direct naar inhoud van Regels

Stadsrand Dalem - Reeshofweide 2013, 3e herziening (Langendijk 188)

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0855.BSP2017002-e001
Plantype: bestemmingsplan

Toelichting

 

Inhoudsopgave

 

Hoofdstuk 1 Plan en plangebied

1.1 Aanleiding tot planontwikkeling

1.2 Het plangebied

1.3 Voorgaande plannen

1.4 Ruimtelijke en functionele structuur

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader

2.1 Provincie

2.2 Gemeente

Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders

3.1 Inleiding

3.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

3.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

3.4 Groen en speelruimte

3.4.1 Bomenbeleid Tilburg

3.4.2 Nota Groen

3.4.3 Nota biodiversiteit

3.5 Bedrijvigheid

3.6 Verkeer en parkeren

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Inleiding

4.2 Milieueffectrapportage

4.3 Milieuhinder bedrijven

4.4 Externe veiligheid

4.5 Geluid

4.6 Lucht

4.7 Geur

4.8 Bodem

4.9 Natuur en ecologie

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

5.1 Bestaand watersysteem

5.2 Beleidskader

5.3 Duurzaam watersysteem

5.4 Watertoets

Hoofdstuk 6 Opzet planregels

6.1 Inleiding

6.2 Bestemmingen en aanduidingen

6.3 Bouw- en gebruiksregels

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 8 Burgerparticipatie en overleg

8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

8.3 Omgevingsdialoog

8.4 Zienswijzen

 

Hoofdstuk 1 Plan en plangebied

 

1.1 Aanleiding tot planontwikkeling

 

Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de realisatie van een loonwerk en grondverzetbedrijf aan de Langendijk 188 te Tilburg. Het betreft het perceel sectie AG, nr. 1396.

 

Op het perceel aan de Langendijk 188 te Tilburg is een loonwerk-grondverzet bedrijf gelegen. Op het perceel staat een loods waarin machines, zoals een hijskraan, minigraver, oprij-vrachtwagen en tractor met grondkar worden onderhouden en gestald. Op hetzelfde perceel is tevens de bedrijfswoning van de eigenaar van het bedrijf gesitueerd. De bedrijfsactiviteiten passen niet in het vigerende bestemmingsplan.

 

 [image]

 

foto locatie Langendijk 188

 

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Het plangebied

Het plangebied omvat het perceel aan de Langendijk 188. Het perceel ligt tussen de Reeshofweide in het westen en de Burg. Letschertweg (Noordwest tangent) in het oosten. Ten noorden en zuiden van het perceel zijn agrarische (bedrijfs)percelen en woningen (buitengebied) aanwezig.[image]

Luchtfoto plangebied

1.3 Voorgaande plannen

Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan 'Stadsrand Dalem - Reeshofweide 2013' dat op 7 april 2014 is vastgesteld. In dit bestemmingsplan is de locatie onder andere aangeduid met de bestemming ' Agrarisch - agrarisch bedrijf' en functieaanduiding ' paardenhouderij' . Een loonwerk en grondverzetbedrijf is een specifieke bedrijfsvorm (niet zijnde agrarische bedrijfsvorm) en is derhalve in strijd met het vigerende bestemmingsplan.

[image] 

Uitsnede vigerend bestemmingsplan ' Stadsrand Dalem Reeshofweide 2013"

 

1.4 Ruimtelijke en functionele structuur

 

Ruimtelijke structuur

Het plangebied Langendijk 188 maakt deel uit van het gebied Dalemweide ten zuiden van de Langendijk. Aan de noordzijde van de Langendijk ligt het gebied Reeshofweide. Het perceel is op korte afstand van de Burgemeester Letschertweg en het buitengebied aan de overzijde van deze weg gesitueerd.

Dominante elementen in de hoofdstructuur zijn de Burgemeester Letschertweg, het Wilhelminakanaal, de Dongezone, de Middeldijkdreef (wijkontsluitingsweg) en de Langendijk zelf. Ingeklemd tussen deze structuren vormen de gebieden Reeshofweide en Dalemweide een overgangsgebied tussen het bebouwde stedelijke gebied en het agrarische buitengebied.

Dalemweide en Reeshofweide zijn door de aanleg van de Burgemeester Letschertweg van karakter veranderd. Waar in het verleden de Dongezone als rand van de stad fungeerde, is nu een gebied ontstaan tussen de Dongezone en de Burgemeester Letscherweg. Het gebied heeft de aanduiding 'integratie Stad Land' gekregen die recht doet aan de gegroeide situatie. In dit gebied is het behoud van de open ruimte en het landschappelijk, agrarische karakter altijd uitgangspunt geweest.

 

Functionele structuur

Aan de Langendijk zijn bedrijven gevestigd die kenmerkend zijn voor een agrarisch buitengebied. De aanwezige bebouwing, waaronder een aantal burgerwoningen, is als lintbebouwing langs de Langendijk gesitueerd. Ten zuiden van het gebied Dalemweide zal op termijn het gebied Stadsrand Dalem tot ontwikkeling komen. In het gebied Reeshofweide bestaan ver gevorderde plannen voor natuurontwikkeling en het realiseren van een volkstuinencomplex, woningen en een autismecentrum.

De Burgemeester Letschertweg maakt onderdeel uit van de ring om Tilburg. Deze weg verbindt de Midden-Brabantweg (N261) met rijksweg A58 en voert met een brug over het Wilhelminakanaal. Aan de westzijde van de weg bevindt zich het buitengebied van Gilze-Rijen, met agrarisch grondgebruik en waardevol natuurlandschap (Lange Rekken).

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader

 

2.1 Provincie

 

2.1.1 Structuurvisie

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten. Belangrijke onderwerpen zijn de realisatie van natuur en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in Brabant.

In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt.

 

Inhoud van de Structuurvisie

 
Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

Deel B

In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.

 
Uitwerking van de Structuurvisie

De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vormin de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij. Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.

2.1.2 Verordening Ruimte

Provinciale Staten hebben naast de Structuurvisie een Verordening ruimte vastgesteld. Deze wordt regelmatig gewijzigd en aangepast aan nieuw beleid. In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.

 

Relatie met de structuurvisie
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

 

Inhoud
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.

