Hoolstraat 2 Berkel-Enschot
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0855.BSP2017004-e001 |
Plantype: | bestemmingsplan |
Toelichting
Inhoudsopgave
1.1 Aanleiding tot planontwikkeling
Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied
2.1 Ruimtelijke- en functionele structuur
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader
Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders
4.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand
4.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
Hoofdstuk 8 Burgerparticipatie en overleg
8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding tot planontwikkeling
Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor het juridisch-planologisch borgen van het Mechanisatiebedrijf Heuvelmans V.O.F. aan de Hoolstraat 2 te Berkel-Enschot. Het betreft het perceel in de kadastrale gemeente Berkel sectie B, nr. 5563. Met deze herziening wordt de bestaande feitelijke situatie vastgelegd.
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom het beoogde plan past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
De gemeente Tilburg is in 2015-2016 gestart met een herziening van het niet actueel zijnde bestemmingsplan 'De Akker Berkel-Enschot', onherroepelijk geworden op 19-12-2001. Hiervoor is het voorontwerp bestemmingsplan De Akker Berkel-Enschot 2016 ter inzage gelegd. Een uitsnede van het plangebied is hieronder opgenomen. In dit plan heeft de locatie de bestemming “Bedrijf”, een dubbelbestemming " "Waarde - Archeologie", een bouwvlak, een functieaanduiding “bedrijfswoning” en een gebiedsaanduiding “veiligheidszone – leiding”.
Weergave plangebied uit bestemmingsplan De Akker Berkel-Enschot 2016
Op dit voorontwerp is namens Mechanisatiebedrijf Heuvelmans V.O.F. een inspraakreactie ingediend. Inmiddels is bekend dat dit voorontwerp geen vervolg krijgt. Dit betekent dat het onderliggende bestemmingsplan weer leidend is voor de locatie aan de Hoolstraat 2 te Berkel-Enschot, het bestemmingsplan 'De Akker Berkel-Enschot'. Echter daarin heeft de locatie de bestemming 'Ecologische zone, met aanduiding cultuurhistorische bebouwing'. Destijds heeft de gemeente in dit bestemmingsplan het agrarisch bouwvlak, zoals dat was opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied '94 per abuis wegbestemd. Gezien het feit dat bovengenoemd voorontwerp bestemmingsplan geen vervolg krijgt is, mede naar aanleiding van de ingediende inspraakreactie, afgesproken dat voor de Hoolstraat 2 een seaparate partiële herziening wordt opgesteld en in procedure gebracht om dit te herstellen. Hierin blijven de omvang en vorm van het bestemmingsvlak zoals de gemeente dat in haar voorontwerp bestemmingsplan had opgenomen, gehandhaafd. De gemeente honoreert de in de inspraakreactie gevraagde bestemming agrarisch technisch hulpbedrijf / agrarisch verwant bedrijf maar gaat niet akkoord met de gevraagde uitbreiding zoals verwoord in de inspraakreactie. Deze afspraken zijn in 2015 ook reeds (mondeling) afgestemd met de provincie door de gemeente in het periodieke overleg tussen gemeente en provincie.
1.2 Het plangebied
Het plangebied ligt in het noordoosten van de gemeente Tilburg en omvat het mechanisatiebedrijf aan de Hoolstraat 2 te Berkel-Enschot, kadastraal Berkel-Enschot, sectie B, nr. 5563. Het plangebied wordt globaal begrensd door agrarisch gebied in het noorden, de 'Handboogvereniging De Meierijers' in het oosten, de kom van Berkel-Enschot in het zuiden en agrarische gronden, met verderop de spoorlijn Den Bosch - Tilburg in het westen. De rode stip op de eerste onderstaande kaart geeft de ligging van het plangebied in gemeente weer. Op de tweede kaart een nader beeld van de ligging van het plangebied in de directe omgeving.
Ligging plangebied in de gemeente Tilburg
Ligging plangebied in de directe omgeving
Binnen het plangebied zijn enkele gebouwen aanwezig. Dit zijn, naast de bedrijfswoning, voormalig agrarische gebouwen voor vervaardiging en opslag van machines en er is een kantoorruimte. De voormalige agrarische bedrijfsgebouwen zijn intern aangepast naar de huidige bedrijfsvoering. Hierdoor heeft het geheel zijn agrarische uitstraling behouden. Een deel van het materieel wordt buiten op het grotendeels verharde terrein opgeslagen.
1.3 Voorgaande plannen
Dit bestemmingsplan vervangt ter plaatse het bestemmingsplan 'De Akker Berkel-Enschot', onherroepelijk sinds 19 december 2001.
Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied
2.1 Ruimtelijke- en functionele structuur
De Hoolstraat is een historische weg (kransakkerweg) met een zeer landschappelijk karakter, bochtig, met kinderkopjes en een bomenrij. Al sinds eind 1900 vormt deze weg de verbinding tussen de bebouwingsconcentraties het Heuveltje en Heikant. In de loop der jaren is de kern van Berkel-Enschot langzaam richting de Hoolstraat uitgebreid. De kaarten in onderstaande afbeelding geven de ontwikkelingen weer vanaf 1875 via 1915 en 1965 naar 2015 (linksboven, met de klok mee). De weg loopt rondom de kom van Berkel-Enschot door de akkers en velden en langs enkele grotere en kleinere erven met woonbebouwing of agrarische bebouwing.
Hoolstraat 2 is een voormalig agrarisch bedrijf waar sinds geruime tijd een agrarisch technisch hulpbedrijf is gevestigd. Het mechanisatiebedrijf heeft zich gespecialiseerd op het op maat maken en onderhouden van machines (aanhangers, veewagens, vijzels, et cetera) ten behoeve van de landbouw. Daarnaast worden deze machines tevens voor verhuur aangeboden.
De ontwik keling van het gebiedde afgelopen 150 jaar, met de klok mee, 1875, 1915, 1965 en 2015
Zoals genoemd zijn op het terrein naast de bedrijfswoning enkele gebouwen aanwezig voor het vervaardigen en opslag van de machines en is er een kantoorruimte. Door het behoud van de agrarische uitraling van de gebouwen draagt het geheel bij aan de bestaande ruimtelijke structuur van de Hoolstraat. Het deel van het materieel dat buiten op het terrein wordt opgeslagen is zo veel mogelijk aan het zicht onttrokken.
Inpassingschets bestaande situatie, zie ook bijlage 1
2.2 Technische infrastructuur
Vlak achter het plangebied ligt een drietal transportleidingen (36''; 24'' en 6,61''). Twee daarvan, de twee grootste, zijn olie transportleidingen van de N.V. Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij van Europoort naar Venlo. De laatste leiding is een aardgasleiding welke in beheer is van de Gasunie Transport Services B.V. Voor deze leidingen geldt binnen een strook van 5 m ter weerszijden van de leidingen een bouwverbod en een verbod om zonder schriftelijke vergunning van het bevoegde gezag gepaalde werken en werkzaamheden uit te voeren. Voor deze leidingen is er daarnaast een risicocontour aanwezig. Deze risicocontour is deels gelegen over het plangebied.
Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
3.2 Rijk
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden.
Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
Onderhavige ontwikkeling heef geen effect op de visie uit de SVIR en vice versa. Derhalve zijn er vanuit dit rijksbeleid geen belemmeringen op onderhavig plan.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gestoeld is op de SVIR. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als Mainportontwikkeling Rotterdam, de grote rivieren, het kustfundament en de Waddenzee en het Waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is in 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur (thans NatuurNetwerk Nederland (NNN)), elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht. Deze regeling bevat o.a. een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart en een aanwijzing van reserveringsstroken ten behoeve van uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet.
Op ruim 250 meter van het plangebied is een buisleidingen tracé gelegen welke onderdeel uitmaakt van de 'Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen' (Titel 2.9 Barro) en de 'Structuurvisie buisleidingen 2012-2035' van de Rijksoverheid. Het betreft het tracé 'Hoekse Waard en Noord-Brabant'. Op de volgende kaart is het tracé van de buisleiding weergegeven.
Voorkeurstracé buisleiding ten opzichte van plangebied - Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035
Aan weerszijden van het tracé is op grond van artikel 2.9.2 Barro een zoekgebied opgenomen van 250 meter om gemeenten flexibiliteit te geven om af te wijken van het voorkeurstracé.
Daar het plangebied buiten het voorkeurstracé en het zoekgebied is gelegen heeft de AMvB Ruimte derhalve geen consequenties voor voorliggend plan.
3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt
Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.
Onderhavig plan betreft echter geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Ondanks de wijziging van de enkelbestemming Ecologische zone' met de aanduiding 'cultuurhistorische bebouwing' naar ‘Bedrijf’, is er geen sprake van een nieuw beslag op de ruimte. De gemeente heeft erkend dat bij het vaststellen van het vigerende bestemmingsplan ten onrechte de agrarische bestemming met bijbehorend bouwvlak niet heeft opgenomen. In het daarvoor geldende bestemmingsplan, 'Buitengebied '94' had de locatie nog wel een bouwvlak binnen de bestemming 'Agrarische bedrijfsdoeleinden'. De bedrijfsvoering vindt plaats in de bestaande gebouwen welke reeds waren toegestaan in het bestemmingsplan 'Buitengebied '94', waarin de locatie nog juist bestemd was. Het vastleggen van de juridisch-planologische situatie leidt niet tot een toename van bebouwing ten opzichte van het bestaande ruimtebeslag.
