direct naar inhoud van Regels

Volkstuinencomplex Heikant Berkel-Enschot

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0855.BSP2018010-e001
Plantype: bestemmingsplan

Toelichting

 

Hoofdstuk 1 Plan en plangebied

 

1.1 Aanleiding tot planontwikkeling

Volkstuinvereniging De Kraan in Berkel-Enschot is in 2017 verhuisd naar de locatie aan de Heikantsebaan (ongenummerd), nabij de kruising met de Berkelseweg. De vereniging moest verhuizen doordat er op de oude locatie een weg wordt aangelegd vanwege de ontwikkeling Koningsoord. De volkstuinvereniging heeft momenteel een tijdelijke omgevingsvergunning voor tien jaar en met deze bestemmingsplanherziening wordt de locatie definitief bestemd voor volkstuinen.

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Het plangebied

Het plangebied betreft het perceel kadastraal bekend gemeente Berkel-Enschot, sectie B, nummer 2609 en wordt globaal begrensd door de Heikantsebaan in het oosten en de Berkelseweg in het zuiden. Aan de noordkant loopt een beek. Op figuur 1 is de ligging van het plangebied te zien en op figuur 2 is de ligging in de gemeente Tilburg weergegeven.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 1 - ligging plangebied (detail)

 

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 2 - ligging plangebied in gemeente Tilburg

 

1.3 Voorgaande plannen

Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan Heikant Berkel-Enschot, vastgesteld door de gemeenteraad op 12 april 1999 en onherroepelijk geworden op 19 december 2001. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied een uit te werken bestemming 'Woongebied 4'. De aanleg van een volkstuinencomplex past dus niet in het vigerende plan.

1.4 Ruimtelijke en functionele structuur

De planlocatie is gelegen in het landschap van Groene Zoom. Dit landschap wordt gekenmerkt door een stelsel van hoger gelegen gebieden en lagere gronden met beekdalen. Op de hoger gelegen gronden is vooral akkerbouw te vinden, het lager gelegen gebied is voornamelijk weidegebied. De agrarische gebieden zijn open van karakter en worden af en toe begrensd door bosgebiedjes en laanbeplantingen.

Het onderhavige perceel spant zich op tussen de oostelijke rand van het dorp Berkel-Enschot en de Heikantsebaan. Aan deze kronkelende weg liggen enkele agrarische erven op wisselende afstand van weg. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door een beek.

 

Het plangebied is gelegen in bestemmingsplan Heikant Berkel-Enschot en heeft daarin een uit te werken woonbestemming. Voor het gebied ten noorden van het plangebied is een momenteel de planvorming van een kleinschalige woonwijk in voorbereiding (Kolenvense akkers). Verder bestaat deze omgeving uit agrarische bedrijven, maar ook burgerwoningen, sportvelden en bijvoorbeeld een boerderijcamping.

 

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader

 

2.1 Rijk

 

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking

getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch

wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is

op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de

inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van

de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.

In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op

doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels

opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en

deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan

bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.

 

Het besluit bepaalt tevens:

"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de

gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een

bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."

 

Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing

zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe

ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet

een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een

of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.

Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde

projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.

Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden.

Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van

de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro

vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.

In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de

bij het Barro behorende kaarten.

 

De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen.

Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van

strijdigheid met nationale belangen.

2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.

 

2.2 Provincie

 

2.2.1 Structuurvisie

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten. Belangrijke onderwerpen zijn de realisatie van natuur en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in Brabant.

In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt.

 

Inhoud van de Structuurvisie
Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

Deel B

In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.

 
Uitwerking van de Structuurvisie

De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij. Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.

2.2.2 Verordening Ruimte

Provinciale Staten hebben naast de Structuurvisie een Verordening ruimte vastgesteld. Deze wordt regelmatig gewijzigd en aangepast aan nieuw beleid. In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks. De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn ruimtelijke kwaliteit, stedelijke ontwikkelingen, natuurgebieden en andere gebieden met waarden, agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij en overige ontwikkelingen in het buitengebied. Voor een aantal onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.

 

Toets aan de provinciale Verordening ruimte

Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan is voor een deel gelegen in gemengd landelijk gebied met een aanduiding zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de provinciale verordening Ruimte. Het andere deel is gelegen in bestaand stedelijk gebied. In figuur 3 is te zien waar de grens ligt.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 3 - ligging structuren Verordening ruimte

 

Totale oppervlakte plangebied: 19.606 m²

Gelegen in bestaand stedelijk gebied: 7.542 m² (waarvan landschapswaarden 601 m²)

Gelegen in gemengd landelijk gebied: 12.064 m² (waarvan landschapswaarden 5.032 m²)

 

 

De provincie Noord-Brabant maakt in haar Verordening Ruimte (geconsolideerde versie januari 2019) onderscheid tussen vier verschillende hoofdstructuren: "Bestaand stedelijk gebied" (artikel 4 van de Verordening), "Natuur Netwerk Brabant" (artikel 5 van de Verordening), "Groenblauwe mantel” (artikel 6 van de Verordening) en "Gemengd landelijk gebied" (artikel 7 van de Verordening). Het noordelijke gedeelte van het plangebied is gelegen binnen de structuur “Gemengd landelijk gebied”. Voor het zuidelijke gedeelte van het plangebied geldt de structuur “Bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied”.

 

Naast de hoofdstructuren kent de Verordening ook diverse aanduidingen. Voor het noordelijke gedeelte van het plangebied geldt naast de structuur “Gemengd landelijk gebied” de aanduiding “Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, stedelijk concentratiegebied”.

 

Het volkstuinencomplex is een stedelijke ontwikkeling

Art. 1.1.1. van het Bro definieert het begrip “stedelijke ontwikkeling” als een “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”. Anders dan in de toelichting op het bestemmingsplan is opgemerkt, betreft de realisatie van het volkstuinencomplex een stedelijke ontwikkeling. Daartoe is van belang dat het plangebied bijna 20.000 m2 groot is en voor een groot gedeelte in het stedelijk gebied is gelegen. Voor zover het volkstuinencomplex is gelegen in het landelijk gebied, geldt dat dit landelijk gebied aan de rand van het stedelijk gebied ligt. Dit gebied is tevens expliciet door de provincie aangemerkt als “zoekgebied voor stedelijke ontwikkelingen”. Hieruit volgt dat de provincie dit gebied dus ook beschouwt als een gebied dat geschikt is voor stedelijke ontwikkelingen.

 

In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3413, stond de Afdeling voor de vraag of het volkstuinencomplex in kwestie een stedelijke ontwikkeling betrof. In die zaak was het plangebied 5.080 m2 en was bebouwing slechts mogelijk binnen een gebied van 0,2 hectare voor zover het ging om bouwwerken. Gebouwen waren ter plaatse niet toegestaan. De Afdeling overwoog dat gelet op het feit dat gebouwen ter plaatse niet waren toegestaan, maar enkel bouwwerken op een oppervlakte van 0,2 hectare, geen sprake was van een stedelijke ontwikkeling.