 

Wijzigingen en ontheffingen
In de verordening is voor een aantal onderwerpen de mogelijkheid opgenomen om de grens van een gebied te wijzigen. Daarnaast is er een algemene ontheffingsmogelijkheid opgenomen.

 

Toets van het plan aan de verordening ruimte

Het perceel aan de Langendijk 188 is gelegen buiten het stedelijk gebied. De bestemming van de locaite in het vigerende bestemmingsplan is ' Agrarisch met waarden' en ' Agrarisch - agrarisch bedrijf '.

 

 

 [image]

 

Uitsnede kaart verordening ruimte structuur bestaand stedelijk gebied

 

 

De verordening ruimte geeft voor de locatie de structuur 'groenblauwe mantel' aan. Tevens is het gebied gelegen binnen de aanduiding ' integratie stad land'.

[image] 

Uitsnede kaart verordening ruimte - structuur groenblauwe mantel

 

[image] Uitsnede kaart verordening ruimte - aanduiding integratie stad land

 

Artikel 6.10 van de Verordening laat de vestiging van een niet-agrarische functie hier toe, mits wordt voldaan een aantal voorwaarden:

 

 

Binnen het bestemmingsplan is een bestemmingsvlak voor 'bedrijf' aangeduid met een oppervlakte van 4117 m2. Binnen dit bestemmingsvlak mag maximaal 1200m2 aan bedrijfsbebouwing worden opgericht. Een bedrijf met een omvang van meer dan 5000m2 wordt hierdoor onmogelijk gemaakt.

 

Er is een landschappelijk inpassingsplan gemaakt voor de ontwikkeling. Een meer uitgebreide beschrijving van het inpassingsplan en de bijbehorende kwaliteitsverbetering landschap is te vinden onder paragraaf 2.1.3 Landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering landschap.

 

Er is geen overtollige bebouwing op het perceel aanwezig.

 

Op de locatie is een loon- en grondverzetbedrijf aanwezig. Volgens de VNG brochure is een dergelijk bedrijf regulier een bedrijf in milieucategorie 3. De bedrijfsvoering van dit bedrijf is echter vergelijkbaar met een categorie 2 bedrijf. Het betreft een kleinschalig bedrijf, waarbij hoofdzakelijk machines en werktuigen worden onderhouden en gestald. Deze activiteiten vinden plaats in de bestaande loods. De werkzaamheden ten behoeve van het loon- en grondverzetbedrijf vinden altijd op locatie (elders) plaats.

 

De initiatiefnemer heeft een notitie opgesteld met daarin een inventarisatie van de activiteiten van het bedrijf en de invloed daarvan op de milieuaspecten (zie bijlage 9 bij deze toelichting). De conclusie van deze notitie is dat de bedrijfsactiviteiten qua aard en omvang vergelijkbaar zijn c.q. gelijk te stellen zijn met een milieucategorie 2-bedrijf.

 

Daarnaast is een akoestisch onderzoek 'Loon- en Grondverzetbedrijf Langendijk 188 te Tilburg, d.d. 29 september 2016 rapportnr. Rai0032' gedaan, waarin de uitgangspunten van de representatieve bedrijfssituatie zijn neergelegd. Ook uit dit akoestisch onderzoek is de conclusie dat de bedrijfsuitstraling vergelijkbaar is met een categorie 2 bedrijf (zie ook paragraaf 4.5 van de toelichting).

 

In de toelichting op de verordening is aangegeven dat, gelet op jurisprudentie, ook bedrijven mogelijk zijn die op grond van de lijst van de VNG brochure behoren tot milieucategorie 3, maar die gelet op de concrete ontwikkeling vergelijkbaar zijn met een categorie 1 of 2 bedrijf.

In het bestemmingsplan wordt enkel een loonwerk- en grondverzetbedrijf mogelijk gemaakt, met een bedrijfsuitstraling vergelijkbaar met een categorie 2 bedrijf. Door de zoals hiervoor genoemde (kleinschalige) bedrijfsactiviteiten onderscheidt het bedrijf zich van een 'regulier' categorie 3 grondverzetbedrijf. Middels genoemde notitie en akoestisch onderzoek is aangetoond dat het bedrijf vergelijkbaar is met een categorie 2 bedrijf. Buitenopslag is enkel toegestaan binnen het bouwvlak met een maximum van 600m2. Een ander (regulier) grondverzetbedrijf op deze locatie is niet mogelijk, tenzij (met onderzoek) wordt aangetoond dat de bedrijfsvoering gelijkwaardig is aan de huidige bedrijfsvoering.

 

Wij hebben getoetst of het bedrijf voldoende levensvatbaar is voor de toekomst en ook op langere termijn past binnen de op de grond van de verordening toegestane omvang. Het bedrijf is in zijn huidige vorm reeds geruime tijd werkzaam en heeft een gezonde bedrijfsvoering. Op dit moment worden in de loods reeds machines en werktuigen gestald ten behoeve van het bedrijf. De loods heeft voldoende omvang om zowel de huidige als toekomstige werkzaamheden van het bedrijf te huisvesten, eventueel met een kleine uitbreiding aan de achterzijde.

 

Het betreft een bestaand bedrijf dat niet wordt gesplitst in twee of meer zelfstandige bdrijven. Het bedrijf heeft geen zelfstandige kantoorfunctie met balie en detailhandelsactiviteiten zijn niet aanwezig en mogelijk.

 

Het bestemmingsplan laat enkel een kleine uitbreiding van de bestaande loods aan de achterzijde van maximaal 500m2 toe. De bestaande bedrijfsoppervlakte kan echter nooit meer worden dan de oppervlakte van het bestemmingsvlak (4117 m2); hiermee is een (toekomstige) grootschalige ontwikkeling niet mogelijk.

 

Het plan voldoet daarmee aan de voorwaarden van artikel 6.10 van de Verordening ruimte.

 

2.1.3 Landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering landschap

Zoals omschreven in artikel 3.2 van de Verordening ruimte dient Iedere ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied gepaard te gaan met kwaliteitsverbetering landschap. Over de wijze waarop hieraan kan worden voldaan zijn door gemeente en provincie gezamenlijk afspraken gemaakt, die zijn vastgelegd in het document ' werkafspraken kwaliteitsverbetering landschap' .

 

Er dient een investering van 20% van de waardevermeerdering van de grond te worden gedaan. Deze investering dient te worden gedaan in landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering van het landschap. Door de gemeente is een berekening opgesteld om de waardevermeerding van de grond te bepalen. Deze berekening is gebaseerd op de grondprijzen zoals deze door de gemeente zijn vastgesteld. Omdat in dit bestemmingsplan enkel een loonwerk- en grondverzetbedrijf wordt mogelijk gemaakt en een dergelijk bedrijf een lagere grondwaarde heeft dan de grondprijzen zoals vastgesteld voor bedrijven (op een bedrijventerrein), is hiervoor een taxatie gedaan. Deze taxatie is getoetst en akkoord bevonden door de gemeente.

 

In een landschappelijk inpassingsplan is aangegeven welke maatregelen worden genomen om het bedrijf landschappelijk in te passen en de kwaliteit van het landschap te verbeteren (zie Bijlage 1 Landschappelijk inpassingsplan). In paragraaf 4.9 Natuur en Ecologie van dit bestemmingsplan wordt nader ingegaan op de toe te passen maatregelen.

 

De investering van 20% van de waardevermeerdering van de grond is berekend door de initiatiefnemer (zie Bijlage 2 Berekening kwaliteitsverbetering landschap). De verplichting tot kwaliteitsverbetering van het landschap ien de instandhouding daarvan is vastgelegd in een overeenkomst tussen gemeente en en eigenaar van het bedrijf (initiatiefnemer). Daarnaast is de verplichting geborgd in de regels bij dit bestemmingsplan.

 

2.2 Gemeente

 

2.2.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

 

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

 

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

 

De vier stedelijke knooppunten:

 

De drie stadsregionale parken zijn:

 

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

 

De drie stedelijke knooppunten zijn:

 

De twee ecologische verbindingszones:

 

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

 

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in

het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders

 

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

3.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

 

3.2.1 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.

 

Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.

Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.

3.2.2 Stedenbouwkundige motivering

Het betreft de legalisatie van een bestaand loonwerk- en grondverzetbedrijf met bedrijfswoning aan de Langendijk 188. In het vigerende bestemmingsplan is ter plaatse een agrarisch bedrijf met bedrijfswoning mogelijk. De wens bestaat om in de toekomst de bestaande loods aan de achterzijde met circa 500 m2 uit te breiden waarbij echter de totale bedrijfsoppervlakte niet toeneemt. Het bestemmingsvlak verandert deels van functie (wordt Bedrijf) en van vorm (wat smaller en dieper ten opzichte van de Langendijk). De rest van het plangebied behoudt de aanduiding 'Agrarisch met waarden'. De ruimtelijke impact van de wijziging is zeer beperkt en hiertegen bestaat landschappelijk/ stedenbouwkundig geen bezwaar.

3.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

 

3.3.1 Historische geografie

Ligging: De planlocatie ligt in het westen van de gemeente Tilburg langs de westelijke beekdalzijde van de Donge in het gebied Dalem (Reeshof);

 

Geografie: Het terrein ligt van oudsher in een groot heidegebied, van zuid naar noord doorsneden door de Donge. Deze voormalige Tilburgsche Heide vormde het middendeel van een uitgestrekt heidegebied ten westen van Tilburg tussen de gemeenten Loon op Zand, Dongen, Hulten en Riel. Het glooiende heidegebied met lokale landduinen was van oorsprong doorspekt met grote, relatief ondiepe vennen zoals de Blaak, de Witten Brand, De Hoge en lage Witsie, het Zwartven en het Leikeven, evenals talrijke kleinere drassige laagten zoals de Stoorblaak bij het Kraaiven. De eerste grote (her)ontginning van de heide vond plaats ca. 1760 met de inrichting van het landgoed van Charles de Rey (Rey´s Hof), De nattere gronden langs de Donge, waren eertijds ruigte en werden gaandeweg in gebruik genomen als grasland.

 

Geomorfologie: de Dongevallei bestaat uit een terrasvlakte met daarbinnen de dalvormige laagte (beekdal) van de Donge.

Bodemgesteldheid: veldpodzolgronden; leemarm en zwak lemig fijn zand. Ten noorden van het plangebied komen meerveengronden op zand voor zonder humuspodzol, veen beginnend ondieper dan 120 cm.

 

Historisch grondgebruik: in de eerste helft van de twintigste eeuw ligt de planlocatie nog centraal in een steeds kleiner wordend heideareaal. Vanaf medio twintigste eeuw neemt het agrarisch gebruik toe en na WOII ontstaan als gevolg van ruilverkavelingen steeds grotere aaneengesloten kavels.

Vanwege de drassige omstandigheden was het gebied moeilijk toegankelijk en slechts te doorkruisen via enkele paden over de natuurlijke hoogten, zoals de Langendijk en de Korte Dijk (de huidige Reeshofdijk).

 

Vanaf de Middeleeuwen is men op kleine schaal begonnen het gebied te ontwateren door het middel van sloten. Ontginningen bestonden uitsluitend uit het creëren van wei- en hooilanden.

De grootschalige ontginningen en de bouw van boerderijen vonden pas in het begin van de twintigste eeuw plaats, nadat het waterpeil was verlaagd.

 

Aan het einde van de jaren zeventig van de twintigste eeuw is begonnen met de aanleg van het stadsdeel De Reeshof, waarna het gebied in hoog tempo is volgebouwd. De westelijke rondweg (Burgemeester Letschertweg) werd in 2012 voltooid.

Huidig grondgebruik: Het terrein is grotendeels in gebruik voor agrarische functies.

3.3.2 Archeologie

Het plangebied kent een lage trefkans op de indicatieve kaart van Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).

Het plangebied ligt op de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ArWaTi) in een gebied met middelhoge verwachting;

Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een AMK-Terrein.

 

Archeologische waarnemingen: niet bekend in en nabij de planlocatie.