Daar binnen het bestemmingsplan geen nieuw ruimtebeslag plaats is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' niet van toepassing. Dit is overeenkomstig de jurisprudentie als blijkt uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), ECLI:NL:RVS:2016:1075 en ECLI:NL:RVS:2016:1064.
Toepassing van de ladder is derhalve niet nodig.
3.3 Provincie
3.3.1 Structuurvisie
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:
De kwaliteit van het landschap;
De ontwikkeling van het buitengebied;
De regionale verstedelijking.
3.3.2 Inhoud van de Structuurvisie
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Deel C
Deel C betreft het deel van de Interim structuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).
3.3.3 Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.
Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
Volgens de structurenkaart is onderhavig plangebied gelegen in het gemengd landelijk gebied met daarbij de stedelijke aanduiding 'Zoekgebied verstedelijking'. In het gemengd landelijk gebied vindt een vermenging van functies plaats. Naast het gebruik van de gronden ten behoeve van de land- en tuinbouw, is er ook plaats voor natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Daar de locatie gelegen is in het gemengde landelijk gebied, hanteert de provincie het multifunctionele gebruik als uitgangspunt. Onderhavig initiatief betreft een agrarisch technisch hulpbedrijf en is onderdeel van een multifunctioneel gebied. Het gebied is multifunctioneel doordat naast onderhavige mechanisatiebedrijf ook veehouderijen, toerisme, kleinschalige stedelijke functies, natuur en recreatie plaatsvinden.
De zoekgebieden voor stedelijke vernieuwing geeft aan dat het transformeren van buitengebied naar stedelijk gebied afweegbaar is als dat nodig is om in de stedelijke ruimte behoefte te voorzien. Zolang binnen deze gebieden nog geen verstedelijking heeft plaatsgevonden is feitelijk het beleid voor het gemengd landelijk gebied van toepassing. Onderhavig initiatief past derhalve binnen de uitgangspunten van de Sv 2014.
Structurenkaart - Structuurvisie 2010 - partiële herziening 2014, provincie Noord-Brabant
3.3.4 Verordening ruimte Noord-Brabant 2014
Provinciale Staten van Noord Brabant hebben in hun vergadering van 18 november 2016 de Verordening ruimte 2014 opnieuw vastgesteld. Deze verordening is op 8 december 2016 in werking getreden.
In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.
3.3.5 Relatie met de structuurvisie
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.
3.3.6 Inhoud
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:
ruimtelijke kwaliteit;
stedelijke ontwikkelingen;
natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
overige ontwikkelingen in het buitengebied.
Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.
3.3.7 Wijzigingen en ontheffingen
In de verordening is voor een aantal onderwerpen de mogelijkheid opgenomen om de grens van een gebied te wijzigen. Daarnaast is er een algemene ontheffingsmogelijkheid opgenomen. Ook kunnen gemeenten om wijziging van de begrenzing van gebieden verzoeken, zonder dat de verordening daarvoor regels stelt: de jaarlijkse actualisering.
De ontwikkelingsmogelijkheden voor locaties volgen uit het gebied waarin ze gelegen zijn. In de Verordening ruimte is onderscheid gemaakt tussen structuren en aanduidingen. De structuren bestaan uit 'bestaand stedelijk gebied', 'Natuur Netwerk Brabant', 'groenblauwe mantel' en 'gemengd landelijk gebied'. Deze vier structuren zijn Brabant-dekkend. Per structuur zijn er regels uitgewerkt onder welke voorwaarden welke functies ontwikkeld kunnen worden. Onderhavig plangebied is gelegen binnen de structuur 'Gemengd landelijk gebied'.
De aanduidingen zijn opgenomen binnen de themakaarten. Deze themakaarten betreffen aanduidingen ten aanzien van 'stedelijke ontwikkeling', 'cultuurhistorie', 'agrarische ontwikkeling en windturbines', 'water' en 'natuur en landschap'.
Binnen het plangebied zijn aanduidingen opgenomen op de themakaarten 'agrarische ontwikkeling en windturbines' en 'stedelijke ontwikkeling'. Op deze themakaarten is de locatie gelegen in respectievelijk 'beperkingen veehouderij' en 'zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, stedelijk concentratiegebied'.
Themakaart Agrarische ontwik keling en windturbines - Verordening ruimte 2014
Themakaart Stedelijke ontwik keling - Verordening ruimte 2014
Ten aanzien van onderhavig initiatief zijn er meerdere sporen die gevolgd moeten worden in het kader van toetsing aan de Vr. Ten eerste zijn er algemene regels voor de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van toepassing, die opgenomen zijn in hoofdstuk 2 van de Vr. Daarnaast moet getoetst worden aan artikel 7 voor niet-agrarische functies binnen het gemengd landelijk gebied en Artikel 8 voor de ligging in een zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling. Daar het geen veehouderij betreft is toetsing aan artikel 25, beperkingen veehouderij, niet van toepassing.
3.3.8 Algemene regels (hoofdstuk Vr):
Hoofdstuk 2 van de Vr stelt algemene regels ter bevordering van de ruimtelijke kwaliteit (artikel 3). In deze regels wordt gesteld dat bijgedragen moet worden aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit. De bevordering van de ruimtelijke kwaliteit wordt uitgesplitst in de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit (artikel 3.1 Vr) en de kwaliteitsverbetering van het landschap (artikel 3.2 Vr).
3.3.9 Zorgplicht ruimtelijke kwaliteit (art. Vr):
In artikel 3.1 wordt gesteld dat bij ruimtelijke ontwikkelingen het principe van zorgvuldig ruimtegebruik wordt toegepast. Het doel hierbij is om bestaande bebouwing zo goed mogelijk te benutten. Het principe zorgvuldig ruimtegebruik bij ruimtelijke ontwikkelingen houdt in ieder geval in dat bij ruimtelijke ontwikkelingen gebruik wordt gemaakt van een bestaand bouwperceel en dat een uitbreiding van het op grond van het geldende bestemmingsplan toegestane ruimtebeslag slechts is toegestaan mits de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om de beoogde ruimtelijke ontwikkeling binnen dat toegestane ruimtebeslag te doen plaatsvinden.
Voor onderhavige locatie is een bestaand bouwperceel aanwezig op grond van artikel 2, derde lid, sub b van de Verordening ruimte 2014. In het bestemmingsplan 'Buitengebied '94', het bestemmingsplan voorafgaand aan het vigerend planologisch regime, is hiervoor een bouwvlak opgenomen in de bestemming 'agrarische bedrijfsdoeleinden'. Voor de agrarische bedrijfsvoering zijn diverse bouw- en milieuvergunningen verleend. Bij de herziening van het bestemmingsplan 'De Akker Berkel-Enschot' uit 2001, is het bouwvlak abusievelijk wegbestemd uit het bestemmingsplan. De gemeente wil met onderhavig bestemmingsplan de huidige situatie juridische-planologisch weer op een juiste manier borgen. Er is dus historisch gezien een bestaand bouwvlak, dan wel bouwperceel, aanwezig aan de Hoolstraat 2 te Berkel-Enschot. Binnen dit bouwperceel wordt de volledige ruimte benut door de aanwezige gebouwen, buitenopslag en erfverharding.
Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit dient voorliggende toelichting een verantwoording te bevatten waaruit blijkt dat rekening is gehouden met de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, waterhuishouding, archeologische en cultuurhistorische waarden, ecologische waarden, aardkundige waarden en landschappelijke waarden. Daarnaast dient, gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, de omvang van de ruimtelijke ontwikkeling te passen in de omgeving. De toetsing van de gevolgen van het initiatief op bovengenoemde aspecten is uitgebreid uiteengezet in hoofdstuk 4 en 5 van voorliggende toelichting.
Tevens dient binnen het plangebied een adequate afwikkeling van personen- en goederenvervoer verzekerd te zijn, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor. De Hoolstraat is gelegen ten noorden van de kern van Berkel-Enschot. Deze verharde weg (kinderkopjes) sluit aan op de Molenstraat aan de westkant, welke de verbindingsweg is tussen
Berkel-Enschot en Udenhout. Aan de oostkant sluit de weg aan op de Heikantsebaan. De weg sluit via de Kreitenmolenstraat weer aan op de N65. De afstand van de locatie tot en met de aansluiting op de N65 is slechts 2,8 kilometer, gemeten over de weg. Er is derhalve sprake van een adequate afwikkeling van het goederen- en personenvervoer.
In geval van stedelijke ontwikkeling dient conform art. 3.1, tweede lid onder c van de Vr, toepassing te worden gegeven aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Een toelichting op deze ladder is reeds opgenomen in paragraaf 3.2.3. van deze toelichting.
