direct naar inhoud van Regels

Buitengebied De Zandleij 2012, 4e herziening (Schoorstraat 32B)

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0855.BSP2016019-e001
Plantype: bestemmingsplan

Toelichting

 

 

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot planontwikkeling

1.2 Het plangebied

1.3 Voorgaande plannen

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Ruimtelijke en functionele structuur

2.2 Technische infrastructuur

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Inleiding

3.2 Provincie

Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders

4.1 Inleiding

4.2 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

5.2 Milieuhinder bedrijven

5.3 Externe veiligheid

5.4 Vuurwerk

5.5 Geluid

5.6 Lucht

5.7 Geur

5.8 Bodem

5.9 Natuur en Ecologie

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 8 Burgerparticipatie en overleg

8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

8.3 Burgerparticipatie

8.4 Zienswijzen

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding tot planontwikkeling

Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan Buitengebied De Zandleij 2012 ingediend voor het realiseren van een beperkte bouwblokvergroting (van ca. 0,75 ha. naar 1,0 ha. plus 0,5 ha. differentiatievlak voor sleufsilo's) voor het agrarische bedrijf, dat gevestigd is aan Schoorstraat 32B te Udenhout. In concreto gaat het om het realiseren van twee nieuwe bedrijfsgebouwen (een werktuigenloods en een zorgstal) binnen het bouwvlak en een aantal sleufsilo's binnen het daarvoor aangewezen differentiatievlak. Zie voor een situatieschets de desbetreffende bijlage bij deze plantoelichting.

 

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Het plangebied

Het plangebied omvat de kadastrale percelen Udenhout, sectie B, nrs. 2703 en 2705 (beide gedeeltelijk), plaatselijk bekend Schoorstraat 32B te Udenhout.

 [image]

Afbeelding: ligging plangebied in Tilburg (rode stip ten noorden van de kern Udenhout)

 

1.3 Voorgaande plannen

Dit plan vervang ter plaatse van haar plangebied het bestemmingsplan Buitengebied De Zandleij 2012, vastgesteld door de gemeenteraad op 18 maart 2013 en onherroepelijk geworden op 19 juni 2014.

 

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

 

2.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Langs de Loonse Molenstraat en de Schoorstraat, verbindingswegen tussen de dorpen Udenhout,

Berkel-Enschot en Loon op Zand, heeft zich op enkele plaatsen, waar aangrenzende bosgebieden zijn ontgonnen, lintbebouwing ontwikkeld. Het buurtschap "Schoorstraat" is pas in de 19e eeuw tot ontwikkeling gekomen, onder invloed van landgoed De Strijdhoef. Er is nog steeds redelijk veel agrarische activiteit langs het klassieke lint van de Schoorstraat te vinden.

2.2 Technische infrastructuur

Binnen het plangebied bevinden zich geen belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie (bijvoorbeeld in verband met in acht te nemen belemmeringenstroken of veiligheidszones).

 

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

 

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.

3.2 Provincie

 

3.2.1 Structuurvisie

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten.

In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.

De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:

 

Inhoud van de Structuurvisie

 
Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

Deel B

In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.

 
Deel C

Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).

Uitwerking van de Structuurvisie

De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.

Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.

3.2.2 Verordening ruimte Noord-Brabant 2014

Provinciale Staten van Noord Brabant hebben in hun vergadering van 10 juli 2015 de Verordening ruimte 2014 opnieuw vastgesteld. Deze verordening is op 15 juli 2015 in werking getreden.

In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.

 

Relatie met de structuurvisie
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

 

Inhoud
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.

 

Wijzigingen en ontheffingen
In de verordening is voor een aantal onderwerpen de mogelijkheid opgenomen om de grens van een gebied te wijzigen. Daarnaast is er een algemene ontheffingsmogelijkheid opgenomen. Ook kunnen gemeenten om wijziging van de begrenzing van gebieden verzoeken, zonder dat de verordening daarvoor regels stelt: de jaarlijkse actualisering.

