Udenhout beschermd dorpsgezicht, 4e herziening (Kreitenmolenstraat 41A-43)
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0855.BSP2017012-e001 |
Plantype: | bestemmingsplan |
Toelichting
Inhoudsopgave
1.1 Aanleiding voor bestemmingsplan
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader
2.2 Gemeente - Omgevingsvisie Tilburg 2040
Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders
3.1 Stedenbouwkundige aspecten en welstand
3.2 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
6.1 Hoofdstuk 1 van de regels: Inleidende regels
6.2 Hoofdstuk 2 van de regels: Bestemmingsregels
6.3 Hoofdstuk 3 van de regels: Algemene regels
6.4 Hoofdstuk 4 van de regels: Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog en overleg
8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding voor bestemmingsplan
Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de samenvoeging van twee winkelpanden aan de Kreitenmolenstraat 41A en 43 te Udenhout. In het vigerende bestemmingsplan mag de omvang per functionele eenheid maximaal 1.000 m² bruto vloeroppervlak bedragen. Door de samenvoeging van de panden ontstaat een grotere functionele eenheid. Het doel van dit bestemmingsplan is om een grotere functionele eenheid mogelijk te maken, maar uitsluitend ten behoeve van de reeds gevestigde rijwielhandel. Andere vormen van detailhandel horen wel te voldoen aan het maximale bruto vloeroppervlak van 1.000 m2. Dit is gebaseerd op ruimtelijk relevante argumenten.
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
1.2 Het plangebied
Het plangebied omvat de percelen kadastraal bekend gemeente Udenhout, sectie E, nr. 4323 en 4448 en is gelegen ten noorden van de Kreitenmolenstraat in Udenhout.
Figuur 1 - ligging plangebied in Tilburg (rode stip)
1.3 Voorgaande plannen
Dit bestemmingsplan vervangt ter plaatse van het plangebied het bestemmingsplan Udenhout beschermd dorpsgezicht, vastgesteld door de gemeenteraad op 29 september 2011, in werking getreden op 24 december 2011 en onherroepelijk geworden op 25 oktober 2012.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader. Er spelen geen rijksbelangen en volgens de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant is het plan gelegen in bestaand stedelijk gebied. Om die reden worden uitsluitend duurzame verstedelijking en het ruimtelijk beleidskader op gemeentelijk niveau besproken.
2.1 Duurzame verstedelijking
Op grond van artikel 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om een beschrijving van de behoefte aan een ontwikkeling op te nemen in de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Artikel 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Ook bij een functiewijziging moet worden beoordeeld of de wijziging van zodanige aard en omvang is dat gesproken kan worden van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
In het voorliggende bestemmingsplan is geen sprake van nieuw ruimtebeslag en ook niet van een functiewijziging. Er worden twee bestaande panden met de functie detailhandel samengevoegd, uitsluitend ten behoeve van de reeds gevestigde rijwielhandel.
Desalniettemin is voor dit bestemmingsplan een motivering nodig waaruit blijkt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In het vervolg van deze toelichting wordt dit voor alle ruimtelijk relevante deelaspecten gemotiveerd.
De rijwielhandel is sinds 2001 gevestigd aan de Kreitenmolenstraat 43 en voorziet in een bestaande behoefte. Er bestaat behoefte aan de samenvoeging van de panden ten behoeve van de rijwielhandel, zodat de winkel een grotere oppervlakte kan benutten. De uitbreiding van het vloeroppervlak is wenselijk voor de ondernemer vanwege verschillende ontwikkelingen in de fietsbranche, namelijk:
Door de groei van internetwinkels is een uitbreiding van het oppervlak nodig om een voldoende groot aanbod te kunnen bieden en concurrerend te blijven;
de consument vraagt ook om een gedifferentieerd aanbod in een moderne omgeving die past bij de tijd en bij de prijsstelling van de producten;
fietsfabrikanten en -merken stellen hoge eisen aan de kwaliteit van de showrooms. Het is belangrijk om hieraan te voldoen om voldoende aanbod te kunnen blijven bieden;
het totale aanbod aan fietsen is sterk verbreed (denk bijvoorbeeld aan de opkomst van de elektrische fiets, maar ook bakfietsen, sportfietsen etc.).