3.3.10 Kwaliteitsverbetering van het landschap (art. Vr):
Een bestemmingsplan buiten bestaand stedelijk gebied dient gepaard te gaan met een fysieke verbetering van het landschap. Daarnaast dient te worden aangetoond hoe deze fysieke verbetering ook financieel, juridisch en feitelijk wordt verzekerd. Een verbetering zoals hierboven beschreven kan o.a. bestaan uit een landschappelijke inpassing, behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen, wegnemen van verharding of het slopen van bebouwing. Deze vormen van kwaliteitsverbetering dienen dan ook te worden geborgd in het bestemmingsplan. Over de exacte invulling van de kwaliteitsverbetering zijn in het regionaal ruimtelijk overleg tussen gemeenten en provincie afspraken gemaakt. Binnen de gemeente Tilburg is het afsprakenkader van de regio Hart van Brabant van toepassing. Hierin is de ontwikkeling aangemerkt als een categorie 2 ontwikkeling. Dit betekent dat met enkel een goede landschappelijke inpassing voldoende kwaliteitsverbetering van het landschap is zodat wordt voldaan aan dit artikel. De locatie aan de Hoolstraat 2 wordt aan alle zijden aan het zicht onttrokken door middel van een haag, waarbij aan de voorzijde rekening is gehouden met de aanwezige laanstructuur van de Hoolstraat. Een landschappelijk inpassingsschets is opgenomen als Bijlage 1 van onderhavig toelichting. Derhalve is het plan geheel landschappelijk ingepast en is er sprake van een voldoende kwaliteitsverbetering.
3.3.11 Gemengd landelijke gebied (art Vr):
In artikel 7.10 en 7.11 van de Vr zijn regels opgenomen voor agrarisch-technische hulpbedrijven en agrarisch-verwante bedrijven in gemengd landelijk gebied. Dit artikel bepaald dat bij een vestiging en/of uitbreiding van agrarisch-technische hulpbedrijven en agrarisch-verwante bedrijven alleen is toegestaan indien aan de voorwaarden wordt voldaan.
7.11 Afwijkende regels voor agrarisch-technische hulpbedrijven en agrarisch-verwante bedrijven
In afwijking van artikel 7.10 eerste lid onder a en d (niet-agrarische functies), kan een bestemmingsplan dat is gelegen in gemengd landelijk gebied voorzien in een vestiging van een agrarisch-technisch hulpbedrijf of een agrarisch verwant bedrijf mits de omvang van het bouwperceel van de beoogde ontwikkeling ten hoogste 1,5 hectare bedraagt.
Voor een bestaand bedrijf als bedoeld in het eerste lid is artikel 7.10 derde lid (redelijke uitbreiding), overeenkomstig van toepassing.
Argumentatie bovengenoemde voorwaarden:
Ad 1: Door de ligging in het gemengd landelijk gebied is het toegestaan een groter bouwperceel op te nemen dan de maximale 5.000m2 uit artikel 7.10, eerste lid, onder a. De beoogde situatie heeft een oppervlak van 7.026m2. Derhalve blijft het bouwperceel onder de maximale grens van 1,5ha en wordt er voldaan aan deze voorwaarde. Het tweede gedeelte van deze voorwaarden, artikel 7.10 eerste lid onder d, betekent dat een agrarisch-technische hulpbedrijf / agrarisch verwant bedrijf, behorend tot de milieucategorie 3 of hoger, mogelijk is. Onderhavig agrarisch-technisch hulpbedrijf is een (landbouw)mechanisatiebedrijf wat een milieucategorie 3.2 betreft.
Voor het overige dient derhalve getoetst te worden aan artikel 7.10, eerste lid van de Verordening. De toetsing aan lid a en d van dit artikel kan, gezien hierboven, achterwege blijven.
Ad 2: Daar het geen bestaand bedrijf betreft als bedoeld in het eerste lid is artikel 7.10 derde lid niet van toepassing.
7.10 Niet-agrarische functies
Een bestemmingsplan dat is gelegen in gemengd landelijk gebied kan voorzien in een vestiging van een niet-agrarische functie, anders dan bepaald in de artikelen 7.7 tot en met artikel 7.9 mits:
de totale omvang van het bouwperceel van de beoogde ontwikkeling ten hoogste 5.000m2 bedraagt;
dit bijdraagt en past binnen de beoogde ontwikkeling van gemengd landelijk gebied als bedoeld in artikel 7.1;
is verzekerd dat overtollige bebouwing wordt gesloopt;
de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een bedrijf, behorend tot de milieucategorie 3 of hoger;
de beoogde ontwikkeling niet leidt tot twee of meer zelfstandige bedrijven;
de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een al dan niet zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie;
de beoogde ontwikkeling niet leidt tot al dan niet zelfstandige detailhandelsvoorziening met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 200 m2;
is aangetoond dat de ruimtelijke ontwikkeling ook op langere termijn past binnen de op grond van deze verordening toegestane omvang;
de beoogde activiteit niet leidt tot een grootschalige ontwikkeling.
Argumentatie bovengenoemde voorwaarden:
Ad I: zie onder artikel 7.11.
Ad II: De beoogde ontwikkeling als bedoeld in artikel 7.1 moet bijdragen aan een gemengde plattelandseconomie welke voorzien wordt voor het gemengd landelijk gebied. Daar het gelegen is in de aanduiding 'Beperkingen veehouderij', biedt dit mogelijkheden voor andere, niet-agrarische, functies zoals onderhavig agrarisch-technisch hulpbedrijf. Dit draagt bij aan de gemengde plattelandseconomie welke is voorzien voor het gemengd landelijke gebied.
Ad III: Het plan betreft het juridisch-planologisch borgen van de bestaande situatie. De aanwezige bebouwing is volledig in gebruik en derhalve is er geen sprake van overtollige bebouwing welke voor sloop in aanmerking komt.
Ad IV: zie onder artikel 7.11
Ad V: Op de locatie aan de Hoolstraat 2 te Berkel-Enschot is enkel het zelfstandige bedrijf van initiatiefnemers gevestigd.
Ad VI: Het agrarisch-technisch hulpbedrijf voorziet niet in een zelfstandige kantoorvoorziening met een baliefunctie.
Ad VII: Er is geen sprake van detailhandel.
Ad VIII: Het opgenomen bouwperceel heeft een oppervlak van 7.026 m2. Dit is ruim binnen de deze verordening toegestane omvang van 1,5 hectare voor een agrarisch-technisch hulpbedrijf. Mocht in de toekomst uitbreiding van de ruimtelijke ontwikkeling noodzakelijk zijn dan is dit binnen de verordening toegestane omvang mogelijk.
Ad IX: Er is geen sprake van een grootschalige ontwikkeling welke leidt tot een som van het te verwachten aantal bezoekers en overnachtingen van meer dan 150.000 per jaar.
Uit bovenstaande blijkt dat er wordt voldaan aan de bepalingen uit artikel 7 van de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant.
3.3.12 Zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling (art Vr)
In het eerste lid van artikel 8.1 kan ter plaatse van de aanduiding 'zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling', in afwijking van het verbod op nieuwvestiging (artikel 3.1, lid 2 onder a) en stedelijke ontwikkeling (artikel 4.2) voorzien in een stedelijke ontwikkeling. Hieraan zijn wel enkele voorwaarden van toepassing volgens lid 2 tot en met 4.
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan, nieuw ruimtebeslag dan wel uitbreiding of wijziging van bestaand ruimtebeslag ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies; Onderhavig plan betreft een particulier initiatief met een enkele functie, namelijk een
agrarisch-technisch hulpbedrijf in de vorm van een (landbouw)mechanisatiebedrijf. Er is geen sprake van een samenhangende ruimtelijke structuur van (meerdere) stedelijke functies.
Het initiatief hangt ook niet samen met meerdere ontwikkelingen in de omgeving. Derhalve valt onderhavig initiatief niet onder de definitie van een stedelijke ontwikkeling en is toetsing niet noodzakelijk.
Uit bovenstaande blijkt dat het plan in overeenstemming is met de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant.
3.4 Gemeente
3.4.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
de Brabantstrategie
de Regiostrategie
de Stadsstrategie.
3.4.2 Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
Aantrekkelijk : Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis
& creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten:
Binnenstad van de 21e eeuw
Tilburg University Campus: kennisontwik keling en -toepassing
Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven
Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant
De drie stadsregionale parken zijn:
Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven
Stadsregionaal park Stadsbos013
Stadsregionaal park Noord
3.4.3 De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.
De drie stedelijke knooppunten zijn:
Bedrijvenpark Zuid
Zorgcluster Leijpark
Duurzaam energielandschap Noord
De twee ecologische verbindingszones:
Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.
Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
3.4.4 De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied. Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijk en en buurten
Basis op orde: wijk en zijn schoon, heel en veilig
Vitale wijk economie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
Brandpunten in wijk en zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
Goede bereikbaarheid van wijk en en buurten borgen
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken
3.4.5 Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
De Omgevingsvisie geeft geen concrete aandachtspunten voor het buitengebied, dan wel specifiek voor dit plan. Wel wordt binnen de stadsstrategie ingestoken op het economische vitaliteit van het landschap behouden en verstreken. In de regiostrategie wordt benadruk dat Tilburg een gemeente wil zijn waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. Terwijl in de brabantstrategie het vestigen van bedrijven interessant moet zijn en, waar mogelijk, concurrerend gewerkt kan worden in kennis & creativiteit en smart industries.
Het (landbouw)mechanisatiebedrijf is al geruime tijd gevestigd aan de Hoolstraat 2 waarbij voor dit gebied in de gemeente economische vitaliteit aanwezig is en met dit plan wordt behouden. Het voornemen om de feitelijke situatie juridisch-planologisch te borgen geeft initiatiefnemers duidelijkheid voor de toekomst van het bedrijf op het gebied van vestiging. Hierdoor kan het bedrijf zich weer richten op de ambities om voor derden maatwerk oplossingen te bieden op het gebied van landbouwmachines zoals landbouwwerktuigen, landbouwwagens en wielladers et cetera. Door het bieden van maatwerk oplossingen vindt tevens de koppeling met het laatste uitgangspunt, de brabantstrategie, van de omgevingsvisie plaats op, namelijk het (concurrerend) werken in kennis en creativiteit.