 

Het onderhavige bestemmingsplan maakt echter 2.171,60 m2 aan maximale bebouwing mogelijk (binnen een veel groter plangebied van bijna 20.000 m2) waarbinnen ook gebouwen zijn toegestaan. In de jurisprudentie van de Afdeling is in dat kader in de uitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, in rechtsoverweging 5.4 overwogen: “Wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2, dient deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt”. Deze ondergrens wordt door het bestemmingsplan ruimschoots overschreden. In tegenstelling tot de situatie in de hierboven genoemde uitspraak van 21 december 2016 is dus wel degelijk sprake van een stedelijke ontwikkeling.

 

Omdat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet worden voldaan aan artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro. Artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro bepaalt: “De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien”.

 

Ten aanzien van de behoefte geldt dat al sinds 2017 veelvuldig gebruik wordt gemaakt van de volkstuinen op hun huidige locatie. Ook op de voormalige locatie aan De Kraan werd de volkstuin veel gebruikt door de leden van de volkstuinvereniging. Dit is ook de reden geweest om, toen vanwege de ontwikkeling Koningsoord bleek dat de volkstuinen niet langer aan De Kraan gevestigd konden blijven, te besluiten de volkstuinen een andere plek te geven binnen de gemeente.

 

Momenteel geldt dat alle kavels op het volkstuinencomplex zijn verhuurd en in gebruik zijn. Er is zelfs sprake van een wachtlijst voor mensen die graag ook een kavel willen huren. Steeds meer scholieren bezoeken het volkstuinencomplex, waardoor de volkstuinenvereniging ook steeds meer voorziet in educatieve behoeften. Gelet op het voorgaande is zeker dat sprake is van een behoefte naar de ontwikkeling van het volkstuinencomplex.

 

Ook is onderzocht of de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kon worden gerealiseerd. Voorheen was het volkstuinencomplex gevestigd aan De Kraan in Berkel-Enschot, in bestaand stedelijk gebied. Als gevolg van de ontwikkeling Koningsoord wordt een nieuwe weg gepland over het (voormalige) terrein van de volkstuinvereniging en moest de vereniging verhuizen. Binnen het stedelijk gebied is echter geen geschikte plek gevonden voor de realisatie van het volkstuinencomplex. Gelet op de grootte van het volkstuinencomplex was een groot beschikbaar perceel nodig. Binnen het stedelijke gebied zijn echter geen percelen van bijna 20.000 m2 beschikbaar voor deze ontwikkeling. De enige andere grote groene percelen binnen het stedelijk gebied zijn het voetbalterrein van Jong Brabant en het Hockeyveld van de Mixed Hockey Club Berkel-Enschot. Gelet op het feit dat we deze recreatieve bestemmingen graag behouden zien, is ervoor gekozen om het volkstuinencomplex niet in de plaats van deze bestemmingen te realiseren, maar buiten het stedelijk gebied. Voor het overige gebied geldt dat simpelweg geen geschikte percelen beschikbaar zijn voor het volkstuinencomplex, gelet op de zoekcriteria gemeentelijk eigendom, bodemgesteldheid, bereikbaarheid en omvang van de ontwikkeling.

 

Zoals in de toelichting op het ontwerpbestemmingsplan gesteld, kwam de aanvankelijk beoogde locatie aan de Hoolstraat in beeld voor woningbouw-/vastgoedontwikkeling, dus moest er gezocht worden naar een nieuwe locatie voor de volkstuinen. Daarbij zijn enkele locaties beschouwd. Locaties langs de N65, aan de westzijde van het spoor Tilburg - Den Bosch, aan de zuidzijde van de N65, in de directe omgeving van de Hoolstraat, en twee locaties net ten noorden van de N65. Deze zijn beoordeeld op: bodemgesteldheid, hoogteligging, afstand tot N65 (fijnstof), historisch gebruik, bereikbaarheid (vervoer en afstand vanaf het dorp), en gemeentelijk eigendom en mogelijke toekomstplannen voor de locatie. De locatie langs de N65 nabij Jong Brabant – deels gelegen binnen het stedelijk gebied - bleek niet acceptabel vanwege de ongeschiktheid van de grond en overlast als gevolg van fijnstof van de N65. Voor de gekozen locatie aan de Heikantsebaan is eerst een principekeuze gemaakt op basis van voornoemde factoren. Vervolgens is eerst nog een extra bodemonderzoek uitgevoerd in verband met de mogelijke aanwezigheid van aaltjes in de grond en om de grondwaterstand te bepalen. Daarna is definitief voor deze locatie aan de Heikantsebaan gekozen.

 

Hoewel het volkstuinencomplex niet geheel binnen het stedelijk gebied is bestemd, is dit wel voor een groot gedeelte het geval. De gemeente heeft er niet voor gekozen om het volkstuinencomplex volledig buiten het bestaand stedelijk gebied te bestemmen. Om zoveel mogelijk recht te doen aan de stedelijke ontwikkeling is deze zoveel mogelijk binnen het stedelijk gebied geplaatst. Gelet op het gebrek aan geschikte locaties voor de volkstuinen binnen het stedelijk gebied, is het niet mogelijk gebleken om het volledige plangebied binnen het bestaand stedelijk gebied te realiseren.

 

Geen strijd met de Provinciale Verordening Ruimte

Het bestemmingsplan voldoet aan de Provinciale Verordening Ruimte. Daartoe geldt het volgende.

 

Voor het zuidelijke deel van het plangebied geldt dat deze valt binnen de provinciale structuur “Bestaand stedelijk gebied”. Artikel 4 van de Provinciale Verordening Ruimte van de Provincie Noord-Brabant is hier van toepassing. Artikel 4.2 van de Verordening bepaalt dat een bestemmingsplan dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling uitsluitend moet zijn gelegen in bestaand stedelijk gebied. Voor het zuidelijke gedeelte van het plangebied is aan artikel 4.2 van de Verordening voldaan.

 

Het plangebied ligt op de grens van bestaand stedelijk gebied en landelijk gebied. Binnen stedelijk gebied zijn intensief bebouwde functies mogelijk zoals woongebieden en bedrijventerreinen. Ook minder intensief bebouwde functies zoals sportvelden vallen hieronder. Bestaand stedelijk gebied valt onder artikel 4 van de Verordening ruimte. Volkstuinen worden daarin niet expliciet genoemd. Andere functies die passen in stedelijk gebied, zoals ziekenhuizen en scholen (maatschappelijke bestemmingen) en sportvelden worden eveneens niet expliciet genoemd in artikel 4 en zijn eveneens toegestaan in bestaand stedelijk gebied. De meeste volkstuinen in Tilburg zijn gelegen in Bestaand stedelijk gebied (waaronder Volkstuinencomplex Dongenseweg, Volkstuinencomplex Flora aan de Baroniebaan, Volkstuinencomplex Hoflaan (een van de grootste in Tilburg), Volkstuinencomplex Kempenbaan-Leijpark, Volkstuinencomplex Vlashoflaan).

 

Het noordelijk deel van het plangebied is gelegen in "Gemengd landelijk gebied" (artikel 7 Verordening ruimte) en heeft tevens de aanduiding "Zoekgebied stedelijke ontwikkeling" (artikel 8 Verordening ruimte). Tevens zijn de algemene regels van artikel 3 van de Verordening ruimte van toepassing (Bevordering ruimtelijke kwaliteit).

