk is dat vleermuizen in de huidige situatie gebruik maken van de percelen als foerageergebied, zijn in de buurt zowel binnen als buiten de bebouwde kom ruim voldoende alternatieve locaties beschikbaar om te foerageren. Daarnaast zal ook de toekomstige situatie (huizen met tuinen) voor vleermuizen als geschikt leefgebied kunnen dienen.

 

Er zijn in het plangebied geen vaste jaarrond beschermde rust- of verblijfplaatsen van vogels in het plangebied aanwezig. Verder is er geen essentieel foerageergebied aanwezig in het plangebied van jaarrond beschermde vogels. In de populierensingel en in de slootkant kunnen verscheidene algemeen voorkomende vogels broeden. Het broedseizoen van vogels is doorgaans van maart tot en met augustus. Werkzaamheden dienen bij groenstroken en agrarische percelen buiten het broedseizoen te worden verricht om te voorkomen dat broedvogels worden verstoord. Indien de werkzaamheden niet verricht kunnen worden buiten het broedseizoen, dienen de groenstroken en/of agrarische percelen voor de werkzaamheden gecontroleerd te worden op aanwezigheid van in gebruik zijnde nesten.

 

Er is geen geschikt habitat aanwezig voor beschermde reptielen, amfibieën en vissen. Amfibieën waarvoor een vrijstelling geldt kunnen echter wel voorkomen binnen het plangebied. Hiervoor moet rekening gehouden worden in het kader van de zorgplicht. Indien op de agrarische percelen graafwerkzaamheden worden uitgevoerd en tijdelijke plassen ontstaan kan de rugstreeppad zich hier vestigen. In dat geval wordt aanbevolen om voor de start van de graafwerkzaamheden amfibieschermen te plaatsen of om (tijdelijke) plassen structureel te dempen.

 

In het plangebied zijn geen beschermde planten of ongewervelden waargenomen of te verwachten. Een ontheffing in het kader van de Wet Natuurbescherming is niet nodig.

Tenslotte is voor alle soorten de wettelijke zorgplicht voor flora en fauna van kracht. In het kader van de zorgplicht zijn echter geen specifieke voorzorgsmaatregelen verbonden aan dit plan.

 

Conclusie

Vanuit de wettelijke gebiedsbescherming van Natura 2000-gebieden zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Vanuit de natuurbeschermingsregels uit de Interim Omgevingsverordening (Natuurnetwerk Brabant) en de wettelijke soortenbescherming kan het bestemmingsplan worden uitgevoerd, mits de volgende voorwaarden in acht worden genomen:

4.11 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

 

4.11.1 Historische geografie

 

4.11.2 Archeologie

Een dubbelbestemming waarde archeologie is dan ook niet nodig.

 

4.11.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen

4.11.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast.

 

Voor wat betreft de archeologie is er op de planlocatie vanwege de hoge archeologische verwachting een inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven uitgevoerd. Conclusie uit het onderzoek is dat er geen archeologische sporen en/of vondsten aangetroffen zijn. Het terrein is vanuit archeologisch perspectief dan ook vrijgegeven voor de voorgenomen ontwikkeling. Een dubbelbestemming waarde archeologie is dan ook niet nodig.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

 

5.1 Bestaand watersysteem

De belangrijkste kenmerken van het gebied zijn weergegeven in tabel 1. In de huidige situatie is het perceel ingericht als grasland.

 

Kenmerk

In plangebied

Stroomgebied

Zandleij

Waterbeheerders

Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg (drukriolering)

Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel

Oppervlaktewater: waterschap De Dommel

Bruto oppervlakte

Westelijk deelperceel: 2.660 m2

Oostelijk deelperceel: 3.060 m2

Agrarisch perceel: ca. 6.900 m²

Totaal: ca. 12.600 m²

Terreinhoogte

West: variërend tussen NAP+11,3m en NAP+11,7m Oost: Variërend tussen NAP+11,5m en NAP+11,7m

Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG)

West: ca. NAP+10,6m

Oost: ca. NAP+10,4m

Ontwateringdiepte

West: tussen 0,7m en 1,1m

Oost: tussen 1,1m en 1,3m

Bodem

Sterkzandige leemlenzen dikker dan 1 m

Riolering

Drukriolering (uitsluitend afvalwater)