Al is er binnen de Omgevingsvisie Tilburg 2040 geen concrete aandachtspunten opgenomen voor het plangebied. Toch zijn er, gezien bovenstaande, genoeg beleidsstrategieën binnen de visie waaraan het bedrijf binnen het plangebied zich kan verbinden. Derhalve draagt het plan bij aan de doelstellingen uit de Omgevingsvisie Tilburg 2040
3.4.6 Overige gemeentelijke structuurvisies
Verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP)
Het verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP) is het vervolg van de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Daarin geeft Tilburg haar beleidsmatige invulling aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in het vGRP.
Om de waterbelangen bij ruimtelijke ontwikkelingen veilig te stellen doorlopen waterschap en gemeente bij alle ruimtelijke ontwikkelingen de watertoetsprocedure. Hierbij wordt o.a. toegezien op een hydrologisch neutrale inpassing van ontwikkelingen. Een toets aan het aspect water dient in elke ruimtelijke ontwikkeling betrokken te worden. Zo ook in onderhavige. Hiervoor is een apart hoofdstuk 6 voor opgenomen in onderhavige toelichting. Hierin wordt het beleid uit de vGRP alsmede het provinciaal beleid en van het waterschap de Dommel toegelicht.
Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
4.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand
4.2.1 Stedebouw en welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.
Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.
Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.
De Welstandsnota 2012 geeft aan dat in bestemmingsplannen een relatie wordt gelegd met de welstandszorg als het gaat om de concrete inpassing van bijvoorbeeld relatief grote bouwvolumes is een overwegend kleinschalige omgeving. Het bestemmingsplan beschrijft dus naast de toegelaten functies de toegelaten bouwmassa's en de plaats waar deze mogen worden opgericht. Welstandseisen mogen in beginsel de bouwmogelijkheden van bestemmingsplannen niet beperken.
In dit bestemmingsplan worden normen opgenomen voor eventueel nog op te richten bebouwing. Ter zijner tijd worden eventuele bouwplannen voorgelegd aan de welstandscommissie, waarna toetsing aan de welstandsnota wordt uitgevoerd. Het plangebied is volgens de kaartbijlagen van de welstandsnota gelegen in het buitengebied en heeft het welstandsniveau 2. Op de bestaande situatie heeft het welstandsbeleid geen invloed.
4.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
Voorafgaand aan het plan dient onderzocht te worden of er sprake is van aantasting van archeologische, cultuurhistorische en aardkundige waarden.
4.3.1 Cultuurhistorie en aardkunde
Volgens de cultuurhistoriekaart van de provinciale Verordening ruimte 2014 blijkt dat het plangebied niet gelegen is in een cultuurhistorisch vlak of een aardkundig waardevol gebied. De locatie ligt wel binnen het complex van provinciaal cultuurhistorisch belang 'Dekzandrug Tilburg-Den Bosch'. Dit gebied is gekenmerkt door dekzandruggen al dan niet met een oud bouwlanddek. Het maakt onderdeel uit van een langgerekt, zuidwest-noordoost georiënteerde zone die gekarteerd is als gooreerdgronden op lemig fijn zand. Gooreerdgronden komen niet zelden voor in de nabijheid van oude ontginningen en aan de randen of in de bovenlopen van beekdalen. De gronden binnen en aansluitend het plangebied zijn voornamelijk agrarische gronden welke vaak een humushoudend dek hebben van ca. 40cm.
Berkel wordt voor het eerst genoemd in 1214 als Bercle toen hertog Hendrik I van Brabant een derde van de toendrechten overdroeg aan de plaatselijke St.-Wiliborduskapel.
De Hoolstraat heeft als lijn een zeer hoge historisch-geografische waarde. Door de aanwezige laanbeplanting van Amerikaanse eik, eik, linde en zomereik maakt de Hoolstraat onderdeel uit van de Bosschage (laanbeplanting Hoolstraat, Molenbaan, Brem en Heikant te Berkel-Enschot). Daarnaast maakt te Hoolstaat onderdeel uit van een historische kransakkerstructuur welke bepalend is voor de identiteit van het gebied. De Hoolstraat heeft een hoge cultuurhistorische waarde en zal zijn huidige functie in het gebied behouden.
De voorgenomen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan brengt geen afbreuk teweeg aan de cultuurhistorische waarden van het gebied in het algemeen en de Hoolstraat in het bijzonder. Daar het plan de bestaande situatie juridisch-planologisch vastlegt en hiermee geen nieuwe ontwikkelingen worden beoogd, blijven de cultuurhistorische waarden geborgen.
4.3.2 Archeologie
De zorg voor archeologische monumenten wordt geregeld in het proces van de ruimtelijke ordening. Zo is wettelijk bepaald dat gemeenten in nieuwe bestemmingsplannen rekening moeten houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten, archeologische waarden. Het plangebied ligt op de gemeentelijke Archeologische verWachtingskaart Tilburg (ArWaTi) in een gebied met een hoge tot zeer hoge archeologische verwachting. Dit komt overeen met de IKAW van de rijksoverheid. Op de Archeologische Monumentenkaart is het plangebied niet gelegen in, of in de nabijheid van een aangewezen gebied.
Archeologische verwachtingsk aart Tilburg (ArWaTi)
Het plan betreft het vastleggen van de bestaande situatie. Er worden geen (grootschalig) ontwikkelingen mogelijk gemaakt welke de archeologische waarden van het gebied kunnen aantasten. Daarnaast zijn de gronden binnen het plangebied bij de aanleg van de reeds bestaande stallen geroerd en zijn mogelijk nog aanwezige waarden verstoord. Gezien hetgeen hier beschreven wordt de kans op aanwezigheid van archeologische waarden zeer gering geacht. Tevens worden mogelijk aanwezige archeologische waarden in situ behouden doordat de gronden ter plaatse van de verharding zijn aangelegd in de bovenste grondlaag. In de bovenste grondlaag zijn het aantreffen van archeologische waarden nihil.
Derhalve is een nader onderzoek niet noodzakelijk.
Ter bescherming van mogelijk toekomstige ontwikkelingen is in het bestemmingsplan een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen.
4.4 Groen
4.4.1 Bomennota Tilburg boomT
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.
Boomwaardezoneringsk aart
4.4.2 Maatregelen in bestemmingsplan
De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als Boomwaardekaart. Bomen met een basiswaarde zijn van belang voor de verschillende Tilburgse wijken en buurten en daarnaast ook in de kernen Udenhout en Berkel-Enschot. De bomen verfraaien de straat en verhogen de leefomgeving, maar hebben in principe geen bijzondere structuurbepalende functie. In samenhang met de wegenstructuur van de Hoolstraat maken de bomen langs deze weg wel deel uit van een structuurbepalende functie. Het voorgenomen bestemmingsplan maakt echter geen ontwikkelingen mogelijk welke de bestaande bomendiversiteit aantast en doet geen afbreuk aan de structuurbepalende functie van de bomen aan de Hoolstraat Derhalve is het plan in overeenstemming met de 'Bomennota Tilburg BoomT'.
4.5 Verkeer en parkeren
4.5.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg
De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zetten we in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.
Onze gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In onze nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben onze inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met onze aanpak willen we meer dan alleen verkeersstromen in goede banen leiden. We willen de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.
Mobiliteitsagenda 013
De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.
4.5.2 Parkeren
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:
Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;
In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;
Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;
Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;
Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.
In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.
Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.
Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.
Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het verplicht om inzicht te bieden in de relevante milieuhygiënische en planologische aspecten. In dit hoofdstuk worden deze aspecten beschreven.
5.1 Milieuhinder bedrijven
De handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' (editie 2009) is een publicatie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en dient als hulpmiddel voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar nodig ruimtelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
Het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
Aan bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitvoeren.
De VNG-publicatie is een hulpmiddel om de afstanden tussen bedrijvigheid en woningen concreet in te vullen. Gemeenten beslissen uiteindelijk zelf over een bepaalde locatie. De handreiking geeft informatie over de ruimtelijk relevante milieuaspecten en bijbehorende richtafstanden van een scala aan bedrijfsactiviteiten. Deze richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit. Er wordt onderscheid gemaakt in de omgevingstypen:
Rustige woonwijk en rustig buitengebied: een woonwijk (of vergelijkbaar omgevingstype) die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Er komen enkel wijkgebonden voorzieningen voor en er is weinig verstoring door verkeer.
Gemengd gebied: een gebied met matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen functies zoals winkels, horeca en kleine bedrijven voor of er is sprake lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid. Ook gebieden direct naast de hoofdinfrastructuur gelegen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied, hier is sprake van verhoogde milieubelasting door geluid.
Onderhavige locatie is gelegen in omgevingstype 'rustig buitengebied'. Dit omgevingstype wordt gekenmerkt door zeer matige tot geen functiemenging. In de omgeving bevinden zich direct naast het bedrijf een sportvereniging en woningen, verder is het omringd door agrarisch gebied. Tevens is onderhavige locatie niet direct naast een hoofdinfrastructuur gelegen.
