Theresia Loven Besterd 2016, 3e herziening (Stedekestraat 72)
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0855.BSP2018023-e001 |
Plantype: | bestemmingsplan |
Toelichting
Hoofdstuk 1 Plan en plangebied
1.1 Aanleiding tot planontwikkeling
Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de realisatie van 6 woningen aan de Stedekestraat 72 te Tilburg. Het betreft het perceel sectie N, nr. 5611 en 15818.
Het plan bestaat uit de nieuwbouw van 2 woningen aan de Stedekestraat en het verbouwen van het bestaande pakhuis op het achterterrein tot 3 woningen en een verlenging van het pakhuis met 1 woning.
Met deze ontwikkeling wordt een historisch pakhuis bewaard en een toekomstbestendige herbestemming gegeven. Aan de straatzijde worden, binnen het bestaande lint, 2 grondgebonden woningen ontwikkeld. De ontwikkeling draagt hiermee bij aan de woonbehoefte voor kleine (1- en 2 persoons)huishoudens en starters op de woningmarkt.
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
1.2 Het plangebied
Het plangebied omvat het perceel aan de Stedekestraat 72 en wordt globaal begrensd door de Lange Nieuwstraat en de Stedekestraat.
Figuur: ligging plangebied in Tilburg
1.3 Voorgaande plannen
Het bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan 'Theresia Loven Besterd 2016'. In dit bestemmingsplan heeft de locatie de bestemming 'wonen'. De locatie heeft echter geen bouwvlak waarbinnen woningen mogen worden opgericht. Het bestaande pakhuis is bestemd als 'bijgebouw'.
1.4 Ruimtelijke en functionele structuur
De Stedekestraat is gelegen in de wijk Theresia. De wijk is aangelegd tussen 1900 en 1960. tussen de linten zijn woonbuurten gerealiseerd. Deze woonbuurten concentreren zich veelal rondom een centraal plein of park dat een belangrijke functie heeft voor de herkenbaarheid van de buurt. De straten hebben meestal smalle profielen waar, onder druk van de toegenomen mobiliteit, meer ruimte is voor verkeer en parkeren dan voor groen.
Binnen het gebied kan onderscheid worden gemaakt tussen de linten en de woonbuurten. De linten worden confrom de Structuurvisie Linten in de Oude Stad (zie paragraaf 2.3.2) onderscheiden in bedrijvige linten en rustige linten, waarbij de Stedekestraat als rustig lint is aangeduid. Hier ligt het accent op wonen. De aanduiding lint heeft hier met name betrekking op het historische karakter van de straat als verbinding tussen de oude stad en het gebied ten noordoosten daarvan.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader
2.1 Rijk
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking
getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch
wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is
op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de
inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van
de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op
doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels
opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en
deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan
bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de
gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een
bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing
zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe
ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet
een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een
of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.
Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde
projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.
Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden.
Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van
de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro
vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.
In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de
bij het Barro behorende kaarten.
2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.
Met dit bestemmingsplan wordt woningbouw mogelijk gemaakt. Het betreft de ontwikkeling van 6 woningen. Uit de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State blijkt dat voor een dergelijke kleine ontwikkeling niet als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' wordt aangemerkt en dat daarmee een toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.
Ondanks het feit dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is, is volledigheidshalve wel de actuele behoefte bekeken (zie paragraaf 3.4 volkshuisvesting).
2.2 Provincie
2.2.1 Structuurvisie
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten. Belangrijke onderwerpen zijn de realisatie van natuur en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in Brabant.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt.
Inhoud van de Structuurvisie
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij. Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
2.2.2 Verordening Ruimte
Provinciale Staten hebben naast de Structuurvisie een Verordening ruimte vastgesteld. Deze wordt regelmatig gewijzigd en aangepast aan nieuw beleid. In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.
Relatie met de structuurvisie
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.
Inhoud
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:
ruimtelijke kwaliteit;
stedelijke ontwikkelingen;
natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
overige ontwikkelingen in het buitengebied.
Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.
Wijzigingen en ontheffingen
In de verordening is voor een aantal onderwerpen de mogelijkheid opgenomen om de grens van een gebied te wijzigen. Daarnaast is er een algemene ontheffingsmogelijkheid opgenomen.
Dit bestemmingsplan is gelegen in stedelijk gebied. De ontwikkeling voldoet daarmee aan de Verordening ruimte.
Voor wat betreft de bouw van woningen is in de verordening opgenomen dat in de toelichting van een bestemmingsplan, dat de toevoeging van woningen toestaat, moet worden gemotiveerd op welke wijze de afspraken uit het regionale ruimtelijk overleg wordt voldaan. In paragraaf 3.4 van deze toelichting wordt hier nader op in gegaan.
Ten allen tijde geldt de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit. In dat kader dient verantwoord te worden dat er sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik. In dit geval worden de zes woningen gerealiseerd op een perceel dat al een woonbestemming heeft. Hierdoor is dan ook sprake van verdichting en zorgvuldig ruimtegebruik.
2.3 Gemeente
2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten va klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
de Brabantstrategie
de Regiostrategie
de Stadsstrategie.
Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten:
Binnenstad van de 21e eeuw
Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing
Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven
Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant
De drie stadsregionale parken zijn:
Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven
Stadsregionaal park Stadsbos013
Stadsregionaal park Noord
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.
De drie stedelijke knooppunten zijn:
Bedrijvenpark Zuid
Zorgcluster Leijpark
Duurzaam energielandschap Noord
De twee ecologische verbindingszones:
Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.
Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.
Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken
Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in
het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
Onderhavig plangebied is niet gelegen binnen een gebied met een bovenlokale of regionale betekenis waarvoor zodoende de Brabantstrategie of Regiostrategie geldt. Het plangebied is gelegen binnen het bebouwd stedelijk gebied en ter plaatse in de Stadsstrategie van toepassing. De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt betreft een initiatief uit de markt/samenleving. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten, dat één van de hoofdpunten van de stadsstrategie is.
2.3.2 Structuurvisie linten oude stad
De Structuurvisie linten is vastgesteld omdat de huidige bestemmingsplannen onvoldoende de gewenste kwaliteit in de linten te sturen. Naast ruimtelijke aspecten (o.a. hoogte/ breedte nieuwbouw) is ook de eenzijdige gerichtheid van ontwikkelaars op appartementen een punt van zorg. Er wordt (te) kolossaal (in hoogte en breedte) gebouwd, winkels verdwijnen, er is steeds meer leegstand, historische panden worden gesloopt en er is een gebrek aan kwaliteit van de openbare ruimte. Kortom, de linten gaan in zijn algemeenheid in sfeer en functie achteruit en de roep om meer bijsturing wordt steeds luider. Algemene wens is te komen tot een introductie van een nieuwe manier van omgaan met de linten (dit gaat niet alleen om het bouwen, maar ook om de contacten met bewoners, ondernemers, de inrichting openbare ruimte etc.). Deze manier moet meer bijdragen en beter aansluiten op het karakter en de sfeer van de linten en die een aantal problemen waar de linten nu mee kampen oplost. De linten zijn erg belangrijk voor de economie van Tilburg. Circa 10% van de werkgelegenheid en 21% van het aantal winkels (met 17% van de winkelvloeroppervlakte) bevinden zich in de linten. De goede bereikbaarheid, de sterke menging van functies en de aanwezigheid van bekende winkels zijn sterke punten.
In de structuurvisie wordt een onderscheid gemaakt tussen bedrijvige en rustige linten:
bedrijvige linten: Bedrijvige linten kenmerken zich door relatief veel doorgaand verkeer met veel bedrijven en winkels (meer dan 20%). Samen met de ringbanen vormen de 'bedrijvige linten' het huidige ontsluitingssysteem voor auto's in de Oude Stad;
rustige linten: In deze linten ligt het accent op de functie wonen (min. 80 %). De bedrijvigheid is hier ondergeschikt.
Doelen
De doelen met betrekking tot rustige en bedrijvige linten in de Oude Stad zijn de volgende:
bescherming van de historische structuur en het erfgoed, alsmede aandacht voor de historische uitstraling van de linten: naast behoud van de meest waardevolle beeldbepalende ensembles kan de historie in de linten als randvoorwaarde, inspiratiebron of referentie voor nieuwe ontwikkelingen benut worden;
vergroten van de herkenbaarheid van de linten en hun identiteit (openbare ruimte en verkeer;
introductie van een nieuwe manier van bouwen die meer bijdraagt aan het karakter en de sfeer van de linten en die een aantal problemen waar de linten nu mee kampen oplost;
behoud en stimulering van de dynamiek van de bedrijvige linten: onder dynamiek wordt verstaan de combinatie van doorgaand verkeer en de aanwezigheid van een aanzienlijke hoeveelheid winkels en bedrijven (meer dan 20%);
behoud en bevordering van de diversiteit van het wonen aan de linten met respect voor de historische perceelsgewijze bouwwijze van woningen en door beperking van de mogelijkheden van appartementenbouw.
Visie en uitvoeringsprogramma
De visie op de linten volgt de drie thema's ruimtelijke ordening (met de subthema's detailhandel/bedrijvigheid, wonen, cultuurhistorie en stedenbouw), openbare ruimte en samenwerking met partijen op de linten.
Raaklijnen met dit bestemmingsplan
De Stedekestraat is in de structuurvisie Linten aangeduid als 'rustig lint'. In de rustige linten ligt het accent op de functie wonen. Dit bestemmingsplan levert hier een bijdrage aan. Daarnaast is 1 van de doelstellingen de bescherming van de historische structuur en het erfgoed. Ook hier levert de ontwikkeling, met het behoud van het pakhuis, een bijdrage aan.
Structuurvisie Linten oude stad: bedrijvige en rustige linten
Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
3.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand
3.2.1 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.
Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.
Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.
3.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
3.3.1 Historische geografie
Het plangebied bevindt zich op de noordelijke helling van het centrale plateau van Tilburg met een hoogte tussen de 14 en 13.50 m. boven N.A.P. in een gebied dat aan de oostelijke zijde wordt begrensd door de kloostertuin van de Clarissen aan de Lange Nieuwstraat, aan de westelijke zijde door de Stedekestraat. De ondergrond bestaat grotendeels uit hoge zwarte enkeerdgronden, veroorzaakt en opgebracht door eeuwenlang agrarisch gebruik. Het plangebied ligt in het westelijke deel van de Centrale Slenk, op de flank van een zuidwest-noordoost georiënteerde dekzandrug. Het zandpakket is in deze omgeving 12 tot 21 meter dik en bestaat uit zeer fijn en middelfijn zand.
Tot ver in de achttiende eeuw is het grondgebruik in en om het plangebied hoofdzakelijk agrarisch van karakter en zijn de gronden in gebruik bij de iets ten noorden van het plangebied gelegen zuidelijke panden van het Wilhelminapark. Tenminste al sinds het einde van de veertiende eeuw
is dit gebied bekend als de herdgang de Veldhoven. De vermoedelijke ontstaansdatum van de herdgang gaat wellicht terug tot de vroege twaalfde eeuw. De locatie van het park was daarbinnen een onbebouwde driehoek in gemeenschappelijk bezit. Het huidige park is in 1897 en 1898 aangelegd naar ontwerp van de tuin- en landschapsarchitect L.A. Springer. De oudst beschikbare kaart van het gebied dateert van 1758. Hierop is te zien dat er dan al sprake is van, weliswaar rondom vrijstaande maar min of meer aaneengesloten bebouwing van de pleinwanden.
De Stedekestraat is een in oorsprong waarschijnlijk laatmiddeleeuws pad waarvan de huidige straatnaam pas in 1900 werd vastgesteld. In de tijd daarvoor werd ook wel naar het pad verwezen onder de naam Lombartsstraat, naar een fabriek die zich langs het pad bevond. In de periode kort na 1900 worden de straatwanden relatief snel bebouwd. Het huidige Maria Gorettipark, genoemd naar het zich aan het Wilhelminapark bevindende voormalige huis voor jeugdzorg wordt, wat bebouwing betreft, gedomineerd door het uit 1923 daterende grote schoolgebouw (nu in gebruik als atelierruimte) en de achterzijde van de voormalige kerk van OLV van Altijddurende Bijstand (Gasthuisring) uit 1955 die amper twintig jaar later al tot kantoorgebouw werd verbouwd. Op de plaats van het in 2018 gesloopte voormalige fabriekspand van de Zuid Nederlandse Kledingfabriek n.v. wordt in 2019 een moskeegebouw opgericht.
3.3.2 Archeologie
AMK: in of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen terreinen gelegen die zijn opgenomen in de Archeologische Monumenten kaart van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).
IKAW: het plangebied is niet gekarteerd op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden.
ArWaTi: het plangebied is gebied is gelegen in een zone met een hoge archeologische verwachting.
In de nabije omgeving van het plangebied, binnen een straal van 200 m, hebben enkele archeologische onderzoeken plaatsgevonden:
Onderzoeksmelding 59111: In 2016 vond een archeologische begeleiding onder protocol opgraven plaats direct ten zuiden van de Burgemeester Brokxlaan. Aanleiding was de waarneming van bewoningssporen in het uitgegraven wegcunet. Deze sporen bevonden zich onder een ca. 30 cm dik plaggendek, dat afgedekt werd door een 50 cm dikke bouwvoor. Het ging om enkele groepen (paal)kuilen waarin drie mogelijke plattegronden herkend konden worden. De sporen bevatten vondstmateriaal uit de volle middeleeuwen, vooral Pingsdorf en kogelpotaardewerk dat in de 11e en vroege 12e eeuw lijkt te zijn vervaardigd, en enkele natuurstenen objecten. Interessant zijn ook de dubbele greppels die zowel ten oosten als ten westen van de paalsporen werden waargenomen. Zij hebben een noord-zuid oriëntatie die precies parallel loopt aan de Fraterstraat-Stedekestraat. Hier zou sprake kunnen zijn van een middeleeuwse lintbebouwing langs een herdgang, die om onduidelijke redenen verlaten is en sindsdien als akkerland is gebruikt. Mocht hier sprake zijn geweest van een oude, verlaten herdgang, dan kunnen sporen hiervan mogelijk ook in het huidige plangebied verwacht worden.
Onderzoek melding 63815: In 2014 werd door Transect een booronderzoek uitgevoerd bij de Clarisse hof, ongeveer 100 tot 150 m ten zuiden en zuidoosten van onderhavig plangebied. Uit dit onderzoek bleek dat het bodemprofiel hier tussen de 1 - 2 m beneden maaiveld verstoord is. Dit hangt vermoedelijk samen met de voormalige bebouwing van het gebied, en de verwijdering hiervan. Alleen in boring 1, vlakbij de kruising van 17. Project: Bureauonderzoek Stedekestraat 72 te Tilburg, gemeente Tilburg Projectnummer: S180051 Pagina 18 van 23 de Fraterstraat en de Lange Nieuwstraat, werd een verstoord plaggendek gesignaleerd. Er werd geen vervolgonderzoek geadviseerd.
Zaakidentificatienummer 3998261100: Ongeveer zestig meter ten westen van het huidige onderzoeksgebied werd in 2016 nog een booronderzoek uitgevoerd door ArcheoPro. Ook hier bleek de bodem verstoord tot een diepte van 1,5 m –Mv, en er werden geen sporen aangetroffen van een plaggendek.
In 2018 is voor de planlocatie een bureauonderzoek uitgevoerd: Synthegra Archeologie, Bureauonderzoek Stedekestraat 72 te Tilburg, Synthegra Rapport S 180051 (concept) (bijlage 1). De archeologische verwachting voor het plangebied wordt daarin gesteld op middelhoog voor vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum en mesolithicum en nederzettingsresten uit het neolithicum tot en met de middeleeuwen, en een lage verwachting voor de nieuwe tijd.
Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor het plangebied vervolgonderzoek geadviseerd in de vorm van een inventariserend booronderzoek (verkennende fase). Dit dient om vast te stellen of zich binnen het plangebied resten van een plaggendek bevinden, en om vast te stellen in hoeverre het bodemprofiel ter plaatse nog intact is. Daarnaast zal de bodem worden onderzocht op de aanwezig van archeologische indicatoren.
3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen
In de nabijheid van het plangebied bevinden verschillende op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten. Direct ten oosten van het plangebied bevindt zich het voormalige kloostercomplex van de zusters Clarissen. Dit als rijksmonument aangewezen complex werd in 1890 gebouwd naar ontwerp van de Tilburgse architect A.G. de Beer. Na een restauratie en transformatie zijn er vanaf 2006 studenten in ondergebracht.
De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Aan de Stedekestraat zijn de volgende panden opgenomen: de nrs. 18, 48, 54-60, 62-70, 19, 21, 23-25, 61-63. Voor het merendeel betreft het hier woonhuizen die omstreeks 1910 gebouwd zijn en die over een hoge cultuurhistorische waarde beschikken. Vermeldenswaard is het complex van de voormalige strohulzenfabriek Catalonië aan de oostzijde van de straat.
Historische structuren. Het plangebied is gelegen ten zuiden van het in 2014 als rijksbeschermd stadsgezicht aangewezen gebied Wilhelminapark/Goirkestraat en ten noorden van het complex van de voormalige NS-werkplaats. Beide gebieden hebben een hoge cultuurhistorische waarde.
Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.
De groenstructuur in het huidige Maria Gorettipark is een min of meer toevallige samenvoeging van elementen die gerelateerd zijn aan de voormalige school en het voormalige huis voor jeugdzorg en het daarmee verbonden klooster. De structuren daarvan zijn echter nagenoeg onherkenbaar.
3.3.4 Conclusie
Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast. Het hergebruik van het magazijn uit 1906 is een positieve ontwikkeling.
Archeologie
Het concept rapport Archeologie, Bureauonderzoek Stedekestraat 72 te Tilburg, Synthegra Rapport S 180051 is beoordeeld en is goedgekeurd.
Het bureauonderzoek heeft de hoge archeologische verwachting op de ARWATI-kaart bevestigd. Voor het plangebied geldt middelhoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het laat-paleolithicum en mesolithicum en nederzettingsresten uit het neolithicum tot en met de middeleeuwen, en een lage verwachting voor de nieuwe tijd.
Vanwege de middelhoge verwachting dient een dubbelbestemming waarde archeologie voor het plangebied opgenomen te worden in het bestemmingsplan.
In het rapport wordt voor het plangebied vervolgonderzoek geadviseerd in de vorm van een inventariserend booronderzoek (verkennende fase). Dat advies wordt eveneens goedgekeurd.
Afhankelijk van de uitkomsten van het booronderzoek dient overleg plaats te vinden over de aard van eventueel vervolgonderzoek.
3.4 Volkshuisvesting
Duurzame verstedelijking
De gemeente Tilburg maakt samen met acht andere gemeenten deel uit van de regio Hart-van-Brabant. In deze regio maken de gemeenten periodiek samen met de provincie Noord-Brabant afspraken over de kwantitatieve woningbouwopgave, dit voor een voortschrijdende tienjaarsperiode. Basis hiervoor vormt de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose, waarvan de recentste dateert uit mei 2017.
In de periode 2017-2027 bedraagt de bouwopgave voor Tilburg ruim 9.600 woningen. Hiermee wordt voorzien in de natuurlijke aanwas en de huishoudenverdunning van de gemeente, plus in de migratie afkomstig uit de regio (en daarbuiten). Wanneer en waar nodig worden er regionaal ook kwalitatieve afspraken gemaakt, getuige de afspraak waarbij Tilburg van de eigen opgave 730 woningen beschikbaar stelt aan een drietal buurgemeenten ter verwezenlijking van hun programmadoelen tussen 2009 en 2019.
Zeker tot 2025 behelst de gemeentelijke woningbouwopgave gemiddeld zo’n 1.000 woningen per jaar, dit gecorrigeerd voor circa 200 w/jr. sloop. De effectieve vraag –uitgeoefend door de woonconsument– ligt gemiddeld op 850-900 woningen per jaar; het gemeentelijke bouwprogramma is hierop afgestemd.
Het plan tot de bouw van in totaal 2 nieuwbouwwoningen en 4 pakhuiswoningen (3 renovatie / 1 nieuwbouw), past binnen de gemeentelijke bouwopgave in regionale context (ingevolge artikel 3.1.6. Bro).
Woonvisie en Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek 2018 (KWBO)
Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de vierjaarlijkse WoonVisie. Hierin komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. In de Woonvisie is aangegeven dat –ondanks accentverschuiving naar de bestaande woningvoorraad– de nieuwbouwopgave voor Tilburg nog steeds een belangrijk thema is, gegeven de natuurlijke aanwas, gezinsverdunning en immigratie.
Centraal in de Woonvisie Tilburg 2015 –met de horizon op 2020– staat de gemeentelijke opgave te voorzien in een compleet en gevarieerd palet aan woonmilieus als basis voor een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, zodat zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Passend in relatie tot maatschappelijke ontwikkelingen en trends (w.o. demografie, individualisering, zelfredzaamheid & betaalbaarheid, identiteit/ beleving); dit geldt zowel de woning als de woonomgeving/woonmilieu.
In het verlengde daarvan zien we dat kleine huishoudens een steeds dominantere factor in de groei van de woningbehoefte innemen. Onder invloed van de individualisering (i.c. uitstel-/afstel van samenwoonrelatie, resp. relatiebreuk) en de vergrijzing neemt zowel in jongere als oudere leeftijdscategorieën het kleine huishouden toe.
Het initiatief is gesitueerd in het overgangsgebied tussen de woonmilieus Levendige stadswijk en Rustige stadswijk. Het meest recente KWBO (2018) constateert een aanvullende behoefte van het laatste genoemde woonmilieu.
Het initiatief aan de Stedekestraat 72 speelt hier op beide hierboven genoemden behoeften in. Belangrijk hierin is wel woningen van voldoende kwaliteit toe te voegen.
De basiskwaliteit voor kleine grondgebonden we woningen die we graag zien is: GBO> 65m2, een beukmaat (m h.o.h.) van minimaal 4,2m. en aanwezigheid van tuin/patio.
Voor het verder verloop van de planontwikkeling wordt aanbevolen de woning levensloopbestendig te ontwerpen en te laten voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen.
Structuurvisie Linten
Voor de rustige linten geldt de beoogde strategie van versterking van het bestaande woonmilieu. Zij voegen zich verder naar hun directe omgeving. Dit vertaalt zich in het realiseren van grondgebonden woningen. Alleen in bedrijvige linten is bij wijze van uitzondering nog ruimte voor enig appartementenbouw. De grondgebonden koopwoningen kennen een basis kwaliteit en zijn daarmee betaalbaar voor tweepersoons huishoudens die starten of doorstromen uit de huursector (bijvoorbeeld uit de bedrijvige linten). Ook (jonge) gezinnen zijn een potentiële doelgroep.
Voor alle linten geldt dat het historische karakter en de diversiteit van bebouwing moet worden behouden en indien mogelijk versterkt. Immers zijn dit de woonkwaliteiten die deze straten uniek en waardevol maken. Dit vraagt bijzondere aandacht voor bijvoorbeeld korrel van de bebouwing (breedte) relatie met het achtergebied, architectuur, ontwerp en woningtypologie, waarbij individualiteit van bebouwing en het adagium ‘geen wanden maar panden’ als uitgangspunt geldt. Linten zijn ook prima plekken voor vormenv an particulier opdrachtgeverschap, combinaties tussen wonen en werken en woonvormen voor bijzondere doelgroepen.
3.5 Groen en speelruimte
3.5.1 Bomenbeleid Tilburg
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:
Bomenverordening 2017
Beoordelingscriteria houtopstanden
Nota 'overige houtopstanden'
Boomwaarde zoneringskaart 2017
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen
Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.
Bomenverordening
De Bomenverordening Tilburg 2017 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.
Boomwaarde zoneringskaart 2017 (BWZ-kaart)
Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.
Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)
Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2007. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.
Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)
In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.
Maatregelen in bestemmingsplan
In dit bestemmingsplan zijn geen bomen binnen of op korte afstand (minder dan 8m) van het plangebied aanwezig.
3.5.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
3.5.3 Nota biodiversiteit
Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.
De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de
mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.
Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.
In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.
Doelstellingen nota biodiversiteit
De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.
In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.
Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.
Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.
In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.
Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.
In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.
Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer).
3.6 Verkeer en parkeren
3.6.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg
De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.
De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.
Mobiliteitsagenda 013
De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.
3.6.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:
Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;
In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;
Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;
Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;
Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.
3.6.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'
In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.
Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.
Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.
Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.
Parkeren in het bestemmingsplan
Het plangebied is gelegen in zone B. Voor grondgebonden woningen met een bvo tussen 70 en 130m2 in deze zone geldt een parkeernorm van 1,2 parkeerplaats per woning. Voor 6 woningen houdt dit in dat er 8 parkeerplaatsen op eigen terrein moeten worden gerealiseerd. Door de initiatiefnemer is een ontwerp met indeling van het terrein overlegd, waaruit blijkt dat deze parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd.
figuur: mogelijke indeling terrein met parkeerplaatsen
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
4.2 Milieueffectrapportage
Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een M.e.r. beoordeling opgesteld moet
worden. voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:
er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;
voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.
ad a.
In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke
activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt
zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig. Dit project kan aangeduid
worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2). Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r.
beoordelingsplichtig indien het een gebied betreft met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of meer
dan 2000 woningen of meer dan 200.000 bruto vloeroppervlakte bevat. Aan al deze criteria voldoet het
plangebied niet dus op grond hiervan is geen m.e.r. nodig. Verder blijkt uit de in het vervolg van dit hoofdstuk
genoemde onderzoeken dat er geen (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, eventueel na
het treffen van maatregelen, aanwezig zijn.
ad b.
Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft
derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied
(Oisterwijkse Vennen & Kampina) bevindt zich op circa 4,5 km van het plangebied en de dichtsbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabnt behoren, liggen op 2,5 km van het plangebied. Vanwege de afstand leidt alleen stikstofdepositie tot mogelijke negatieve effecten op het natuurgebied. Dit wordt in paragraaf 4.10 onderzocht en beoordeeld.
Er heeft eenvormvrije mer beoordeling plaatsgevonden (zie bijlage 2). Uit dit rapport blijkt dat geen sprake is
van bijzondere omstandigheden ten aanzien van kenmerken en locatie van het plan, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Voor de meeste milieuaspecten geldt dat er geen effecten optreden, dan wel dat deze effecten met mitigerende maatregelen worden beperkt, zodat voldaan wordt aan de geldende wet- en regelgeving.
Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling.
4.3 Milieuhinder bedrijven
Het gebied is een woonomgeving. Binnen het huidige plan is nu ook bewoning toegestaan. Omliggende bedrijven liggen op voldoende afstand, er wordt voldaan aan de VNG-afstanden. Er is geen belemmering voor initiatief.
4.4 Externe veiligheid
4.4.1 Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.
De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.
Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".
4.4.2 Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.
In de bij dit plan gevoegdeRisico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico(bijlage 3) zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Breda - Tilburg - Vught en de Rijksweg A58. Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen.
Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze twee risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld. Mede op basis van het standaard brandweeradvies is deze beperkte verantwoording opgesteld. Er is een omgevingstoets externe veiligheid uitgevoerd door AGEL Adviseurs, getiteld 'Omgevingstoets externe veiligheid locatie Stedekestraat 72 te Tilburg, d.d. 11 januari 2019 (bijlage 4).
4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid
In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:
Kwetsbare objecten zijn overal mogelijk.
Geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten
Bestaande risicovolle inrichtingen (LPG tankstations en propaantanks groter dan 18 m³) en in de directe omgeving gelegen kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk
Bevi-inrichtingen zijn niet mogelijk.
Beheersbaarheid gericht op effecten van mogelijke calamiteiten op orde
Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.
4.4.4 Conclusie en restrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Breda - Tilburg - Vught en de Rijksweg A58. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde bijlage Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico).
De brandweer Midden -en West Brabant heeft d.d. 11 december 2018 advies uitgebracht, de relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.
Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:
De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar van risicobronnen in de omgeving van het plangebied vormt geen belemmering voor het initiatief;
Het plangebied ligt niet binnen een plasbrandaandachtsgebied;
De brandweer voldoet wat de opkomsttijd betreft aan de normen van het dekkings- en spreidingsplan;
De bereikbaarheid van het plangebied is goed;
Bewoners kunnen gealarmeerd worden via de WAS-palen of NL-Alert;
Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Bij mechanische ventilatie heeft het de voorkeur dat deze in de meterkast kan worden uitgezet. Hiermee is langdurig verblijf inpandig bij een toxische wolk mogelijk;
Er worden geen functies mogelijk gemaakt voor groepen verminderd zelfredzame personen;
De bewoners kunnen het plangebied goed ontvluchten;
Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
4.5 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
4.6 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
4.6.1 Wegverkeerlawaai
Het bouwplan ligt niet in de geluidszone van een 50km/h weg. Vanuit "een goede ruimtelijke ordening" is de geluidbelasting bepaald vanwege de Stedekestraat op de twee woningen die direct aan deze straat worden gebouwd. Hieronder zijn de uitgangspunten van de Stedekestraat weergegeven. Gerekend is met 30 km/h en klinkers in keperverband.
De optredende geluidbelastingen excl. aftrek art. 110g Wgh zijn hieronder weergegeven.
Geluidbelastingen Lden op waarneemhoogtes 1,5-4,5 en 7,5m
Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelastingen relatief hoog zijn. De maximaal optredende geluidbelasting bedraagt 62 dB excl. aftrek art 110g Wgh. Geadviseerd wordt bij de omgevingsvergunningsaanvraag bouwen voor de twee woningen aan de Stedekestraat een gevelweringsrapport te laten overleggen waaruit blijkt dat de geluidgevelwering 62-35= minimaal 27 dB bedraagt. Hiermee wordt een goed woon- en leefklimaat geborgd in de woningen. Voor de woningen in het pakhuis zijn geen aanvullende maatregelen nodig.
Verkeersaantrekkende werking:
Het bestemmingsplan maakt de bouw van 6 woningen mogelijk. De parkeerplaats voor deze woningen wordt direct achter de twee geplande woningen aan de Stedekestraat gesitueerd tussen de twee voorste woningen en het pakhuis in.
De geringe verkeersaantrekkende werking (ca 36 mvt/dag) wordt in het kader van het woon- en leefklimaat en gelet op de stedelijke omgeving acceptabel geacht .
4.6.2 Railverkeerlawaai
Met het railmodel Stekelenburgplein Spoorzone 20170216 is een berekening gemaakt naar de te verwachtten optredende geluidbelasting op het bestaande gebouw. Uit de berekeningen blijkt dat er voor railverkeerslawaai geen overschrijding plaatsvindt van de voorkeursgrenswaarde van 55dB.
Hierbij is rekening gehouden met de afschermende werking van het bouwplan Clarissenhof. Dit betekent dat railverkeerslawaai geen belemmering vormt voor voorgenomen ontwikkeling.
4.6.3 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
4.6.4 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
4.7 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan voorziet in de realisatie van 6 woningen. Hierdoor kan het plan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Er zijn geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.
4.8 Geur
4.8.1 Industriële geurhinder
In en nabij het plangebied zijn er geen bedrijven aanwezig met een relevante (industriële) geuremissie.
4.8.2 Agrarische geurhinder
In en nabij het plangebied zijn er geen bedrijven aanwezig met een relevante (agrarische ) geuremissie.
4.9 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740, die niet ouder is dan 5 jaar.
Algemeen: Bodembeleid gemeente Tilburg:
Naast het bovengenoemde, landelijk erkende onderzoeksprotocol is voor de paragraaf en de herontwikkeling verder van belang:
Nota 'In goede aarde'
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg (specifiek Bodembeleid gemeente Tilburg). In deze context en de navolgende wordt opgemerkt dat in Noord-Brabant, zo ook in Tilburg, regelmatig verhoogde waarden voor (zware) metalen in grond en grondwater aangetroffen worden zonder direct aanwijsbare bron. Dergelijke verhoogde waarden zijn eerder regel dan uitzondering, hebben een diffuus verspreidingsbeeld en kunnen sterk in tijd en ruimte variëren. Conform de nota zijn verhoogde waarden aan (zware) metalen, met name nikkel, koper, zink en arseen, in dergelijke gevallen als verhoogde achtergrondgehalten te beschouwen. Deze vormen over het algemeen geen actuele risico's voor de gezondheid en het milieu;
Bodembeheerplan (Bodemkwaliteitskaart)
Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld. Het plangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszon 'Wonen' (Toepassingskaart/Bodemfunctieklassenkaart). Ten aanzien van voornoemde zone mag de bodemkwaliteit niet verslechteren d.w.z., er mag in principe geen grond worden toegepast van een slechtere kwaliteit. Grond uit deze zone kan worden toegepast in worden in de eigen zone of een zone met dezelfde kwaliteit ('Wonen') en in de zone 'Industrie'.
Gebiedsgericht grondwaterbeheer (Gebiedsbeheerplan)
De gemeente Tilburg heeft veel locaties met grootschalige grond- en grondwaterverontreiniging. Ter plaatse van het plangebied is dit grotendeels aan de orde. Met name verontreinigd grondwater belemmert de ontwikkeling van bedrijven en van de stad. Het kost de gemeente en de bedrijven geld en (procedure-)tijd om het verontreinigd grondwater per locatie te saneren. Dat geld kunnen we effectiever inzetten via gebiedsgericht grondwaterbeheer. Gebiedsgericht grondwaterbeheer (Ggb) past binnen het wettelijk kader namelijk de Europese Kaderrichtlijn Water, de Grondwaterrichtlijn, de Wet bodembescherming (artikelen 3b, 55 en 88) en het Convenant Bodem en Ondergrond 2016-2020. Gemeente Tilburg wil die mogelijkheid benutten om de kwaliteit van het grondwater onder Tilburg te verbeteren en te beschermen door gebiedsgericht beheer. Daartoe heeft zij een gebiedsbeheerplan opgesteld (versie mei 2016): we beschermen beekdalen en drinkwaterwinning door er voor te zorgen dat verontreinigd grondwater daar niet naar toe stroomt. We monitoren de kwaliteit van het grondwater via een meetnet. We nemen maatregelen die de kwaliteit van het grondwater verbeteren waar dat het meest effect heeft. We verwachten van bedrijven met een grondwaterverontreiniging een bijdrage aan de totale aanpak van de grondwaterverontreiniging (afkoop). Een particuliere ontwikkelaar bijvoorbeeld blijft weliswaar verantwoordelijk voor de bronaanpak (bronsanering), maar kan de aanpak van het grondwater overdragen aan de gebiedsbeheerder (gemeente). Zo zorgen we er voor dat de kwaliteit van het grondwater op langere termijn voldoet aan de functie die het heeft en kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden.
Bodemkwaliteit Plangebied
Door de jaren heen hebben er diverse (actualiserende) bodemonderzoeken plaats gevonden. Dat komt voornamelijk omdat op de locatie, en daarbuiten, diverse stoffen in de grond en grondwater tot sterk verhoogd aanwezig zijn. Het laatstelijk bij ons bekende onderzoek dateert van juli 2018 , (NIPA, rapportkenmerk 16821, 4 juli 2018 Tilburgse rapportcode AA08553142). Naast dat het adviesbureau nader bodemonderzoek adviseert, kan nu al worden geconcludeerd dat voor grond en grondwater sprake is van, gelet op de Wet bodembescherming (Wbb), meerdere gevallen van ernstige, dus saneringsplichtige gevallen bodemverontreiniging. Er dient (eerst) een vorm van sanering te worden uitgevoerd. Dit zal via de Omgevingsvergunningsactiviteit '(ver)bouwen van een bouwwerk' (Wabo; "bouwvergunning") worden gereguleerd.
Conclusie
De bodem op de locatie en daarbuiten bevat tot sterk verhoogde gehalten aan diverse stoffen. Door een vorm van bodemsanering is de locatie echter geschikt te maken voor de herontwikkeling. Bodemsanering zal worden gereguleerd via de omgevingsvergunningsaanvraag '(ver)bouwen van een bouwwerk' (Wabo): er wordt dan een bouwvergunning-onder-voorwaarden afgegeven, met een koppeling naar de Wet bodembescherming (Wbb). In deze wet is vooralsnog bodemsanering verankerd. De locatie overschrijdende grondwaterverontreiniging met zogenaamde VOCL's (gechloreerde oplosmiddelen), is mogelijk afkoopbaar in het kader van het gemeentelijk Gebiedsgericht grondwaterbeheer (Ggb).
4.10 Natuur en ecologie
4.10.1 Wettelijke kaders
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet Natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats
Overige inheemse broedvogels
Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn
Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling
Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Verordening ruimte 2014. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
Om op een ontwikkelingsgerichte manier invulling te geven aan de wettelijke beschermingsstatus van gebouw bewonende diersoorten, heeft Gemeente Tilburg het Soortenmanagementplan Oude Stad Tilburg (hierna SMP) opgesteld. Hieraan is een gebiedsontheffing Flora- en faunawet gekoppeld, waar initiatiefnemers van bestemmingsplannen in de Oude Stad (het gebied begrensd door het Wilhelminakanaal, A58 en bosgebieden aan de westzijde van Tilburg) gebruik van kunnen maken. Initiatiefnemers van ontwikkelingen met mogelijke effecten op de gebouw bewonende soorten huismus, gierzwaluw en vleermuizen hoeven in dat geval niet meer afzonderlijk jaarrond onderzoek uit te voeren of een ontheffing aan te vragen. In plaats daarvan gelden een aantal voorwaarden uit het SMP, zoals het uitvoeren van een omgevingscheck voorafgaand aan de werkzaamheden, het werken volgens het "Ecologisch Werkprotocol SMP" en het aanbrengen van faunavoorzieningen in nieuwbouw.
4.10.2 Analyse plangebied
Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Oisterwijkse Vennen & Kampina op 4,5 km. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.
Natuurbescherming in Verordening ruimte
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Verordening Ruimte. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op 2,5 km van het plangebied. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 5.1 lid 6 van de Verordening Ruimte, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.
Soortenbescherming
Het plangebied ligt binnen het gebied waar het "Soortenmanagementplan Oude Stad Tilburg" van toepassing is en gebruik gemaakt kan worden van de gebiedsontheffing voor huismus, gierzwaluw en vleermuizen. In voorliggend plan wordt voor de sloop van de aanwezige bebouwing gebruik gemaakt van deze gebiedsontheffing. .
In het plangebied soorten aanwezig die weliswaar niet wettelijk beschermd zijn maar vanwege hun zeldzaamheid wel beschermenswaardig. Het gaat om de plantensoort echt duizendguldenkruid en een aantal korstmossen (zomersneeuw en knobbelig heidestaartje). De groeiplaatsen hiervan zijn deels in het ruimtelijk ontwerp opgenomen, waarmee de soorten behouden blijven voor de stad. Hiermee wordt voldaan aan de wettelijke zorgplicht.
Conclusie
Vanuit de wettelijke gebiedsbescherming van Natura 2000-gebieden zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Ook vanuit de natuurbeschermingsregels uit de Verordening Ruimte (Natuurnetwerk Brabant en Groenblauwe Mantel) zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden.
Het bestemmingsplan kan in overeenstemming met de wettelijke soortenbescherming worden uitgevoerd, mits de volgende voorwaarden in acht worden genomen:
de uitgangspunten en voorwaarden zoals genoemd in het ecologisch werkprotocol (bijlage 5), factsheet zorgplicht(bijlage 6) en gebiedsgerichte ontheffing (bijlage 7) worden in acht genomen.
Begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen worden verwijderd buiten het broedseizoen.
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Bestaand watersysteem
Het Tilburgs stedelijke watersysteem is omschreven in het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016-2019. De gebiedskenmerken van dit plangebied zijn weergegeven in tabel 1.
Kenmerk |
In plangebied |
Waterbeheerders |
Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel Oppervlaktewater: waterschap De Dommel |
Bruto oppervlakte |
Ca. 1.000 m² |
Terreinhoogte |
Ca. 13,8 m+NAP |
Gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) |
Ca. 11,9 m+NAP |
Ontwateringdiepte |
1,9 m |
Bodem |
Sterkzandige leemlenzen dikker dan 1m |
Riolering |
Gemengd stelsel |
Afkoppelgebied |
Er wordt hier een blauwe ader aangelegd. |
Oppervlaktewater |
n.v.t. |
Keur beschermde gebieden |
Niet relevant |
Tabel 1 Gebiedskenmerken
Het afvalwater en het regenwater worden gecombineerd ingezameld en getransporteerd naar de zuiveringsinstallatie van waterschap De Dommel aan de noordkant van Tilburg. Bij hevige neerslag treden de riooloverstorten in werking. Het met regenwater verdunde afvalwater wordt dan geloosd op oppervlaktewater.
De referentiesituatie voor wat de afvoerende oppervlakten betreft is de bestaande situatie. In tabel 2 zijn de bestaande oppervlakten weergegeven.
Oppervlakten * |
Niet-afvoerende oppervlakte (m²) |
Afvoerende oppervlakte (m²) |
Totaal (m²) |
Dak en terreinverharding |
0 |
600 |
600 |
Tuin |
400 |
0 |
400 |
Totaal (m²) |
400 |
600 |
1.000 |
Tabel 2 Afvoerende oppervlakten in de bestaande situatie
5.2 Beleidskader
Het waterschap De Dommel heeft in 2015 het 'Waterbeheerplan Waardevol Water 2016 - 2021' vastgesteld. Dit plan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meerwaarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.
Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het vGRP 2016-2020 (vastgesteld november 2016). Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het vGRP is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.
5.3 Duurzaam watersysteem
Het plangebied is in de bestaande situatie deels verhard. Het afvalwater wordt samen met het regenwater afgevoerd naar de gemengde riolering. De afvoerende oppervlakten in de nieuwe situatie zijn bepaald op basis van de verbeelding en bijhorende regels en aannames voor oppervlakten waarvan een variabele oppervlakte afgewaterd kan worden. In tabel 3 zijn deze oppervlakten weergegeven. De afvoerende oppervlakte neemt toe ten opzichte van de bestaande situatie met maximaal 400 m².
Oppervlakten
|
Niet-afvoerende oppervlakte (m²) |
Afvoerende oppervlakte (m²) |
Totaal (m²) |
Dak en terreinverharding |
0 |
1.000 |
1.000 |
Tuinen |
0 |
0 |
0 |
Totaal (m²) |
0 |
1.000 |
1.000 |
Tabel 3 Afvoerende oppervlakten in de plansituatie
Het toepassen van uitlogende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen.
Naast vasthouden van het gebiedseigen water is het bergen (inzamelen) van regenwater uitgewerkt in de Tilburgse aanpak. De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is niet significant: de toename van afvoerende oppervlakte is minder dan 2.000 m². Daarom wordt er geen bijzondere compensatiemaatregelen / (bergings)eisen vastgesteld voor deze ontwikkeling. De vuil- en regenwaterafvoer kunnen direct gescheiden aangesloten worden op de bestaande riolering.
In de nabije toekomst wordt in deze omgeving een regenwaterriool aangelegd. Het is daarom belangrijk dat beide waterstromen, regenwater en huishoudelijk afvalwater, inpandig apart worden ingezameld. Als de gemengde riolering in de omgeving van het plangebied in de toekomst wordt gescheiden dan kunnen de waterstromen ieder op het daarvoor bestemde riool aangesloten worden. Tot dat moment worden beide afvoerstromen bij de perceelgrens gecombineerd en door de gemengde riolering afgevoerd.