Afkoppelgebied

Niet van toepassing

Oppervlaktewater

In de nabijheid van het plangebied liggen B-waterlopen; ten westen van het plangebied stroomt de Zandelij en ten zuidwesten ligt de Noorderplas. Zie afbeelding 1

Keur beschermde gebieden

Het plangebied valt binnen het beperkte invloedgebied Natura 2000, zie afbeelding 2

Tabel 1

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding: locatie plangebied ten opzichte van oppervlaktewater

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding: locatie plangebied ten opzichte van de beschermingsgebieden keur

 

In de bestaande situatie is geen sprake van afvoerende verharde oppervlakte. Het hemelwater infiltreert op het perceel om te infiltreren naar het grondwater of wordt afgevoerd naar de nabij gelegen greppels.

5.2 Beleidskader

Het waterschap De Dommel heeft in 2015 het 'Waterbeheerplan Waardevol Water 2016 - 2021' vastgesteld. Dit plan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meerwaarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.

 

Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water.

 

De Tilburgse 'Omgevingsvisie 2040' is in september 2015 vastgesteld. Daarin zijn de algemene uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd. Uitwerking ervan en van het klimaatbeleid vindt plaats in het 'Programma Water en Riolering' (PWR) 2020-2023. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. Daarbij wordt de lijn van vGRP 2016-2019 geactualiseerd, aangevuld en aangescherpt in vier speerpunten:

De vastgestelde basisopgaven spelen in op duurzaamheid, energietransitie, enz. en anticipeert op de nadelige klimaatverandering. Het vastgestelde beleid stelt daarom hoogwaardige eisen aan bestaande stedelijke gebieden, nieuwe verstedelijking en het beheer van de openbare ruimte.

5.3 Duurzaam watersysteem

De ontwikkeling betreft twee percelen aan de westzijde, te weten perceel 3713 en perceel 4025, en een deel van perceel 3678 aan de oostzijde. Op deze (deel)percelen wordt de bouw van drie ruimte voor ruimte woningen mogelijk gemaakt. Voor de nieuwe situatie van de (deel)percelen wordt uitgegaan van de gegevens in tabel 2.

 

 

 

Oppervlakken*

Niet afvoerend oppervlak

(m²)

 

Afvoerend oppervlak

(m²)

 

 

Totaal

(m2)

Westelijke woonvlek

(percelen 3713 en 4025)

 

 

 

Woonvlak

0

235

235

Erf

1.820

605

2.425

Som

1.820

840

2.660

Oostelijke woonvlek

(Noordelijk deel van perceel 3678)

 

 

 

Woonvlakken

0

480

480

Erf

1.935

645

2.580

Som

1.935

1.125

3.060

Tabel 2 (* Bron: verbeelding bestemmingsplan met schatting van woonvlak (100%) en verhard erf (maximaal 25% van het resterend deel van het perceel))

 

Duurzaam watersysteem

De eigenaar van de grond bepaalt de terrein- en vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze peilen moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:

 

De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. De initiatiefnemer bepaalt de terrein- en bouwhoogten binnen de ontwikkelingslocatie. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, waaronder de ontwateringdiepte. De oostelijke ontwikkellocatie beschikt in de huidige situatie over voldoende ontwateringdiepte. Bij de westelijke locatie kan de ontwateringdiepte onvoldoende zijn in de nieuwe situatie voor de nieuwe functies. Voor secundaire wegen en woning met kruipruimte moet de ontwateringdiepte minimaal 0,9 m bedragen boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand. De hoogte van de onderkant van de vloerplaat moet dan ook minimaal 10,5 m +NAP bedragen.

 

Er worden geen verdere preventieve maatregelen vastgesteld om grondwater- of vochtoverlast te voorkomen. Om de aansluiting op nabije terreinhoogten optimaal te houden wordt de bestaande terreinhoogte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) gehandhaafd.

 

De gemeente adviseert de terreinhoogten aansluitend op de bestaande openbare ruimte en aangrenzende percelen en de vloerhoogten minimaal 15 à 20 cm hoger te kiezen in verband met mogelijke effecten van extreme neerslag.

 

Door de ligging binnen de invloedsfeer van Natura 2000 gebieden zijn nieuwe grondwateronttrekkingen niet toegestaan en geldt er een beregeningsbeleid.

 

Regenwater

Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij speelt de trits vasthouden-bergen-afvoeren een centrale rol. In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden (trits vasthouden-bergen-afvoeren).