Het mechanisatiebedrijf behoort tot de SBI-2008 categorie 'Groothandel in landbouwmachines, werktuigen en tractoren', code 46.61. Dit komt overeen met milieucategorie 3.2 'Grth in machines en appararten: - machines voor de (land)bouwnijverheid. Voor een bedrijf uit deze milieucategorie, gelegen in een rustig buitengebied is de richtafstand 100m. De dichtstbij gelegen woning van derden Hoolstraat 4 bevindt zich op een afstand van ca. 50m van de gebouwen en voorzieningen ten behoeve van het bedrijf op het perceel Hoolstraat 2. Hiertussen is de 'Handboogvereniging De Meiereijers' gelegen welke direct grenst aan het plangebied. De handboogvereniging is door de weeks geopend in de avonduren en op zondag van 11.00uur tot 13.00uur (volgens de website van de vereniging). Dit is buiten de reguliere werktijden van het (landbouw)mechanisatiebedrijf. Het geluid van het bedrijf heeft derhlave geen belemmerende werking op de naastgelegen handboogvereniging . Tevens zorgen de gebouwen van deze vereniging voor de afscherming van geluid op de naastgelegen woning aan de Hoolstraat 4.
Naast de invloed van het bedrijf op de omgeving wordt ook bekeken wat de invloed is van de
handboogvereninging op de bedrijfswoning. De handboogvereniging behoort tot de SBI-2008 categorie
'Schietinrichtingen - buitenbanen met voorzieningen: boogbanen', code 931.11, volgens het voor deze
locatie vastgestelde bestemmingsplan 'Buitengebied 94, 1e herziening (Hoolstraat 4 BKE), van 14 maart
2011. De hierbij horende milieucategorie is categorie 2 met een richtafstand van 30 meter. In de
toelichting op dit bestemmingsplan is opgenomen "Een overdekte boogbaan heeft volgens deVNG-brochure een richtafstand van 10 meter tot de buitenste gevel van een nabijgelegen woning. Voor
een vrije buitenbaan geldt een richtafstand van 200 meter. Door het aanbrengen van
veiligheidsmaatregelen worden de risico's aanzienlijk beperkt. Voor een buitenbaan met voorzieningen
geldt dan ook een richtafstand van 30 meter. In casu worden veiligheidsmaatregelen genomen en zal de
feitelijke afstand tot de gevels van de nabijgelegen woningen circa 100 meter bedragen." Derhalve vormen
de activiteiten van de handboogvereniging geen belemmeringen voor de bedrijfswoning welke is
opgenomen in onderhavig plan.
Daarnaast wordt nadrukkelijk opgemerkt dat onderhavig plan het juridisch-planologisch borgen betreft van de bestaande feitelijke situatie.
5.2 Externe veiligheid
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Externe veiligheid gaat nadrukkelijk niet over de veiligheid van de mensen die werkzaam zijn binnen het bedrijf of binnen een risicogebied van een transportroute.
5.2.1 Regelgeving
De regelgeving rondom externe veiligheid is opgenomen in diverse besluiten en regelingen. Besluiten en regelingen, waarin de aanvaardbare risico's zijn vastgelegd, voor de Hoolstraat 2 kunnen zijn:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi),
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb),
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt),
De normen in de besluiten zijn vastgelegd in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden geven de milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. De richtwaarden geven de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De externe veiligheidsrisico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) binnen het invloedsgebied. In onderstaand kader worden deze risico's nader uitgelegd.
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan normen vermeld in bovengenoemde regelgeving. Een ontwikkeling is niet toegestaan indien deze leidt tot een overschrijding van de grenswaarden. Van de richtwaarden kan gemotiveerd worden afgeweken.
5.2.2 Toetsing aan beleid
Risicokaart Nederland, ingezoomd naar omgeving plangebied
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Gezien de aard van de voorgenomen activiteiten (exploitatie van een landbouwmechanisatiebedrijf) op de planlocatie is het Bevi niet van toepassing. De werkzaamheden omvatten niet het gebruik, opslag of vervoer van gevaarlijke stoffen.
Uit de risicokaart blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten aanwezig zijn op of nabij het plangebied. Er ontstaan daardoor geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkelingen op het plangebied. Onderhavig plan voorziet tevens niet in de realisatie van nieuwe beperkt kwetsbare objecten. Aangezien onderhavige plangebied niet is gelegen binnen een risicoaanduiding of binnen veiligheidsafstanden zijn geen risico's aanwezig voor de voorgenomen ontwikkelingen. Derhalve kan worden geconcludeerd dat er voor dit plan geen belemmeringen zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid.
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
De ontwikkeling is gelegen in het invloedsgebied van spoortraject 61 'Tilburg aansl. - Vught' binnen het Basisnet spoor. Nader bepaald is het trajectnummer 61D.1 van toepassing. Omdat de afstand meer bedraagt dan 200 meter (feitelijk is dit ruim 300 meter) kan er op grond van de artikelen 7 van het Bevt worden volstaan met een beperkte groepsrisico verantwoording. Uit het Basisnet spoor blijkt dat er geen sprake is van een PR. Het GR is wel opgenomen in het Basisnet spoor en is vastgesteld op 4,0 meter voor de GR-plafond 10-7 contour en 29 meter voor de GR-plafond 10-8 contour.
Verantwoording groepsrisico, artikel 7
De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die spoorweg:
De opkomsttijd bedraagt ongeveer 5,31 minuten. Er is geen sprake van een zorgfunctie en/of zeer kwetsbare objecten. De opkomsttijd voldoet hiermee aan de in het Dekkings- en spreidingsplan 2015 – 2019 vastgestelde opkomsttijden.
Het plangebied is voldoende bereikbaar voor voertuigen van hulpverleningsdiensten.
Het plangebied ligt binnen de cirkel van goede hoorbaarheid van de waarschuwings- en alarmeringsinstallatie. Het plangebied valt binnen het dekkingsgebied van NL-alert.
Er wordt in overleg met de brandweer gekeken naar blus voorzieningen;
Voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg een ramp voordoet. Er zijn voldoende vluchtwegen. Er is geen sprake van (structurele) aanwezigheid van groepen verminderd zelfdredzame personen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
In het vigerende bestemmingsplan 'De Akker Berkel-Enschot' is in de nabijheid een dubbelbestemming voor leidingen opgenomen. Uit de risicokaart blijkt dat de PR contour over het plangebied loopt.
De PR contour van de meest noordelijke olieleiding bedraagt 51m, de meest zuidelijke olieleiding 53m, de hogedrukaardgasleiding heeft geen PR-contour. Deze afstand laten zien dat het volledige buitenterrein en een deel van de gebouwen in de PR contour ligt van de buisleiding. Doordat het bedrijf meerdere werknemers heeft kan hier dus gesproken worden van een beperkt kwetsbaar object. Een beperkt kwetsbaar object kan binnen een PR contour worden geprojecteerd. Hierbij dient mede opgemerkt te worden dat het reeds een bestaande situatie betreft.
Voor de verantwoording van het groepsrisico is van belang dat gesteld kan worden dat er in het invloedsgebied van het leidingentracé geen toename plaatsvindt van het groepsrisico, doordat er geen toename is van het aantal personen welke aanwezig zullen zijn binnen dit gebied. Het invloedsgebied van de meest noordelijke olieleiding (bepalende) bedraagt 43m, van de zuidelijke olieleiding 36m en het invloedsgebied van de hogedrukaardgasleiding bedraagt 75m. Het invloedsgebied van alle drie de leidingen ligt daarmee over het plangebied.
Deze contour is vastgelegd op de plankaart. Hiervoor zijn in de regels die gekoppeld zijn aan het bestemmingsplan bepalingen opgenomen.
De voorgenomen ontwikkelingen liggen buiten de directe dubbelbestemming en de voorgenomen ontwikkelingen hebben geen invloed op het bepaalde in de bijbehorende regels. Derhalve hebben de ontwikkeling is gelegen buiten de invloedssfeer van de in het Bevb opgenomen buisleidingen
5.2.3 Conclusie
Voor het juridisch-planologisch borgen van de huidige situatie zijn er voor wat betreft de externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavig plan. Bij mogelijke ontwikkelingen dient er rekening te worden gehouden met de veiligheidszone rondom de leidingen welke achterop het perceel zijn gelegen, maar buiten het plangebied. Hiervoor worden in de regels bij dit bestemmingplan bepalingen opgenomen.
5.3 Geluid
De Wet geluidhinder is sinds 1979 het juridisch kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. Deze wet zorgt voor de bescherming van geluidsgevoelige bestemmingen tegen geluidhinder van onder andere wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Hierbij wordt onder andere gebruik gemaakt van zonering en geluidsnormen. In de Wet geluidhinder (Wgh) worden geluidsgevoelige bestemmingen benoemd welke beschermd worden door de wet. Een bedrijf welke niet gelegen is op een zoneerd industrieterrein valt niet onder de bescherming van de Wgh. Verdere toetsing aan de Wgh voor het bedrijf is derhalve niet noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening worden de aspecten toch behandeld.
Onderhavig initiatief betreft het juridisch-planologisch borgen van de bestaande situatie. Wat betreft dit
bestemmingsplan is artikel 76 lid 3 uit de Wet geluidhinder van toepassing.Hierbij wordt geen geluidsgevoelig object toegevoegd. De mogelijke geluidshinder op de gevel van de bedrijfswoning bestaat hoofdzakelijk uit verkeersbewegingen van de Hoolstraat en mogelijk de spoorlijn Tilburg - aansluiting Vught.