Een deel van de rijwielhandel is bovendien ingericht als ANWB infopunt, dat de toeristische functie van het dorp Udenhout ondersteunt. Al met al zorgt de samenvoeging van de panden Kreitenmolenstraat 41 en 43 (voor de rijwielhandel de uitbreiding van het winkeloppervlak) ervoor dat de onderneming de showroom kan vergroten en het aanbod kan behouden en versterken. Hiermee is de rijwielhandel toekomstbestendig. Het doel van de samenvoeging van de panden Kreitenmolenstraat 41 en 43 is niet om extra klanten te trekken, maar om de ruimte efficiënter te benutten, te voldoen aan de showroomeisen van fietsfabrikanten en het assortiment te kunnen behouden en versterken. Dit is noodzakelijk voor de levensvatbaarheid van de onderneming. Bedrijfsverplaatsing is niet wenselijk gezien de bekendheid van het bedrijf op deze locatie en de afhankelijkheid hiervan.
De gemeente Tilburg onderschrijft het belang van de fiets voor de stad, nu en in de toekomst. In paragraaf 3.4.3 Fietsplan Tilburg is meer te lezen over de doelstellingen van de gemeente op het gebied van fietsgebruik en -verkeer. Meewerken aan een toekomstbestendig beeld voor de rijwielhandel is dus in lijn met het beleid.
2.2 Gemeente - Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert en welke prioriteiten daarbij gelden.
De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
de Brabantstrategie;
de Regiostrategie;
de Stadsstrategie.
De samenvoeging van de panden Kreitenmolenstraat 41A en 43 ten behoeve van de rijwielhandel is een lokale ontwikkeling. Om die reden wordt uitsluitend de stadsstrategie besproken.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.
Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten;
Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig;
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk;
Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding;
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners;
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal;
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar;
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen;
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers;
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken.
Het eerste gedeelte van de Kreitenmolenstraat, vanaf de centrale kruising, bestaat overwegend uit eenlaagse bebouwing, bestaande uit woonhuizen uit de periode 1880-1910, afgewisseld met recente, soms meerlaagse bebouwing zoals winkelpanden en het Felixhof. Opvallend in dit deel van de Kreitenmolenstraat is ook de concentratie van centrumvoorzieningen zoals detailhandel en horeca. Met dit bestemmingsplan wordt bijgedragen aan de instandhouding en versterking van een vitale wijkeconomie, passend in de omgeving. Daarmee is de ontwikkeling in lijn met de Omgevingsvisie Tilburg 2040.
Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema's. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
3.1 Stedenbouwkundige aspecten en welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan 'redelijke eisen van welstand', zo zegt de Woningwet. Naast het
bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te
waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere
gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden
vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en
2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het
uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de
structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen.
De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten
samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier
beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.
Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het
motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar
om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.
Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van
de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.
3.2 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
De panden zijn gelegen binnen het sinds 2009 als zodanig aangewezen beschermde dorpsgezicht Kom Udenhout. Omdat het hier uitsluitend een inpandige wijziging betreft, zijn er geen negatieve effecten voor het beschermde dorpsgezicht. De omvang van mogelijke nieuwe bodemverstoringen is zo gering dat op deze locatie geen archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht.
3.3 Detailhandel
In de visie Detailhandel gemeente Tilburg (2013) is de volgende doelstelling voor de detailhandel geformuleerd. Tilburg streeft naar een toekomstbestendige detailhandelsstructuur, gericht op kwaliteit en vitaliteit van detailhandelslocaties. Wij willen een antwoord geven op vragen uit de markt en vertalen consumentenbehoeften in maatregelen die nodig zijn om de detailhandelsstructuur attractief en vitaal te houden. Onze focus richt zich daarbij vooral op de bestaande structuur.
In deze visie worden kwaliteit en vitaliteit van de detailhandelsstructuur centraal gesteld. Bij een kwalitatief hoogwaardige structuur voorzien de winkelgebieden samen in een aantrekkelijk aanbod, zodat inwoners en bezoekers voor al hun aankopen en bezoekmotieven (recreatief winkelen, thematisch winkelen, boodschappen doen, doelgerichte aankopen) terecht kunnen in de stad. Een vitale winkelstructuur kenmerkt zich door toekomstbestendige en ook op termijn krachtige en levendige kern- en ontmoetingslocaties die bijdragen aan het behoud en versterken van de winkelstructuur. Zowel bij kwaliteit als vitaliteit zijn de behoeften van de consument leidend. Uitgangspunt blijft de focus op de bestaande concentraties, waarbij voor perifere locaties de in eerdere beleidsnota's gekozen en in bestemmingsplan vastgelegde branchering het uitgangspunt blijft.
Winkelen en boodschappen doen
Traditioneel kennen we verschillende lagen in de detailhandelsstructuur. Afdalend in omvang en attractiviteit van een functie van regio- tot buurtniveau. Deze gelaagdheid is zowel voor de Structuurvisie 2040 van Tilburg als deze Detailhandelsvisie het uitgangspunt. Voor de Binnenstad staat gastvrijheid en kwaliteit centraal. Bij de wijkcentra staat de functie winkelen centraal terwijl voor de buurtwinkelcentra ontmoeten centraal staat. Voor de linten is de nadruk gelegd op boodschappen doen in combinatie met bezoek aan speciaalzaken, waarbij ook verdere menging van functies mogelijk is. Naast detailhandel zijn dat andere op consumenten gerichte functies als kapsalons en adviseurs, maar ook zorgverleners.
Nieuwe ontwikkelingen
Trends, ontwikkelingen, consumentengedrag en de behoefte van retailers krijgen een prominente plek in de Tilburgse detailhandelsstructuur. Met dat in het achterhoofd stimuleren we het behoud van kansrijke gebieden, kijken we kritisch naar de ontwikkelrichting van kwetsbare gebieden en willen we zo komen tot een goede kwalitatieve en kwantitatieve spreiding van het aanbod over de stad. De blik is vooral gericht op de bestaande winkelgebieden. Als we de huidige markt willen volgen zullen we incidenteel zeker ook ruimte moeten kunnen bieden aan ontwikkelingen buiten de bestaande locaties. Onze doelstelling is daarmee de kwaliteit en vitaliteit van de bestaande structuur te versterken en te voldoen aan de wens van de consument.
Waar mogelijk worden afhaalpunten (van internetwinkels) gefaciliteerd binnen de bestaande structuur, daarbij wordt als uitgangspunt genomen dat bedrijventerreinen geen logische vestigingsplaats zijn voor internetwinkels met showroom en/of winkelfunctie.
Figuur 2 - Kaart Detailhandelsvisie 2013
3.4 Verkeer en parkeren
3.4.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg
De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zetten we in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.
Onze gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In onze nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben onze inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met onze aanpak willen we meer dan alleen verkeersstromen in goede banen leiden. We willen de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.
Mobiliteitsagenda 013
De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.
3.4.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare
parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:
Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;
In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;
Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;
Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;
Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.
3.4.3 Nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'
In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd. Zie hiervoor bijlage 1 Parkeernormen bij de regels van dit wijzigingsplan. Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent parkeernormen voor een range aan functies. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies op te nemen die in de gemeente Tilburg voorkomen.
Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.
Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.
Toets aan de parkeernormen
Bij functiewijzigingen of verbouwingsprojecten dient bij het bepalen van de parkeervraag niet alleen rekening te worden gehouden met het nieuwe gewijzigde plan, maar heeft ook de oude, bestaande functie zijn doorwerking op de parkeerbehoefte. Door het salderen van de parkeervraag, houd je alleen rekening met de toevoeging in parkeervraag ten behoeve van het ruimtelijke plan. Bij salderen verminder je de parkeervraag van het ruimtelijke plan met de parkeervraag van de reeds bestaande situatie. Voor de bestaande situatie zijn immers al parkeerplaatsen aanwezig.
In het voorliggende bestemmingsplan is geen sprake van een functiewijziging. Ook de totale oppervlakte aan detailhandel neemt niet toe. De panden aan de Kreitenmolenstraat 41a en 43 hebben beide reeds de functieaanduiding detailhandel, dus de nieuwe parkeerbehoefte is gelijk aan de bestaande parkeerbehoefte. Bovendien ligt het voor de hand dat één winkel minder klanten trekt dan twee winkels met verschillende producten. Het doel van de samenvoeging van de panden Kreitenmolenstraat 41 en 43 is immers niet om extra klanten te trekken, maar om de ruimte efficiënter te benutten, te voldoen aan de showroomeisen van fietsfabrikanten en het assortiment te kunnen behouden en versterken. Daarnaast is het een gegeven dat een rijwielhandel meer klanten per fiets aantrekt in plaats van per auto ten opzichte van andere vormen van detailhandel. In Bijlage 1 Notitie parkeren is de bestaande situatie uiteengezet.
