direct naar inhoud van Regels

Buitengebied De Groene Zoom 2012, 2e herziening (Zeshoevenstraat BKE)

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0855.BSP2017016-e001
Plantype: bestemmingsplan

Toelichting

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

1.1 Ontwikkelplan aanleiding tot planontwikkeling

Door de initiatiefnemer is aan Crijns Rentmeesters bv opdracht verleend voor het opstellen van dit bestemmingsplan. De initiatiefnemers zijn eigenaar van de percelen kadastraal bekend als gemeente Berkel-Enschot, sectie B, nummers 6267 en 6268, gelegen aan Zeshoevenstraat ong. in Berkel-Enschot, hierna ook het plangebied genoemd. De initiatiefnemers zijn voornemens om op deze percelen twee Ruimte voor Ruimte woningen op te richten. De initiatiefnemers zijn voornemens deze woningen te realiseren middels aankoop van twee bouwtitels Ruimte voor Ruimte. In samenhang hiermee wordt het perceel bestemd als woonbestemming voor twee woningen. Derhalve dient ter plaatse van het plangebied het vigerende bestemmingsplan te worden herzien.

 
Op 19 oktober 2016 heeft het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg besloten in principe medewerking te verlenen aan de beoogde herontwikkeling. In navolging hiervan is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Het plangebied

 

1.2.1 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen direct ten zuiden van de kern Udenhout, aan de doorgaande weg Zeshoevenstraat te Berkel-Enschot. Navolgende figuur geeft een topografische kaart van de omgeving weer waarop de ligging van het plangebied is aangeduid.

 

 [image]

Figuur 1: Topografische kaart met de ligging van het plangebied

 

Navolgende figuur betreft een luchtfoto met de ligging van het plangebied ten opzichte van de directe omgeving.

 [image]

Figuur 2: Luchtfoto met de ligging plangebied in omgeving

 

1.2.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied aan de Zeshoevenstraat ong. betreft een gedeelte van de percelen kadastraal bekend als gemeente Berkel-Enschot, sectie B, nummers 6267 en 6268. De percelen hebben een oppervlakte van elk 1.500 m². Navolgende figuur betreft een kadastraal overzicht van de totale percelen, waarbinnen het plangebied is gesitueerd.

 

 [image]

Figuur 3: Kadastrale percelen waarbinnen het plangebied met een bolletjeslijn is aangeduid

 

1.3 Voorgaand bestemmingsplan

Het plangebied is bestemd in het bestemmingsplan 'De Groene Zoom 2012' van de gemeente Tilburg. Dit bestemmingsplan is op 4 februari 2013 door de raad van de gemeente Tilburg vastgesteld. Het plangebied is in dit bestemmingsplan bestemd als 'Agrarisch' met de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' en de (inmiddels op provinciaal niveau vervallen) gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. Navolgende figuur betreft een uitsnede uit het bestemmingsplan. Het plangebied is hierop aangeduid.

 [image]

Figuur 4: Uitsnede bestemmingsplan 'De Groene Zoom 2012' met daarop het plangebied indicatief met een rode cirkel aangeduid

 

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 
Binnen de bestemming 'Agrarisch' mogen geen gebouwen worden opgericht. De oprichting van twee woningen in het kader van de regeling Ruimte voor Ruimte is binnen de vigerende bestemmingsplanregels niet rechtstreeks toegestaan. Derhalve is een wijziging van het bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied noodzakelijk om een herontwikkeling ten behoeve van woningbouw mogelijk te maken. De beoogde herontwikkeling betreft het omzetten van het plangebied van een agrarische bestemming naar een woonbestemming, waarmee de oprichting van twee Ruimte voor Ruimte woningen mogelijk wordt gemaakt.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

 

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is in de huidige situatie in gebruik als grasland bij de woning aan Zeshoevenstraat 3 ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden. Navolgende figuur geeft de huidige situatie in het plangebied weer.

 

 [image]

Figuur 5: Invulling plangebied in de huidige situatie (Bron: Google Streetview)

 

De Zeshoevenstraat is door de gemeente Tilburg aangewezen als zijnde lintbebouwing. Het bebouwingslint bestaat uit agrarische en niet-agrarische bedrijven afgewisseld door woonbestemmingen en onbebouwd agrarische percelen. Dit betreft een min of meer aaneengesloten lijnvormige reeks van bebouwing.

2.2 Beoogde situatie plangebied

 

2.2.1 Algemeen

Beoogd wordt ter plaatse van het plangebied twee vrijstaande Ruimte voor Ruimte woningen op te richten. Beoogd wordt twee vrijstaande woningen toe te voegen middels het toekennen van twee woonbestemmingen, aansluitend op Zeshoevenstraat 3. De initiatiefnemers zullen ten behoeve van de oprichting van de Ruimte voor Ruimte woningen twee bouwtitels betrekken van de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte CV dan wel een stoppende agrariër.

 

2.2.2 Beoogde stedenbouwkundige inrichting plangebied

Op het plangebied worden ten zuidwesten van de woning aan Zeshoevenstraat 3 twee vrijstaande woningen met een landelijke uitstraling geprojecteerd. De achterzijde van het perceel blijft de bestemming 'Agrarisch' houden. Ook blijft een afstand tussen de twee woningen als agrarisch bestemd. Navolgende figuur betreft een indicatieve schets van de beoogde situatie, waarbij de woningen in de bebouwingsconcentratie en in het landschap wordt ingepast.

 [image]

Figuur 6: Impressie beoogde situatie

 

Aanbevolen wordt om de woningen levensloopbestendig te ontwerpen en te laten voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen.

 

2.2.3 Inpassing in de omgeving

Nieuwe functies en bebouwing dienen te passen binnen de ruimtelijke en stedenbouwkundige structuur van de omgeving. Het plangebied is gelegen binnen een bebouwingslint in de gemeente Tilburg. De beoogde woningen worden georiënteerd op de Zeshoevenstraat, aansluitend op de thans aanwezige bebouwing. Om aansluiting op de in de omgeving aanwezige bebouwing te realiseren zullen twee woningen worden opgericht met een landelijke uitstraling. Deze vrijstaande woningen zullen passen bij de huidige woningen in de omgeving voor wat betreft situering, vorm, maatvoering, materiaalgebruik en detaillering.

 
Erfscheidingen bestaan uit natuurlijke erfafscheidingen aan de voorzijde en perceelsafscheidingen. Deze inpassing is verankerd in het landschappelijk inpassingsplan dat als bijlage 4 bij dit bestemmingsplan behoort.

 
In de omgeving van het plangebied is sprake van een hoge mate van landschappelijk inpassing van percelen. Op navolgende afbeelding is te zien dat onder andere het nabijgelegen sportpark maar ook naburige locaties uitgebreid landschappelijk zijn ingepast.
[image]

Figuur 7: Luchtfoto omgeving plangebied (indicatief met een rode cirkel aangeduid) met de groene inrichting in de omgeving (bron: Bing Maps)

 

De groene inrichting in de omgeving van het plangebied springt duidelijk in het oog. Met de ontwikkeling van het plangebied zal bij deze kenmerkende kwaliteit van het bebouwingslint aangesloten worden. Navolgend is kenmerkende bebouwing uit de omgeving van het plangebied weergegeven.

 [image][image]

Figuur 8: Beeld van reeds bestaande gebouwen in de directe omgeving van het plangebied

 

Daarnaast gelden de navolgende figuren als referentiebeelden voor de te realiseren Ruimte voor Ruimte woningen.

 

 [image]

Figuur 9: Referenties Ruimte voor Ruimte woningen

 

2.2.4 Ontsluiting en parkeren

Het plangebied wordt middels twee eigen inritten ontsloten aan de Zeshoevenstraat. Deze weg betreft een doorgaande weg ten zuiden van Udenhout. De herbestemming van het perceel zal geen substantieel effect hebben op de verkeersbewegingen in de omgeving. Nadat het verkeer het perceel verlaat gaan de auto's direct op in het heersende verkeersbeeld. Voor het parkeren dient zorg gedragen te worden op eigen perceel. Het perceel biedt voldoende ruimte voor het parkeren van twee motorvoertuigen (exclusief garage) per woning.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

 

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.

3.2 Rijksbeleid

 

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

 
Voor een goed werkende woningmarkt blijft het Rijk de Rijksdoelstellingen voor heel Nederland benoemen. Deze doelstellingen zijn: de zorg voor voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. De programmering van verstedelijking wordt overgelaten aan provincies en (samenwerkende) gemeenten. Gemeenten zorgen voor de (boven)lokale afstemming van woning-bouwprogrammering, binnen de provinciale kaders, en uitvoering van de woningbouwprogramma's.

 
De beoogde herontwikkeling heeft geen betrekking op de geformuleerde nationale belangen. De verstedelijkingsopgave wordt overgelaten aan provincie en gemeente. De herbestemming vindt plaats in het kader van de regeling Ruimte voor Ruimte, een provinciale beleidsregeling voor het toevoegen van woningen, op daarvoor passende locaties. Het plangebied betreft een passende locatie voor de ontwikkeling van Ruimte voor Ruimte woningen.

 

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gestoeld is op de SVIR. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als Mainportontwikkeling Rotterdam, de grote rivieren, het kustfundament en de Waddenzee en het Waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is in 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de (SVIR) nagenoeg compleet. In het Barro staat aan welke regels (Rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan.

 
In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht. Deze regeling bevat onder andere een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart en een aanwijzing van reserveringsstroken ten behoeve van uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet.

 
Er zijn geen kaders uit het Barro die een directe invloed hebben op de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied.

 

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen.

 
In de handreiking is opgenomen dat realisatie van enkele woningen geen stedelijke ontwikkeling betreft. Met de beoogde herontwikkeling is geen sprake van strijdigheid met de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3 Provincie

 

3.3.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Op 14 december 2018 is de Omgevingsvisie Noord-Brabant in werking getreden. De basisopgave van de Brabantse Omgevingsvisie is: ‘Werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit’. Voor 2030 is het doel om voor alle aspecten te voldoen aan de wettelijke normen. Brabant heeft dan een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit. Voor 2050 is het doel om een goed leefomgevingskwaliteit te hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald. De visie noemt een vijftal hoofdopgaven:

  1. De basis op orde: veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit zijn van essentieel belang om goed te kunnen wonen, werken en leven in Brabant.

  2. Brabantse energietransitie: om Brabant op termijn energieneutraal te maken moeten we minder energie gebruiken en meer duurzame energie op gaan wekken.

  3. Slimme netwerkstad: de manier waarop we ons verplaatsen verandert en we stellen andere eisen aan steden. Dit heeft gevolgen voor het netwerk van steden en dorpen.

  4. Klimaatproof Brabant: als gevolg van klimaatverandering krijgen we meer extremen in temperatuur en neerslag. Hoe gaan we deze gevolgen aanpakken?

  5. Concurrerende, duurzame economie: Brabant wil top kennis- en innovatieregio blijven, waarbij de omslag naar een circulaire economie nodig is en digitalisering steeds belangrijker wordt.

 

Elk van de vijf hoofdopgaven van de Brabantse Omgevingsvisie zijn uitgewerkt in specifieke aandachtspunten. Voor de beoogde ontwikkeling spelen de volgende aandachtspunten een rol.

 

 

 

 

3.3.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

 

3.3.2.1 Inleiding

In navolging van de Brabantse Omgevingsvisie is op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. In deze interim omgevingsverordening zijn de bestaande regels over de fysieke leefomgeving al waar mogelijk in één verordening onder gebracht. De interim omgevingsverordening is relatief beleidsarm ten opzichte van de Verordening ruimte Noord-Brabant. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de nieuwe Omgevingsvisie zijn meegenomen.

 

De Interim omgevingsverordening Noord Brabant is een planologische verordening waarin eisen gesteld worden aan op te stellen ruimtelijke plannen en vormt een direct toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het hoofddoel van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is het beleidsneutraal samenvoegen van de verschillende verordeningen die gaan over de fysieke leefomgeving. In navolgende subparagrafen wordt ingegaan op de aanduidingen van het plangebied in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant en wordt de beoogde herbestemming getoetst aan de regels van deze Interim omgevingsverordening.

 

 

 

 

 

3.3.2.2 Aanduiding plangebied in de interimverordening

Navolgende figuur geeft een overzicht van de aanduidingen ter plaatse van het plangebied in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 11: Aanduiding plangebied

 

Het plangebied is aangeduid als gelegen in het Landelijk gebied, binnen het Gemengd landelijk gebied. Binnen het Landelijk gebied is de realisatie van Ruimte voor Ruimte woningen mogelijk.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Figuur 12: Aanduiding plangebied

 

Het plangebied is aangeduid als gelegen binnen ‘verstedelijking afweegbaar’. De regels voor ‘verstedelijking afweegbaar’ zijn niet relevant bij realisatie van Ruimte voor Ruimte woningen. Voor Ruimte voor Ruimte woningen zijn separaat regels geformuleerd.

 

Hierna wordt de beoogde herbestemming getoetst aan de regels behorende bij deze aanduidingen. Ook dient elke ontwikkeling getoetst te worden aan artikel 3.9, de regels voor kwaliteitsverbetering van het landschap.

3.3.2.3 Regels voor kwaliteitverbetering van het landschap

In artikel 3.9 van de van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant zijn regels opgenomen ten aanzien van de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit. Naast bescherming van de ruimtelijke kwaliteit wil de provincie Noord-Brabant ontwikkelingsruimte bieden in het buitengebied, mits een ontwikkeling bijdraagt aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Op diverse plaatsen in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant zijn verbijzonderingen van de kwaliteitsverbetering landschap opgenomen. Soms is nadrukkelijk bepaald dat dit artikel niet van toepassing is omdat de regeling zelf al voorziet in kwaliteitsverbetering, zoals de ontwikkeling van Ruimte voor Ruimte woningen.

 

3.3.2.4 Regels voor Ruimte voor Ruimte woningen de structuur Gemend landelijk gebied

In de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is aangegeven dat nieuwbouw van woningen plaats dient te vinden binnen ‘Stedelijke gebied’. Voor de bouw van Ruimte voor Ruimte woningen wordt een uitzondering op deze regels mogelijk gemaakt. In artikel 3.80 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant zijn regels opgenomen voor de ontwikkeling van Ruimte voor Ruimte woningen binnen het ‘Landelijk gebied’. Hierna wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan deze regels .

 

Lid 1

er sprake is van een aanzienlijke winst van de omgevingskwaliteit;

Door de aankoop van de twee bouwtitels Ruimte voor Ruimte is zeker gesteld dat er sprake is van de benodigde ruimtelijke milieu- en kwaliteitswinst. Voor de ontwikkeling van de Ruimte voor Ruimte woningen is 2.000 m² aan stallen gesloopt en is een omvang van 7.000 kg aan fosfaatrechten uit de markt gehaald.

 

de Ruimte voor Ruimte kavel op een planologisch aanvaardbare locatie in een bebouwingsconcentratie ligt;

Het plangebied is gelegen binnen een bebouwingsconcentratie. Het plangebied is gelegen binnen een planologisch aanvaardbare locatie hierbinnen.

 

een goede landschappelijke inpassing van de te bouwen woning is verzekerd;

In samenhang met de ontwikkeling van de Ruimte voor Ruimte woningen worden de woningen landschappelijk ingepast. Dit is als voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.

 

er geen sprake is van (een aanzet voor) een stedelijke ontwikkeling behoudens in geval de locatie ligt binnen ‘Verstedelijking afweegbaar’.

Het plangebied is gelegen binnen de aanduiding ‘verstedelijking afweegbaar’. Hiermee is dit sublid niet van toepassing.

 

Lid 2

Er is sprake van een aanzienlijke winst van de omgevingskwaliteit als per Ruimte voor Ruimte kavel is aangetoond dat is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. een of meer veehouderijen gericht op het houden van varkens of pluimvee zijn in het geheel beëindigd waarbij alle bedrijfsgebouwen ten dienste van deze veehouderij, niet zijnde de bedrijfswoning, zijn gesloopt;

  2. de onder a. bedoelde veehouderijen zijn direct voorafgaand aan de beëindiging gedurende een periode van drie jaar onafgebroken in bedrijf geweest;

  3. de onder a. bedoelde veehouderijen zijn gevestigd binnen ‘Beperkingen Veehouderij’, of op een locatie die vanwege omliggende waarden en functies niet geschikt is voor de uitoefening van een veehouderij;

  4. er tenminste 1.000 m² bedrijfsgebouwen ten dienste van de onder a. bedoelde veehouderij, niet zijnde de bedrijfswoning, zijn gesloopt met een minimum van 200 m² op iedere beëindigingslocatie;

  5. de ten behoeve van de onder a. bedoelde veehouderijen geregistreerde rechten betreffende de fosfaatproductie in een gezamenlijke omvang van tenminste 3.500 kg uit de markt zijn genomen door doorhaling van de bij de Dienst Regelingen geregistreerde rechten, waarbij per beëindigingslocatie een minimum van 700 kg aan rechten betreffende de productie van fosfaat aanwezig is;

  6. de rechten, bedoeld onder e. moeten vanaf het moment van beëindiging van de bedrijfsvoering tot aan het moment van uit de markt nemen geregistreerd staan op naam van de veehouderij die beëindigd;

  7. de omgevingsvergunning milieu voor de onder a. bedoelde veehouderij op iedere beëindigingslocatie veehouderij is ingetrokken;

  8. een passende herbestemming is gelegd op de locatie als onder a. bedoeld die in ieder geval het houden van vee en het bouwen van nieuwe bedrijfsgebouwen uitsluit;

  9. in redelijkheid niet op andere wijze is voorzien in de beëindiging van de onder a. bedoelde veehouderij.

 

Twee door de provincie Noord-Brabant geaccordeerde bouwtitels voor de te realiseren Ruimte voor Ruimte woningen zijn aangekocht en de bouwtitels zijn voor vaststelling van dit bestemmingsplan bij dit bestemmingsplan gevoegd. Daarmee is zeker gesteld dat wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden.

 

Lid 3

In afwijking van het tweede lid kan een bestemmingsplan voorzien in een Ruimte voor Ruimte kavel als deze wordt ontwikkeld door of vanwege de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte gelet op de in het verleden behaalde aanzienlijke winst van omgevingskwaliteit door toepassing van de Regeling beëindiging veehouderijtakken.

Niet van toepassing

 

Lid 4

Het derde lid vervalt indien uit door Gedeputeerde Staten bijgehouden gegevens blijkt dat er in totaal 3.500 Ruimte voor Ruimte kavels door of vanwege de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte zijn ontwikkeld.

Deze omvang is nog niet behaald.

3.3.2.5 Conclusie

 

De beoogde herbestemming binnen het plangebied voldoet aan de regels van artikel 3.80 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

 

3.4 Gemeente

 

3.4.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

 

3.4.1.1 Inleiding

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

 
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

 

3.4.1.2 Brabantstrategie: Tilburg kiest voor kracht van stedelijke ontwikkeling

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

 

De vier stedelijke knooppunten:

 

De drie stadsregionale parken zijn:

 

3.4.1.3 De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

 
De drie stedelijke knooppunten zijn:

 
De twee ecologische verbindingszones:

 

3.4.1.4 De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied. Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

 

 

3.4.1.5 Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

 

3.4.1.6 Herontwikkeling van het plangebied in relatie tot de Omgevingsvisie

Uit de analyse in het kader van de Omgevingsvisie blijkt dat er een aantal categorieën leefstijlen en daarmee woonmilieus ondervertegenwoordigd is op de Tilburgse woningmarkt. Een van de middelen om op individuele basis aan die vraag te voldoen zijn bouwmogelijkheden in het buitengebied volgens de bestaande provinciale regelingen, zoals de Ruimte voor Ruimte regeling, maar ook de landgoederenregeling. In de Omgevingsvisie Tilburg 2040 heeft de gemeente Tilburg in bijlage 4 opgenomen hoe de gemeente Tilburg om gaat met aanvragen in het kader van de regeling Ruimte voor Ruimte. De gemeente Tilburg heeft zoeklocaties voor Ruimte voor Ruimte woningen aangeduid op een kaart. Navolgende figuur geeft het kaartbeeld Ruimte voor Ruimte locatie voor Tilburg weer. Toepassing van de regeling Ruimte voor Ruimte is slechts mogelijk binnen een kernrandzone, een bebouwingslint of een bebouwingscluster. Hierop is te zien dat het plangebied als gelegen in een bebouwingslint is aangeduid. Het betreft een lijnvormige reeks met min of meer aaneengesloten bebouwing aan een weg in het buitengebied. Het plangebied is met zwart omcirkeld.

 

 [image]

Figuur 13: kaartbeeld Ruimte voor Ruimte locaties voor Tilburg, waarop de indicatieve ligging van het plangebied met een zwarte cirkel is aangeduid

 

De aangegeven zoeklocaties voldoen aan de voorwaarden uit de provinciale verordening Ruimte. Het plangebied voldoet aan voorwaarden voor toepassing van de regeling Ruimte voor Ruimte en de beoogde woningen zijn planologisch-juridisch inpasbaar.

 

3.4.2 Verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP)

Het verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP) is het vervolg van de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Daarin geeft Tilburg haar beleidsmatige invulling aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in het vGRP.

Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders

 

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

4.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

 

4.2.1 Beleidskaders

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.

 
Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.

 
Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.

 

4.2.2 Stedenbouwkundige aspecten voor het plangebied

Binnen het plangebied worden twee Ruimte voor Ruimte woningen met bijbehorende bouwwerken ontwikkeld. De Ruimte voor Ruimte woningen hebben een goothoogte van maximaal 4 meter en een bouwhoogte van maximaal 6 meter. De inhoud van een Ruimte voor Ruimte woning bedraagt maximaal 1.000 m³ per woning. Bij de woningen mogen bijbehorende bouwwerken worden opgericht tot een omvang van maximaal 150 m². Deze bijbehorende bouwwerken hebben een maximale goothoogte van 3 meter en een maximale bouwhoogte van 6 meter. Deze aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen dienen op een afstand van tenminste 2 meter achter de voorgevelrooilijn van de woningen te worden gebouwd.

 

De woningen worden op eenzelfde afstand tot de weg als naastgelegen woning aan Zeshoevenstraat 3 en passen hierbij in de gevellijn. De beoogde woningen passen qua massa en positionering binnen het straatbeeld.

4.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

 

4.3.1 Archeologie en monumentenzorg

 

4.3.1.1 Wetgeving

In 1992 is het Verdrag van Valletta door de landen van de Europese Unie ondertekend. Dit verdrag verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij realisatie van bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en archeologie buiten het plangebied worden bewaard.

 

Sinds 2007 kent Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, gewijzigde Monumentenwet 1988). De bepalingen van deze wet zijn per 1 juli 2016 (gedeeltelijk) overgegaan in de erfgoedwet. Op basis van deze wetten zijn gemeenten belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed.

 

4.3.1.2 Archeologische monumentenzorg , gemeente Tilburg

De volgende kaart betreft een uitsnede van de kaart 'Formeel beschermd erfgoed' van de gemeente Tilburg. Het plangebied is niet nader aangemerkt op deze kaart. De ligging van het plangebied is indicatief met een rode cirkel aangeduid.

 [image]

Figuur 14: kaart 'Formeel beschermd erfgoed' gemeente Tilburg

In dit bestemmingsplan is de vigerende dubbelbestemming archeologie overgenomen. Hieruit vloeit
voort dat de onderzoeksplicht zoals opgenomen in deze bestemming wordt opgevolgd bij verstoring
van de bodem boven de genoemde drempelwaarden.

 

4.3.2 Cultuurhistorie

 

4.3.2.1 Omgevingskarakteristiek

Het plangebied is gelegen direct ten zuiden van Udenhout en bevindt zich langs de spoorlijn Tilburg - 's-Hertogenbosch. De omgeving van het plangebied is op de Cultuurhistorische Waardenkaart gekenmerkt als Archeologisch landschap. Op de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant heeft de Zeshoevenstraat als historisch-geografische lijn een redelijk hoge waarde.

 
Het plangebied is gelegen aan de Zeshoevenstraat. Navolgende figuur geeft een beeld van de ontwikkeling van het bebouwingslint aan de Zeshoevenstraat. In 1875 is reeds bebouwing te zien ter plaatse van het plangebied. Omstreeks 1900 zien we dat inmiddels de spoorlijn Tilburg-'s-Hertogenbosch is aangelegd.

 [image]

Figuur 15: Bebouwingslint Zeshoevenstraat gemeente Berkel-Enschot, achtereenvolgens: 1875, 1900, 1950, 1975, 2000 en 2016. (Bron: Topotijdreis) met de ligging van het plangebied met en rode cirkel aangeduid

 

4.3.2.2 Cultuurhistorische bebouwing

Naast de Rijks- en gemeentelijke monumenten is een aantal gebouwen binnen de gemeente door de provincie aangewezen als cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Ten behoeve van de oprichting van twee Ruimte voor Ruimte woningen zullen geaccordeerde bouwtitels Ruimte voor Ruimte worden aangekocht. Hiermee is zeker gesteld dat er geen cultuurhistorische bebouwing verloren gaat met de sloop van stallen.

 

4.3.2.3 Beoordeling plangebied

Het plangebied is op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant aangewezen als gelegen in het historische vlak 'Heideontginningen en akkers Zwaluwbunders, de regio Meierij en het archeologische landschap Dekzandrug Tilburg-Den Bosch. Tevens is in de directe omgeving ter plaatse van Zeshoevenstraat 1a sprake van een gemeentelijk monument, het betreft een boerderijcomplex bestaande uit een langgevelboerderij met bakhuis, schop en Vlaamse Schuur, het geheeld dateert uit 1891. Het verlengde van de Zeshoevenstraat (de Udenhoutseweg) is aangewezen als lijn van redelijk hoge waarden.

 
In het plangebied is in de huidige situatie geen bebouwing aanwezig. Er gaat dus geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing verloren met de realisatie van de beoogde Ruimte voor Ruimte woningen binnen het plangebied. Ook is de beoogde ontwikkeling van dusdanige aard en kleinschaligheid dat deze geen afbreuk doet aan de voorgenoemde cultuurhistorische lijnen, gebieden en landschappen.

4.4 Volkshuisvesting

De beoogde woningen binnen het plangebied worden gerealiseerd middels toepassing van de regeling Ruimte voor Ruimte. De regeling Ruimte voor Ruimte is een provinciale rood voor groen regeling. In het kader van toepassing van deze regeling worden vrijstaande woningen toegestaan op planologisch geschikte locaties hiervoor. Deze woningenbouwaantallen worden gerealiseerd buiten het regionale woningbouwkader om. Wegens de geringe omvang van de ontwikkeling hoeft de ontwikkeling niet te worden getoetst aan de ladder voor duurzame ontwikkeling. Het plan past in de gemeentelijke woningbouwopgave en voldoet tevens aan de beleidsdoelen-Wonen in de WoonVisie, met name wat betreft het leveren van een bijdrage in de opgave grondgebonden wonen in een Dorps- respectievelijk landelijk woonmilieu alsmede in de ontwikkeling van woningen in particulier opdrachtgeverschap.

4.5 Groen en speelruimte

De beoogde herontwikkeling ziet tot op realisatie van twee Ruimte voor Ruimte woningen in een bebouwingsconcentratie in het buitengebied. Er is binnen het plangebied geen sprake van de aanwezigheid van bomen of ander opgaand groen. Door de beoogde ontwikkeling vindt geen aantasting van de groenstructuur plaats. De beoogde ontwikkeling heeft geen invloed op speelruimten binnen de gemeente Tilburg.

4.6 Bedrijvigheid

Binnen het plangebied worden twee Ruimte voor Ruimte woningen ontwikkeld in het buitengebied van de gemeente Tilburg. Er is geen sprake van de ontwikkeling van bedrijvigheid.

4.7 Kantoren, detailhandel en horeca

Binnen het plangebied worden twee Ruimte voor Ruimte woningen ontwikkeld in het buitengebied van de gemeente Tilburg. Er is geen sprake van de ontwikkeling van kantoren, detailhandel of horeca. Deze aspecten zijn niet van toepassing voor de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied.

4.8 Verkeer en parkeren

 

4.8.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg

De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zetten we in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.

 
Onze gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In onze nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben onze inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met onze aanpak willen we meer dan alleen verkeersstromen in goede banen leiden. We willen de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.

 
Mobiliteitsagenda 013

De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.

 

4.8.2 Hoofdlijnen Parkeren 2016

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto's, elektrische auto's en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:

 

4.8.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'

In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd. Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.

 
Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.

 
Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

 

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde milieuaspecten.

5.2 Milieuhinder bedrijven

 

5.2.1 Bedrijven en milieuzonering

Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient rekening te worden gehouden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten uit de handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering'. Deze (indicatieve) lijst geeft de richtafstanden weer voor milieubelastende activiteiten. In de lijst 'Bedrijven en Milieuzonering' worden richtafstanden gegeven voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. De richtafstanden gelden tussen de grens van de bestemming en de uiterste grens van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is. De richtafstanden zijn afgestemd op twee omgevingstypen: 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een gebied wordt als 'gemengde gebied' getypeerd als functiemenging de boventoon voert in het gebied of als functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Ook lintbebouwing in het buitengebied met een hoge aanwezigheid van agrarische en andere bedrijvigheid wordt hieronder verstaan.

 

5.2.2 Bedrijven rondom het plangebied

Het plangebied aan Zeshoevenstraat ong. kan gekenmerkt worden als 'gemengd gebied'. In de omgeving zijn een groot aantal niet-agrarische en agrarische bedrijven aanwezig die worden afgewisseld met woonfuncties. De functiemenging karakteriseert het bebouwingslint. De richtafstanden in de VNG-publicatie kunnen in 'gemengd gebied', zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap verlaagd worden.

 

Direct aansluitend op het plangebied is ten zuidwesten van de beoogde woningen een distributie netstation van Essent (categorie C0 en C1) aanwezig, direct aansluitend aan een woonbestemming. Dit betreft een kleinschalig stenen gebouw. Er geldt een indicatieve contour voor geluid van 30 meter en voor gevaar van 10 meter. In een gemengd gebied kan dit worden teruggebracht tot een afstand van 10 meter voor geluid en 0 meter in het kader van gevaar. Aan deze richtlijnafstand wordt voldaan,

 

Op een afstand van 150 meter tot het plangebied is een sportpark gelegen. Tussen het plangebied en het sportpark zijn reeds meerdere burgerwoningen gelegen. Voor tennisbannen, maneges, en veldsportparken met verlichting geldt buiten een gemengd gebied een te hanteren richtlijnafstand van 50 meter, die binnen een gemengd gebied met een één stap, tot 30 meter verkleind mag worden. De afstand van 150 meter tot de toe te voegen woningen is afdoende in het kader van de richtlijn bedrijven en milieuzonering.

 
Op een afstand van 128 meter tot het plangebied is aan Zeshoevenstraat 11 een bedrijf voor groothandel in afval en sloopmaterialen gelegen. Voor een groothandel in afval en schroot met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 1.000 m² geldt een aan te houden richtlijnafstand van 100 meter in het kader van geluid. In een gemengd gebied geldt een aan te houden richtlijnafstand van 50 meter. De beoogde woningen worden buiten deze richtlijnafstand opgericht.

 
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen andere niet-agrarische bedrijven gevestigd. De beoogde herontwikkeling is in het kader van Bedrijven en Milieuzonering derhalve geen bezwaar.

5.3 Externe veiligheid

 

5.3.1 Inleiding

Onder externe veiligheid verstaat men het beheersen van risico's die direct of indirect voortvloeien uit de opslag, de productie, het gebruik en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het risico is daarbij gedefinieerd als 'de kans op overlijden' voor personen. De aanwezige risico's zijn zeer afhankelijk van het brontype. De relevante typen zijn: bedrijven, vervoer van gevaarlijke stoffen (per spoor, over de weg en het water) en buisleidingen. Deze aspecten worden in de volgende paragrafen nader toegelicht.

 

5.3.2 Besluit externe veiligheid inrichting

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Met het besluit wordt beoogd een wettelijke grondslag te geven aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het plaatsgebonden risico (PR) rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtsreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het plaatsgebonden risico wordt gebruikt bij de toetsing of een risicovolle activiteit op een bepaalde plek mag plaatsvinden en wat in de directe omgeving ervan gebouwd mag worden. Deze richtwaarden liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan.

 

5.3.3 Vervoer gevaarlijke stoffen

Bij de risiconormering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee verschillende kansen voor het PR verwerkt: de kans dat er daadwerkelijk een zwaar ongeval of ramp plaatsvindt, zoals het ontsnappen van een gevaarlijke stof en de kans dat een persoon daadwerkelijk overlijdt als gevolg van dit zwaar ongeval of de ramp. Bij een plaatsgebonden risico van 10-6 is de kans dat er daadwerkelijk een zwaar ongeval plaatsvindt 1 op de miljoen. Binnen het nationaal veiligheidsbeleid wordt dit risico als grenswaarde aangemerkt voor de vestiging van kwetsbare objecten. Aan deze normstelling dient voldaan te worden.

 

5.3.4 Besluit externe veiligheid buisleidingen

Het externe veiligheidsbeleid bij buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd is sinds 1 januari 2011 vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In dit besluit is vastgelegd hoe gemeenten moeten omgaan met de externe veiligheid van buisleidingen bij het vaststellen van ruimtelijke besluiten.

 

5.3.5 EV Beleidsvisie Tilburg

In de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Tilburg wordt het plangebied aangemerkt als liggende in een transportasgebied. Binnen een transportasgebied gelden de volgende voorwaarden:

Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

 

5.3.6 Beoordeling van het plangebied

 

5.3.6.1 Risicovolle inrichtingen

Het plangebied is op de risicokaart van de Provincie Noord-Brabant niet aangewezen als gelegen in een risicogebied van een bedrijf met betrekking tot de externe veiligheid. In de omgeving van het plangebied zijn geen locaties aangeduid op de risicokaart. In een verdere omgeving, ten zuiden en zuidoosten van het plangebied is op een aantal agrarische bedrijven een propaantank aanwezig. Voor deze propaantanks geldt een risicocontour van PR(10-6) van 10 meter. Het plangebied is niet gelegen binnen de risicocontour van de genoemde inrichtingen.

 
Binnen een afstand van 500 meter rondom het plangebied zijn geen andere inrichtingen in het kader van de externe veiligheidsnormen aanwezig waarbij sprake is van een in acht te nemen risicocontour. Navolgende figuur geeft een uitsnede van de kaart met risicovolle inrichtingen in de omgeving van het plangebied, waarop het plangebied is aangeduid.

 
[image]

Figuur 16: Uitsnede risicokaart provincie Noord-Brabant voor inrichtingen waarop het plangebied is aangeduid

 

5.3.6.2 Transport van gevaarlijke stoffen

Transport van gevaarlijke stoffen vindt plaats over de weg, het spoor of het water. Daarnaast kan transport plaatsvinden middels buisleidingen of hoogspanningsleidingen. Navolgende figuur geeft een uitsnede van het plangebied waarop transportroutes in de omgeving zijn aangeduid.

 

 [image]

Figuur 17: Uitsnede risicokaart provincie Noord-Brabant voor transportroutes voor gevaarlijke stoffen waarop het plangebied is aangeduid

 

Het transport van gevaarlijke stoffen moet primair via het hoofdwegennet plaatsvinden. Woonkernen moeten hierbij vermeden worden. Vervoer van gevaarlijke stoffen door Berkel-Enschot moet voorkomen worden. De Zeshoevenstraat betreft geen doorgaande route voor transport van gevaarlijke stoffen.

 
Het plangebied bevindt zich op circa 55 meter van een spoorlijn. Voor bestaande basisnetroutes wordt de hoogte van het groepsrisico (GR) gereguleerd door het toepassen van het GR-plafond. Het GR-plafond is verschillend voor vervoer over water, weg en spoor. Bij vervoer over het spoor voor alle basisnetbaanvakken volgt het GR-plafond de PR 10-7- en de PR 10-8-contouren (kans van 1 op de 100 miljoen). De 10-7 contour ligt op een afstand van 4 meter tot het spoor. De 10-8 contour ligt op een afstand van 29 meter van het spoor. De woningen worden niet ingericht binnen deze afstanden.

 
Daarnaast dient onderzocht te worden of het plangebied gelegen is binnen een invloedsgebied van andere, in de omgeving gelegen transportrouters. Dit is niet het geval. Navolgende tabel geeft een beeld van deze transportassen en de aan te houden afstand.

 

Transportas

Bepalende stof invloedsgebied Stof (code)

Invloedsgebied

Afstand tot plangebied

Rijksweg A58

GT4

Vloeistof verdicht gas

> 4.000 m.

5.500 meter

Route gevaarlijke stoffen

GF3

Brandbaar gas

355 meter

1960 meter

Spoor Breda-Tilburg

D4

Zeer toxische vloeistof

4.000 meter

5.830 meter

Spoort Tilburg-Boxtel

B2

Toxisch gas

995 meter

3.080 meter

Rijksweg A65/N65

LT2

Toxische vloeistoffen

880 meter

1930 meter

Tabel 1: Beeld transportassen en aan te houden afstanden

 

Ten zuiden van het plangebied zijn buisleidingen gelegen voor gas en olie gelegen. Dit betreft de navolgende buisleidingen.

 

Leidingbeheerder

Leidingnummer

Diameter (inch)

Ontwerpdruk (bar)

10-6 risico contour (meter)

Invloedsgebied (meter)

RRP

104012

36''

43

32,6

43

RRP

10403

24''

62

25,4

36

Tabel 2: Beeld leidingen in de omgeving van het plangebied en aan te houden afstanden

 

De leidingen zijn op meer dan 600 meter tot het plangebied gelegen, waarmee de leidingen buiten de aan te houden richtlijnafstanden gelegen zijn.

 

5.3.7 Verantwoording van het groepsrisico conform het bevt

Door E-consultancy is de verantwoording van het groepsrisico uitgevoerd. Dit rapport. D.d. 28 augustus 2018 met rapportnummer 7056.001 behoort als bijlage 5 bij deze toelichting. De conclusies uit dit rapport zijn hierna opgenomen.

 
"De spoorlijn Vught-Tilburg (route 61) is opgenomen in de Regeling basisnet. Het plangebied ligt minimaal op 40 meter afstand uit de as van de spoorlijn. De spoorlijn heeft geen plasbrandaandachtsgebied. De woningen komen te liggen binnen het invloedsgebied van de stofcategorieën A (propaan), B2 (ammoniak), D3 (bv. Acrylnitril) en D4 (bv. Acroleïne) te liggen. Deze spoorlijn kent geen plasbrandaandachtsgebied en 10-6/jr plaatsgebonden risicocontour. Na toepassing van het HaRT blijkt dat het groepsrisico minder bedraagt dan 10% van de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico neemt niet significant toe. Er is een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Ten zuiden van het plan ligt op meer dan 600 meter afstand 2 hogedruk aardolietranssportleiding. De leidingen hebben een maximale werkdruk van 43 en 62 bar, de diameters bedragen respectievelijk 36 en 24 inch. De invloedsgebieden bedragen respectievelijk 43 en 36 meter. Er bestaat geen overlap met de invloedsgebieden met het plangebied."

 
De volledige verantwoording van het groepsrisico is opgenomen in het rapport dat als bijlage 5 bij deze toelichting behoort.

 

Brandweer Midden- en West-Brabant heeft daarnaast een standaard advies voor locaties die gelegen bijn in een invloedsgebied van een Bevi en/of infrastructuur. Dit advies is als bijlage 8 bij deze toelichting gevoegd.

5.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van spoor- en wegverkeerslawaai bij de aanleg/wijziging van wegen of bij de bouw van woningen in de buurt van(spoor) wegen. De reikwijdte van de Wgh is beperkt tot een geluidszone langs wegen. Binnen deze geluidszone zijn de regels van de Wgh van toepassing. De Wgh geldt niet voor 30-km wegen en voor woonerven. De systematiek van de zonering Wet geluidhinder voor wegverkeer houdt in dat langs een (toekomstige) verkeersweg een geluidszone ligt waarbinnen in een aantal situaties bescherming wordt geboden aan geluidsgevoelige bestemmingen. Deze bescherming geldt in de volgende situaties:

 
Ten behoeve van de ontwikkeling van de beoogde Ruimte voor Ruimte woningen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd ten behoeve van toets aan weg- en spoorweglawaai. Dit onderzoek, uitgevoerd door Tritium Advies, datum 21 april 2017 met documentkenmerk 1703/096/RV-01 behoort als bijlage 1 bij deze toelichting. De conclusie uit dit onderzoek is hierna samengevat opgenomen.

 
"Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de Udenhoutseweg, Zeshoevenstraat en de weg Brem. Voor railverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de spoorlijn Tilburg - Vught.

 
Voor alle beschouwde wegen geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt. Derhalve is een procedure hogere waarde ten behoeve van wegverkeerslawaai niet aan de orde.

 
Voor de spoorlijn Tilburg - Vught geldt dat de voorkeursgrenswaarde voor railverkeerslawaai van 55 dB op meerdere locaties wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde wordt echter niet overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien bron- en overdrachtsmaatregelen onvoldoende doeltreffend zijn dan wel stuiten op overwegende bezwaren.

 

Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke en financiële aard. Het vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvanger is tevens niet doeltreffend in onderhavige situatie. Het toepassen van raildempers (bronmaatregel) ontmoet overwegende bezwaren van financiële aard. Verder is aangetoond dat de woningen beschikken over een geluidluwe gevel danwel buitenruimte. Derhalve wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.

 
Aangezien in onderhavige situatie sprake is van een procedure hogere waarde, is voor de woningen een aanvullend onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevels nodig. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform een nader onderzoek) is vervolgens een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd en is er dus te allen tijde sprake van een goed woon- en leefklimaat."

 
Ten behoeve van wegverkeerslawaai vindt geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarde plaats. Wel vindt overschrijding van de voorkeursgrenswaarde voor railverkeerplaats. Er is geen sprake van overschrijding van de maximale ontheffingswaarde. Gelijktijdig met deze bestemmingsplanprocedure wordt een procedure ontheffing hogere grenswaarde gevoerd (bijlage 12).

 

Er is geen sprake van de aanwezigheid van industrielawaai of vliegveld in de omgeving. Geen sprake van overschrijding van industrielawaai of luchtvaartlawaai.

5.5 Lucht

 

5.5.1 Inleiding

Met de Wet luchtkwaliteit en de bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De Wet luchtkwaliteit voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma (NSL). Binnen het NSL werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden.

 

5.5.2 Regeling niet in betekenende mate

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' wordt aangeven op welke manier snel kan worden vastgesteld of de bijdrage van een nieuwbouwproject op de luchtkwaliteit valt onder de term 'niet in betekenende mate'. De regeling geeft een harde omschrijving van het aantal gevallen. Voor woningbouw geldt bij 1 ontsluitingsweg een aantal van 1.500 nieuwe woningen netto. Bij twee ontsluitingswegen geldt een aantal van 3.000 woningen netto. Aangezien het plan slechts de bouw van twee nieuwe Ruimte voor Ruimte woningen mogelijk maakt, kan worden gesteld dat dit plan onder het begrip NIBM valt en de luchtkwaliteit niet verder hoeft te worden onderzocht.

 

5.5.3 Achtergrondconcentratie fijn stof

Fijn stof (PM10 en PM2,5) is een verzamelnaam voor uiteenlopende deeltjes die door de lucht zweven: roetdeeltjes, opstuivend zand, uitlaatgassen, zeezout, plantmateriaal, cementdeeltjes en bijvoorbeeld stukjes afgesleten autoband of wegdek. Fijn stof kan ook ontstaan door reacties tussen verschillende gassen in de lucht. De gemiddelde hoeveelheid (concentratie) fijn stof in Nederland is hoger in het zuiden, nabij grotere steden en bij grote industriegebieden. Fijn stof is dus een vorm van luchtvervuiling en heeft een ongunstig effect op de gezondheid van mensen. Tot fijn stof worden in de lucht zwevende deeltjes kleiner dan 10 dan wel 2,5 micrometer (µg) gerekend. Fijn stof blijft in de lucht zweven en bestaat uit deeltjes van verschillende grootte, van verschillende herkomst en daardoor met een verschillende chemische samenstelling. Verkeer, industrie en landbouw zijn de belangrijkste bronnen.

 
Op grond van de Wet milieubeheer gelden voor fijn stof de volgende grenswaarden:

 
Voor het berekenen van de concentratie fijn stof PM2,5 zijn nog niet in alle gevallen emissiefactoren bekend. Echter, de grenswaarde voor PM2,5 levert geen aanvullende beperkingen op voor de agrarische sector. De veehouderijen zijn geen belangrijke bron van fijn stof uitstoot. Zo bedraagt het aandeel PM2,5 binnen de uitgestoten hoeveelheid PM10 bij volière pluimveestallen ongeveer 6%. Dit geldt zowel voor de pluimveehouderij als de varkenshouderij. Gesteld wordt dat indien de luchtkwaliteit aan de PM10 norm voldoet, dat ook geldt voor de PM2,5 normen. Daarbij ligt de achtergrondconcentratie voor PM2,5 in Nederland ruimschoots onder de grenswaarde. (Bron: Rapport 195, Publicatie "Maatregelen ter vermindering van fijnstofemissie uit de pluimveehouderij; effect van een oliefilm op het strooisel in volièrehuisvesting voor leghennen", Animal Science Group, Wageningen UR, februari 2009). Een berekening voor PM10 is derhalve voldoende, mits wordt voldaan aan de grenswaarden.

 
Bij toetsing van berekende concentraties PM10 aan de grenswaarden, mogen de concentraties worden gecorrigeerd voor de aanwezigheid van zeezout in de lucht. De zeezoutaftrek mag op het resultaat worden toegepast, als er sprake is van een grenswaarde-overschrijding van PM10. Het betreft dan een aftrek van de bijdrage van een natuurlijke bron op de achtergrondconcentratie. Het toepassen van de zeezoutaftrek is vastgelegd in de Wet milieubeheer. De hoogte van deze aftrek is vastgelegd in de ministeriële 'Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007'.

 
Per provincie is eveneens een correctie op het aantal overschrijdingsdagen voor de etmaalgemiddelde norm bepaald dat in mindering kan worden gebracht. Het voor zeezout gecorrigeerde aantal overschrijdingsdagen bedraagt:

 

De achtergrondconcentratie voor fijnstof is de totale concentratie van alle bronnen per vak van 1 kilometer bij 1 kilometer. De achtergrondconcentratie wordt jaarlijks bepaald door de emissies van veehouderijen, industrieën en verkeer bij elkaar opgeteld. Navolgende figuur betreft een uitsnede van de door het RIVM gepubliceerde Grootschalige Concentratie- en Depositiekaart Nederland, waarbij de achtergrondconcentratie fijn stof PM10 ter plaatse van het plangebied is weergegeven in de zwarte cirkel.

[image]Figuur 18: Uitsnede kaart achtergrondconcentratie PM10 met daarop het plangebied aangeduid met een zwarte cirkel (Bron: geodata.rivm.nl/gcn)

Volgens de GCN kaart is de achtergrondconcentratie PM10 ter plaatse van het plangebied 18,04 µg/m³. De concentratie fijn stof blijft daarmee ruimschoots onder de toegestane norm van 40 µg/m³. Deze achtergrondconcentratie is gebaseerd op vergunninggevens, om bronnen op enkel postadressen te voorkomen. Landbouwstallen zitten dus wel in de achtergrondconcentratie verwerkt, maar zijn uitgevlakt over 1 bij 1 kilometer.

 
Gesteld wordt dat de achtergrondconcentratie voor PM2,5 in Nederland ruimschoots voldoet aan de grenswaarde. Navolgende figuur betreft een uitsnede van de door het RIVM gepubliceerde Grootschalige Concentratie- en Depositiekaart Nederland, waarbij de achtergrondconcentratie fijn stof PM2,5 ter plaatse van het plangebied is weergegeven in de zwarte cirkel.

 
[image]

Figuur 19: Uitsnede achtergrondconcentratie PM2,5 (Bron: geodata.rivm.nl/gcn)

 

Volgens de GCN kaart is de achtergrondconcentratie PM2,5 ter plaatse van het plangebied 11,39 µg/m³. De concentratie fijn stof blijft daarmee ruimschoots onder de toegestane norm van 25 µg/m³.

5.6 Geur

 

5.6.1 Inleiding

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierverblijven van veehouderijen. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). Voor de geurbelasting op geurgevoelige objecten gelden wettelijke geurnormen. Voor een concentratiegebied geldt een maximale geurbelasting van 3 odour units per kubieke meter lucht (oue/m³) binnen de bebouwde kom en een norm van 14 oue/m³ buiten de bebouwde kom. Anders dan voorheen is het mogelijk maatwerk te leveren, niet per bedrijf of object, maar per gebied. Zo kunnen oplossingen worden gezocht voor de spanning tussen het voortbestaan/de ontwikkeling van veehouderijen en de ontwikkeling van dorpskernen of recreatie. De gemeente kan zo een balans vinden tussen de gewenste ruimte voor de veehouderijen enerzijds en de bescherming van gevoelige objecten anderzijds. De gemeente Tilburg heeft geen geurverordening met afwijkende geurnormen opgesteld.

 

5.6.2 Veehouderijbedrijven in de omgeving van het plangebied

In de directe nabijheid van de locatie is een tweetal agrarische bedrijven aanwezig. In navolgende figuur is de ligging van deze veehouderijen ten opzichte van het plangebied weergegeven.

 [image]

Figuur 20: Ligging veehouderijbedrijven in omgeving plangebied

 

Navolgende figuren geven een uitsnede van de vergunningen voor deze bedrijven.

 [image]

Figuur 21: Vergunde dieraantallen Brem 6 Berkel-Enschot (Bron: Web BVB provincie Noord-Brabant)

 

 [image]

Figuur 22: Vergunde dieraantallen Udenhoutseweg 3A te Berkel-Enschot (Bron: Web BVB provincie Noord-Brabant)

 

5.6.3 Voorgrondbelasting

Op de veehouderijbederijven aan de Brem 6 en Udenhoutseweg 3A te Berkel-Enschot worden enkel dieren gehouden waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld. Buiten de bebouwde kom geldt hiervoor een vaste afstand van 50 meter. Het plangebied is gelegen buiten de bebouwde kom van gemeente Tilburg derhalve dient vanaf deze veehouderij een vaste afstand te worden aangehouden van 50 meter tot een gevoelig object. Het plangebied aan de Zeshoevenstraat ong. ligt op een afstand van respectievelijk 350 en 300 meter van de betreffende veehouderijen. De beoogde herontwikkeling levert dus geen bezwaren op in het kader van voorgrondbelasting.

 

5.6.4 Achtergrondbelasting

Onder de achtergrondbelasting wordt de geurbelasting als gevolg van de veelheid aan veehouderijen in de omgeving van een geurgevoelig object verstaan. De achtergrondbelasting is berekend met V-Stacks gebied. Ten behoeve van de berekening van de achtergrondbelasting dienen de veehouderijen binnen een straal van 2 kilometer rondom de onderzoekslocatie beoordeeld te worden. Hiertoe zijn alle bedrijven binnen de gemeente Tilburg ingevoerd. De invoergegevens van deze bedrijven voor het programma V-Stacks gebied zijn afkomstig uit de database van het Bestand Veehouderijbedrijven van de provincie Noord-Brabant, en maken als bijlage 4 onderdeel uit van onderhavig bestemmingsplan. Navolgende figuur geeft de achtergrondwaarden voor het plangebied weer.

 

Percentage rekenuren: 10 %

Maximale afstand tussen receptorpunt en bron: 2.000 m

Rasterbreedte X en Y: 1.000 m

Aantal gridpunten: 50

Ruwheid: 0,44 m

 

ID

X

Y

NORM_OU

Punt

1001

180646

390403

14

NW

1002

180464

390333

14

ZW

1003

180700

390325

14

ZO

1004

180721

390392

14

ZW

Tabel 3: Input plangebied Zeshoevenstraat t.b.v. achtergrondbelastingberekening

Cumulatieve geurbelasting op receptorpunten:

RecepID X-coor Y-coor Geurbelasting [OU/m3]

1001 138123.0 401389.0 1.175

1002 138150.0 401342.0 1.202

1003 138102.0 401305.0 1.244

1004 138069.0 401354.0 1.275

Tabel 4: Achtergrondbelasting ter plaatse van plangebied

 

Uit de berekening blijkt dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een achtergrondbelasting van circa 1,2 oue/m³. Bij deze achtergrondwaarde is sprake is van een 'zeer goed' woon- en leefklimaat. Geconcludeerd kan worden dat het leefklimaat ter plaatse van het plangebied van een acceptabel niveau is. Herontwikkeling van het plangebied is derhalve in het kader van de achtergrondbelasting geen bezwaar.

5.7 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

 
Door Bodeminzicht is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek d.d. 28 april 2018 met rapportnummer B2048 behoort als bijlage 2 bij deze toelichting. De conclusies en aanbevelingen uit dit onderzoek zijn hierna samengevat opgenomen.

 
"Resultaten

In de zintuiglijk schone bovengrond van de vaste bodem (BG1) zijn geen gehaltes aan onderzochte stoffen gemeten boven de achtergrondwaarden. In de zintuiglijk schone bovengrond van de vaste bodem (BG2) is een gehalte aan PCB's gemeten boven de achtergrondwaarden. In de zintuiglijk schone ondergrond van de vaste bodem (OG1) zijn geen gehaltes aan onderzochte stoffen gemeten boven de achtergrondwaarden. In het grondwater ter plaatse van 01 zijn gehaltes aan koper, barium en naftaleen gedetecteerd boven de streefwaarden. De verhogingen aan metalen zijn toe te schrijven aan natuurlijk verhoogde achtergrondwaardes. Voor het licht verhoogde gehalte aan naftaleen bestaat op basis van dit onderzoek geen verklaring. De overschrijding is marginaal en behoeft geen nader onderzoek.

 
Conclusie en advies

De resultaten van het onderzoek stemmen niet geheel overeen met de hypothese. De resultaten vormen echter geen aanleiding tot aanpassing van de onderzoeksstrategie. Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn geen verontreinigingen aangetoond die aanleiding vormen voor het uitvoeren van nader of aanvullend bodemonderzoek. De bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vormt, ons inziens, geen belemmering voor de beoogde nieuwbouw van twee ruimte voor ruimte woningen. De eventueel bij werkzaamheden vrijkomende grond is op of buiten het onderzoeksterrein herbruikbaar. Indien vrijkomende grond van de locatie afgevoerd dient te worden, dient men rekening te houden met de regels van het vigerende Besluit Bodemkwaliteit. "

 
Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.

5.8 Natuur en ecologie

 

5.8.1 Inleiding

Natura 2000 is het Europese netwerk van beschermde natuurgebieden in de Europese Unie. Dit netwerk verbindt bestaande natuurgebieden die vallen onder de Europese Vogelrichtlijn- of de Habitatrichtlijngebieden. De Vogel- en Habitatrichtlijnen zijn bedoeld ter bescherming van bedreigde levensgemeenschappen van planten en dieren en bedreigde soorten van planten en dieren en hun leefgebieden. De Vogel- en Habitatrichtlijnen zijn geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving middels de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden en vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

 

5.8.2 Gebiedsbescherming

De Wet natuurbescherming voorziet in specifieke kaders voor gebieden die op grond van internationale verplichtingen moeten worden beschermd, te weten de Natura 2000-gebieden, bedoeld in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Ten aanzien van de gebiedsbescherming is het de bedoeling dat plannen en projecten eenduidig en integraal worden getoetst op hun invloed op de te beschermen natuurwaarden in de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden.

 
Het dichtstbij gelegen Vogel- en Habitatrichtlijngebied betreft het Habitatrichtlijngebied 'De Leemkuilen, gelegen op een afstand van circa 1,7 kilometer ten noordoosten van het plangebied. In navolgende figuur is de ligging van dit gebied ten opzichte van het plangebied weergegeven. Ten noordwesten van het plangebied bevinden zich de 'Loonse en Drunense Duinen' op circa 1,9 kilometer van het plangebied. Navolgende figuur geeft een beeld van de ligging van het plangebied ten opzichte van habitatrichtlijngebieden in de omgeving.

[image]Figuur 23: Ligging plangebied (indicatief met een rode cirkel aangeduid) ten opzichte van Habitatrichtlijngebieden in de omgeving

5.8.3 Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming heeft tot doel in het wild levende planten en dieren te beschermen met het oog op de instandhouding van soorten. De verbodsbepalingen en afwijkingsmogelijkheden in de Wet natuurbescherming zijn uitsluitend van toepassing op de soorten waarvoor dit onmiddellijk voortvloeit uit de vereisten van de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern, het Verdrag van Bonn, het Biodiversiteitsverdrag en de Benelux-overeenkomst op het gebied van de jacht en de vogelbescherming. Het gaat daarbij om alle op het Europees grondgebied in het wild levende vogels en voorts om de dieren en planten van de soorten van Europees belang die van nature op het Nederlands grondgebied voorkomen.

 
Om de instandhouding van de wettelijke beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op die instandhouding voorkomen worden. Bij de totstandkoming van een nieuw bestemmingsplan waarbij functies gewijzigd worden, moet worden voorkomen dat conflicten met beschermde dier- en plantensoorten ontstaan en dient dus vooraf een beoordeling plaats te vinden.

 

5.8.4 Flora en fauna onderzoek

 

5.8.4.1 Inleiding

Door Maassen Ecologisch advies en onderzoek is een ecologische quick scan uitgevoerd. Deze quick scan d.d. 1 november 2018 met rapportnummer 1810-1 behoort als bijlage 9 bij deze toelichting. De conclusies en aanbevelingen uit dit onderzoek zijn hierna overgenomen.

 

5.8.4.2 Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebied

Gelet op de kleinschaligheid en aard van de voorgenomen ontwikkeling en ligging op voldoende geruime afstand tot Natura 2000-gebieden kunnen negatieve effecten op Natura 2000-gebied uitgesloten worden. Een toetsing aan de Natura 2000 wetgeving wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

 

NNN -gebied (voormalige EHS)

Er worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN/EHS significant aantasten gelet op afstanden tot NNN-gebied en de aard en schaal van de voorgenomen ingrepen en ontwikkeling. Een toetsing aan het NNN/EHS-beleid wordt niet noodzakelijk geacht.

 

5.8.4.3 Soortenbescherming

Uit de ecologische quickscan blijken de navolgende conclusies:

 

Concluderend kan gesteld worden dat het plangebied ten gevolge van zijn huidige inrichting en ligging een zeer lage natuurwaarde biedt. Indien een aantal voorzorgmaatregelen inzake de omgevingsbelasting in acht worden genomen, worden als gevolg van de uitvoering van de plannen en de herontwikkeling van de locatie geen negatieve effecten verwacht op beschermde soorten, hun verblijfplekken en leefgebieden.

 

5.8.4.4 Voorzorgsmaatregelen en aanbevelingen

Algemene voorzorgsmaatregelen

 

Bijzondere voorzorgsmaatregelen

 

Aanbevelingen

 

5.8.4.5 Conclusie

Een ontheffingsaanvraag wordt niet noodzakelijk geacht indien genoemde voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen. Vervolgonderzoek is niet noodzakelijk indien het voorgaande in acht wordt genomen.

5.9 Trillingen

 

5.9.1 Beleidskader

In Nederland bestaat geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen. Desondanks dient het aspect trillingen in het kader van een goede ruimtelijke ordening te worden betrokken in de beoordeling van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de beoogde Ruimte voor Ruimte woningen.

 

Een belangrijk en voor veel situaties te gebruiken hulpmiddel is de SBR-richtlijn "Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen". Deze richtlijn bestaat uit drie delen:

 

Deze richtlijn sluit grotendeels aan bij internationale richtlijnen (Duitse norm DIN 4150, ISO 2631/2). Er wordt in deze richtlijn veel aandacht besteed aan het meten van trillingen. Over het algemeen wordt dan ook verwezen naar deze richtlijn wanneer een trillingsonderzoek is voorgeschreven en uitgevoerd. Naast aandacht voor de meting van trilling bevat de richtlijn ook een beoordelingssystematiek.

 

De richtlijnen hebben alleen betrekking op trillingen die van buiten het te beoordelen gebouw komen. Dat houdt in dat het gaat om trillingen die via de ondergrond en de funderingen het gebouw bereiken. Dat is tevens het beoordelingscriterium voor deel A (Schade aan gebouwen). Bij deel B (hinder voorpersonen in gebouwen) worden de trillingen gemeten op vloeren, omdat daar de hinder optreedt. Overigens komt het nogal eens voor dat wat door bewoners als trilling wordt ervaren in werkelijkheid laagfrequent geluid is (en dus overdracht via de lucht). Hiervoor gelden de richtlijnen niet.

 

Trillingshinder wordt beoordeeld aan de hand van het maximale trillingsniveau en het gemiddeld trillingsniveau. Dit is vergelijkbaar met het maximale geluidsniveau en het langtijd gemiddeld geluidsniveau bij de beoordeling van geluid. Voor een aantal typen trillingen en verschillende gebouwfuncties (wonen, onderwijs ed.) staan in de richtlijn grens- en streefwaarden. Met een onderscheid tussen maximaal optredende trillingsniveaus en gemiddelde trillingsniveaus. Overschrijding van de streefwaarden leidt tot een reële kans op hinder. Hoewel de waarden internationaal gezien redelijk streng zijn zullen er nog steeds mensen de trillingen onder de streefwaarden als hinderlijk kunnen ervaren.

  

5.9.2 Onderzoek

Door Alcedo is een trillingsonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek d.d. 19 maart 2019 met rapportnummer 20196947.R1.V1 behoort als bijlage 10 bij deze toelichting. De bespreking van de meetresultaten zijn hieronder opgenomen.

 

"Uit de trillingsdata volgt dat ter plaatse van de nieuwbouw (meest oostelijk gelegen woning) in de betreffende periode net aan de streefwaarden uit de SBR richtlijn deel B voldaan wordt. De gemeten niveaus op maaiveld bij de woning zijn iets hoger dan de meter ter hoogte van de nieuwbouw.

Uit de analyse volgt verder dat de trillingen tot circa 10 Hz nagenoeg geheel worden overdragen bij de woning nummer 3 en dat dit bij de woning diverse malen tot een overschrijding van de streefwaarden leidt. Uit de meetdata van de overige meters blijkt dat in de nacht van 19 maart de hoogste trillingsniveaus hebben opgetreden, namelijk Vmax 0,5 [-] op maaiveld voor de woning en 0,7 [-] op de vloer van de woning bij een frequentie van 7-10 Hz. Normaliter zal op verdiepingsniveau het trillingsniveau toe kunnen nemen, soms wel met een factor 2 of meer.

Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat voor de nieuwbouw niet uitgesloten kan worden dat niet aan de streefwaarden voldaan kan worden. Het advies is om dit nader te onderzoeken. Het nader onderzoek kan bij het vaststellen van mogelijke overschrijdingen ook inzicht geven in de mate van overschrijding. Op basis hiervan kan beoordeeld worden of er wel of geen onacceptabel woonklimaat ontstaat en welke maatregelen eventueel genomen kunnen worden."

5.9.3 Woon- en leefklimaat

Uit het rapport volgt dat de dominante (maatgevende) frequenties tussen de 7 en 10 Hz liggen. Vaak is er sprake van hoge trillingen bij lage frequenties (4 tot 6 Hz) van goederentreinen, en daarboven ook van reizigerstreinen. Trillingen bij hogere frequenties dempen sneller uit met de afstand dan lagere frequenties. Op een afstand van 40 meter zullen daarom trillingen tussen de 4 en 30 Hz maatgevend zijn. Om deze trillingen te reduceren, kunnen maatregelen worden getroffen aan het gebouw. Dit kan bijvoorbeeld als volgt:

 

De geconstateerde trillingen zullen vooral gerelateerd zijn aan goederentreinen, omdat reizigerstreinen op dit traject op een afstand van 40 meter waarschijnlijk niet voor hoge trillingen zorgen.  Volgens de NMCA Spoor zullen er in 2030 19 treinen per dag (beide richtingen samen) rijden op dit traject. Een klein deel hiervan kan voor hoge trillingen zorgen, maar naar verwachting gaat het om een beperkt aantal treinen.

 

Er is naar verwachting sprake van enkele treinen per dag boven de streefwaarden, mits het gebouw goed wordt gebouwd. Gezien de relatief beperkte trillingen op maaiveld, is de verwachting dat alleen 's nachts af en toe de streefwaarden worden overschreden. Deze trillingen kunnen alleen worden voorkomen door een zeer zwaar gebouw te realiseren (zware palenfundering, groot gebouw, dat valt echter buiten het beoogde doel van dit project). Andere maatregelen zijn onvoldoende effectief. Het afveren van het gebouw bijvoorbeeld heeft een versterkend effect op de trillingen van een deel van de goederentreinen. Er zijn daarom geen doelmatige maatregelen te treffen die de trillingen van alle treinen reduceren tot onder de streefwaarden. Gezien het beperkte aantal verwachte overschrijdingen ontstaat er bij een goed gebouwd gebouw (zie voor 'goed gebouwd' bovenstaande richtlijnen') geen onacceptabel woon- en leefklimaat.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

 

6.1 Inleiding

Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante plannen en besluiten. Een watertoets maakt de mogelijke negatieve invloeden van het initiatief op het plangebied inzichtelijk. Tevens geeft de watertoets oplossingsrichtingen aan waarmee mogelijke optredende negatieve invloeden beperkt of ongedaan gemaakt kunnen worden. Het waterschap heeft een aantal principes gedestilleerd, die van belang zijn als vertrekpunt van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder. Het projectgebied valt onder het beheer van waterschap De Dommel.