5.3.1 Wegverkeerlawaai
Het plangebied heeft de ontsluiting aan de Hoolstraat. Deze klinkerweg is een lokale ontsluitingsweg welke in geen verdere ontsluiting voorziet van de kern Berkel-Enschot. Deze loopt primair aan de noordzijde via de Molenstraat/Udenhoutseweg en Durendaelweg. De maximumsnelheid op deze weg is 60km/uur. Vooraan de weg is de milieustraat van Berkel-Enschot gelegen. Het verkeer van en naar deze milieustraat geschied echter in westelijke richting.
Daar het plan een conserverend karakter heeft vinden er met de doorgang van het plan geen wijzigen plaats in het wegverkeerslawaai afkomstig van de Hoolstraat. Daar de (bedrijfs-)woning reeds jaren hier is gevestigd, op de kaart van 1965 (paragraaf 2.1) is al een weergave van de huidige woning, is het aannemelijk dat er geen negatieve effecten in het woon- en leefklimaat zijn met het doorgang vinden van het plan.
5.3.2 Railverkeerlawaai
De omvang van de geluidszone (het planologisch aandachtsgebied) langs een spoorzone is afhankelijk van de het feit of de spoorweg is aangegeven op de geluidplafondkaart of de zonekaart. Op ruim 300m van het plangebied is het spoorwegtraject Tilburg - aansluiting Vught, trajectnummer 61, sectie D, gelegen. Deze spoorlijn is opgenomen op de geluidplafondkaart uit de Regeling geluidplafondkaart milieubeheer.
Voor spoorwegen die zijn aangegeven op de geluidsplafondkaart is in artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder de omvang van de geluidzone geregeld. De breedte van de zone aan weerszijden van het spoor is afhankelijk van de hoogte van het geluidproductieplafond. Volgens het Geluidregister van het Ministerie van I en M heeft genoemd traject een geluidproductieplafond van 67,1dB. De betreffende zone is derhalve 600 meter, conform tabel 3.4 behorende bij artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder.
Onderhavig plangebied is derhalve gelegen in de geluidszone van het spoortraject Tilburg - aansluiting Vught, trajectnummer 61, sectie D.
Het Ministerie van I en M heeft met het Geluidregister ook Geluidskaarten opgesteld met daarbij de Geluidscontouren van de spoorwegen en geven een indicatie van de geluidshinder op de omgeving. Voor genoemd spoorwegtraject zijn eveneens contouren opgenomen. In onderstaande afbeeldingen worden de geluidscontouren in de dag- en nachtperiode aangegeven.
Geluidscontouren spoorwegtraject Tilburg-aansluiting Vucht, traject 61, sectie D - Dag periode
Geluidscontouren spoorwegtraject Tilburg-aansluiting Vucht, traject 61, sectie D - Nachtperiode
Uit de geluidscontouren in de Geluidskaarten blijkt dat onderhavig plangebied buiten de geluidszone liggen van het spoorwegtraject Tilburg - aansluiting Vught, trajectnummer 61, sectie D. Derhalve is er geen hinder te verwachten van de spoorlijn en is verder onderzoek niet noodzakelijk.
5.3.3 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidcontouren (de zogenaamde Ke-contouren). Deze contouren liggen niet over het plangebied.
5.3.4 Industrielawaai
Als gevolg van het geluid van de bedrijfactiviteiten richting de omgeving is er sprake van industrielawaai. Volgens de 'Bedrijven en milieuzonering' is de richtafstand voor geluid 100m. De dichtstbij gelegen woning van derden, Hoolstraat 4, bevindt zich op een afstand van ca. 50m van de gebouwen en voorzieningen ten behoeve van het bedrijf op het perceel Hoolstraat 2.
Hiertussen is de 'Handboogvereniging De Meiereijers' gelegen welke direct grenst aan het plangebied. De handboogvereniging is door de weeks geopend in de avonduren en op zondag van 11.00uur tot
13.00uur (volgens de website van de vereniging). Dit is buiten de reguliere werktijden van het (landbouw)mechanisatiebedrijf. Het industrielawaai heeft derhlave geen belemmerende werking op de naastgelegen handboogvereniging . Tevens zorgen de gebouwen van deze vereniging voor de afscherming van geluid op de naastgelegen woning aan de Hoolstraat 4.
Daarnaast wordt nadrukkelijk opgemerkt dat onderhavig plan het juridisch-planologisch borgen betreft van de bestaande feitelijke situatie. Ook hier is artikel 76 lid 3 uit de Wet geluidhinder van toepassing.
5.4 Lucht
In de Wet milieubeheer is de Europese richtlijn geïmplementeerd op het gebied van grenswaarden voor diverse stoffen. Het doel van de wet is mensen te beschermen tegen risico's van luchtverontreiniging. Voor de kwaliteit van de buitenlucht zijn in bijlage 2 bij de Wm bepaalde milieukwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Deze milieukwaliteitseisen betreffen grenswaarden van concentraties voor zwaveldioxide, stikstofoxiden (NOx als NO2) zwevende deeltjes (PM10 en PM2,5), lood, koolmonoxide en benzeen. Uit onderzoek is echter gebleken dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) kunnen opstreden.
5.4.1 Stikstofdioxide
Uit de GCN-kaarten voor stikstofdioxide blijkt dat de achtergrondconcentratie ter plaatse van het plangebied, en de directie omgeving, 19,8 µg/m³ bedraagt. Dit is lager dan de grenswaarde jaarconcentratie van maximaal 40 µg/m³. Daar er met de beoogde ontwikkelingen feitelijk een gelijkblijvende bedrijfsvoering aanwezig is, is het aannemelijk dat er geen veranderingen plaatsvindt van de achtergrondconcentratie stikstofdioxide.
Stikstofdioxide-concentratie ter plaatse van de omgeving van het plangebied
5.4.2 Fijnstof
Als gevolg van het op- en overslag, bewerking en aan- en afvoerwerkzaamheden bestaat de mogelijkheid van stofvorming. Stofemissies, welke mogelijk vrij kunnen komen binnen de onderhavige inrichting, moeten conform de Handreiking luchtkwaliteit (voormalige NeR) worden beoordeeld in klassen. Als algemeen uitgangspunt geldt dat geen direct bij de bron visueel waarneembare stofverspreiding mag optreden.
Fijnstof (PM10 en PM2,5) is een verzamelnaam voor allerlei kleine zwevende deeltjes in de lucht. Conform artikel 13 van het Besluit Luchtkwaliteit dienen de volgende grenswaarden in acht genomen te worden voor zwevende deeltjes (PM10).
Een gemiddelde jaarconcentratie van maximaal 40µg/m³ PM10;
24-uurgemiddelde van maximaal 50µg/m³;
Maximaal overschrijdingsdagen, 35 dagen per jaar van 24-uurgemiddelde van maximaal 50µg/m³;
Een gemiddelde jaarconcentratie van maximaal 25µg/m³ PM2,5.
Zoals uit de GCN-kaarten voor PM10 en PM2,5 (referentiejaar 2015, RIVM ) blijkt is de grenswaarde ter plaatse van de onderhavige locatie in 2015 respectievelijk, 19,11µg/m³ PM10 en 11,52µg/m³ PM2,5. Dit is lager dan de gemiddelde jaarconcentratie van maximaal 40µg/m³ en 25µg/m³. Daar er met de beoogde ontwikkelingen feitelijk een gelijkblijvende bedrijfsvoering aanwezig is, is het aannemelijk dat er geen veranderingen plaatsvindt van de achtergrondconcentratie fijnstof.
Fijnstof PM10-concentratie ter plaatse van de omgeving van het plangebied
Fijnstof PM2,5-concentratie ter plaatse van de omgeving van het plangebied
5.4.3 Stofemissies
Met betrekking tot eventuele stofoverlast als gevolg van het op- en overslaan van de goederen kan gesteld worden dat deze niet in betekende mate aanwezig is. De kans op verstuiving binnen de inrichting is zeer gering daar de goederen in gesloten verpakking geleverd worden op het bedrijf en voornamelijk inpandig worden opgeslagen.
5.5 Geur
5.5.1 Industriële geur
Het plangebied ligt in een overwegend agrarische omgeving. Er zijn geen activiteiten in en rondom het plangebied aanwezig zijn die een belemmering vormen voor het woon- en leefklimaat van gevoelige bestemmingen.
5.5.2 Agrarische geur
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft geen onderzoek naar mogelijke afwijkende normen ingesteld daar gelet op de structuur van het plangebied geen noodzaak toe. De veehouderijen liggen op geruime afstand van het plangebied, dichtstbijzijnde veehouderij ligt op ruim 400m red. Cumulatieve effecten als gevolg van geur zijn dan niet aan de orde, hetgeen betekent dat de achtergrondbelasting beperkt blijft en geen negatieve gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat. De veehouderijen voldoen aan de (wettelijke) normen voor vaste afstanden (50m tot een geurgevoelig object in het buitengebied).
5.6 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
Het voorliggende plan maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Er wordt immers alleen een bouwvlak weergegeven ter plaatse van bestaande bebouwing, op basis van historische gegevens zoals voorgaande bestemmingsplannen en verleende vergunningen. Om deze reden zijn bodemgegevens voor dit bestemmingsplan niet relevant. De bodemkwaliteit komt aan de orde bij eventuele bouwaanvragen, projectbesluiten en planherzieningen met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
5.7 Natuur en Ecologie
Voorafgaand aan de gewenste wijziging dient onderzocht te worden of er sprake is van een aantasting van wettelijk beschermde natuurwaarden op basis van de groene wet- en regelgeving. Onderstaand zijn de diverse aspecten ten aanzien van natuurwaarden beschreven.