 

Voorliggend project

Het onderhavige project betreft een beperkte bouwblokvergroting (van ca. 0,75ha. naar 1,0ha. plus 0,5ha. differentiatievlak voor sleufsilo's) van een bestaand grondgebonden agrarisch bedrijf (melkrundveehouderij met weidegang). Ingevolge de Verordening ruimte van de provincie ligt het perceel in de groenblauwe mantel. De aanduiding 'beperkingen veehouderij' is niet van toepassing. Artikel 6.3 Verordening ruimte, dat ziet op veehouderijen binnen de groenblauwe mantel en dat bovendien rechtstreekse werking heeft ingevolge artikel 34, is van toepassing. In concreto betekent dit vooral dat een score van minimaal 7 zal moeten worden behaald in het kader van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV). Dit is een provinciaal beleidsdocument, dat gezien kan worden als uitwerking van o.a. het genoemde artikel 6.3 van de Verordening ruimte. Bij een score van 7 of hoger investeert een bedrijf voldoende in zorgvuldigheid en verdient het ontwikkelruimte, zo is de gedachte. Deze score van minimaal 7 is nodig om provinciale medewerking aan het initiatief te verkrijgen. Ten behoeve van het project is een BZV-score van minimaal 7 behaald. Het desbetreffende document is als bijlage bij de plantoelichting gevoegd. Ter plaatse van de sleufsilo's wordt gewerkt met een differentiatievlak (uitsluitend sleufsilo's toegestaan), zodat de 'harde' bouwblokvergroting slechts 0,25ha. bedraagt (van 0,75ha. naar 1,0ha.). Op grond van de werkafspraken die met de provincie zijn gemaakt, kan wat betreft kwaliteitsverbetering landschap worden volstaan met landschappelijke inpassing. Hiertoe is een beplantingsplan opgesteld, dat via de planregels aan het plan is verbonden en verzekerd.

 

Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders

 

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

4.2 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

Historische geografie

 

Archeologie

 

Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen.

 

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

 

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

5.2 Milieuhinder bedrijven

Bij het beoordelen van de (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven, die invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

 

Het betreft het uitbreiden van een bestaand agrarisch bouwblok. Het bestaande bouwblok ligt al op korte afstand van woningen. De overweging voor een goede ruimtelijke ordening heeft dus al in een eerder stadium plaatsgevonden. Daarom is bij deze beoordeling alleen gekeken naar de uitbreiding.

 

Het betreft een melkrundveebedrijf waarvoor geur meestal de bepalende factor is. Dit is nader omschreven in paragraaf 5.7. Voor de overige activiteiten die het bestemmingsplan mogelijk maakt geldt een richtafstand van 50 meter. Voor de uitbreiding wordt deze afstand tot de bestaande woningen in de omgeving gehaald. Er is dus sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.3 Externe veiligheid

Beleidsvisie externe veiligheid

In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied aan de Schoorstraat 32b ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:

 

Aan deze randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

 

Verantwoordingsplicht en restrisico

In de bij deze toelichting gevoegde Risico-inventarisatie en verantwoording Schoorstraat 32b zijn de risicobronnen die relevant zijn geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van het spoortraject Tilburg - Vught. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage.

 

Advies Brandweer

De Brandweer Midden- en West-Brabant heeft middels een mail d.d. 27 september 2016 aangegeven dat gebruik gemaakt mag worden van het standaardadvies 2016. De relevante inbreng van dit advies is verwerkt in de verantwoording groepsrisico. De adviesbrief is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

5.4 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

5.5 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

5.5.1 Wegverkeerlawaai

Binnen het plangebied zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen die binnen de zones van wegen liggen, zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de wet ("zones langs wegen"). De normen uit de Wet geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing.

5.5.2 Railverkeerlawaai

Binnen het plangebied zijn geen geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de zone van het spoortraject Tilburg-Breda /Tilburg-Eindhoven /Tilburg-'s-Hertogenbosch. De normen uit hoofdstuk VII ("zones langs spoorwegen") van de Wet geluidhinder/Besluit geluidhinder zijn hierdoor niet van toepassing.

5.5.3 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.

5.5.4 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

5.6 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

 

Het plan voorziet in de vergroting van het bouwblok tot 1,5ha. Er komen een nieuwe stal, een werktuigenloods en sleufsilo's. Voor het plan is de zogenaamde Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV) uitgevoerd (bijlage bij deze plantoelichting). Uit dit document blijkt dat de fijn stof-emissie op de omgeving maximaal 0,16ug/m3 bedraagt en vanwege de uitbreiding niet toeneemt, mede door een gedeeltelijke aanpassing van het stalsysteem. Dit betekent dat er geen significante toename van zowel fijn stof als NO2 emissies te verwachtten zijn.

De planontwikkeling zal "niet in betekende mate" bijdragen aan de luchtkwaliteit.

5.7 Geur

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.
Het betreft in casu de uitbreiding van een agrarisch bouwvlak van een bestaand rundveebedrijf. Omdat het plan op ruime afstand ligt van de bebouwde kom is alleen getoetst op de nabijgelegen woningen buiten de bebouwde kom. De inrichting kan het huidige bouwvlak niet (meer) optimaal benutten omdat er in de bestaande situatie al woningen binnen 50 meter van het bouwvlak liggen. Er wordt wel voldaan aan de minimum afstand uit de Wet geurhinder en veehouderij. Daarom is een uitbreiding van het bouwvlak aangevraagd. De uitbreiding van het bouwvlak ligt op meer dan 50 meter afstand van omliggende (bedrijfs)woningen. Hiermee is er bij deze woningen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

 

Omdat er voor koeien geen emissiefactor is opgesteld, geld voor het project een bijdrage van 0 aan de achtergrondbelasting.

 

In en om het plangebied is geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.

5.8 Bodem

Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. Op de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld.

Het bestemmingsplangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszones landbouw en natuur.

Binnen het plangebied zijn bij de gemeente Tilburg geen actuele onderzoeken beschikbaar.

In diverse delen van Noord-Brabant worden verhoogde gehalten aan zware metalen gemeten zonder dat daarvoor een duidelijke bron en oorzaak is aan te wijzen. De oorzaak ligt in dit soort gevallen meestal in een combinatie van factoren, waarbij de aanwezigheid van kalkarme zandgronden, verschillende vormen van antropogene belasting, zoals het jarenlang gebruik van meststoffen, bodemverbeterende middelen, bestrijdingsmiddelen en zure depositie een rol spelen. In sommige gevallen betreft het van nature aanwezige componenten. De verspreiding van deze verontreinigingen levert vaak een heel heterogeen beeld op. Hierdoor spreekt men van een lokaal verhoogde achtergrondconcentratie.

 

Dempingen

Uit historisch onderzoek is gebleken dat er op locatie geen dempingen hebben gelegen.

 

Tanks

Uit historisch onderzoek is gebleken dat er op de locatie een bovengrondse tank aanwezig is.

 

Conclusie

Omdat van de locatie zelf geen recente bodemonderzoeken bekend zijn, dient voor het verkrijgen van een bouwvergunning een bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

 

Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

5.9 Natuur en Ecologie

Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet Natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.

 

Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.

 

Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:

 

Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.

 

Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.

 

Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Verordening ruimte 2014. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzij-benadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mits-benadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

 

Analyse plangebied

 

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt op circa 500 meter van Natura 2000-gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen. De Loonse en Drunense Duinen is een groot stuifzandgebied. In dit gebied zijn dikke pakketten dekzand afgezet. Deze dekzanden zijn in de loop der tijd begroeid geraakt met bos, maar door houtkap en overbeweiding kon het zand weer gaan stuiven en ontstonden de huidige Loonse en Drunense duinen. Het stuifzandgebied wordt omringd door uitgestrekte naald- en eikenbossen die aan de zuidkant aansluiten op de Brand, een beekdal met alluviale bossen, moeras en vennen. De Loonse en Drunense Duinen hebben een doelstelling voor 7 habitattypen en 2 habitatsoorten (Bron: Ministerie van Economische Zaken).

De ontwikkeling voorziet niet in een uitbreiding van het aantal dieren op de veehouderij. Een toename van stikstofdepositie is daarmee niet aan de orde. Hydrologische effecten zijn uit te sluiten doordat de ontwikkeling hydrologisch neutraal plaatsvindt, dat wil zeggen infiltratie van hemelwater vindt in het plangebied zelf plaats. Andere externe verstorende effecten zijn over de genoemde afstand redelijkerwijs uit te sluiten. Vanuit de Natuurbeschermingswet zijn negatieve effecten redelijkerwijs uit te sluiten.

 

Natuurbescherming in Verordening Ruimte 2014

Het plangebied zelf ligt buiten het Natuurnetwerk B rabant. Op circa 150 meter ten zuiden van het plangebied ligt een zone die opgenomen is in het Natuurnetwerk. Het gaat om een zone langs de Zandkantse Leij. Deze zone is nog niet ingericht als natuur. Externe effecten op bestaande natuurwaarden in deze zone zijn daardoor niet aan de orde. De geplande ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op de abiotische waarden van de zone en verhindert daarmee niet de ontwikkeling van toekomstige natuur.

Het plangebied maakt deel uit van de Groenblauwe mantel. Het beleid binnen de Groenblauwe Mantel is gericht op behoud en ontwikkeling van ecologische en landschappelijke waarden. Om hieraan invulling te geven zal een landschappelijke inpassing deel uitmaken van de geplande ontwikkeling. Mits er sprake is van een goede landschappelijke inpassing kunnen de bestaande natuur- en landschapswaarden die beschermd zijn via de Groenblauwe Mantel in het plangebied behouden blijven.

 

Soortenbescherming

Door een deskundige ecoloog van de Gemeente Tilburg is het plangebied op basis van bronnenonderzoek (Nationale Databank Flora en Fauna en foto's) op (potentieel) aanwezige beschermde soorten geanalyseerd. Dit onderzoek is uitgevoerd op 1 oktober 2016. In tabel 1 zijn in het plangebied waargenomen beschermde soorten opgenomen.

 

Tabel 1 Waarnemingen van beschermde soorten in en grenzend aan plangebied

Soortgroep

Soort

Beschermingsstatus

Bron

Amfibieën

Diverse soorten

Vrijgesteld

NDFF

Zoogdier - grondgebonden

Diverse soorten

Vrijgesteld

NDFF

Vogels - algemeen

Diverse soorten

Alleen in broedseizoen

NDFF

Vogels - categorie 1 - 4

Ooievaar

Nest jaarrond beschermd

NDFF

Vogels - categorie 1 - 4

Wespendief

Nest jaarrond beschermd

NDFF

Vogels - categorie 1 - 4

Sperwer

Nest jaarrond beschermd

NDFF

Vogels - categorie 1 - 4

Buizerd

Nest jaarrond beschermd

NDFF

Vogels - categorie 1 - 4

Steenuil

Nest jaarrond beschermd

NDFF

Vogels - categorie 1 - 4

Huismus

Nest jaarrond beschermd

NDFF

Vogels - categorie 5

Boerenzwaluw

Nest jaarrond beschermd

NDFF

Vogels - categorie 5

Boomklever

Nest jaarrond beschermd

NDFF

Vogels - categorie 5

Groene specht

Nest jaarrond beschermd

NDFF

Vogels - categorie 5

Grote bonte specht

Nest jaarrond beschermd

NDFF

Vogels - categorie 5

Huiszwaluw

Nest jaarrond beschermd

NDFF

Vogels - categorie 5

Torenvalk

Nest jaarrond beschermd

NDFF

 

Naast de feitelijke aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied (zie tabel 1) is het plangebied voor diverse soorten ook potentieel geschikt als voortplantingsplaats, vaste rust- en verblijfplaats en/of functioneel leefgebied in de vorm van foerageergebied en vliegroute. De vnl. te verwachten soorten zijn opgenomen in tabel 2.

 

Tabel 2 Te verwachten soorten in plangebied

Soortgroep

Soort

Beschermingsstatus

Zoogdieren - grondgebonden

Diverse soorten

Vrijgesteld

Amfibieën

Diverse soorten

Vrijgesteld

Zoogdieren - grondgebonden

Steenmarter

Nationaal beschermd

Zoogdieren - vleermuizen

Diverse soorten

Habitatrichtlijn Bijlage IV

 

Van de vogels met jaarrond beschermde nestplaatsen zijn geen nesten in de te verwijderen groenvoorzieningen aanwezig. De bebouwing is niet gericht onderzocht op de aanwezigheid van gebouw bewonende soorten, omdat de bebouwing behouden blijft.

 

In het plangebied is een 50 meter lange haag aanwezig, die moet verdwijnen voor de geplande ontwikkeling. Deze haag vormt een belangrijk onderdeel van het leefgebied van de jaarrond beschermde vogelsoorten huismus en steenuil. In het kader van voorliggend plan wordt een landschappelijke inpassing uitgewerkt. Indien deze landschappelijke inpassing leidt tot vervangend foerageergebied, kan worden gesteld dat er geen netto aantasting van leefgebied plaatsvindt.

 

Mits er in de landschappelijke inpassing voldoende rekening gehouden (dit is het geval) wordt met vervangend leefgebied voor de soorten huismus en steenuil kan het plan in overeenstemming met de Flora- en faunawet worden uitgevoerd.

 

De genoemde haag vormt tevens broedgelegenheid voor vogelsoorten waarvan de nesten uitsluitend gedurende de broed- en nestperiode beschermd zijn. Negatieve effecten op broedende vogels dienen te worden voorkomen door begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen te verwijderen buiten het broedseizoen. De periode van 15 maart tot 15 juli wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. De Wet Natuurbescherming kent echter geen standaardperiode voor het broedseizoen, het gaat erom of er een broedgeval is. De genoemde periode kan daarom slechts als vuistregel worden gehanteerd.

Voor overige soortgroepen geldt dat het plangebied uitsluitend geschikt is als vaste rust- en verblijfplaats van soorten van algemeen vrijgestelde soorten. Tenslotte is voor alle soorten de wettelijke zorgplicht voor flora en fauna van kracht. In het kader van de zorgplicht zijn echter geen specifieke voorzorgsmaatregelen verbonden aan dit plan.

 

Conclusie

 

Vanuit de wettelijke gebiedsbescherming van Natura 2000-gebieden zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Ook vanuit de natuurbeschermingsregels uit de Verordening Ruimte (Natuurnetwerk Brabant en Groenblauwe Mantel) zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden.

Het bestemmingsplan kan in overeenstemming met de wettelijke soortenbescherming worden vastgesteld, mits:

 

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

Bestaand watersysteem

Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Zandleij en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel. De bruto oppervlakte van het plangebied is ongeveer 1,5ha. Dit gebied heeft in de bestaande situatie een agrarisch gebruik (woonhuis, schuren/stallen erf en weiland).

Het gebied is gelegen aan de Schoorstraat 32b ten noorden van Udenhout. Het wegpeil ligt op ongeveer NAP +9,30m.

 

Oppervlaktewater

In het zuidwesten van het plangebied ligt een B- watergang, langs de Schoorstraat. Ook liggen er droogvallende greppels in het plangebied. Het gebied valt binnen de Keur beschermende gebieden van het waterschap (attentiegebied en beekdalen). In deze gebieden geldt een antiverdrogingsbeleid, waardoor ontwikkelingen mogen plaatsvinden onder hydrologisch neutrale omstandigheden.

 

Hemelwater

Het hemelwater wordt afgevoerd naar de nabij gelegen greppels of infiltreert op het land om te infiltreren naar het grondwater. Het afvoerend oppervlak van de bestaande situatie is weergegeven in tabel 1.

 

Oppervlakken bestaand

 

Afvoerende

oppervlakte (m²)

Bebouwd

2.500

Opslag

2.120

Terrein verharding

1.800

Onverhard

1.380

Totaal (m²)

7.800

 

Tabel 1: oppervlakken huidige situatie (bron: luchtfoto 2016)

 

Afvalwater

Het huishoudelijk afvalwater van de woning wordt afgevoerd via de drukriolering.

 

Beleidskader

Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Waardevol Water' 2016 - 2021 vastgesteld. Tevens is het Provinciale Milieu en Waterplan 2016 - 2021 door de provincie Noord Brabant vastgesteld. Beide plannen lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water. Het Waterbeheerplan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap : samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meer waarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de Keur waterschap De Dommel (datum inwerkingtreding 1 maart 2015), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.

 

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg staat in het vGRP (verbreed gemeentelijk rioleringsplan) 2016-2020, vastgesteld in november 2016. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is in september 2015 vastgesteld. Daarin zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd. In het vGRP is verder invulling gegeven aan het lange termijn beleid, dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijk Rioleringsplannen.

 

Duurzaam watersysteem

De eigenaar van de grond bepaalt de hoogten van het terrein / vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze terreinhoogten moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:

 

De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, waaronder de ontwateringdiepte. In de bestaande situatie is de ontwateringdiepte voldoende voor de nieuwe functies. Hierom worden geen preventieve maatregelen vastgesteld om grondwater- of vochtoverlast te voorkomen. Om de aansluiting op nabije terreinhoogten optimaal te houden, wordt de bestaande terreinhoogte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) gehandhaafd.

 

Grondwater

Door de bodemsamenstelling kan het regenwater lokaal stagneren in zijn neerwaartse weg naar het grondwater. In dat geval blijft het regenwater 'hangen' in de bodem. Er kunnen zogenaamde schijngrondwaterspiegels ontstaan. Dat water kan zorgen voor overlast. Om dat te voorkomen is het mogelijk ondiepe drainage aan te leggen binnen het plangebied. Het aanleggen van drainage is op grond van de Keur in attentiegebied en het gebied beekdal zonder watervergunning verboden. Er is een vergunningsmogelijkheid voor drainage tot een diepte van 60cm-mv (en ter plaatste van het huidige bouwblok 70cm-mv). De drainage heeft als voorwaarde dat deze peilgestuurd moet zijn. Het toepassen van drainage mag geen negatief effect op de grondwaterstanden van de natte natuurparels (beleid attentiegebied).

 

Hemelwater

Doordat in de toekomstige situatie het verhard oppervlak toeneemt, kan minder water infiltreren. Om te voorkomen dat water te snel wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater moet het water binnen het plangebied worden geborgen en infiltreren. De afvoerende oppervlakten in de nieuwe situatie zijn bepaald op basis van de verbeelding. Daarnaast is aangenomen dat het percentage onverhard in de bestaande en nieuwe situatie gelijk blijft. In tabel 2 zijn deze oppervlakken weergegeven.

 

De toename van het verhard oppervlak bedraagt ca. 5.926m². Dit is een significante toename (dat wil zeggen: meer dan 2.000m²). Om te voorkomen dat het watersysteem wordt overbelast, moet het afstromende rekenwater binnen het plangebied worden geborgen en infiltreren naar de bodem.

Daarom wordt er een bergingseis vastgesteld voor deze ontwikkeling. Deze opgave is bepaald conform het verbreed rioleringsplan. Voor de nieuwe afvoerende oppervlakten is een berging van 60mm gehanteerd. De bergingsopgave van het plangebied is op basis van de beschikbare gegevens 356m³. In tabel 2 wordt deze bergingsopgave weergegeven. Hierbij is ervan uitgegaan dat de bestaande situatie voldoet en de nieuwe situatie grotendeels wordt verhard (bebouwing , terrein verharding silo's/voerplaten.

 

Bij de uitwerking van het plan dient de bergingsopgave bijgesteld te worden als wijzigingen in het ontwerp van het plan leiden tot afwijkende afvoerende oppervlakken.

 

Oppervlakten

 

Afvoerende

oppervlakte (m²)

Toename verhard oppervlak (m2)

Berging [m3] (bergingseis 60 mm)

Bestaand verhard oppervlak

6.420

Nieuwe situatie

 

Bebouwd

4.100

Opslag

2.468

Terrein verharding

5.778

Totaal verhard oppervlak nieuw

12.346

 

 

 

 

5.926

356

Onverhard (18%)

2.654

 

 

Totaal (m²)

15.000

 

 

Tabel 2. Afvoerende oppervlakten in de plansituatie

 

De te realiseren berging voor het afstromende water moet voldoen aan een aantal eisen:

  1. De berging ligt boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG);

  2. De afvoer uit de voorziening vindt plaats via een functionele bodempassage naar het grondwater en/of via een functionele afvoerconstructie naar het oppervlaktewater. Indien een afvoerconstructie wordt toegepast, dient deze een diameter van 4 cm te hebben;

  3. De hoogte van de afvoerconstructie ligt boven GHG.

  4. Daarnaast moet er altijd een overloopconstructie zijn, om beschadiging van het oppervlaktewaterlichaam te voorkomen.

 

Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij speelt de trits vasthouden-bergen-afvoeren een centrale rol. In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden. Mogelijkheden hiervoor zijn:

 

Voorkomen moet worden dat het hemelwater verontreinigd raakt.

Het toepassen van uitloggende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen, als het regenwater valt op de afvoerende oppervlakten van daken en verharding en verder afstroomt.

 

Watertoets

De impact van dit project/plangebied op het watersysteem is niet significant. De aanpak volgt het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het verbreed gemeentelijke rioleringsplan. Het plan is in het kader van het vooroverleg in een zo vroeg mogelijk stadium voorgelegd aan de waterbeheerder, zijnde het waterschap De Dommel. De conceptwaterparagraaf is voorgelegd aan de waterbeheerder via e-mail van 25 oktober 2016. De waterbeheerder heeft zijn reactie verwoord in een e-mail van 24 november 2016. De gemeente heeft rekening gehouden met dit voorlopig wateradvies. De reactie van het waterschap is verwerkt in de definitieve waterparagraaf.

 

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.6 van het Bro verplicht de bestemmingsplanwetgever een vast te stellen bestemmingsplan te doen vergezellen door een toelichting, waarin (o.a.) zijn neergelegd de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is derhalve van toepassing. Er is met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst gesloten ter zake van 'reserve bovenwijkse voorzieningen'.

Eventueel uit te keren tegemoetkomingen in planschade zullen ten laste komen van de initiatiefnemer, die met de gemeente eveneens een overeenkomst inzake het verhaal van planschade heeft gesloten.

De enige gemeentelijke kosten die gemaakt worden zijn de plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit bestemmingsplan. Bij initiatiefnemer zijn dienaangaande bij aanslag leges in rekening gebracht en deze zijn tevens betaald.

Gelet op het vorenstaande is het plan economisch uitvoerbaar.

 

Hoofdstuk 8 Burgerparticipatie en overleg

 

8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 24 juni 2016 gepubliceerd in het Gemeenteblad.

8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is op 23 februari 2017 voor vooroverleg verzonden naar provincie en waterschap. Zie voor de watertoets c.q. de reactie van het waterschap Hoofdstuk 6 van deze plantoelichting.

 

De provincie heeft bij brief d.d. 21 maart 2017 gereageerd op het concept van het bestemmingsplan.

In de brief maakt de provincie de volgende opmerkingen:

  1. Omdat een berekening van fijnstof niet is toegevoegd, is niet voldaan aan de eis dat wordt voldaan aan 31,2 ug/m3 (art. 6.3 lid 1 sub e Verordening).

  2. In artikel 6.3 lid 2 sub a onder II van de Verordening is bepaald dat geborgd dient te worden dat de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving waaronder milieu- en volksgezondheidsaspecten inpasbaar is in de omgeving (zie artikel 7.3 lid 2 sub a onder II van de Verordening). De provincie verwijst naar het zogenaamde VGO-onderzoek , waarvan de resultaten in juli 2016 zijn gepubliceerd, en de zogenaamde 'endotoxine advieswaarde', die in ontwikkeling is. Op verzoek van gemeenten is door de Omgevingsdiensten, de GGD, enkele gemeenten en de provincie een Endotoxine toetsingskader (1.0) opgesteld. Bij toetsing daaraan lijken melkrundveehouderijen verwaarloosbare risico's met zich te brengen. Er is echter te weinig informatie voorhanden om een cumulatieve toetsing te kunnen uitvoeren. De provincie adviseert de gemeente een dergelijke toetsing uit te voeren.

  3. In artikel 3.4.1 onder f van het bestemmingsplan is een gebruiksregel opgenomen, waarin is aangegeven dat niet meer dan één bouwlaag voor het houden van dieren in gebouwen gebruikt mag worden, tenzij het gaat om een volière- of scharrelstallen voor legkippen. De Verordening ruimte is met de veegronde van 2016 op dit punt gewijzigd. Artikel 6.3 lid 2 sub b van de Verordening bepaalt thans namelijk dat binnen gebouwen dieren alleen op de grond gehouden mogen worden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn.

  4. Daarnaast ontbreekt een regeling in artikel 3.4.1 van het bestemmingsplan waarin is bepaald dat bij wijziging van het gebruik van bestaande gebouwen, gericht op het in gebruik nemen van deze gebouwen voor de uitoefening van de veehouderij, wordt voldaan aan de bepalingen inzake artikel 6.3 lid 2 onder a van de Verordening, zodat er sprake is van een 'zorgvuldige veehouderij'.

  5. Verzocht wordt in de plantoelichting expliciet te vermelden waarvoor de nieuwe bedrijfsgebouwen zijn bestemd en een plaatje van het bouwblok op te nemen.

 

Standpunt gemeente

  1. Er is een fijnstofberekening uitgevoerd t.b.v. de BZV-scorebepaling. Deze is ook getoetst i.h.k.v. de BZV-scorebepaling. Aan de norm van 31,2 wordt door dit melkveebedrijf ruimschoots voldaan (hoogste waarde op nummer 32a is namelijk 22,04). De bronwaarde hierbij is 0,16 zoals bij de BZV is aangehouden. Omdat het gaat om een situatie waarin het bouwblok wordt vergroot, maar niet de vergunde vee-aantallen gaan wijzigen, zal er ook op geen enkel vlak een toename plaatsvinden. De fijnstofberekening is thans als separate bijlage toegevoegd aan de plantoelichting.

  2. Voor wat betreft het VGO onderzoek, endotoxine en omgevingsbewust handelen cf. het Handelingsperspectief het volgende: in het Handelingsperspectief wordt geadviseerd om ook bij RO- procedures omgevingsbewust te handelen. Zie paragraaf 3.3, blz. 1van de Notitie (het beoordelingsschema nr. 6). Het onderhavige initiatief betreft een bestaande (melk)rundveehouderij waarbij niet meer dieren worden aangevraagd. Dit bedrijf en dit initiatief leiden niet tot een hogere fijnstofemissie die tot gevolg kan hebben dat nieuwe overschrijdingen ontstaan of bestaande overschrijdingen worden vergroot: met name de pluimveehouderij en varkenshouderij worden in verband gebracht met gezondheidsrisico’s voor omwonenden, zoals de provincie zelf ook stelt. De toets wordt dan ook niet gedaan bij (melk)rundveehouderijen. Het VGO-onderzoek laat zien dat de veedichtheid (cumulatie) een rol speelt bij gezondheidseffecten, ongeacht de diersoort. Het kan daarom zo zijn dat in door cumulatie een te hoge blootstelling endotoxine mogelijk is (overschrijding van de advieswaarde van de Gezondheidsraad). De emissies van fijnstof uit de (melk)rundveehouderijen echter, zijn verhoudingsgewijs zo laag dat de bijdrage aan de cumulatie beperkt zal zijn (en in dit geval is er bovendien geen bijdrage). Ondanks dat er bij dit initiatief geen uitbreiding van de fijnstofemissie is en ondanks dat er sprake is van een (melk)rundveehouderij vraagt de provincie een cumulatieve toets uit te voeren. Stapeling zou kunnen leiden tot overschrijding van de advieswaarde. Echter dit initiatief levert daar geen enkele bijdrage aan. Voor dit moment achten wij het daarom niet zinvol dat er een cumulatieve toets wordt uitgevoerd of een omgevingstoets (omgevingsbewuste afweging, zie ook pagina 15 van de notitie Handelingsperspectieven). Wel hebben wij bij de beoordeling van de BZV score de opmerking gemaakt dat bij een mogelijke Wabo aanvraag/melding voor uitbreiding van het aantal dieren toch weer de Verordening ruimte en de BZV en mogelijk dus ook de gezondheidstoets/omgevingsbewuste benadering om de hoek komen kijken. Los van het vorenstaande is het zo dat het uitvoeren van een cumulatieberekening endotoxine momenteel nog niet mogelijk is. Binnenkort komen er endotoxine risicokaarten beschikbaar voor onze regio, zodat we een indicatie hebben van waar er sprake is van veedichte gebieden en waar er sprake is van cumulatie.cumulatie.

  3. De planregel is aangepast aan de reactie.

  4. De planregel is aangepast aan de reactie.

  5. een situatieschets is thans als separate bijlage toegevoegd aan de plantoelichting.

 

8.3 Burgerparticipatie

Initiatiefnemer heeft in het kader van de verplichte omgevingsdialoog/burgerparticipatie op 12 september 2016 een informatieavond georganiseerd op zijn bedrijfslocatie aan de Schoorstraat 32B. Hiervoor zijn de omwonenden binnen een straal van ca. 500 meter uitgenodigd. Ongeveer 8 omwonenden hebben de bijeenkomst bezocht. Het was een als prettige gekenschetste gebeurtenis. Er hebben naar aanleiding van de burgerparticipatie geen aanpassingen aan het plan plaats gehad. Daarom is ook niet gevraagd door omwonenden. Het verslag van de informatiebijeenkomst is aan de gemeente toegezonden, evenals het verspreidingsgebied van de uitnodiging en een lijst van aanwezigen tijdens de informatiebijeenkomst.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 5 juni tot en met 17 juli 2017. Tijdens deze periode is er 1 zienswijze ingediend. Deze wordt hieronder zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van de zienswijze.

N.B: zienswijzen van natuurlijke personen worden geanonimiseerd weergegeven.

 

Zienswijze 1 (provincie)

In artikel 3.4.1 sub f van het bestemmingsplan is een gebruiksregel opgenomen, waarin is bepaald dat ter plaatse binnen gebouwen slechts één bouwlaag gebruikt mag worden. Wij wijzen erop dat in artikel 6.3 lid 2 sub b van de Verordening is bepaald dat binnen gebouwen dieren al dan niet in hokken - alleen op de grond gehouden mogen worden, onverlet voorzieningen voor dierenwelzijn, met uitzondering van volière - en scharrelstallen voor legkippen. Gelet hierop is het artikelonderdeel onder 3.4.1 sub f van het bestemmingsplan nog niet in overeenstemming met de Verordening.

In de bebouwingsregels is een regeling opgenomen voor de bouw van kassen (art.3.2.2 sub b ). Wij wijzen erop dat de bouw van kassen in de groenblauwe mantel in strijd is met artikel 6.2 lid 1 sub b van de Verordening. Uitsluitend bestaande kassen kunnen positief worden bestemd. Het artikelonderdeel dient te worden geschrapt.

 

Standpunt gemeente

De regelonderdelen 3.4.1 sub f en 3.2.2 sub b van de planregels worden in bovenstaande zin aangepast.

 

Conclusie

De zienswijze is gegrond.

-----------