Als archeologische regio is het voormalige heidegebied in hoofdzaak bekend om zijn rijke mesolithische vondstgeschiedenis. Langs en nabij de vennen in de Tilburgse Heide en in het beekdal van de Donge zijn diverse laatpaleolithische en mesolithische vindplaatsen bekend. De sites van Lepelare Zand en Kraaiven ten noorden van het kanaal behoren tot de grootste mesolithische sites van Nederland. Neolithische vondsten zijn bekend bij zowel de Hoge Witsie als bij de Voldijk.

In 2006 werd door Fontys Hogescholen Bilan een archeologisch vooronderzoek (bureau- en verkennend booronderzoek) in het plangebied uitgevoerd: Tilburg (NB), Dalem Stadsrand.

 

Archeologisch vooronderzoek, ISSN 1572-3194-2006. Uit zowel het bureau- als het veldonderzoek blijkt dat het plangebied in het verleden tot een nat gebied behoorde dat weinig geschikt was voor bewoning. Kleine lokale hoogtes die aantrekkelijk waren als kampplaats voor jagers-verzamelaars in de steentijd komen evenmin in het plangebied voor en ook van archeologische waarnemingen en indicatoren is in en rond het plangebied geen sprake. De kans om rituele deposities uit de periode bronstijd t/m Romeinse tijd in het plangebied aan te treffen is niet uit te sluiten, maar wordt, gezien het ontbreken van aanwijzingen dat dit natte gebied in het verleden werd overgestoken, zeer laag ingeschat. Bovendien zijn bij het veldonderzoek diverse verstoringen in het plangebied vastgesteld.

Verwachting op basis vooronderzoek: een lage trefkans op resten van bewoning uit de steentijd (m.n. Paleo-Meso), want kleine hoogtes in het landschap komen in het plangebied niet voor.

3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen

In het plangebied bevinden zich geen op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten.

 

De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). In het plangebied komen geen panden voor uit die periode.

 

 

Historische structuren: Het plangebied werd tot in het begin van de twintigste eeuw doorkruist door een aantal wegen en paden, die mogelijk teruggaan op een zeer oud padenpatroon. Bij de aanleg van de stadswijk is dit netwerk van wegen en paden echter grotendeels verloren gegaan. Het tracé van enkele van deze paden is echter nog deels herkenbaar in het huidige wegenpatroon: Langendijk, Korte Dijk (de huidige Reeshofdijk), Kamerikpad – Kamerikstraat - Reeshofweg.

 

Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.

3.3.4 Conclusie

Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast.

Voor wat betreft de archeologie hoeft er geen aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden of een dubbelbestemming waarde archeologie te worden opgenomen.

3.4 Groen en speelruimte

 

3.4.1 Bomenbeleid Tilburg

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Daarom zijn onderstaande documenten vastgesteld:

Deze documenten samen vormen het bomenbeleid van de gemeente Tilburg.

 

Bomenverordening

De Bomenverordening Tilburg 2017 biedt het particuliere en het gemeentelijke bomenbestand bescherming door middel van een velverbod met bijbehorende regels.

 

Boomwaarde zoneringskaart 2017 (BWZ-kaart)

Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare en particuliere houtopstanden binnen de gemeente Tilburg. Op de BWZ-kaart krijgen bomen een waarde toegekend; zones met houtopstanden met een eco-, hoofd-, neven of basiswaarde en daarnaast is er de Buiten-zone. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen (bescherming tegen vellen), herplantplicht en straatbeeld.

 

Gemeentelijke Lijst Monumentale Bomen (GLMB)

Het hebben van een GLMB zorgt ervoor dat deze bomen voldoende juridische bescherming hebben via de Bomenverordening Tilburg 2007. Daarnaast krijgen deze bomen de hoogste prioriteit bij beheer en onderhoud.

Wet Natuurbescherming (buiten grens bebouwde kom)

In de gemeente Tilburg heeft de gemeenteraad de bebouwde kom ex artikel 4.1 Wet natuurbescherming (Wnb) vastgesteld. Voor bepaalde groepen houtopstanden die buiten deze komgrens staan, geldt op grond van de Wnb een verplichting. Bij velling in groepen houtopstanden met een grootte van meer dan 10 are of bij velling in een rij van meer dan 20 bomen, geldt een meldplicht aan Gedeputeerde Staten (GS) van de Provincie Noord-Brabant. Daarnaast geldt een herplantplicht. Het college van Gedeputeerde Staten kan een velverbod opleggen. Als er geveld gaat worden, dan is er op grond van de Wnb de eis, dat er ook weer een gelijk aantal houtopstanden terug wordt geplant. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan zal hiervoor ontheffing aan GS moeten worden gevraagd en elders (compensatie op grond van de Wnb) moeten worden herplant. De houtopstanden waarop de Wet natuurbescherming van kracht is, liggen in de zogenaamde Buiten-zone. Daar kan daarnaast ook een gemeentelijk velverbod op grond van de Bomenverordening gelden. Beide regelingen kunnen dus naast elkaar van toepassing zijn.

 

Maatregelen in bestemmingsplan

De BWZ-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen waar bestaande houtopstanden mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de BWZ-kaart aangeduid als Boomwaardekaart (bijlage bij de regels). Bomen met een eco- en hoofdwaarde en monumentale bomen zijn op deze bijlagekaart opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart.

De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van 15 meter uit het hart van de desbetreffende boom.

3.4.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

3.4.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de

mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

 

Doelstellingen nota biodiversiteit

  1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.

In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

  1. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.

Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.

  1. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.

Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.

 

In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.

Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken en op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer).

3.5 Bedrijvigheid

 

 

3.5.1 Nota Verspreide Bedrijvigheid

Verspreide bedrijven zijn bedrijven die niet op bedrijventerreinen, binnenwijkse bedrijventerreinen of in het centrum zijn gevestigd. Het gaat dus om bedrijven in woongebieden of gemengde gebieden (nota Verspreide Bedrijvigheid, 2002). Verspreide bedrijvigheid is van wezenlijk belang voor de Tilburgse economie. Daar werken veel mensen en voor de zakelijke dienstverlening zijn woonmilieus en gemengde milieus zelfs de belangrijkste vestigingsplaats. Daarom is behoud en versterking van deze vestigingsplaatsen vanuit economisch oogpunt zeer gewenst. Vanuit de woonfunctie bezien blijkt dat de aanwezigheid van die typen bedrijvigheid tussen woningen goed is in te passen en maar weinig overlast veroorzaakt. Voor een bepaalde groep woonconsumenten geldt dat ze een duidelijke voorkeur hebben voor een woonmilieu met meer functiemenging en allerlei voorzieningen in de omgeving.