6.2 Beleidskader

Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Waardevol Water' 2016 - 2021 vastgesteld op 22 december 2015. Tevens is het Provinciale Milieu en Waterplan 2016 - 2021 door de provincie Noord Brabant vastgesteld. Beide plannen lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water. Het Waterbeheerplan is opgesteld vanuit de invalshoeken: Risico's beheersen, Duurzame ontwikkeling, Maatschappelijk verantwoord en vernieuwend en Effectief en efficiënt. Een gezonde leefomgeving, met daarbij een goede balans tussen mens, milieu en economie (people, planet en profit). Inzet is gericht op het bereiken van de doelen: droge voeten, voldoende water, bevaarbare rivieren, gezonde natuur en schoon water, door samenwerking met partners. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de Keur waterschap De Dommel (datum intrede 1 maart 2015), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.

 
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg in het vGRP 2016-2020, vastgesteld november 2016. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De Omgevingsvisie 2040 is in september 2015 vastgesteld. Daarin zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd. Daarin wordt de vastgestelde visie verder afgewikkeld. In het vGRP is verder invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), Structuurvisie Water en Riolering 2010- 2015 en voorgaande Gemeentelijk Rioleringsplannen.

6.3 Keur

Voor waterhuishoudkundige ingrepen in het plangebied is de Keur waterschap Dommel van toepassing. De Keur is een waterschapsverordening die gebods- en verbodsbepalingen bevat met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. Op grond van de Keur is het onder andere verboden om handelingen te verrichten waardoor onderhoud, aanvoer, afvoer en/of berging van water kan worden belemmerd, zonder een ontheffing van het waterschap.

 
Het plangebied is op de kaart behorende bij de Keur waterschap Dommel niet aangewezen als gelegen in beschermd gebied of attentiegebied.

6.4 Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater Brabantse waterschappen

De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'.

 
Bij een toename en afkoppelen van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 2.000 m², toename van een verhard oppervlak tussen de 2.000 m² en 10.000 m² en projecten met een toename van het verhard oppervlak van meer dan 10.000 m².

 
Ter plaatse van het plangebied worden twee vrijstaande woningen met bijgebouwen en erfverharding bestemd. De toename van het verhard oppervlak is hiermee in elk geval minder dan 2.000 m². Op basis van de 'Algemene regels Keur 2015' geldt voor een dergelijke ontwikkeling een vrijstelling van het verbod voor het afvoeren van hemelwater via toename verhard oppervlak of door afkoppelen van verhard oppervlak, naar een oppervlaktewaterlichaam.

 
Op basis van de Keur en de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen' wordt geen compensatie vereist voor plannen met een toename van verhard oppervlak van minder dan 2.000 m². Het hemelwater afkomstig van het toegenomen verhard oppervlak mag naar bestaand oppervlaktewater worden afgevoerd. Op vrijwillige basis is de aanleg van een infiltratievoorziening toegestaan, mits daarbij in voldoende mate met de omgeving rekening gehouden wordt en geen wateroverlast op eigen terrein of bij derden ontstaat.

6.5 Hemelwaterverwerking binnen het plangebied

De GHG bedraagt ter plaatse van het plangebied 60 tot 100 cm-mv. De GHG bevindt zich op 40 tot 60 cm-mv. Navolgende figuur geeft een uitsnede van de GHG ter plaatse van het plangebied.

 [image]

Figuur 24: Gemiddeld Hoogste Voorjaarsgrondwaterstand ter plaatse van het plangebied

 

Het advies is om voor de ontwateringsdiepte (het verschil tussen de maaiveldhoogte en de gemiddelde

hoogste grondwaterstand) ten minste 70 centimeter beneden maaiveld te hanteren. Voorkomen moet worden

dat wateroverlast ontstaat. Drainage is niet toegestaan. Aangeraden wordt om ondergrondse bouwdelen

voldoende waterdicht uit te voeren. Omdat de GVG 60 tot 100 cm-mv bedraagt en het advies is om 70 cm

boven GHG te hanteren voor de ontwateringsdiepte, is het advies het plangebied beperkt op te hogen.

 
Het hemelwater dat valt op daken en verharding wordt naar het oppervlakte water geloosd. Aan de voorzijde van het perceel is een zaksloot gelegen. Voordat het hemelwater deze zaksloot bereikt is het water veelal geïnfiltreerd in de bodem. De infiltratiecapaciteit van de bodem biedt hiervoor de mogelijkheden.

6.6 Verwerking van afvalwater

Het huishoudelijk afvalwater wordt verwerkt op het drukriool. De aansluiting wordt bij aanvraag om omgevingsvergunning nader uitgewerkt.

6.7 Kwaliteit van te lozen infiltreren water

Om de kwaliteit van het hemelwater te garanderen dienen onderdelen welke met regenwater in aanraking kunnen komen, te worden vervaardigd of te bestaan uit niet-uitloogbare bouwmaterialen zoals kunststoffen of gecoat staal of aluminium (in plaats van zink, lood of asfalt etcetera). Door het gebruik van niet-uitlogende materialen komen geen verhoogde concentraties verontreinigende stoffen (DuBo-maatregelen) voor in het te infiltreren water. In de nieuwe situatie wordt alleen het huishoudelijk afvalwater geloosd op de bestaande persriolering. Enkel schoon regenwater mag worden geïnfiltreerd. Infiltratie van afgekoppelde verhardingen zoals opritten, parkeerplaatsen en terrassen mag niet verontreinigd zijn met chemische bestrijdingsmiddelen, olie, agressieve reinigingsmiddelen of andere verontreinigende stoffen.

Hoofdstuk 7 Opzet planregels

 

7.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

7.2 Hoofstuk 1 van de regels: inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hierna volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.

7.3 Hoofdstuk 2 van de regels: Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Soms is daarnaast sprake van een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden en dergelijke.

 

In dit bestemmingsplan zijn de bestemming: 'Wonen-Buitengebied' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen.

7.4 Hoofstuk 3 van de regels: Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:

7.5 Hoofstuk 4 van de regels: Overgangs- en slotregels

Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

Op 1 juli 2008 is samen met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de Grondexploitatiewet (Grexwet) in werking getreden. In deze Grexwet is bepaald dat een gemeente bij het vaststellen van een planologische maatregel die mogelijkheden biedt voor de bouw van één of meer hoofdgebouwen, verplicht is maatregelen te nemen die verzekeren dat de kosten die gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan. Voor de ontwikkeling van dit plan is er sprake van een particulier initiatief. De gemeente Tilburg zal in het kader van het bepaalde in de Grexwet daarom alle door de gemeente te maken kosten verhalen op de initiatiefnemer. Dit wordt met de initiatiefnemer kortgesloten middels een anterieure overeenkomst. In deze overeenkomst zijn verder onder andere de verplichtingen van initiatiefnemer met betrekking tot het planschadeverhaal opgenomen. De initiatiefnemers zijn zich ervan bewust dat alle kosten die gemaakt worden in of ten behoeve van de procedure en de uitvoering voor rekening van de initiatiefnemer komen.

Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie en overleg

 

9.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1. Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. Het plan is ex artikel 1.3.1. gepubliceerd op 14 juli 2017.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1. Bro

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties. Gedurende deze overleg termijn zijn twee reacties ontvangen.

 

De provincie Noord-Brabant heeft in een overlegreactie kenbaar gemaakt in te stemmen met het bestemmingsplan, mits voor voor vaststelling van het bestemmingsplan twee bouwtitels Ruimte voor Ruimte zijn toegevoegd aan het bestemmingsplan. De initiatiefnemers zullen voor vaststelling van dit bestemmingsplan zorgdragen voor aankoop van de twee benodigde bouwtitels.

 

ProRail adviseert indicatief onderzoek te doen naar de te verwachten trillingsniveaus, waarbij specifiek wordt gekeken naar de locatie en de bouwkarakteristiek van de te realiseren v te streven waarden zoals aangegeven in de Richtlijn deel B “Hinder voor personen in gebouwen door trillingen, Meet- en beoordelingsrichtlijn” van de Stichting Bouwresearch (SBR) worden overwogen aan de woningen. ProRail adviseert om de conclusies uit het trillingonderzoek uitgebreid op te nemen in de conclusie van een separate paragraaf Trillingen in de toelichting van het ontwerp-bestemmingsplan. In navolging van deze reactie is een trillingsonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 10 in deze toelichting opgenomen en is tevens in deze toelichting verwerkt, op de door prorail gevraagde wijze.

9.3 Omgevingsdialoog

Het bestemmingsplan is door de initiatiefnemers toegelicht aan de naaste omgeving. Vanuit de bewoners in de directe omgeving zijn opmerkingen gegeven op het plan. Het verslag van deze omgevingsdialoog is als bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd.

9.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 28 oktober 2019 tot en met 9 december 2019. Tijdens deze periode zijn er twee zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn afgewogen en deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Verwezen wordt naar de Nota Zienswijzen (bijlage 11) waarin het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen is opgenomen.

N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven (zulks o.a. n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober 2009).