 

Artikel 8.1 van de Verordening ruimte is hier van toepassing. Dat artikel stelt dat in afwijking van artikel 3.1 lid 2a (ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied alleen op bestaand bouwperceel, tenzij uitdrukkelijk anders bepaald) en in afwijking van artikel 4.2 (stedelijke ontwikkeling mag alleen in bestaand stedelijk gebied) een stedelijke ontwikkeling ook in een Zoekgebied stedelijke ontwikkeling mag. Omdat sprake is van een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, geldt het verbod op nieuwvestiging buiten een bestaand bouwvlak dus niet. Hiermee is voor het noordelijke gedeelte van het plangebied dan ook geen sprake van strijd met artikel 4.2 van de Verordening. Artikel 8.1 lid 2 van de Verordening bepaalt dat een dergelijk bestemmingsplan ertoe strekt dat:

a. de stedelijke ontwikkeling aansluit bij bestaand stedelijk gebied of plaatsvindt in een nieuw cluster van stedelijke bebouwing;

b. bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting rekening wordt gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren in het gebied zelf en in de naaste omgeving, waaronder mede begrepen de ontwikkeling van een groene geleding ten behoeve van ecologische en landschappelijke verbindingen, door deze in de planontwikkeling te betrekken.

 

Aan artikel 8.1 lid 2 onder a van de Verordening wordt voldaan. Nu het zuidelijke gedeelte van het plangebied is gelegen in het bestaand stedelijk gebied, geldt dat de stedelijke ontwikkeling in het noordelijke gedeelte van het plangebied aansluit bij bestaand stedelijk gebied zoals bedoeld in artikel 8.1 lid 2 onder a van de Verordening. Ook aan artikel 8.1 lid 2 onder b wordt voldaan. Zoals reeds in de toelichting op het ontwerpbestemmingsplan opgenomen, is doorlopend aandacht geweest voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Zo blijkt uit het inrichtingsplan (bijlage 2 bij het bestemmingsplan) dat de op te richten bebouwing landschappelijk wordt ingepast en landschapselementen worden toegevoegd die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur en de relatie stad-land. Het inrichtingsplan is reeds volledig uitgevoerd. Zo zijn de volkstuinen afgeschermd door middel van een hekwerk met een haag om het groene karakter van de omgeving te behouden. Ook is sprake van een biodiverse akkerrand rond de volkstuinen. De hoofdpaden naar de volkstuinen zijn daarnaast half verhard en de secundaire paden zijn zandpaden. Dit alles zorgt ervoor dat de ruimtelijke kwaliteit en structuur van de omgeving zelf en de naaste omgeving behouden blijft. De hierboven genoemde maatregelen die worden getroffen ten aanzien van de volkstuin zorgen er tevens voor dat de groene geleding ten behoeve van ecologische en landschappelijke verbindingen wordt ontwikkeld. Middels een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan wordt ook gewaarborgd dat dit behouden blijft.

 

Op grond van lid 3 van artikel 8.1 van de Verordening geldt dat indien sprake is van een bestemmingsplan dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 8.1 lid 1 van de Verordening, artikel 8.1 lid 2 onder b van de Verordening voorrang heeft op de andere beschermingsregels die elders in de Verordening zijn opgenomen.

 

Nu sprake is van een bestemmingsplan dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling, geldt op grond van artikel 8.1 lid 3 van de Verordening dat de regels van artikel 8.1 voorrang hebben op andere regels die gelden op grond van de Verordening. Dit brengt aldus mee dat de regels van het ‘Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling’ voorrang hebben boven de regels voor de structuur “Gemengd landelijk gebied”. Laatstgenoemde regels (opgenomen in artikel 7 van de Verordening) zijn vanwege artikel 8.1 lid 3 van de Verordening niet van toepassing.

 

Er is geen sprake van een afwijking in verband met maatwerk

Van een afwijking in verband met maatwerk zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Verordening is geen sprake. Immers valt de stedelijke ontwikkeling binnen de kaders van artikel 4 en 8 van de Verordening. Aan artikel 3.3 van de Verordening hoeft daarom niet te worden getoetst.

 

Wat betreft een opmerking in de zienswijzen dat er strijdigheid zou zijn met artikel 3, lid 3.3 lid 2 a t/m f van de verordening wordt desondanks het volgende opgemerkt:

a. Het volkstuinencomplex is verplaatst naar de onderhavige locatie doordat bij de oude locatie woongebied Koningsoord wordt ontwikkeld en het voormalige terrein van de volkstuinen nodig is voor de aanleg van een ontsluitingsweg. Hierdoor is er wel degelijk sprake van een groot openbaar belang.

b. De gronden van het volkstuinencomplex zijn nodig voor de aanleg van een ontsluitingsweg. Hierdoor is er op de bestaande locatie geen volkstuinencomplex meer mogelijk. Het gebied Koningsoord is verder bedoeld voor woningbouw. Er is geen plaats voor een volkstuinencomplex. Er is verzekerd dat op de voormalige locatie het volkstuinencomplex wordt opgeheven doordat in het bestemmingsplan 'Koningsoord Berkel-Enschot 2017' het gebruik is wegbestemd. Daarbij komt dat het voormalig complex ook is gesloopt en ter plaatse de gebiedsontsluitingsweg in uitvoering is.

c. In het vigerend bestemmingsplan heeft het plangebied een uit te werken bestemming woongebied 4. De aanleg van een volkstuinencomplex past daar niet binnen. Vandaar dat onderhavig bestemmingsplan is opgesteld en in procedure is gebracht. De overige gemeentelijke beleidsstukken zijn ten opzichte van het bestemmingsplan globaler van opzet. De gewenste ontwikkeling past daar binnen.

d. De cultuurhistorische waarden staan beschreven in te toelichting (paragraaf 3.2.3). Er vindt kwaliteitsverbetering van het landschap plaats. De op te richten bebouwing wordt landschappelijk ingepast en landschapselementen worden toegevoegd. Er is dan ook geen sprake van onevenredige aantasting van waarden.

e. Voor het gebruik van de gronden als volkstuinencomplex is een tijdelijkevergunning verleend voor 10 jaar. Aangezien het wenselijk is om het gebruik voor langere termijn voort te zetten, is het onderhavige bestemmingsplan in procedure gebracht. Het is daardoor te verwachten dat de volkstuinen voor langere termijn ter plaatse worden gehandhaafd.

f. Zoals onder de beantwoording bij 1.c is aangegeven zijn er verschillende locaties onderzocht en is onderhavige locatie als meest geschikt naar boven gekomen.

 

De beoogde ontwikkeling van het volkstuinencomplex past gelet op het voorgaande binnen de vigerende beleidskaders van de provincie Noord-Brabant. Dit blijkt ook uit het feit dat de provincie op dit punt geen vooroverlegreactie en geen zienswijze heeft ingediend. Gezien de vooroverlegreactie heeft de provincie kritisch naar het plan gekeken. Daarbij heeft de provincie aangegeven dat slechts één onderdeel nog niet in overeenstemming was met de Verordening ruimte. Dat had betrekking op een verantwoording van het te investeren bedrag ten behoeve van de kwaliteitsverbetering. Dat onderdeel is in het ontwerp bestemmingsplan nader onderbouwd. Gezien het bovenstaande is ook de provincie van mening dat het plan past in het provinciaal beleid.

 

Kwaliteitsverbetering van het landschap

In het voorliggende plan is sprake van een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied, dus deze moet gepaard gaan met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving. Bij de regels van het voorliggende bestemmingsplan zit een inrichtingsplan (Bijlage 2 Inrichtingsplan) waaruit blijkt dat de op te richten bebouwing landschappelijk wordt ingepast en landschapselementen worden toegevoegd die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur en de relatie stad-land.

 

In het document "Werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap Hart van Brabant, actualisering 2015" d.d. 26 november 2015 zijn afspraken gemaakt over de toepassing van artikel 3.2 van de provinciale verordening Ruimte. Daarin zijn ruimtelijke ontwikkelingen verdeeld in drie categorieën. Het voorliggende initiatief betreft een categorie 3 ontwikkeling: de regels inzake kwaliteitsverbetering landschap zijn van toepassing en er is sprake van een substantiële invloed op het landschap (zowel landschappelijke inpassing als ruimtelijke kwaliteitsverbetering vereist). Dit geldt voor het gedeelte van het plangebied dat gelegen is in het gemengd landelijk gebied, met een omvang van 12.064 m². Om die reden is de waardevermeerdering van de grond berekend.

 

In het oude planologische regime heeft de grond een uit te werken woonbestemming, maar was het feitelijk in gebruik als weiland. De grondwaarde wordt om die reden gesteld op €15,00 / m², wat resulteert in een totale waarde van €180.960,00, voor het deel dat gelegen is in het gemengd landelijk gebied. In het nieuwe planologische regime krijgt de grond een bestemming groen, met een aanduiding landschapswaarden over een oppervlakte van 5.032 m². De ten behoeve van de bestemming groen te bebouwen grond wordt gewaardeerd als zijnde een "intensieve recreatieve voorziening" op €40,00 / m². De grond met de aanduiding landschapswaarden wordt gewaardeerd als zijnde "landschappelijke inpassing" op €3,50 / m². Dat maakt samen een nieuwe grondwaarde van €298.892,00.

 

De waardevermeerdering bedraagt €117.932,00. De minimale basisinspanning bedraagt dus 20% daarvan, zijnde €23.586,40. Dit bestemmingsplan is vergezeld van een inrichtingsplan dat reeds volledig is uitgevoerd (zie Bijlage 2 Inrichtingsplan bij de regels van dit plan). Het bedrag van de minimale basisinspanning wordt daarmee ruimschoots gehaald en de instandhouding ervan is verzekerd door middel van een voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan. Aangezien de gemeente Tilburg zelf aanvrager is van de herziening van het bestemmingsplan, is er geen overeenkomst gesloten.

 

2.3 Gemeente

 

2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in

het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden. Inhoudelijk richt de Omgevingsvisie zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

 

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen: de Brabantstrategie, de Regiostrategie en de Stadsstrategie.

 

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

 

De vier stedelijke knooppunten zijn de binnenstad van de 21e eeuw, Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing, Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven en Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant. De drie stadsregionale parken zijn Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven, Stadsregionaal park Stadsbos013 en Stadsregionaal park Noord.

 

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad. De drie stedelijke knooppunten zijn Bedrijvenpark Zuid, Zorgcluster Leijpark en Duurzaam energielandschap Noord.

 

De twee ecologische verbindingszones:

 

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

 

 

Motivering waarom het onderhavige bestemmingsplan past in de Omgevingsvisie Tilburg 2040.

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in haar tussenuitspraak van 21 april 2021 (uitspraak 201906997/1/R2) twee gebreken geconstateerd en heeft de raad opgedragen om deze gebreken te herstellen. Een van de punten is dat afdoende wordt gemotiveerd waarom het bestemmingsplan in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid, in het bijzonder de Omgevingsvisie en, voor zover wordt afgeweken van dit beleid, afdoende wordt gemotiveerd waarom van dit beleid wordt afgeweken. Deze motivering is opgenomen in het raadsvoorstel en -besluit en is in onderstaande tekst verwerkt.

 

In de Omgevingsvisie is de locatie aangewezen als ‘verstedelijking afweegbaar’, waarbij geldt dat bij bestemmingsplannen die geactualiseerd worden, de bestemming overeenkomstig het huidige gebruik dient te zijn. Gemotiveerd dient te worden hoe de bestemming ‘Groen’ en de aanduidingen ‘volkstuin’, ‘landschapswaarden’ en ‘parkeerterrein’ daarmee te verenigen zijn, dan wel op grond van welke argumenten en afwegingen de raad besloten heeft van de Omgevingsvisie af te wijken. In het voorheen geldende bestemmingsplan was aan het perceel de bestemming ‘Woongebied-4’ toegekend, bestemd voor onder meer wonen. Het woongebied is nooit gerealiseerd, waardoor het gebied totdat het volkstuinencomplex er kwam, een agrarische functie heeft gehad.

 

In de Omgevingsvisie is een kaart opgenomen (pagina 52) waarop het onderhavige gebied is aangeduid als ‘verstedelijking afweegbaar’. Als verklaring voor ‘verstedelijking afweegbaar’ onder de tekening is aangegeven: locaties die op de langere termijn (na 10 jaar) voor verstedelijking afweegbaar zijn: Akker, Heikant, Rugdijk-Kouwenberg, Bakertand, Wijkevoort ten oosten van het Wijckermeer, Berkhoek, en het gebied tussen de Bosscheweg en bedrijventerrein Loven. Bij bestemmingsplannen die geactualiseerd worden, zal de bestemming overeenkomstig het huidig gebruik zijn. Het MOB-complex en de locatie ten noorden van Albion zijn vanaf heden afweegbaar voor verstedelijking.

 

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is op 21 september 2015 vastgesteld. Op dat moment gold de wettelijke verplichting dat een bestemmingsplan elke 10 jaar opnieuw moest worden vastgesteld, de zogenaamde actualisatieplicht. Dit ongeacht het feit of er een nieuw ontwikkeling in het plangebied aan de orde was. In dat licht moet de zin: “Bij bestemmingsplannen die geactualiseerd worden, zal de bestemming overeenkomstig het huidig gebruik zijn.” worden gelezen. Wanneer er geen nieuwe ontwikkeling speelt, wordt er conform huidig c.q. bestaand feitelijk gebruik bestemd.

 

Het betreft hier echter geen actualisatie bestemmingsplan maar een ontwikkel bestemmingsplan. Bij een actualisatie bestemmingsplan worden veelal voor een groot gebied oude bestemmingsplannen herzien om te komen tot een actueel bestemmingsplan en wordt bestemd conform het huidige gebruik. Bij een ontwikkel bestemmingsplan zoals het onderhavige, wordt voor concrete ontwikkelingen een nieuw bestemmingsplan opgesteld en wordt bestemd conform het gewenste toekomstige gebruik.

 

Zo is recent ook ten noorden en oosten van het volkstuinencomplex gelegen bestemmingsplan ‘De Kolenvense Akker Berkel-Enschot 2018’ vastgesteld. Het huidige c.q. bestaand feitelijk gebruik was agrarisch gebied. Dit gebied heeft middels een ontwikkelbestemmingsplan een woonbestemming gekregen. Ook hier is dus niet conform het huidige gebruik bestemd. Dit omdat het geen actualisatie bestemmingsplan betreft, maar een ontwikkelbestemmingsplan. Voor het onderhavige bestemmingsplan geldt hetzelfde. Immers, indien bestemmingsplannen voor de in de Omgevingsvisie genoemde gebieden alleen een bestemming overeenkomstig het huidige gebruik zouden mogen bevatten, zouden de genoemde gebieden nooit ontwikkeld kunnen worden. En dat is nu juist wel de bedoeling.

 

In de Omgevingsvisie Tilburg 2040 is het gebied van het volkstuinencomplex aangewezen als ‘Gebied verstedelijking afweegbaar’. Woningbouw, bedrijventerreinen maar ook een volkstuinencomplex als het onderhavige wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling en kan hier dus plaatsvinden.

 

Omdat het bestemmingsplan Heikant-Berkel-Enschot (met o.a. de bestemming ‘Woongebied-4’) economisch niet meer uitvoerbaar is, wordt bekeken naar een nieuwe invulling van dit gebied. Naast de nieuwe woningbouw van het ernaast gelegen bestemmingsplan ‘De Kolenvense Akkers 2018’ past een volkstuinencomplex als dit, als stedelijke ontwikkeling, ook binnen het door de Omgevingsvisie Tilburg 2040 aangewezen ‘Gebied verstedelijking afweegbaar ’.

 

Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema's. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen milieu en water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

3.1 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

 

3.1.1 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan 'redelijke eisen van welstand', zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.

 

Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.

Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.

3.1.2 Stedenbouwkundige aspecten

Het volkstuinencomplex bestaat uit volkstuinen, een klein verenigingsgebouw en een kleine parkeerplaats. De entree van het complex ligt aan de zijde van de Heikantsebaan. Het rechthoekige complex wordt omrand door een hekwerk van 1,80 meter hoog in combinatie met een lage haag. Het complex is hierdoor afgeschermd, maar heeft een bescheiden en open uitstraling. Het verenigingsgebouw, dat centraal op het terrein staat, springt door zijn hoogte en uitstraling het meeste in het oog. Daarnaast kunnen er in de tuinen nog kleine gebouwen of bouwwerken worden gebouwd zoals tuinkassen en kweektunnels. Deze zijn wenselijk om het teeltseizoen te verlengen. Gebouwen (teeltondersteunende voorzieningen) zijn toegestaan tot een hoogte van maximaal 2,5 m. De hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag maximaal 3,5 m bedragen. Bij andere volkstuinencomplexen in Tilburg wordt een bouwhoogte van gebouwen gehanteerd van maximal 3,5 m en voor bouwwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt bij andere volkstuinencomplexen de maximale bouwhoogte 5 m. De bouwregels zijn dus vergelijkbaar met andere bestemmingsplannen voor volkstuinen in Tilburg, met dien verstande dat in het onderhavige plan minder hoog gebouwd mag worden. Dat is gedaan om

omwonenden tegemoet te komen.

 

Rondom het complex wordt een zone aangelegd ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het geheel. In deze zone wordt bloemrijk grasland aangeplant in combinatie met gemengde hagen, struweel en twee solitaire bomen.

3.2 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

 

3.2.1 Historische geografie

3.2.2 Archeologie

  1. Aan de Akkerweg is een bakstenen structuur (boerderij) met plaggenput en muntvondsten uit ca. 1500-1600 gevonden. Eveneens langs de Akkerweg is een vuursteenartefact gevonden dat dateert tussen het laat-Neolithicum en de midden Bronstijd.

  2. Aan de zuidwestelijke zijde van de Berkelse Akkers is in 1993 een urnengrafveld opgegraven. Naast kringgreppels, langbedden en vlakgraven is veel aardewerk uit de IJzertijd gevonden.

  3. Bij onderzoek in Hoge Hoek (2012-2013) zijn sporen aangetroffen van een middeleeuwse nederzetting, startend in de Karolingische tijd en doorlopend tot in de 12/13e eeuw.

  4. In 2012 is ten zuiden van het perceel Hoolstraat 10/10a is en middeleeuwse nederzetting 11/13e eeuw aangetroffen.

3.2.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen

3.2.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie hoeven geen aanvullende voorwaarden gesteld te worden. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast.

Voor wat betreft de archeologie is er vanwege de geringe omvang van nieuwe bodemverstoringen geen aanvullend onderzoek noodzakelijk.

3.3 Groen en speelruimte

 

3.3.1 Bomenbeleid Tilburg

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:

Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.

 

Bomenverordening

De Bomenverordening Tilburg 2017 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.

 

Boomwaarde zoneringskaart 2017 (BWZ-kaart)

Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.

 

Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)

Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2007. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.

Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)

In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.

 

Maatregelen in bestemmingsplan

De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. Indien van toepassing wordt de BWZ-kaart in het bestemmingspland aangeduid als Boomwaardekaart. Bomen met een eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In het voorliggende bestemmingsplan zijn beschermwaardige of monumentale bomen aanwezig in of rond het plangebied. Om die reden is geen boomwaardekaart opgenomen.

3.3.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

3.3.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de

mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

 

Doelstellingen nota biodiversiteit

  1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.

In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

  1. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.

Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.

  1. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.

Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.

 

In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.

Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer).

3.4 Verkeer en parkeren

 

3.4.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg

De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zet Tilburg in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.

 

De gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In de nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met deze aanpak wil de gemeente niet alleen verkeersstromen in goede banen leiden, maar ook de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.

 

Mobiliteitsagenda 013

De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.

3.4.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:

3.4.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'

In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd. Zie hiervoor Bijlage 1 Parkeernormen Tilburg 2017. Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.

 

Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.

 

Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.

3.4.4 Analyse plangebied

 

Ligging/ontsluiting plangebied

Het nieuwe Volkstuinencomplex is gelegen aan de Heikantsebaan en bereikbaar via de Durendaelweg/ Berkelseweg. De Heikantsebaan ligt buiten de bebouwde kom van Berkel-Enschot en is aangewezen als erftoegangsweg. Hier geldt een maximum toegestane snelheid van 60 km/u.

De Heikantsebaan heeft een smal wegprofiel, maar gezien de beperkte en hoofdzakelijk agrarische functies kan het verkeer goed verwerkt worden. De functie van volkstuinen heeft ook een lage verkeersaantrekkende werking wat past in een dergelijke omgeving; het vormt dus geen probleem voor de afwikkeling van het verkeer.

 

 

 

 

Langzaam verkeer

Het volkstuinencomplex ligt vlakbij de bebouwde kom waardoor de afstanden voor langzaam verkeer beperkt zijn. Ook het fietspad langs de N65 ligt binnen handbereik. Het complex is dus ook per fiets of te voet goed bereikbaar.

 

Parkeren

De ontwikkelingen moeten voldoen aan het parkeerbeleid van de gemeente Tilburg. Nieuwe ontwikkelingen in dit gebied moeten voldoen aan de, op dat moment, vastgestelde parkeernormen. Voor het programma zijn de meest recent vastgestelde parkeernormen voor zone D van toepassing.

In het plan zijn 16 parkeerplaatsen voorzien. Voor volkstuinen geldt een parkeernorm van 1,3 per 10 tuinen. Gezien het voorgenomen aantal volkstuinkavels wordt ruimschoots voldaan aan de parkeereis. Bij de vergunningverlening zal de definitieve parkeertoets worden gedaan.

 

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

4.1 Milieueffectrapportage

Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een M.e.r. beoordeling opgesteld moet

worden. voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

  1. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;

  2. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.

 

ad a.

In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke

activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt

zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig. Dit project kan aangeduid

worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2). Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r.

beoordelingsplichtig indien het bepaalde drempelwaarden overschrijdt. Dit is niet het geval, dus op grond hiervan is geen m.e.r. nodig. Verder blijkt uit de in het vervolg van dit hoofdstuk genoemde onderzoeken dat er geen (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, eventueel na het treffen van maatregelen, aanwezig zijn.

 

ad b.

Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft

derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Leemkuilen & Loonse en Drunense Duinen op 1,7 km van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.

 

Uit de toelichting van dit bestemmingsplan blijkt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van kenmerken en locatie van het plan, die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling.

4.2 Milieuhinder bedrijven

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een 'rustige woonwijk'. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

Binnen het bestemmingsplan wordt uitsluitend een volkstuinencomplex met een kantine mogelijk gemaakt. Voor deze wijziging wordt aan de richtafstanden uit de VNG-brochure voldaan. Hiermee is in beginsel sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

4.3.1 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

 

In de bij dit plan gevoegde Bijlage 2 Risicoinventarisatie en verantwoording zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de Rijksweg A65/N65 en het spoortraject Tilburg - Vught. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage.

4.3.2 Beleidsvisie externe veiligheid

In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een transportasgebied. Het plan voldoet aan de randvoorwaarden uit de beleidsvisie voor transportasgebieden. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

4.3.3 Conclusie en restrisico

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de Rijksweg A65/N65 en het spoortraject Tilburg - Vught. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie Bijlage 2 Risicoinventarisatie en verantwoording).

Er is gebruik gemaakt van het standaardadvies van de Brandweer Midden- en West- Brabant waarvan de relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.

 

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

4.4 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

4.5 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

 

4.5.1 Wegverkeerlawaai

Binnen het plangebied zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen die binnen de zones van wegen liggen, zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). De normen uit de Wet geluidhinder zijn hierdoor formeel niet van toepassing.

4.5.2 Railverkeerlawaai

Binnen het plangebied zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda / Tilburg-Eindhoven / Tilburg-'s-Hertogenbosch. De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing.

4.5.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

4.5.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

4.6 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

Het bestemmingsplan heeft tot doel het planologisch mogelijk maken van tuinkassen, kweektunnels en een verenigingsgebouw. Vanuit luchtkwaliteit is de externe werking op de omgeving als "niet in betekende mate" te kwalificeren. Voorgenomen activiteiten zullen gezien de aard en omvang naar verwachting niet leiden tot een significante verhoging van de concentraties fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2). Dit zijn de meeste bepalende stoffen m.b.t. de luchtkwaliteitseisen zoals opgenomen in titel 5.2 van de Wet milieubeheer.

 

Vanuit een goede ruimtelijke ordening zijn de concentraties van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) beschouwd ter hoogte van de planlocatie.

In de monitoringstool zijn rekenpunten gelegd langs de N65. Hier zullen de berekende concentraties gezien de zeer hoge verkeersintensiteit op deze weg aanmerkelijk hoger liggen dan op de planlocatie.

Uit de tool blijkt dat de berekende concentraties NO2, PM10 en PM2,5 alle ruim onder de geldende grenswaarden liggen (40 ug/m3, jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 en PM10 en 25 ug/m3 voor PM2,5). Voor het plangebied geldt dat het aannemelijk is dat deze concentrisch nog lager zijn. Vanuit luchtkwaliteit is er dan ook geen bezwaar tegen de vaststelling van dit bestemmingsplan.

 

 

 

 

 

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 4 - schermafbeelding monitoringstool

4.7 Geur

 

4.7.1 Industriële geurhinder

In en om het plangebied is geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.

4.7.2 Agrarische geurhinder

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.

 

Hoewel bediscussieerd kan worden of de kantine een geurgevoelig object is, zijn voor de zekerheid omliggende veehouderijen beschouwd. Hiervoor is een geurrapportage uitgevoerd door de initiatiefnemer. Het rapport is uitgevoerd door De Roever Omgevingsadvies met documentnummer Milon748/C02/LB, d.d. 7 april 2017 (zie bijlage 4 bij toelichting). In de omgeving zijn nog een aantal veehouderijen actief. Met een tweetal veehouderijen zijn overeenkomsten afgesloten om de activiteiten te beëindigen in ruil voor Ruimte-voor-Ruimte kavels. Omdat de ruimtelijke procedure hiervoor nog niet doorlopen is, zijn deze veehouderijen meegenomen in de geurberekeningen. Uit de conclusie blijkt dat de kantine geen belemmering vormt voor omliggende agrarische bedrijven en dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.8 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740, dat niet ouder is dan 5 jaar.

 

De aanvraag betreft herziening bestemmingsplan in verband met de verplaatsing van volkstuinvereniging De Kraan naar de Heikantsebaan. Voor het gebruik van het perceel is al een (tijdelijke) omgevingsvergunning met afwijking van het bestemmingsplan verleend. Echter om ook bebouwing (tuinkassen en kweektunnels) op het perceel mogelijk te kunnen maken is een bestemmingsplanherziening nodig. In het bestemmingsplan zullen de volgende bouwmogelijkheden opgenomen worden:

4.8.1 Bodembeleid gemeente Tilburg

Nota 'In goede aarde'

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering (Gemeente Tilburg, beleidsontwikkeling, afdeling milieu, d.d. oktober 2003).

 

Bodembeheerplan (Bodemkwaliteitskaart)

Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld. Het plangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszone 'Landbouw en natuur' (Toepassingskaart/Bodemfunctieklassenkaart). Ten aanzien van voornoemde zone mag de bodemkwaliteit niet verslechteren d.w.z., er mag in principe geen grond worden toegepast van een slechtere kwaliteit. Grond uit deze zone kan worden toegepast in alle zones.

4.8.2 Bodemonderzoek/-kwaliteit plangebied e.o.

Algemeen

In Noord-Brabant worden regelmatig verhoogde waarden voor (zware) metalen in grond en grondwater aangetroffen zonder direct aanwijsbare bron (verhoogde achtergrondgehalten). Dergelijke verhoogde achtergrondgehalten zijn eerder regel dan uitzondering, hebben een diffuus verspreidingsbeeld en kunnen sterk in tijd en ruimte variëren.

Conform de nota 'In goede aarde' zijn verhoogde concentraties aan (zware) metalen, met name nikkel, koper, zink en arseen, in dergelijke gevallen als verhoogde achtergrondwaarden te beschouwen. Deze vormen over het algemeen geen actuele gezondheidsrisico's voor de gezondheid en het milieu.

 

Plangebied

Er zijn op de locatie en omgeving door de jaren heen diverse bodemonderzoeken uitgevoerd (locatiecode TBG AA085514647). Twee in 2016 uitgevoerde bodemonderzoeken zijn nog actueel én relevant: ANTEA jul 2016 (TBG rapportcode AA085529255) en ANTEA oktober 2016 (TBG rapprotcode AA085529631). De onderzoeken zijn uitgevoerd in milieu hygiënische, geotechnische en cultuurtechnische zin. Beiden onderzoeken zijn aanvaard voor de herziening. Beiden onderzoeken geven een voldoende beeld van de grond en grondwaterkwaliteit én bodemvruchtbaarheid. Er hoeft geen aanvullend of nader bodemonderzoek te worden uitgevoerd. In haar algemeenheid is de bodemgeschikt voor het beoogde gebruik (volkstuin). Er geldt echter een beperking voor het gebruik van grondwater als beregeningswater: tot circa 20 meter minus maaiveld (m -mv) is het grondwater matig geschikt, voornamelijk als het gevolg van te veel aan ijzer en ammonium. Conform het algemene gegeven bevat dit grondwater ook verhoogde gehalten aan onder meer zware metalen (verhoogde achtergrondwaarden). Afgeraden wordt dit grondwater te gebruiken voor beregening en als drinkwater(gebruiksbeperking).

4.8.3 Conclusie

Op grond van de onderzoeken kan geconcludeerd worden dat de bodemkwaliteit over het algemeen geschikt is voor de beoogde bestemming/gebruik (volkstuin). Afgeraden wordt grondwater tot circa 20 meter minus maaiveld te gebruiken voor beregening en als drinkwater(gebruiksbeperking). De verhoogde waarden vormen geen risico voor de volksgezondheid en/of het milieu.

4.9 Natuur en ecologie

 

4.9.1 Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

 

Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

 

Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

 

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

 

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

 

Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Verordening ruimte Noord-Brabant 2014. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

4.9.2 Analyse plangebied

 

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Leemkuilen & Loonse en Drunense Duinen op 1,7 km van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.

 

Natuurbescherming in Verordening ruimte

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Verordening Ruimte. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op 1,7 km van het plangebied (Leemkuilen). Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 5.1 lid 6 van de Verordening Ruimte, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.

 

Soortenbescherming

Het plangebied was in 2017 ingericht als akker. Opgaande begroeiingen of bebouwingen waren niet aanwezig. De waarde van het plangebied voor beschermde planten- en diersoorten is zeer beperkt. Het zal in beperkte mate onderdeel vormen van het foerageergebied van (strenger) beschermde soorten, zoals vleermuizen en vogels. Het gaat dan gezien de intensieve teelt en het ontbreken van landschapselementen om een marginaal onderdeel ten opzichte van een totaal foerageergebied. Vaste rust- en verblijfplaatsen van algemene beschermde soorten zoals mol, rosse woelmuis etc. zijn niet op voorhand uit te sluiten. Voor dergelijke soorten geldt een algemene vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen.

De volkstuinen zijn inmiddels aangelegd op de akker op basis van een tijdelijke vergunning. Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen, behalve het oprichten van kleinschalige bouwwerken zoals plantenkasjes. Dit heeft geen invloed op beschermde planten- en diersoorten.

De beplantingen in het plangebied zijn van waarde voor vleermuizen (foerageergebied en vliegroute) en broedvogels (broedgebied en foerageergebied). In 2017 zijn de volgende broedvogels in het gebied vastgesteld: houtduif, heggemus, winterkoning, tjiftjaf, zwartkop, grasmus, roodborst, merel, zanglijster, koolmees, pimpelmees, groenling, vink en ekster. Aangetroffen foeragerende en overvliegende vleermuizen zijn gewone dwergvleermuis en rosse vleermuis. De waarde van het gebied voor vleermuizen wordt vergroot door het versterken van de bestaande laanstructuur, het toevoegen van water en aanbrengen van parkachtige beplanting. Voor vogels zal nestgelegenheid verdwijnen door het kappen van een deel van het berkenbos, maar zal vervangende nestgelegenheid terugkomen in de vorm van bomen en meidoornstruwelen. Vaste, jaarrond beschermde nesten zoals roofvogel- en roekennesten zijn niet aanwezig. Op basis van het plan gaan geen leefgebieden van soorten verloren waarvoor ontheffing vanuit de Wet Natuurbescherming moet worden aangevraagd.

In het plangebied soorten aanwezig die weliswaar niet wettelijk beschermd zijn maar vanwege hun zeldzaamheid wel beschermenswaardig. Het gaat om de plantensoort echt duizendguldenkruid en een aantal korstmossen (zomersneeuw en knobbelig heidestaartje). De groeiplaatsen hiervan zijn deels in het ruimtelijk ontwerp opgenomen, waarmee de soorten behouden blijven voor de stad. Hiermee wordt voldaan aan de wettelijke zorgplicht.

 

Conclusie

Vanuit de Wet Natuurbescherming zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Ook vanuit de natuurbeschermingsregels uit de Verordening Ruimte (Natuurnetwerk Brabant en Groenblauwe Mantel) zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

 

5.1 Bestaand watersysteem

Het volkstuinencomplex en de bebouwing zijn reeds gerealiseerd. Hiervoor is een omgevingsvergunning met afwijking van het bestemmingsplan verleend. Deze waterparagraaf is gericht op het aanpassen van het bestemmingsplan op de huidige situatie. Bij het verlenen van de omgevingsvergunning zijn de nodige onderzoeken uitgevoerd en is overleg met het waterschap gevoerd. In deze waterparagraaf worden enkel nog die onderwerpen behandeld die in de toekomst van belang kunnen zijn.

 

Kenmerk

In plangebied

Waterbeheerders

Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg

Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel

Oppervlaktewater: waterschap De Dommel

Bruto oppervlakte

Ca. 19.605 m² grotendeels agrarisch

Terreinhoogte

10,20= a 10,50+ langs de Koolvense Waterloop

11,20 langs de zuidelijke perceelgrens, aflopend naar de watergang (bron: AHN2)

Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG)

10,25 a 10,50 m+NAP (bron: 'Terreinhoogte-, bodem- en grondwaterkaarten' (GEOFOX, okt. 2006)

Bodem

Zwakzandige leemlenzen dikker dan 1 m

Riolering

Drukriolering onder de Heikantsebaan, geen regenwaterstelsel. Het vuilwater wordt afgevoerd naar de kern Berkel-Enschot en vervolgens naar de waterzuivering van waterschap De Dommel aan de noordzijde van Tilburg.

De riooloverstort De Zicht en de overstort van de verbeterd gescheiden riolering van Berkelse Akkers lozen op de Kolvense Waterloop.

Oppervlaktewater

Aan de noordgrens van het perceel ligt een A-watergang (Koolvense Waterloop)

Aan de zuidkant ligt een regenwaterberging van de riolering, t.b.v. de overstort De Zicht

Keur beschermde gebieden

Niet relevant

Tabel 1 - Gebiedskenmerken

 

Aan de noordzijde van de locatie ligt een A-watergang met een onderhoudsstrook, die vrijgehouden dient te worden, van 5 meter. Op deze watergang komt de lozing van de riooloverstort De Zicht uit en het overtollige regenwater van de verbeterd gescheiden stelsel van de wijk Berkelse Akkers. Benedenstrooms van de volkstuinen zijn klachten over overstromende watergangen die de belendende percelen inunderen die samenhangen met de overstort en vooral de kleine dimensies van de watergang. Hier wordt momenteel onderzoek naar gedaan door waterschap en gemeente. Dit onderzoek valt buiten de scope van deze waterparagraaf. Aan de oostzijde, aan de Heikantsebaan, liggen watergangen die het grootste deel van het jaar droogvallen.

5.2 Beleidskader

Het waterschap De Dommel heeft in 2015 het 'Waterbeheerplan Waardevol Water 2016 - 2021' vastgesteld. Dit plan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meerwaarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.

 

Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water.

 

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het vGRP 2016-2020 (vastgesteld november 2016). Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het vGRP is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.

5.3 Duurzaam watersysteem

Het afvalwater van het verenigingsgebouw is aangesloten op de drukriolering in de Heikantsebaan.

 

Ten behoeve van de volkstuinen is drainage aangelegd. Deze drainage ligt boven de GHG, het drainagewater wordt afgevoerd naar de laagte op de westzijde van het perceel.

 

Bij nat weer, stroomt het afvalwater van de riolering in Berkel-Enschot af tot het eindgemaal. Als de riolering vol raakt, dan treedt de bergbezinkbassin Berkelse Akkers in werking. Als deze berging vol is, dan loopt het verdund afvalwater over op de Koolvense Waterloop. Ook bij de wijk Berkelse Akkers loopt het regenwater van de verbeterd gescheiden riolering over op deze watergang. Beide stromen zijn groter dan wat de watergang kan verwerken, waardoor het water overloopt in de naastliggende percelen. Door de lage ligging nabij de watergang en de geringe afvoer duurt dit lang en er vindt bezinking van slib en vast delen, met als gevolg stank en visuele vervuiling. Inmiddels heeft het waterschap en de gemeente het schoonmaken en het onderhoud van dat eerste stuk maximaal afgestemd op de behoefte van bewoners. Het waterschap onderzoek de problematiek van de overstromende watergang in samenwerking met de gemeente en is op zoek naar gepaste maatregelen.

 

In de nieuwe situatie zijn de oppervlakken verdeeld als volgt:

Landgebruik (aanduiding)

Volkstuin (volkstuin)

13.140

Landschappelijke inpassing (landschapswaarden)

5.615

Parkeerterrein (parkeerterrein)

850

Som (Recreatie)

19.605

Tabel 2 - oppervlakken

 

De verharding van het plangebied is nauwelijks gestegen. De afvoersituatie bij de volkstuinen en de landschappelijk inpassing blijft gelijk aan de oorspronkelijke situatie. Het in het zuiden gesitueerde parkeerterrein is maximaal 850 m². De meeste wegen zijn zandwegen. De afwaterende oppervlakte valt onder de grens van 2.000 m².

5.4 Watertoets

Tijdens de verlening van de omgevingsvergunning is uitgebreid gesproken met het waterschap. Deze waterparagraaf is opgestuurd (5-6-2018) naar het waterschap. Bij het vooroverleg heeft het waterschap De Dommel schriftelijk gereageerd. De meeste aangedragen adviezen zijn verwerkt in deze aangepaste waterparagraaf:

 

 

Hoofdstuk 6 Opzet planregels

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

6.1 Standaard plansystematiek

 

6.1.1 Bouwvlak en erf

De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit plan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.

Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.

In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.

Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).

6.2 Bestemmingen en aanduidingen

In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen aanwezig:

 

Binnen deze bestemmingen zijn de volgende aanduidingen gebruikt:

 

Verder is er een dubbelbestemming 'Waarde-archeologie' opgenomen.

 

6.3 Bouw- en gebruiksregels

Bouwregels

De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

 

Gebruiksregels

Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.

 

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit plan bevat geen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro omdat het complex via een tijdelijke vergunning al is gerealiseerd. Met dit bestemmingsplan wordt de bestemming structureel geborgd. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden niet van toepassing. Er hoeft geen exploitatieplan worden opgesteld. De gronden binnen het bestemmingsplan zijn in bezit van de gemeente. Met de volkstuinders worden door middel van huurovereenkomsten financiële afspraken gemaakt over het gebruik van de gronden. Gelet op voorstaande is het plan economisch uitvoerbaar.

 

Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog en vooroverleg

 

8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Volkstuinencomplex Heikant Berkel-Enschot op 1 juni 2018 gepubliceerd in het Gemeenteblad.

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties, Het concept is verzonden aan de hieronder genoemde organisaties. De binnengekomen overlegreacties (reactie provincie zie bijlage 5 toelichting) zijn in de navolgende tabel (samengevat) weergegeven, waarbij tevens het standpunt van het college van Burgemeester en wethouders wordt vermeld.

 

Organisatie

Datum verzonden

Datum reactie

Opmerkingen

Provincie Noord-Brabant

27-09-2018

22-10-2018

De provincie mist een verantwoording van het te investerenbedrag ten behoeve van de kwaliteitsverbetering.

 

Reactie gemeente

Naar aanleiding van deze reactie is ambtelijk contact geweest, waarbij een toelichting is gegeven op de berekening zoals opgenomen in paragraaf 2.2.2 van de toelichting. De provincie heeft 12 november per e-mail aangegeven akkoord te zijn.

Waterschap De Dommel

01-10-2018

16-10-2018

Het waterschap merkt op dat de getallen ten aanzien van de oppervlakteverdeling in hoofdstuk 5 afwijken van de getallen in paragraaf 2.2. Daarnaast ontbreekt in hoofdstuk 5 een passage over het aspect 'hemelwater'. Het laatste verzoek van het waterschap betreft om de term 'watergangen' in de bestemming 'Recreatie' te vervangen door 'water en waterhuishoudkundige voorzieningen'.

 

Reactie gemeente

De getallen ten aanzien van de oppervlakteverdeling in paragraaf 2.2 en hoofdstuk 5 zijn met elkaar in overeenstemming gebracht. Daarnaast is aan hoofdstuk 5 een passage toegevoegd over het hemelwater. Ook de voorgestelde wijziging in de bestemming 'Recreatie' is overgenomen.

 

8.3 Omgevingsdialoog

Op 7 november 2018 is ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog een informatieavond gehouden in Hotel de Druiventros te Berkel-Enschot. Tijdens deze informatieavond is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan. Daarnaast is het eerste concept van de verbeelding gepresenteerd. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. Van deze avond is een verslag gemaakt, die als Bijlage 3 Verslag omgevingsdialoog aan dit bestemmingsplan is gevoegd. Uit dit verslag kan opgemaakt worden, dat niet alle omwonenden tevreden zijn over het feit dat op het volkstuinencomplex tuinkassen en kweektunnels zijn toegestaan. Desondanks worden dergelijke bouwwerken als passend ervaren; wel zijn naar aanleiding van de reactie van omwonenden de regels voor deze gebouwen/bouwwerken strak vastgelegd. Zo mogen alleen gebouwen worden opgericht, als het teeltondersteunende voorzieningen betreffen. De hoogte is hierbij gemaximeerd op 2,5 meter. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximale hoogte van 3,5 meter. Tevens is bepaald dat per volkstuinkavel maximaal 15% bebouwd mag worden, met een maximum van 40 m2. Met deze - ten opzichte van andere in Tilburg aanwezige volkstuincomplexen - afwijkende regels worden zowel de belangen van de volkstuinvereniging als omwonenden gediend.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet

ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen. Deze paragraaf is gereserveerd voor de resultaten van de terinzagelegging.