 

De grootste bijdrage van de gemeente aan het ontstaan en behoud van passende bedrijvigheid is het voeren van een planologisch beleid dat zoveel mogelijk ruimte biedt voor bedrijvigheid, zonder problemen in de woonomgeving te veroorzaken. Drie zaken zijn hierbij bepalend:

 

 

In geografische zin wordt ernaar gestreefd om in élke woonwijk plekken aan te wijzen waar kleinschalige bedrijvigheid de ruimte krijgt. Onder andere bufferzones tussen woongebieden en bedrijventerreinen, de directe omgeving van winkelcentra of voorzieningenclusters en geluidsbelaste locaties zijn logische plekken waar bedrijvigheid kan worden toegelaten. Om tot concretisering van functiemenging te komen is een ´basiskaart functiemenging wonen en verspreide bedrijvigheid´ uitgewerkt, waarop zogenaamde ´kansenzones´ voor ruimtelijk-functionele mogelijkheden voor functiemenging zijn weergegeven. Deze kansenzones zijn bestaande straten of woonblokken waarin functiemenging met verspreide bedrijvigheid nadrukkelijk gewenst is. Op basis van deze informatie kan de gemeente nog gerichter sturen op een grotere functiemenging in die gebieden die zich daar voor lenen.

3.6 Verkeer en parkeren

 

3.6.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg

De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zetten we in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.

 

Onze gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In onze nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben onze inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met onze aanpak willen we meer dan alleen verkeersstromen in goede banen leiden. We willen de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.

 

Mobiliteitsagenda 013

De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.

3.6.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:

3.6.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'

In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' (bijlage 5) zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd.

Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.

 

Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.

 

Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.

 

In de nota ' Parkeernormen Tilburg 2017' is de locatie aan de Langendijk voor wat betreft het bepalen van de parkeernorm gelegen in zone C in Tilburg. Voor een bedrijf arbeidsextensief geldt voor deze zone een parkeernorm van 0,7 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. Voor een bedrijf met een maximale oppervlakte van 1200 m2 zijn 8,4 parkeerplaatsen benodigd. voor de bedrijfswoning zijn 1,7 parkeerplaatsen benodigd. Totaal moet er dus ruimte zijn voor 10 parkeerplaatsen op eigen terrein. Op het perceel is voldoende ruimte om deze parkeerplaatsen te realiseren.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

 

4.1 Inleiding

 

4.2 Milieueffectrapportage

Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een M.e.r. beoordeling opgesteld moet

worden. voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:

  1. er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;

  2. voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.

 

ad a.

In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke

activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt

zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig. Dit project kan aangeduid

worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2). Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r.

beoordelingsplichtig indien het betreft een gebied met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of meer

dan 2000 woningen of meer dan 200.000 bruto vloeroppervlakte bevat. Aan al deze criteria voldoet het

plangebied niet dus op grond hiervan is geen m.e.r. nodig. Verder blijkt uit de in het vervolg van dit hoofdstuk

genoemde onderzoeken dat er geen (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, eventueel na

het treffen van maatregelen, aanwezig zijn.

 

ad b.

Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft

derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied

bevindt zich op 7,2 km van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.

Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling.

4.3 Milieuhinder bedrijven

Bij het beoordelen van de (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

 

Voor de bedrijfsmatige activiteit geldt dat er sprake is van een milieucategorie 3.1 inrichting zijnde een grondverzetbedrijf. Binnen de richtafstand van 50 meter ligt een burgerwoning. Omdat deze richtafstand geldt voor het aspect geluid is er een akoestisch onderzoek (zie Akoestisch rapport) uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn terug te vinden in paragraaf 4.5. Voor de overige aspecten wordt voldaan aan de richtafstanden waardoor er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

 

4.4 Externe veiligheid

 

4.4.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden. De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

  1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);

  2. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;

  3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

4.4.2 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

 

In de bij dit plan gevoegde Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de Burg. Letschertweg en het spoortraject Breda - Tilburg. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage.

4.4.3 Beleidsvisie externe veiligheid

In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een transportasgebied. Het plan voldoet aan de randvoorwaarden uit de beleidsvisie voor transportasgebieden. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

4.4.4 Conclusie en restrisico

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de Burgemeester Letschertweg en het spoortraject Breda - Tilburg. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde bijlage Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico). Er is gebruik gemaakt van het standaardadvies van de Brandweer Midden- en West- Brabant (zie bijlage 8) waarvan de relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.

 

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

 

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

4.5 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

4.5.1 Weg- en railverkeerlawaai

Er is geen sprake van de oprichting van een nieuwe geluidgevoelige bestemming. Dit betekent dat er geen toetsing aan de (normen van de) Wet geluidhinder respectievelijk het Besluit geluidhinder hoeft plaats te vinden.

 

4.5.2 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

 
Omdat er binnen de richtafstand van 50 meter voor geluid een bestaande burgerwoning ligt is er een akoestisch rapport uitgevoerd. De geluidbelasting is berekend op basis van de Handleiding meten en rekenen industrielawaai. Voor de uitgangspunten en rekenresultaten van de berekeningen wordt verwezen naar het akoestisch onderzoek opgesteld door Gbs milieuadvies d.d. 29 september 2016 met rapportnummer Raoi0032, versie 2 (bijlage 6).

In het kader van de beschouwing van een goede ruimtelijke ordening wordt op basis van de VNG-brochure gebaseerd op een rustig buitengebied geadviseerd:

 

Uit de rekenresultaten van het akoestisch onderzoek blijkt:

 

De overschrijding van de richtwaarde van 55 dB(A) in de nachtperiode met 4 dB(A) komt geheel voor rekening door het rijden een paar zware motorvoertuigen. Wij vinden deze overschrijding in de nachtperiode acceptabel omdat:

4.5.3 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

4.6 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

 

De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer.

 

Binnen de inrichting kunnen op beperkte schaal emissies naar de lucht plaatsvinden. Dit betreft o.a. de op- en overslag van zand en laswerkzaamheden. In het Activiteitenbesluit milieubeheer dat van toepassing is op de inrichting zijn aan deze activiteiten voorschriften verbonden. Het aantal motorvoertuigbewegingen die de inrichting aandoen kunnen worden gekenmerkt als "niet in betekenende mate". Daarnaast zijn er geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen). Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

4.7 Geur

 

4.7.1 Industriële geurhinder

Er worden geen nieuwe geurgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Zoals blijkt uit paragraaf 5.2 wordt aan de richtafstand voor geur voldaan. Hiermee is in beginsel sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.7.2 Agrarische geurhinder

Er worden geen nieuwe geurgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt.

4.8 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

 

Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld.

 

Het bestemmingsplangebied (geel gearceerd) is gelegen in de bodemkwaliteitszone wonen: zie onderstaande kaart (en legenda).

 

[image][image] 

 

Bodemonderzoek/-kwaliteit perceel e.o.

Binnen het bestemmingsplan gebied zijn geen bodemonderzoeken beschikbaar. Van direct aangrenzende percelen zijn ook geen bodemonderzoeken/bodemkwaliteits-gegevens bekend, wel van het omliggende gebied:

In Noord-Brabant worden regelmatig verhoogde waarden voor (zware) metalen in grond en grondwater aangetroffen zonder direct aanwijsbare bron (verhoogde achtergrondgehalten). Dergelijke verhoogde achtergrondgehalten zijn eerder regel dan uitzonder, hebben een diffuus verspreidingsbeeld en kunnen sterk in tijd en ruimte variëren.

Conform het rapport “In goede aarde” (Gemeente Tilburg, beleidsontwikkeling, afdeling milieu, d.d. oktober 2003) zijn verhoogde concentraties aan (zware) metalen, met name nikkel, koper, zink en arseen, in dergelijke gevallen als verhoogde achtergrondwaarden te beschouwen. Deze vormen over het algemeen geen actuele gezondheidsrisico's voor de gezondheid en het milieu.

 

Conclusie

de verwachting is dat de bodemkwaliteit geen belemmering en geen beperkingen zal vormen voor het bestemmingsplan of de wijziging daarvan voor/naar een woonfunctie.

 

voor een omgevingsvergunning, onderdeel 'Bouwen' zal echter een verkennend bodemonderzoek volgens de NEN 5740 (VO), inclusief een voor-/archiefonderzoek volgens de NEN 5725 (HO), worden verlangd. Een dergelijk bodemonderzoek kan eventueel ook dienen voor de bestemmingswijziging.

Dergelijke onderzoeken mogen dan maximaal 5 jaar oud zijn.

 

Indien er uit een bodemonderzoek een saneringsurgentie (spoedeisendheid) volgt, moet een dergelijke geval gesaneerd worden alvorens ter plaatse grondverzet plaats mag vinden en/of nieuwe functies gerealiseerd worden. Op basis van een op te stellen saneringsplan wordt beoordeeld of na sanering de bodem geschikt is voor de gewenste functie(s). Algemene saneringsdoelstelling in het bestemmingsplangebied is dat na sanering de bodem geschikt is voor de beoogde functie en de kwaliteit van de grond minimaal gelijk is aan de vastgestelde achtergrondwaarden in de bodemkwaliteitszone van het bestemmingsplangebied.

 

Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

4.9 Natuur en ecologie

 

4.9.1 Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet Natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

 

Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

 

Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

 

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

 

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

 

Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Verordening ruimte 2014. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

4.9.2 Analyse plangebied

 

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen op 7,2 km van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.

 

Natuurbescherming in Verordening Ruimte

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Verordening Ruimte. Het dichtstbijzijnde gebied dat tot het Natuurnetwerk Brabant behoort, is de Dongevallei op 250 meter van het plangebied. Externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant, zoals benoemd in artikel 5.1 lid 6 van de Verordening Ruimte, zijn gezien deze afstand en zeer beperkte externe invloed redelijkerwijs uit te sluiten.

 

Soortenbescherming

In het plangebied zijn gebouwen aanwezig waarin gebouw bewonende soorten zoals vleermuizen en huismus kunnen voorkomen. Deze gebouwen blijven behouden in het plan. Effecten op gebouw bewonende soorten zijn daarmee op voorhand uit te sluiten.

 

In het plangebied zijn erfbeplantingen (met name heggen en hagen) aanwezig waar vogels in kunnen nestelen. Het gaat daarbij om vogelsoorten waarvan de nesten uitsluitend gedurende de broed- en nestperiode beschermd zijn. Vaste, jaarrond beschermde nesten zoals roofvogel- en roekennesten zijn niet aanwezig. De aanwezige beplantingen blijven behouden. Negatieve effecten op broedvogels zijn daarmee op voorhand uit te sluiten.

 

Voor overige soortgroepen geldt dat het plangebied uitsluitend geschikt is als vaste rust- en verblijfplaats van soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen. Tenslotte is voor alle soorten de wettelijke zorgplicht voor flora en fauna van kracht. In het kader van de zorgplicht zijn echter geen specifieke voorzorgsmaatregelen verbonden aan dit plan.

 

Conclusie

Vanuit de Wet Natuurbescherming zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Ook vanuit de natuurbeschermingsregels uit de Verordening Ruimte (Natuurnetwerk Brabant en Groenblauwe Mantel) zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden.

4.9.3 Landschappelijke inpassing

 

Het bedrijf wordt landschappelijk ingepast in de omgeving. Hiervoor is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (bijlage 1).

 

De landschappelijke inpassing bestaat uit het aanleggen van een aarde wal met plantsoen met onder andere gelderse roos, sleedoorn en krent, aan de zuidkant van het perceel. (Zie Bijlage 4 Beplantingsplan).

Aan de zuidoostkant van het perceel wordt een bomenrij bestaande uit zomereiken aangelegd. De bestaande beplanting, bestaande uit bomen en een heg aan de west- en oostzijde van het perceel blijft gehandhaafd.

an de Noordwest tangent wordt een natuuroever aangelegd met kruidenrijk grasland.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

 

5.1 Bestaand watersysteem

Het plangebied heeft een bruto oppervlakte van ongeveer 3,4 ha. De belangrijkste kenmerken van het gebied zijn weergegeven in tabel 1.

 

Kenmerk

In plangebied

Stroomgebied

De Donge

Waterbeheerders

Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg

Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel

Oppervlaktewater: waterschap Brabantse Delta

Terreinhoogte

Langs Langendijk: 6,70 m + NAP

Zuidelijke rand: 5,80 m + NAP

Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG)

5,50 m + NAP

Ontwateringdiepte

Langs Langendijk: 1,2 m

Zuidelijke rand: 0,3 m

Bodem

Matig leemarm tot zeer sterk lemig, matig fijn zand

Toplaag is humusarm tot humeus met een dikte van 0,5 - 1 m

Verhard oppervlak

835 m² dak

1.050 m² terrein

Riolering

Vuilwater: drukriolering

Regenwater: oppervlaktewater

Oppervlaktewater

Afwateringssloten van de Langendijk (B-watergangen)

Nabij Dongezone en Wilhelminakanaal

Beschermde gebieden

Op enkele honderden meters afstand tot het beschermd gebied waterhuishouding

 

Het plangebied is onderzocht in 1996 en gerapporteerd bij het 'bodemkundig / hydrologisch onderzoek Dalem West' (Arcadis, 1996). Daarbij is de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) op ongeveer 5,50 m + NAP vastgesteld. In 2006 is bij het algemeen onderzoek 'Terreinhoogte-, bodem- en grondwaterkaarten' (Geofox, 2006) een minder nauwkeurige inschatting gedaan op basis van veel bestaande metingen nabij het plangebied. Daarbij is de GHG op ongeveer 5,25 m + NAP.

 

Het plangebied is gescheiden gerioleerd. Het vuilwater wordt ingezameld tot de drukriolering langs de Langendijk en stroomt verder richting de zuivering Tilburg, in beheer van waterschap De Dommel. Het is niet duidelijk hoe het regenwater tot de sloot langs de Langendijk afstroomt. Mogelijk maar een deel loost direct op dit detail-afwateringmiddel. Op enkele honderden meters liggen de Dongezone en het Wilhelminakanaal. Beide beschermde gebieden waterhuishouding.

5.2 Beleidskader

Het waterschap De Brabantse Delta heeft het Waterbeheerplan 'Grenzeloos Verbindend' 2016 - 2021 vastgesteld op 14 oktober 2015. Tevens is het 'Provinciale Milieu en Waterplan' 2016 - 2021 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Beide plannen lopen parallel met de 2e termijn van de zogenaamde 'Kaderrichtlijn Water' (Richtlijn 2000/60/EG). Het Waterbeheerplan is opgesteld vanuit de invalshoeken: risico’s beheersen, duurzame ontwikkeling, maatschappelijk verantwoord en vernieuwend en effectief en efficiënt. Een gezonde leefomgeving, met daarbij een goede balans tussen mens, milieu en economie (people, planet en profit). Inzet is gericht op het bereiken van de doelen: droge voeten, voldoende water, bevaarbare rivieren, gezonde natuur en schoon water, door samenwerking met partners. Dit plan is tot stand gekomen in samenspraak met de waterpartners en koppelt relevante waterthema's aan de belangrijke ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.

 

Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de Keur (datum intrede 1 maart 2015). Deze sectoraal georiënteerde verordening is van belang is voor eventuele ontwikkelingen: in de Keur staan regels voor het onderhoud van sloten, beken, rivieren en andere waterlopen om de waterafvoer in dit oppervlaktewater te beschermen. Dat is noodzakelijk om West-Brabant te voorzien van droge voeten.

 

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg in het vGRP 2016-2019, vastgesteld november 2016. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De Omgevingsvisie 2040 is in september 2015 vastgesteld. Daarin zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd. Daarin wordt de vastgestelde visie verder afgewikkeld. In het vGRP is verder invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijk Rioleringsplannen.

 

5.3 Duurzaam watersysteem

Er vindt geen bouwontwikkeling plaats. Het plan beoogt het normalisering van de huidige situatie. Wel verandert de vlak waar het agrarische bedrijf gehuisvest is. Zowel in de huidige als in de nieuwe situatie is een uitbreiding van de dakoppervlakte mogelijk. In de nieuwe situatie kan deze oppervlakte met maximaal 375 m² toenemen. In dat geval zou ook de afwatering van het verharde terrein kunnen toenemen.

 

Bij eventuele veranderingen in de waterhuishouding van het plangebied moet er zoveel mogelijk regenwater vastgehouden en geborgen worden. Dat kan bijvoorbeeld door de een groot deel van het binnenterrein niet direct af te wateren naar de Langendijk, maar het regenwater laten lopen op greppels in het weiland, waar het water infiltreert in de bodem. Bij een toename van meer dan 2.000 m² oppervlakte aangesloten op het oppervlaktewater is een bergingsvoorziening van minimaal 600 m³/ha netto oppervlakte verplicht, om te voorkomen dat het oppervlaktewatersysteem overbelast wordt.

 

Bij eventuele bouwontwikkelingen zijn de volgende uitgangspunten van toepassing:

 

Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij speelt de trits vasthouden-bergen-afvoeren een centrale rol. In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden (trits vasthouden-bergen-afvoeren) in zijn weg tussen de afvoerende oppervlakken en de infra voor inzamelen (bergen) zoals de riolering, de blauwe aders, wadi's, enz. Mogelijkheden hiervoor zijn:

'Alle beetjes helpen'; andere / innoverende ideeën zijn mogelijk.

5.4 Watertoets

In het voorliggende plan worden geen bouwontwikkelingen voorzien, wel is het mogelijk dat er in de toekomst meer dak- en terreinoppervlakten bijkomen bijvoorbeeld bij slopen en herbouwen van een stal. Hiervoor is overleg met het waterschap Brabantse Delta noodzakelijk. Afhankelijk van de plannen is waterberging voor compensatie en een watervergunning vereist: voor alle activiteiten in, boven of onder deze watergang is de Keur van toepassing.

 

Deze waterparagraaf is voorgelegd aan het waterschap Brabantse Delta in het kader van het vooroverleg. Het waterschap heeft een voorlopig wateradvies verstrekt via de brief met kenmerk xxxx, d.d. xxxxx. De adviezen zijn verwerkt in de waterpargraaf. Haar definitieve wateradvies wordt verstrekt, als het plan ter inzage ligt.