5.7.1 Natuurnetwerk Nederland (NNN)
In de twintigste eeuw is veel Nederlandse natuur verdwenen. De overgebleven gebieden zijn vaak klein en liggen veelal ver uit elkaar. Hierdoor hebben bepaalde organismen moeite om gebieden te bereiken en zich er te handhaven, waardoor de diversiteit van planten, dieren en micro-organismen (de biodiversiteit) ook sterk achteruit gaat. Om de biodiversiteit te behouden en te versterken is het Natuurnetwerk Nederland opgericht.
De Natuurnetwerk Nederland is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor veel planten en dieren. In het NNN liggen:
Bestaande natuurgebieden, waaronder de 20 Nationale Parken;
Gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt;
Landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer;
Ruim 6 miljoen hectare grote wateren: meren, rivieren, de kustzone van Noordzee en de Waddenzee;
Alle Natura 2000-gebieden.
Het Rijk heeft het algemene NNN-beleid in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) vastgelegd. Op grond van artikel 2.10.2 van het Barro moeten provincies bij provinciale verordening de NNN-gebieden aanwijzen en nauwkeurig begrenzen. Op grond van artikel 2.10.3 Barro moeten zij ook de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden vastleggen. Daarnaast wijzen de provincies de natuurdoelen in de NNN aan. Elk NNN-gebied heeft een zogenaamd natuurdoel. Een natuurdoel beschrijft een bepaalde natuurkwaliteit en wordt gebruikt als een toetsbare doelstelling voor een natuurgebied.
5.7.2 Natuur Netwerk Brabant (NNB)
Vanaf 2014 zijn de provincies verantwoordelijke voor de begrenzing en de ontwikkeling van het NNN. De provincie Noord-Brabant heeft in zijn Verordening de gebieden opgenomen als Natuur Netwerk Brabant. Men wil in 2027 alle gaten in het netwerk hebben gedicht met nieuwe natuur. Ongeveer 90% van het Natuur Netwerk Brabant wordt gevormd door bestaande natuurgebieden. Tussen deze gebieden is men voornemens om verbindingen te leggen in de vorm van Ecologische verbindingszones. Door deze verbindingen tussen natuurgebieden kunnen dieren van het ene gebied naar het andere foerageren.
De concrete ambities van de provincie Noord-Brabant staan in het Natuurbeheerplan Noord-Brabant 2016. De begrenzing van het netwerk is daarnaast ook opgenomen in de Verordening ruimte. Het NNB kent geen specifiek beschermingsregime, anders dan via het ruimtelijke spoor. Conform de themakaart 'natuur en landschap' van de Vr is binnen het plangebied geen NNB aanwezig. De beoogde ontwikkelingen hebben derhalve geen invloed op de concrete ambities uit het Natuurbeheerplan 2016.
Themakaart Natuur en Landschap - Verordening ruimte 2014
5.7.3 Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming vervangt vanaf 1 januari 2017 drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
decentralisatie van verantwoordelijkheden;
vereenvoudiging van regels.
In deze paragraaf wordt getoetst of de ontwikkeling invloed heeft op de beschermde gebieden en soorten die zijn opgenomen in de Wet natuurbescherming.
5.7.4 Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is beperkt tot de Natura 2000-gebieden en eventueel buiten het Natuur Netwerk gelegen bijzondere provinciale natuurgebieden. De bescherming van het Natuur Netwerk Nederland is reeds beschermd in het Barro en provinciale verordening.
In Nederland zijn 164 Natura 2000-gebieden aangewezen. Voorbeelden van de Natura 2000-gebieden zijn Kempenland-West, Kampina en Oisterwijkse Vennen en Regte Heide en Riels laag. De provincie Noord-Brabant heeft geen bijzondere provinciale natuurgebieden vastgesteld.
Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. Het bevoegd gezag kan schadelijke activiteiten beperken en eisen dat een vergunning i.h.k.v. Wet Natuurbescherming (Wnb) wordt aangevraagd. Regulier beheer en bestaand gebruik zijn (of worden) opgenomen in Natura 2000-beheerplannen. Na vaststelling van de beheerplannen hoeft daarvoor geen vergunning aangevraagd te worden.
Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied betreft de Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen welke is gelegen op een afstand van ca. 1,76km.
Verschillende bedrijfsactiviteiten kunnen negatieve effecten hebben op de Natura 2000-gebieden. Er zijn verschillende factoren welken kunnen leiden tot de verstoring van beschermde vogel- en habitattypen en soorten. Deze factoren zijn oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, verzuring, verstoring door geluid, optische verstoring, verstoring door mechanische effecten en bewuste verandering soortensamenstelling. De activiteiten met betrekking tot het mechanisatiebedrijf leiden verder niet tot voorkomende storende factoren op omliggende Natura 2000-gebieden zoals oppervlakteverlies, versnippering, verontreiniging, verdroging, verstoring door geluid, optische verstoring, verzuring, verstoring door mechanische effecten en bewuste verandering soortensamenstelling. Dit komt door de ruimte afstand tot het gebied van 1,76km.
Gezien het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat negatieve effecten op soorten en habitattypen in beschermde Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten.
5.7.5 Bescherming van soorten
De soortenbeschermende werking is rechtstreeks opgenomen in de Wnb. In hoofdstuk 3 van de Wnb zijn de beschermingsregimes in drie aparte paragrafen neergelegd. Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Hieronder zijn de drie beschermingsregimes weergegeven:
Beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn; Dit zijn alle van nature in Nederland in het wild levende vogels (zoals bedoelt in artikel 1 van de Vogelrichtlijn).
Beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn; Dit zijn soorten die genoemd zijn in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, Bijlage I en II van het Verdrag van Bern en Bijlage II van het Verdrag van Bonn. In de bijlagen van de Verdragen van Bern en Bonn worden ook vogels genoemd.
Beschermingsregime andere soorten. Dit zijn soorten die genoemd zijn in Bijlage onderdeel A en B van de Wet natuurbescherming. Het gaat hier om de bescherming van zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten voorkomend in Nederland.
In Nederland komen ongeveer 30.000 soorten dieren en planten voor. De Wnb regelt de bescherming van ca. 300 in het wild voorkomende soorten inheemse planten en dieren.
In de Wnb is onder meer bepaald dat beschermde diersoorten niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en plantensoorten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende dieren en planten. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren.
Bij het beoordelen van de in het plangebied voorkomende beschermde soorten gaat het primair om soorten die door de ingreep direct beïnvloed worden, doordat:
Zij fysiek aangetast worden (doden/verwonden van dieren, verwijderen van planten);
Zij verstoord worden (toename van geluid of licht);
Hun vaste verblijfplaatsen c.q. groeiplaatsen aangetast of verstoord worden.
Gelet op de aard van het initiatief aan de Hoolstraat dient met name bepaald te worden of ter plaatse van de bestaande bedrijfsactiviteiten beschermde natuurwaarden bevinden, die verstoord zouden kunnen worden. Verboden handelingen dienen desondanks zoveel mogelijk te worden voorkomen en handelingen mogen niet leiden tot aantasting van de gunstige staat van instandhouding. Het (onopzettelijk) doden, verwonden of verontrusten van deze soorten dient zo veel mogelijk voorkomen te worden. Gezien het huidige intensieve gebruik van het bestemmingsvlak is de aanwezigheid van beschermde of bijzondere soorten echter niet te verwachten. Daar het bestemmingsplan een het juridisch-planologisch borgen van de bestaande situatie betreft zijn er tevens geen ontwikkelingen die de eventueel beschermde natuurwaarden verstoren. Derhalve is aanvullend onderzoek niet noodzakelijk en kan geconcludeerd worden dat er geen ontheffing noodzakelijk is in het kader van de Wet natuurbescherming.
Hoofdstuk 6 Wateraspecten
Per 1 november 2003 is het verplicht om bij ruimtelijke ingrepen de watertoets toe te passen. Deze verplichting is wettelijk geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In deze watertoets moet inzicht worden geboden in de effecten van het initiatief op de waterhuishouding. In het kader van de watertoets dient de gemeente voorafgaand aan de procedure het voornemen van de ruimtelijke ingreep aan het waterschap te verzenden. De gemeente en het waterschap kunnen afspraken maken over de wijze waarop het aspect water in het ruimtelijk plan is opgenomen. In deze waterparagraaf komt het beleid van de volgende bestuurorganen aan bod:
Povinciaal Noord-Brabant;
Waterschap de Dommel;
Gemeente Tilburg.
Aan bovenstaand beleid wordt het plan getoetst of dit in overeenstemming is met het beleid en of er aanvullende voorzieningen nodig zijn.
6.1 Paragraaf
6.1.1 Provincie Noord-Brabant
Het beleid van de provincie Noord-Brabant richt zich op het bereiken en in stand houden van watersystemen die ruimte bieden aan een gezond leefmilieu voor mens, dier en plant. Daarbij zijn economische en ecologische ontwikkelingen met elkaar in evenwicht en is het hebben en houden van een veilige en bewoonbare provincie een randvoorwaarde. Dit beleid is vertaald in de Structuurvisie 2010 en de Verordening ruimte 2014. In de structuurvisie komen over het onderwerp water de volgende aspecten aan bod:
Een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem;
Een betere waterveiligheid door preventie;
Koppeling van waterberging en droogtebestrijding;
In de themakaart 'water' van de Verordening ruimte is voor onderhavig plangebied geen aanduiding opgenomen.