Bij de beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, dient volgens vaste jurisprudentie alleen rekening te worden gehouden met een toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan. Een eventueel bestaand tekort wordt buiten beschouwing gelaten. Het moment van toetsing is de aanvraag omgevingsvergunning.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
4.1 Milieuhinder bedrijven
Bij het beoordelen van de (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een 'rustige woonwijk'. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
Er is sprake van een samenvoeging van twee panden waarbij de functie van de bestemming niet wijzigt. Er is dus geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat.
4.2 Externe veiligheid
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden. De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.
Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".
4.2.1 Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is in een besluit vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald. In Bijlage 2 Risicoinventarisatie en verantwoording zijn de risicobronnen die relevant zijn (binnen het invloedsgebied liggen) geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van het spoortraject Tilburg-Vught. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de bijlage.
4.2.2 Beleidsvisie externe veiligheid
In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:
Kwetsbare objecten zijn overal mogelijk;
Geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;
Bestaande risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk;
Bevi-inrichtingen zijn niet mogelijk;
Beheersbaarheid gericht op effecten van mogelijke calamiteiten op orde.
Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.
4.2.3 Conclusies en restrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoortraject Tilburg-Vught. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie Bijlage 2 Risicoinventarisatie en verantwoording). De Brandweer Midden- en West-Brabant heeft d.d. 29 juni 2017 standaardadvies uitgebracht, De relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.
Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:
Er bevinden zich geen PR 10-6 contouren noch plasbrandaandachtsgebieden van risicobronnen binnen het plangebied. Het plaatsgebonden risico en het PAG vormen daarmee geen belemmering;
Aangezien sprake is van samenvoeging van bestaande winkelpanden zal er geen sprake zijn van een significante toename van het groepsrisico;
De bereikbaarheid van het plangebied is goed;
Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit;
Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings- en alarmeringssysteem), dit biedt de mogelijkheid de aanwezigen tijdig te waarschuwen;
De aanwezigen kunnen het plangebied via de bestaande infrastructuur goed ontvluchten;
Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing.
De brandweer voldoet in het gehele gebied aan de opkomsttijd conform het dekkings- en spreidingsplan.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
4.3 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
4.4 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
4.4.1 Weg- en railverkeerslawaai
Er is sprake van een samenvoeging van twee panden waarbij de functie van de bestemming niet wijzigt. Er is geen sprake van het mogelijk maken van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen. Dit betekent dat er geen toetsing aan de normen van de Wet geluidhinder/Besluit geluidhinder hoeft plaats te vinden.
4.4.2 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing. Met betrekking tot geluid zijn de normen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer rechtstreeks werkend van toepassing. Het samenvoegen van de panden doet hier niets aan af.
4.4.3 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
4.5 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
In de nieuwe situatie is slechts sprake van samenvoeging van twee panden waarbij de functie van de bestemming niet wijzigt. Dit betekent dat er niet opnieuw getoetst hoeft te worden aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Bovendien is er geen sprake van het realiseren van nieuwe luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.
4.6 Geur
In en om het plangebied is geen zware industrie toegestaan. Er zal dus geen sprake zijn van industriële geurhinder. Ook agrarische bedrijven zijn niet toegestaan in en om het plangebied. Ook hiervan zal dus geen sprake zijn.
4.7 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
4.7.1 Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is
opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder
uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.
4.7.2 Analyse plangebied
Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. Op de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld.
Figuur 3 - bodemkwaliteitszone
Het plangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszone 'wonen', zoals te zien is in figuur 3. De functie geeft een
maat aan. Afgegraven grond met klasse wonen kan alleen toegepast worden binnen andere percelen met de
klasse wonen. Het geeft tevens een indicatie van de globale kwaliteit. Grond met klasse wonen wordt over het
algemeen beschouwd als licht verontreinigde grond, terwijl er bijvoorbeeld bij de klasse 'industrie' matige
verhoogde en hogere concentraties kunnen worden gemeten.
4.7.3 Conclusie
Het voorliggende plan maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Het bestemmingsplan is gericht op de samenvoeging van twee winkelpanden ten behoeve van een rijwielhandel. Aan de maximale bebouwingsmogelijkheden verandert niets. Om deze reden zijn bodemgegevens voor dit bestemmingsplan niet relevant. De bodemkwaliteit komt aan de orde bij aanvragen omgevingsvergunning. Op dat moment dient actueel bodemonderzoek te worden aangeleverd (maximaal twee jaar oud).