Hoofdstuk 6 Opzet planregels

 

6.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op .

 

6.2 Bestemmingen en aanduidingen

In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen aanwezig:

 

Binnen deze bestemmingen zijn de volgende aanduidingen gebruikt:

functieaanduidingen:

 

gebiedsaanduidingen:

 

De bestemming ' Agrarisch met waarden' is bestemd voor agrarische doeleinden. Tevens is op een klein gedeelte van het gebied de bestemming ' Natuur' opgenomen, bedoeld voor het behoud. herstel en ontwikkeling van de natuur. Binnen deze bestemmingen is op een gedeelte van het plangebied de aanduiding 'landschapswaarden' opgenomen. Binnen deze aanduiding zal de landschappelijke inpassing plaats vinden.

 

Binnen de bestemming ' bedrijf' mag een bedrijf met een bedrijfscategorie 1 en 2 aanwezig zijn. Op deze locatie is een aanduiding 'bedrijf t/m categorie 3.1' opgenomen, waardoor zich een bedrijf in een hogere milieucategorie kan vestigen. Op dezelfde locatie ligt echter ook de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loonwerk/grondverzetbedrijf' . Ter plaatse van deze aanduiding mag alleen een loonwerk en grondverzetbedrijf aanwezig zijn, zoals in de begripsbepalingen verder is omschreven.

 

Ter plaatse van de aanduiding ' bedrijfswoning' mag 1 woning aanwezig zijn, die is bewoond door de eigenaar /persoon die verantwoordelijk is voor de bedrijfsmatige activeiten in het bedrijf.

 

Binnen de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerszone - ihcs' mag, ter voorkoming van gevaar voor het luchtvaartverkeer van de vliegbasis Gilze-Rijen, niet hoger worden gebouwd dan 56 meter.

Binnen de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' gelden de beperkingen voor een veehouderij zoals in de Provinciale Verordening ruimte is aangeduid.

6.3 Bouw- en gebruiksregels

 

Bouwregels

De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

 

 

Gebruiksregels

Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.

In de gebruiksregels van de bestemming 'bedrijf' is een gebruiksverbod opgenomen, waarmee het gebruik als bedrijf niet is toegestaan wanneer de landschappelijke inpassing niet is aangelegd dan wel in stand wordt gehouden.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan.Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist.

 

Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro jo. artikel 6.2.1a van het Bro hoeft in dit geval van ondergeschikt belang echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 8 Burgerparticipatie en overleg

 

8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 7 april 2017 gepubliceerd in het Gemeenteblad.

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties. Het concept is verzonden aan de volgende organisaties:

 

Instantie

Datum verzending

Datum ontvangst reactie

Opmerkingen?

Provincie Noord-Brabant Directie ROH

25-05-18

25-05-18

Nee

 

 

 

 

 

8.3 Omgevingsdialoog

Op 5 april 2018 heeft de initiatiefnemer op zijn bedrijfslocatie een informatieavond gehouden, waarbij de direct omwonenenden aan de Langendijk heeft uitgenodigd. Tijdens deze informatieavond is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan. De aanwezigen hebben aangegegen geen bezwaar te hebben tegen de ontwikkeling, te meer daar er feitelijk niets verandert. De aanwezigen waren enthousiast over de beoogde landschappelijke inpassing. De informatieavond heeft niet geleid tot aanpassingen van het plan. (Zie Bijlage 3 Verslag omgevingsdialoog).

8.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van maandag 2 juli 2018 tot en met maandag 13 augustus 2018. Tijdens deze periode is 1 zienswijze ingediend door de Provincie Noord-Brabant. De provincie is van mening dat in het plan niet is aangetoond dat de planologische vestiging van het loon- en grondverzetbedrijf voor wat betreft de toegelaten milieucategorie in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 6.10 van de Verordening ruimte.

 

Reactie:

Op grond van artikel 6.10 van de Verordening ruimte is een bedrijf cat. 1 en 2 toegelaten. Terecht merkt de provincie op dat in het bestemmingplan een regulier categorie 3.1 bedrijf wordt toegelaten. Wij zijn het in deze met de provincie eens en zullen deze aanduiding van verbeelding en in de regels verwijderen.

 

Er is een akoestisch onderzoek overlegd waaruit blijkt dat het bedrijf, met een bedrijfsvoering zoals dit ter plaatse aanwezig is, qua geluiduitstraling vergelijkbaar is met een categorie 2 bedrijf. Dit akoestisch onderzoek is gebaseerd op de representatieve bedrijfssituatie. In het onderzoek zijn de uitgangspunten met betrekking tot geluidrelevante bronnen genoemd. Daarbij is ter aanvulling een notitie opgesteld met daarin een inventarisatie van de activiteiten van het bedrijf en de invloed van de bedrijfsactiviteiten op de milieuaspecten (zie bijlage 9 bij deze toelichting). De conclusie van deze notitie is dat de bedrijfsactiviteiten qua aard en omvang vergelijkbaar zijn c.q. gelijk te stellen zijn met een milieucategorie 2-bedrijf.

 

Om te voorkomen dat een ander, meer milieubelastend bedrijf zich op de locatie vestigt, zullen wij in de regels expliciet verwijzen naar het akoestisch onderzoek. In de toelichting zullen wij nog nader ingaan op de bedrijfssituatie. Daarnaast wordt de buitenopslag beperkt, door deze uit te sluiten, met uitzondering van een op de verbeelding aangeduide locatie. Wij zijn van mening dat we met deze aanpassingen voldoende aan kunnen tonen dat enkel een categorie 1 en 2 bedrijf wordt toegelaten én dat de huidige bedrijfsvoering hiermee gelijk te stellen is.

 

 

Conclusie:

De zienswijze is gegrond. Het bestemmingsplan wordt hierop aangepast in die zin dat in de regels en op de verbeelding de aanduiding 'bedrijf t/m cat. 3.1' wordt verwijderd, dat in de regels wordt verwezen naar het akoestisch onderzoek en dat in de toelichting nader wordt ingegaan op de bedrijfsvoering.