De watertoets en de wijze waarop de provincie daar mee omgaat is beschreven in het Provinciaal Milieu en Waterplan (PMWP). Provinciale Staten hebben op 18 december 2015 het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 – 2021 'Samen naar een duurzaam gezonde en veilige leefomgeving in Brabant vastgesteld (PMWP). Hiermee zijn twee aparte provinciale plannen samengevoegd, te weten het voormalige 'PWP 2010-2015' en het 'Provinciale Milieuplan 2012-2015'. Het doel van dit plan is het creëren van een gezonde leefomgeving voor mens, dier en plant, waarin we veilig kunnen wonen en waar ruimte is voor economische, maatschappelijke en ecologische ontwikkelingen. Het aspect water maakt hier onderdeel van uit. Kort gezegd gaat het PMWP voor:
voldoende water voor mens, plan en dier;
schone en gezonde leefomgeving (bodem, water en lucht);
bescherming van Brabant tegen overstromingen en externe risico's;
verduurzaming van de grondstoffen-, energie- en voedselvoorziening.
Gemeenten en waterschappen dienen hun waterbeleid te baseren op de uitgangspunten die de provincie in hun PMWP stelt. De PMWP is enkel voor de provincie Noord-Brabant zelf bindend.
Kaart Gezondheid -1 omgeving plangebied - Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 – 2021
Het plangebied in het PMWP de waterhuishoudkundige functie 'Water voor het gemengd landelijk gebied]' toegekend gekregen. Deze aanduiding komt overeen met de aanduiding 'gemengd landelijk gebied' uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening en Verordening ruimte. Het waterbeheer richt zich op een goede waterhuishouding voor een duurzame en concurrerende landbouw met overige functies in het gemengd landelijk gebied. Randvoorwaarden zijn de verplichtingen uit de Kaderrichtlijn Water en afstemming met de maatregelen voor de Natura 2000-gebieden en de Natte natuurparels. Voor het overige geldt geen specifiek beschermingsbeleid
Op de kaart 2 en 3 behorende bij de PMWP heeft onderhavige locatie geen aanduiding gekregen. Gezien vanuit het beleidskader van de PMWP is dus geen specifiek beschermingsregime van toepassing binnen het plangebied. Gezien hetgeen hierboven beschreven dat er geen aanduiding opgenomen is op de kaarten 2 en 3 en dat op kaart 1 geen specifiek beschermingsbeleid geldt, past onderhavig initiatief binnen het beleidskader van de PMWP.
6.1.2 Waterschap de Dommel
Waterschap de Dommel is de beheerder van zowel de kwantiteit als de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater in de omgeving van het plangebied. Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' beschrijft de doelen van Waterschap De Dommel voor de periode 2016-2021. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Milieu en Waterplan en het
Stroomgebiedsbeheerplan. Meer dan voorheen wil het waterschap inspelen op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het gebied.
Ten aanzien van de doelen is een indeling gemaakt in de volgende waterthema's.
Droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheergebied (onder meer door het aanleggen van waterbergingsgebieden en het op orde brengen van regionale keringen);
Voldoende water: zowel voor de natuur als de landbouw is het belangrijk dat er niet te veel en niet te weinig water is. Daarvoor reguleert het waterschap het grond- en oppervlaktewater;
Natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren;
Schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen;
Mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven, door onder meer recreatief gebruik.
Het waterschap staat voor een aantal complexe uitdagingen, die zij in veel gevallen niet alleen kan realiseren. Deze uitdagingen geven invulling aan de verbinding van water met de maatschappelijke ontwikkelingen. Daarom zet het waterschap sterk in op samenwerking. In het Waterbeheerplan nodigt het waterschap waterpartners, stakeholders, boeren, burgers en bedrijven nadrukkelijk uit om gezamenlijk te werken aan slimme, innovatieve oplossingen voor de complexe wateropgaven. Dit betekent onder meer dat het waterschap de bestaande samenwerking met al de partners in het gebied wil uitbouwen en 'grenzeloos' organiseren vanuit de kracht van ieders rol en verantwoordelijkheid.
In de bestaande waterhuishoudkundige situatie wordt het bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard geloosd op het gemeentelijk riool. Voor het overige wordt er uit de inrichting enkel niet-verontreinigd hemelwater geloosd. Dit hemelwater is afkomstig van regenwater dat op de daken en erfverharding valt. Gemiddeld valt er jaarlijks 0,8 m3 niet-verontreinigd hemelwater per m2 verhard oppervlak. Dit hemelwater wordt door middel van afschot van daken en erfverharding geloosd op omliggende perceelssloten. Op het bedrijf wordt aandacht besteed aan het schoonhouden van het verhard oppervlak. Er is sprake van good-house-keeping management. De erfverharding en de daken worden zo vaak als voor de goede orde noodzakelijk is schoon gehouden. Op het bedrijf vinden geen bijzondere activiteiten plaats die ertoe kunnen leiden dat er stoffen in aanraking kunnen komen met het hemelwater. Het niet-verontreinigde hemelwater kan dus zonder problemen worden geloosd op de omliggende perceelssloten.
Zoals aangegeven is waterschap de Dommel de beheerder van de kwaliteit en kwantiteit van het grond- en oppervlaktewater binnen het plangebied. Middels de Keur van Waterschap, welke in werking is getreden op 1 maart 2015, is bepaald bij welke ontwikkelingen mitigerende maatregel getroffen moeten worden. De Keur van Waterschap de Dommel schrijft voor dat voor een toename van minder dan 2.000m² verhard oppervlak geen mitigerende maatregelen nodig zijn. Deze mitigerende maatregelen zijn wel van toepassing bij elke toename van het verhard oppervlak, indien de locatie is gelegen in een keurbeschermingsgebied of attentiegebied. De planlocatie is niet gelegen in een keurwaterbeschermingsgebied of attentiegebied. In de beoogde situatie is er geen toename van verhard oppervlak. Omdat er geen toename verharding is dient er geen compenserende maatregel getroffen te worden om het hemelwater op te vangen.
6.1.3 Gemeente Tilburg: vGRP 2016-2020
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg in het vGRP 2016-2020, vastgesteld november 2016. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De Omgevingsvisie 2040 is in september 2015 vastgesteld. Daarin zijn alle uitgangspunten en opgaven voor de komende decennia vastgelegd. Daarin wordt de vastgestelde visie verder afgewikkeld. In het vGRP is verder invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijk Rioleringsplannen.
In bijlage 12 van het vGRP zijn de uitgangspunten en beslisboom watertoets gemeente Tilburg opgenomen. Een van de uitgangspunten is dat "de bergingsopgave van bestaande afvoerende (BE) oppervlakten is gebaseerd op het 'stil staand'-principe en behoeven geen verbetering / compensatie, [...]". Dit vormt zicht in een uitwerking waarbij voor "Beheerbestemmingsplannen (geen ontwikkeling) geven een beschrijving van de bestaande situatie en stellen het kader voor toekomstige ontwik kelingen".
Onderhavig plan is een juridisch-planologische borging van de bestaande situatie. Hierbij worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt welke een directe invloed hebben op de waterhuishoudkundige situatie. Voor eventuele toekomstige ontwikkelingen worden regels opgenomen welke inzichtelijk moeten maken welke gevolgen er mogelijk zijn voor de waterhuishoudkundige situatie. Nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Uitvoerbaarheid
In de door gemeente en initiatiefnemer gesloten planschadeovereenkomst is bepaald dat schade als gevolg van onderhavig bestemmingsplan, welke op de voet van afdeling 6.1 Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Ten behoeve van de bestemmingsplanherziening is een anterieure overeenkomst gesloten. Aangezien het verhaal van kosten daardoor anderszins verzekerd is, is het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van eisen en regels als bedoeld in artikel 6.13 tweede lid Wro niet noodzakelijk en is er geen exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro opgesteld.
Gelet op bovenstaande is het onderhavige plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 8 Burgerparticipatie en overleg
8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 15 december 2017 gepubliceerd in het Gemeenteblad.
8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is op 15 juni 2018 digitaal aangeboden aan de provincie. Uit het formulier 'Inventarisatie belangen gemeente'blijkt dat het vooroverleg per diezelfde datum is afgerond. Dat sluit aan om het voorbespreken van de zaak met de provincie in 2015. Destijds is uitgelegd dat er per abuid een bouwvlak is wegbestemd en dat dat nu wordt terugbestemd. Dit werdv destijds begrepen en is destijds akkoord bevonden door de provincvie. Over de band van artikel 2.3 Vr en/of artikel 7.11 Vr.
Waterschap De Dommel heeft bij brief van 31 oktober 2018 ingestemd met het plan.
8.3 Omgevingsdialoog
In februari 2018 heeft initiatiefnemer, ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog, zijn buren schriftelijk ingelicht over het plan. Hierop is een aantal vragen van omwonenden ingekomen, welke per e-mail of telefonisch zijn beantwoord. Geen van de buren heeft laten weten bezwaren te hebben tegen het plan. Het plan is niet aangepast naar aanleiding van de omgevingsdialoog.
8.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 1 oktober tot en met
12 november 2018. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.