4.8 Natuur en ecologie
4.8.1 Wettelijke kaders
Sinds 1 januari 2017 is de bescherming van de Nederlandse natuur wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet Natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats. Deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep" (Dienst Regelingen, 2009). Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn;
Overige inheemse broedvogels;
Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn;
Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling. De algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant;
Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Verordening ruimte 2014. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
4.8.2 Analyse plangebied
Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen op circa 800 meter van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.
Natuurbescherming in Verordening Ruimte 2014
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Verordening Ruimte. De dichtstbijzijnde gebieden die tot het Natuurnetwerk Brabant behoren, liggen op circa 800 meter van het plangebied. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 5.1 lid 6 van de Verordening Ruimte, zijn gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling redelijkerwijs uit te sluiten.
Soortenbescherming
Het plangebied is niet gericht onderzocht op het voorkomen van beschermde plant- en diersoorten. Het voorkomen van gebouw bewonende diersoorten is niet op voorhand uit te sluiten.
Op basis van de geplande ontwikkeling (samenvoeging van twee winkelpanden) zijn echter geen maatregelen voorzien die een negatief effect zouden kunnen hebben op beschermde (gebouw bewonende) flora en fauna. Negatieve effecten op beschermde soorten zijn op voorhand redelijkerwijs uit te sluiten.
4.8.3 Conclusie
Vanuit de wettelijke gebiedsbescherming van Natura 2000-gebieden en de wettelijke soortenbescherming zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Ook vanuit de natuurbeschermingsregels uit de Verordening Ruimte (Natuurnetwerk Brabant en Groenblauwe Mantel) zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden.
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
Bestaand watersysteem
Het Tilburgs stedelijke watersysteem is omschreven in het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016-2019. De gebiedskenmerken van dit plangebied zijn weergegeven in tabel 1.
Kenmerk |
In plangebied |
Waterbeheerders |
Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel Oppervlaktewater: waterschap De Dommel |
Riolering |
Gemengd stelsel |
Afkoppelgebied |
Niet van toepassing |
Tabel 1 - gebiedskenmerken
Beleidskader
Het waterschap De Dommel heeft in 2015 het 'Waterbeheerplan Waardevol Water 2016 - 2021' vastgesteld. Dit plan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meerwaarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.
Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het vGRP 2016-2020 (vastgesteld november 2016). Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het vGRP is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.
Duurzaam watersysteem
De ontwikkeling op deze locatie betreft slechts een binnenpandse wijziging. Er zijn geen veranderingen in de waterhuishoudkundige situatie.
Bij extreme neerslag is het bestaande watersysteem ontoereikend. Als de afvoer- en bergingscapaciteit van het systeem volledig benut zijn kunnen de waterpeilen stijgen tot boven het maaiveld. De laag gelegen delen zullen als eerste overstromen. In eerste instantie moet het teveel aan regenwater in de openbare ruimte worden opgevangen (berging op straat). Hiervoor is het van belang dat de openbare ruimte lager ligt dan de aangrenzende percelen. Op deze manier worden hinder en schade zoveel mogelijk beperkt.
Watertoets
Deze ontwikkeling heeft geen impact op het watersysteem. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het verbreed gemeentelijke rioleringsplan 2016-2019. Conform deze aanpak kan het watertoetsproces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies, in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Opzet planregels
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.
6.1 Hoofdstuk 1 van de regels: Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de 'Inleidende regels'. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten.
6.2 Hoofdstuk 2 van de regels: Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 bevat de 'Bestemmingsregels'. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Soms is daarnaast sprake van een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d. In dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:
Enkelbestemming Gemengd-Dorps
Dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie 2
Dubbelbestemming Waarde-Archeologie
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.
Omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Vaak geeft het plan het college de bevoegdheid om afwijking van de bouwregels toe te staan.
Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Soms is een bestemmingsartikel is aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde (denk bijvoorbeeld aan graafwerkzaamheden).
Wijzigingsbevoegdheid
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies.
6.3 Hoofdstuk 3 van de regels: Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de 'Algemene regels' ten aanzien van de volgende aspecten:
Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.
Algemene bouwregels
Artikel 7 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen.
Algemene gebruiksregels
In artikel 8 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.
Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 9.
Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 10.
Overige regels
Burgemeester en wethouders zijn middels artikel 12 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.
6.4 Hoofdstuk 4 van de regels: Overgangs- en slotregels
Het vierde en laatste hoofdstuk heet 'Overgangs- en slotregels'. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen. In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6 van het Bro verplicht de bestemmingsplanwetgever een vast te stellen bestemmingsplan te doen
vergezellen door een toelichting, waarin (o.a.) zijn neergelegd de inzichten over de uitvoerbaarheid van het
plan.
Op het voorliggende bestemmingsplan is de grondexploitatiewet (afdeling 6.2 van de Wro) niet van toepassing, omdat het geen bouwplan bevat als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Het plan is namelijk gericht op de samenvoeging van twee panden zodat een functionele eenheid ontstaat van meer dan 1.000 m2 bruto vloeroppervlak ten behoeve van een rijwielhandel. Er is met initiatiefnemer geen exploitatieovereenkomst gesloten en er is geen exploitatieplan opgesteld als bedoeld in artikel 6.12 Wro.
De initiatiefnemer en de gemeente hebben wel een planschadeovereenkomst gesloten, dus eventueel uit te keren tegemoetkomingen in planschade zullen ten laste komen van de initiatiefnemer.
De enige gemeentelijke kosten die gemaakt worden zijn de plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit bestemmingsplan. Hiervoor heeft de initiatiefnemer leges betaald.
Gelet op het vorenstaande is het plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 8 Omgevingsdialoog en overleg
8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 19 augustus 2017 gepubliceerd in het Gemeenteblad.
8.2 Omgevingsdialoog
Op 18 juli 2017 heeft de initiatiefnemer ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog een brief verspreid onder 15 adressen in de omgeving van de Kreitenmolenstraat 41A-43 om de bewoners te informeren over de plannen en de start van de bestemmingsplanprocedure. In de brief is de aanleiding voor de bestemmingsplanherziening kort toegelicht en het beoogde doel (verwijderen tussenmuur) is uitgelegd. Omwonenden hebben tweeënhalve week de tijd gekregen om schriftelijk (per e-mail/briefpost) of telefonisch een reactie in te dienen.
Zes geadresseerden hebben gereageerd op de brief en daarnaast heeft de vorige eigenaar van de Kreitenmolenstraat 41A een reactie ingediend. Vier omwonenden zijn van mening dat door het verwijderen van de tussenmuur een vorm van grootschalige detailhandel ontstaat en dat dit niet past in het dorpse karakter van de omgeving. Een vijfde omwonende is bang voor uitbreiding van bebouwingsmogelijkheden. Een zesde geadresseerde geeft aan in te stemmen met de herziening en zegt bovendien minder last te hebben van verkeer op de meest westelijk gelegen oprit naar het parkeerterrein van Kreitenmolenstraat 41A, sinds de bedrijfsvoering van de vorige eigenaar gestopt is (De Leeuw Sport). De vorige eigenaar heeft zelf ook schriftelijk aangegeven dat de parkeerplaats in zijn tijd intensief gebruikt werd.
De initiatiefnemer heeft hiermee het draagvlak in de omgeving gepeild en er zijn uiteenlopende reacties binnengekomen, zowel positief als negatief. De initiatiefnemer is van mening dat de rijwielhandel past in het dorpse karakter van de omgeving omdat hij een lokale markt bedient en de winkel een sociale functie heeft, evenals een toeristische functie voor fietsers/voorbijgangers dankzij het ANWB infopunt. Om te voorkomen dat zich een detailhandelsfunctie van intensieve en grootschalige aard vestigt op deze locatie, zoals een supermarkt, is het grotere maximale bruto vloeroppervlak alleen mogelijk/toegestaan ten behoeve van de rijwielhandel. Bovendien meent initiatiefnemer dat het grotere vloeroppervlak geen grotere belasting voor de omgeving met zich meebrengt, omdat (1) de uitbreiding puur gericht is op een kwaliteitsslag ten behoeve het assortiment en de showroom en (2) twee verschillende bedrijven op deze locatie meer drukte genereren dan alleen de rijwielhandel.
Aan de maximale bebouwingsmogelijkheden op het perceel verandert niets. De initiatiefnemer ziet om voornoemde redenen geen aanleiding en/of mogelijkheid om het bestemmingsplan aan te passen naar aanleiding van de reacties. De gemeente vindt de plannen uit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar.
8.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan Udenhout Beschermd Dorpsgezicht, 4e herziening (Kreitenmolenstraat 41A-43) heeft ter inzage gelegen van maandag 18 september tot en met maandag 30 oktober 2017. Tijdens deze periode zijn er acht schriftelijke zienswijzen ingekomen. Voor de samenvatting van de zienswijzen, het standpunt van het gemeentebestuur en de conclusie aangaande de beoordeling wordt kortheidshalve