Bij extreme neerslag is het bestaande watersysteem ontoereikend. Als de afvoer- en bergingscapaciteit van het systeem volledig benut zijn kunnen de waterpeilen stijgen tot boven het maaiveld. De laag gelegen delen zullen als eerste overstromen.
Daarom adviseert de gemeente de initiatiefnemer om de vloerpeilen bij bebouwing ten minste 10 cm hoger dan de openbare ruimte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) te realiseren. Zo wordt de kans op inpandige schade zo veel mogelijk beperkt.
De eigenaar van de grond bepaalt de hoogten van de terreinpeilen en de vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze peilen moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:
voldoende ontwateringdiepte;
de water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen dient te allen tijde voldoende te zijn voor de nieuwe functie van de ruimte;
de vuil- en regenwaterafvoer moet mogelijk zijn via de aangeboden lozingspunten en dus op het juiste peil worden aangeboden;
aansluiten op de bestaande aangrenzende percelen en op de (toekomstige) terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de grens (T-hoogte);
geen afvloeiend regenwater afwentelen buiten de (toekomstige) percelen;
afdoende bescherming tegen overstroming bij extreme neerslag.
5.4 Watertoets
De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is beperkt. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het verbreed gemeentelijke rioleringsplan 2016-2019. Conform deze aanpak kan het watertoetsproces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Opzet planregels
6.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op .
6.2 Bestemmingen en aanduidingen
Het hele plangebied heeft binnen dit bestemmingsplan de bestemming 'wonen'. Binnen deze bestemming mogen (binnen de bouwvlakken) grondgebonden woningen worden opgericht.
Binnen de bestemming 'wonen' is de aanduiding 'erf' en 'parkeerterrein' aanwezig. Op de gronden met de aanduiding 'erf' zijn onder voorwaarden bijgebouwen mogelijk. De gronden met de aanduiding 'parkeerterrein' zijn bedoeld voor de parkeerplaatsen behorende bij de woningen.
Daarnaast ligt over het gehele plangebied de dubbelbestemming 'archeologie'. Bouwen is pas mogelijk nadat het plangebied archeologisch is vrijgegeven. Tevens ligt de aanduiding 'luchtvaartverkeerszone' (funnel) over het plangebied.
6.3 Bouw- en gebruiksregels
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.
Gebruiksregels
Binnen de bestemming 'wonen' worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan.
Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro jo. artikel 6.2.1a van het Bro hoeft in dit geval van ondergeschikt belang echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer.
Getoetst is of naar verwachting binnen de planperiode de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt ook daadwerkelijk kan worden geraliseerd. Met de ontwikkeling worden 6 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. De woningen zullen worden verhuurd door de initiatiefnemer (Patrimonium b.v.). Het bedrijf exploiteert vastgoed voor de langere termijn, zoals kantoren, winkels en woonruimten en heeft reeds op diverse plaatsen in Nederland (grotendeels authentiek) vastgoed in eigendom.
Naast dit bestemmingsplan is een omgevingsvergunning aangevraagd voor de ontwikkeling en verzocht om coördinatie met het bestemmingsplan. Dit houdt in dat gelijktijdig met het vaststellen van het bestemmingsplan de omgevingsvergunning wordt verleend. Gezien de investeringen en voorbereidingen van de initiatiefnemer zijn er dan ook geen redenen om aan te nemen dat de ontwikkeling niet zal worden uitgevoerd.
Voor de ontwikkeling is een bodemsanering noodzakelijk. Deze sanering is reeds in beeld gebracht. De initiatiefnemer heeft aangegeven financieel rekening te hebben gehouden met deze extra kosten.
Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog en vooroverleg
8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 11 januari 2019 gepubliceerd in het Gemeenteblad.
8.2 Omgevingsdialoog
Ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog zijn op een aantal momenten bewoners op de hoogte gebracht van de toekomstige ontwikkeling.
Op 6 november 2018 is een bijeenkomst geweest met de naaste buren uit de Stedekestraat 66, 68 en 70. Van deze bijeenkomst is een verslag gemaakt (zie bijlage 8). Naar aanleiding van deze bijeenkomst is door de omwonenden uit de Stedekestraat een schriftelijke reactie gegeven op de plannen. In deze reactie is gewezen op de afstand tussen de nieuwe woningen en de bestaande ramen en zonnepanelen van de woning aan de Stedekstraat 70. Daarnaast is aangegeven dat de 2 nieuwbouwwoningen aan de Stedekestraat en de hoogte van deze woning niet passend zijn in het straatbeeld en het zicht op het historische pakhuis wegnemen. Als laatste hebben de bewoners hun zorgen geuit over het parkeren en de hoge parkeerdruk in de straat.
Op 12 december is een informatiebijeenkomst geweest in een grotere setting met omwonenden uit de stedekestraat en de Lange Nieuwstraat. Op deze avond is een presentatie gegeven van de voorgenomen plannen en zijn vragen beantwoord van aanwezigen. Van deze avond is een verslag gemaakt (zie bijlage 9).
Naar aanleiding van de reacties is het plan gewijzigd, in die zin dat de woningen aan de voorzijde aan de zuidzijde van het perceel worden gesitueerd, zodat het zicht op het pakhuis behouden blijft en de afstand tot de woning aan de Stedekestraat 70 wordt vergroot tot 4,5m.
8.3 Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 25 maart 2019 tot en met 6 mei 2019 ter inzage gelegen voor zienswijzen. Binnen deze periode zijn 3 zienswijzen ingediend. 2 zienswijzen zijn met name gericht op de vermindering van zonlicht in de tuin door dit bestemmingsplan. Er is een bezonningsstudie opgesteld. Hieruit blijkt dat de schaduwwerking ten gevolge van de nieuwe woningen ter plaatse van de woningen van deze reclamanten acceptabel is. Daarnaast is er 1 zienswijze binnengekomen, waarbij wordt gewezen op een recht van overpad dat door de woningen aan de Stedekestraat niet meer bereikbaar is. Deze zienswijze is gegrond en het plan is hierop aangepast. Voor de volledige behandeling van de zienswijzen wordt verwezen naar de notitie behandeling zienswijzen (bijlage 11).