Mogelijkheden hiervoor zijn:

Alle beetjes helpen; andere / innoverende ideeën zijn mogelijk.

 

In 2019 is beleid vastgesteld waarmee van iedere ontwikkeling verlangd wordt dat ze hier invulling aan geeft door in een vastgestelde bergingsopgave voor het plangebied te voorzien. De bergingsopgave bedraagt 60 mm, oftewel 60 l/m² verharding van de nieuwe situatie. Hiermee draagt het plangebied bij aan het hydrologisch neutraal (her)ontwikkelen van Tilburg.

  

Op basis van de afvoerende oppervlakken in de toekomstige situatie is daarmee voor het plangebied de bergingsopgave voor beide omtwikkelingsllocaties:

Als invulling wordt de toepassing van bovengrondse waterbergende voorzieningen als wadi, greppel en groene-/waterbergende daken als kansrijk gezien. De voorziening(en) kunnen worden voorzien van een overloop op de watergangen langs de openbare ruimte.

 

Het toepassen van uitlogende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen.

 

Huishoudelijk afvalwater

Het huishoudelijk afvalwater dient te worden aangesloten op de bestaande drukriolering. Daar waar mogelijk kan m.b.v. een vrij verval riolering worden aangesloten op de reeds aanwezige pompunits.

5.4 Watertoets

De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is beperkt. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente en waterschap hebben vastgesteld in het waterbeleid om de waterbelangen eenvoudig te implementeren. Conform deze aanpak kan het watertoetsproces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan verstrekt het waterschap het formele wateradvies direct bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Opzet planregels

 

6.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

6.2 Standaard plansystematiek

 

6.2.1 Bouwvlak en erf

De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit plan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.

Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.

In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.

Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).

6.2.2 Goothoogte en bouwhoogte

Voor wat betreft de goothoogte geldt dat deze maximaal 4m mag bedragen. De bouwhoogte wordt gesteld op maximaal 10m.

6.3 Bestemmingen en aanduidingen

In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen aanwezig:

 

Daarnaast geldt voor het perceel 3678 de dubbelbestemming Waarde-Archeologie.

 

Binnen de bestemming Agrarisch-Agrarisch bedrijf geldt de aanduiding bedrijf tot en met categorie 2. Dit betekent dat hier alleen agrarische bedrijven en agrarisch aanverwnte bedrijven zijn toegestaan tot milieucategorie 2.

 

De bestemming Verkeer-Verblijf is opgenomen om de bestaande feitelijke situatie in overeenstemming te brengen met het bestemmingsplan. De bermen aan weerszijden van de Vijfhuizen zijn namelijk nu bestemd tot Agrarisch met waarden, waar deze een verkeersbestemmingen hadden moeten hebben.

 

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

 

Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd' door die overeenkomst. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar. Daarnaast zijn leges betaald.

Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog en vooroverleg

 

8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 6 september 2019 gepubliceerd in het Gemeenteblad.

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is ambtelijk voorbesproken met de provincie. De ontwikkeling van drie Ruimte-voor-Ruimte kavels aan de Vijfhuizen is in overeenstemming met het provinciaal beleid.

8.3 Omgevingsdialoog

Voor beide initiatieven afzonderlijk is ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog een dialoog gehouden in de vorm van een bewonersbrief. Naar aanleiding van de brieven hebben er gesprekken plaatsgevonden. Een korte weergave van deze gesprekken inclusief de reaties en het antwoord van iniatiefnemers hierop zijn verwerkt in een verslag. Kopieen van beide verslagen zijn als bijlage 8 gevoegd aan dit bestemmingsplan. Omwille van de privacy zijn de namen geanomiseerd.

 

Uit de gesprekken kwam met name punten naar voren die niet zijn op de ontwikkelingen als zodanig, maar op de verkeerssituatie op de Vijfhuizen. Deze opmerkingen zijn intern uitgezet. Ten aanzien van de mogelijke belemmeringen voor het agrarisch bedrijf aan de Vijfhuizen 3 wordt verwezen naar het hiervoor bepaalde onder paragraaf 4.3.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 27 april 20202 tot en met 8 juni 2020. Tijdens deze periode zijn er twee zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn afgewogen en als ongegrond beoordeeld. Voor een samenvatting van de zienswijzen en de beoordeling hiervan, zij verwezen naar de onder bijlage 9 opgenomen nota van zienswijzen.

N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven (zulks o.a. n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober