Buitengebied De Voorste Stroom, 4e herziening (Eindhovenseweg 2,2A,10,12)
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0855.BSP2016006-c001 |
Plantype: | gemeentelijke overheid/bestemmingsplan |
Toelichting
Inhoudsopgave
1.1 Aanleiding voor bestemmingsplan
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader
Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders
3.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand
3.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
Hoofdstuk 7 Burgerparticipatie en overleg
7.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
7.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding voor bestemmingsplan
Er is door de heer H.A.M. Broeders een verzoek om herziening van het bestemmingsplan
Buitengebied De Voorste Stroom ingediend voor de bouw van een nieuwe bedrijfswoning met landwinkel (verkoopvloeroppervlak maximaal 200m²) aan de Eindhovenseweg 12 (zulks onder gelijktijdige sloop van de bestaande, grotere bedrijfswoning met bijgebouwen) en voor de herpositionering van de woning aan de Eindhovenseweg 2a (welke gepaard gaat met een geringe vormverandering, niet zijnde een vergroting, van het bestemmingsvlak).
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening, waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
1.2 Het plangebied
Het plangebied omvat delen van de kadastrale percelen Berkel-Enschot, sectie D, nrs. 2779, 2803, 2804 en 2805.
Afbeelding: ligging plangebied in gemeente Tilburg (rode stip)
1.3 Voorgaande plannen
Dit bestemmingsplan vervangt ter plaatse van haar plangebied het bestemmingsplan Buitengebied De Voorste Stroom, vastgesteld door de gemeenteraad op 14 december 2009.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
2.2 Rijk
2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gestoeld is op de SVIR. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als Mainportontwikkeling Rotterdam, de grote rivieren, het kustfundament en de Waddenzee en het Waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is in 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht. Deze regeling bevat o.a. een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart en een aanwijzing van reserveringsstroken ten behoeve van uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet.
Verbreding A58
In de toekomst wordt de A58 verbreed. Het woonperceel Eindhovenseweg 2-2a is op korte afstand van de A58 gelegen. Bij e-mail d.d. 3 september 2015 heeft Rijkswaterstaat laten weten geen bezwaar te hebben tegen het verplaatsen van de woning Eindhovenseweg 2a.
2.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.
Deze stappen zijn:
Met dit bestemmingsplan wordt woningbouw mogelijk gemaakt, in die zin dat één burgerwoning in het buitengebied wordt vervangen door een nieuwe woning op hetzelfde bouwperceel. Daarnaast wordt één bedrijfswoning in het buitengebied vervangen door een andere bedrijfswoning op hetzelfde bouwperceel. Gelet op de zeer beperkte omvang van dit project, waarbij geen sprake is van een toename van het aantal woningen, is toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet nodig.
2.3 Provincie
2.3.1 Structuurvisie
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:
De kwaliteit van het landschap;
De ontwikkeling van het buitengebied;
De regionale verstedelijking.
Inhoud van de Structuurvisie
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Deel C
Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).
Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.
Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
2.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant 2014
Provinciale Staten van Noord Brabant hebben in hun vergadering van 10 juli 2015 de Verordening ruimte 2014 opnieuw vastgesteld. Deze verordening is op 15 juli 2015 in werking getreden.
In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.
Relatie met de structuurvisie
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.
Inhoud
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:
ruimtelijke kwaliteit;
stedelijke ontwikkelingen;
natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
overige ontwikkelingen in het buitengebied.
Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.
Wijzigingen en ontheffingen
In de verordening is voor een aantal onderwerpen de mogelijkheid opgenomen om de grens van een gebied te wijzigen. Daarnaast is er een algemene ontheffingsmogelijkheid opgenomen. Ook kunnen gemeenten om wijziging van de begrenzing van gebieden verzoeken, zonder dat de verordening daarvoor regels stelt: de jaarlijkse actualisering.
Project in relatie tot Verordening ruimte
Het projectgebied is gelegen binnen de groenblauwe mantel. Ingevolge regelonderdeel 6.7 lid 3 is vervangende nieuwbouw van de woning aan Eindhovenseweg 2a mogelijk. Ook de vervanging van de bedrijfswoning en de realisatie van een landwinkel passen binnen de regels van de Verordening ruimte (regelonderdelen 6.7 lid 3 en 6.4 lid 4). Wat kwaliteitsverbetering landschap betreft gaat het in beide gevallen om maximaal een categorie 2 geval, als bedoeld in de werkafspraken met de provincie. Beide percelen zijn overigens al landschappelijk goed ingepast.
2.4 Gemeente
2.4.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
de Brabantstrategie
de Regiostrategie
de Stadsstrategie.
Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten:
Binnenstad van de 21e eeuw
Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing
Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven
Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant
De drie stadsregionale parken zijn:
Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven
Stadsregionaal park Stadsbos013
Stadsregionaal park Noord
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.
De drie stedelijke knooppunten zijn:
Bedrijvenpark Zuid
Zorgcluster Leijpark
Duurzaam energielandschap Noord
De twee ecologische verbindingszones:
Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.
Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.
Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken
Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in
het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
Project in relatie tot Omgevingsvisie
Aanvrager van het bestemmingsplan exploiteert een vleesveehouderij. Door een landwinkel te openen bij het bedrijf, ontstaat de mogelijkheid om 'aan huis' eigen en regionale producten te verkopen. Dit past in gemeentelijk beleid inzake het vitaliseren van het buitengebied, zoals beschreven in de Omgevingsvisie Tilburg 2040. Het verplaatsen van de woning Eindhovenseweg 2a is beoordeeld als een stedenbouwkundige verbetering ten opzichte van de huidige situatie, die inhoudt dat Eindhovenseweg 2a min of meer in de achtertuin van Eindhovenseweg 2 staat.
2.4.2 Overige gemeentelijke structuurvisies
2.4.2.1 Verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP)
Het verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP) is het vervolg op de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Daarin geeft Tilburg haar beleidsmatige invulling aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in het vGRP.
Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
3.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand
3.2.1 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.
Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.
Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.
3.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
Historische geografie
Het plangebied ligt in het oosten van de gemeente Tilburg en bestond vroeger enerzijds uit enkele kleine akkercomplexen en nederzettingen in het noordelijke deel van het plangebied, en uit voormalige, later met naaldbossen aangeplante woeste heidegronden in het zuidelijke deel. Noord en zuid waren gescheiden door het soms zeer brede beekdal van de Leij of Voorste Stroom. Vanuit het noorden mondde de waterloop de Zwartleij uit in de Leij en de Korvelse Waterloop vanuit het westen. Vanuit het zuiden stroomde de Oude Leij uit in de Leij. In de directe nabijheid van het plangebied liggen ook enkele vennen.
Een aantal wegen stak de Leij over of was verhoogd aangelegd. Over de exacte ouderdom van deze wegen is niets bekend, hoewel delen van de routes al in de Middeleeuwen werden vermeld. Vermoedelijk gaan enkele wegen/paden terug op de prehistorie.
Het aantal paden en wegen op de voormalige heidegronden ten zuiden van de Leij werd na 1850 sterk uitgebreid. In tegenstelling tot het wegenpatroon in het noorden zijn deze wegen in een rationeel, rechtlijnig patroon aangelegd.
De Eindhovenseweg is het binnen de vroegere gemeentegrens van Berkel-Enschot gelegen deel van de oude weg van Tilburg naar Eindhoven. Voordat in de periode 1950-1961 de rijksweg Tilburg-Eindhoven tot stand kwam (Rijksweg 63, de huidige A58), moest het verkeer via de Sint Josephstraat, Hoevenseweg, Koningshoeven, Torentjeshoeve en Eindhovenseweg naar Moergestel, en vandaar verder binnendoor via Spoordonk en Oirschot naar Eindhoven. Langs de weg werd vanaf het midden van de negentiende eeuw sporadisch agrarische bebouwing opgericht van waaruit het gebied ontgonnen werd. Met de bouw van de abdij van Koningshoeven in 1891 en de Rendierhoeve (gastenverblijf voor de abdij) in 1903 werd een katholieke laag aan de historie van dit gebied toegevoegd.
Archeologie
AMK: in of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen terreinen gelegen die zijn opgenomen in de AMK.
IKAW: het plangebied is niet gekarteerd op de IKAW.
ArWaTi: het plangebied is gebied is gelegen in een zone met een hoge archeologische verwachting.
Er zijn geen archeologische waarnemingen bekend in of in de directe nabijheid van het plangebied. Wel is het ruim ten noorden van het plangebied gelegen Moerenburg rijk aan archeologisch vondstmateriaal en bewoningssporen.
In 2008 is voor het plangebied Moerenburg-Oost waarvan het gebied rond de Eindhovenseweg deel uitmaakt een cultuurhistorisch en archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd: H. van Dijk, Tilburg – Moerenburg - Zuidoost, BILAN 2008. In het rapport wordt geconcludeerd dat de archeologische verwachting in het plangebied middelhoog tot hoog is. Deze verwachting stoelt voornamelijk op de onverstoorde bodem in het gebied.
De omvang van de nieuwe bodemverstoringen is echter zo gering dat er ondanks de archeologische verwachting geen archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk geacht wordt.
Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen
In het plangebied bevinden zich geen op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumenten- verordening gemeente Tilburg beschermde monumenten.
Ten westen van het plangebied (woonperceel) bevindt zich het van rijkswege beschermde complex de Rendierhoeve, in 1903 gebouwd als gastenverblijf voor de nog verder westelijk gelegen en eveneens van rijkwege beschermde abdij van Koningshoeven.
De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Eindhovenseweg 2 is opgenomen in het MIP. Planrealisatie heeft geen negatieve gevolgen voor dat gebouw.
Historische structuren: het tracé van de Eindhovenseweg wordt gezien als een historisch-geografische lijn van middelhoge waarde.
Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.
3.4 Volkshuisvesting
Met dit bestemmingsplan wordt woningbouw mogelijk gemaakt, in die zin dat één burgerwoning in het buitengebied wordt vervangen door een nieuwe woning op hetzelfde bouwperceel. Daarnaast wordt één bedrijfswoning in het buitengebied vervangen door een andere bedrijfswoning op hetzelfde bouwperceel. Gelet op de zeer beperkte omvang van dit project, waarbij geen sprake is van een toename van het aantal woningen, is toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking en/of het gemeentelijke woonbeleid niet nodig.
3.5 Groen
3.5.1 Bomennota Tilburg boomT
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.
Boomwaardezoneringskaart
Maatregelen in bestemmingsplan
De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als Boomwaardekaart. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart (boomwaardekaart) bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "potentieel waardevolle boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8m en 15m vanuit het hart van de desbetreffende boom.
3.5.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
3.5.3 Nota biodiversiteit
Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.
De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de
mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.
Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.
In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.
Doelstellingen nota biodiversiteit
De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.
In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.
Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.
Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.
In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.
Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
4.2 Milieuhinder bedrijven
Bij het beoordelen van de (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
De landwinkel maakt deel uit van het agrarisch bedrijf aan de Eindhovenseweg 10-12. Andere gevoelige bestemmingen liggen op voldoende afstand zodat er geen sprake is van een aantasting van het woon- en leefklimaat.
Voor de verplaatsing van de woning geldt dat ten aanzien van omliggende activiteiten wordt voldaan aan de richtafstanden m.u.v. het aspect geur. Omdat het plan in het buitengebied ligt en er vooral agrarische bedrijven waaronder veehouderijen in de omgeving aanwezig zijn wordt onder het kopje 'geur' nader ingegaan op het aspect agrarische geur.
4.3 Externe veiligheid
4.3.1 Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.
De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.
Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".
4.3.2 Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is in een besluit vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.
In de bijlage Inventarisatie van risicobronnen en verantwoording groepsrisico zijn de risicobronnen die relevant zijn geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de Rijksweg A58 en de spoortrajecten Tilburg - Vught en Breda - Tilburg. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in genoemde bijlage.
4.3.3 Restrisco en conclusies
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van drie transportroutes. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie eerder genoemde bijlage Risico-inventarisatie en verantwoording). Bij de verantwoording is gebruik gemaakt van het standaard advies van de brandweer Midden- en West-Brabant dat eveneens als bijlage is toegevoegd.
Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:
Aangezien de geprojecteerde landwinkel op > 300 meter van de onderscheiden transportroutes ligt (en de te verplaatsen woning op ongeveer dezelfde afstand blijft in de toekomstige situatie), neemt het groepsrisico van de verschillende risicobronnen in de toekomstige situatie niet toe;
De bereikbaarheid van het plangebied is goed;
Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit;
Het plangebied ligt niet in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings -en alarmeringssysteem), maar alarmering via NL-Alert is mogelijk;
De aanwezigen kunnen het plangebied goed ontvluchten;
Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Bij mechanische ventilatie heeft het de voorkeur dat deze in de meterkast kan worden uitgezet. Hiermee is langdurig verblijf inpandig bij een toxische wolk mogelijk;
De brandweer voldoet aan de opkomsttijd conform het dekkings -en spreidingsplan.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
4.4 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
4.5 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (hierna Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
4.5.1 Wegverkeerlawaai
In tegenstelling tot de landwinkel, is de burgerwoning Eindhovenseweg 2a een geluidgevoelige bestemming in de zin van de Wet geluidhinder.
De nieuwe woning wordt gerealiseerd binnen wegen zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de Wgh respectievelijk hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer:
de Rijksweg A58;
de Eindhovenseweg (60km/uur weg).
Ingevolge de Wgh geldt voor een nieuwe woning een voorkeurgrenswaarde van 48 dB. Artikel 83 lid 7 van de Wgh biedt het bevoegd gezag de mogelijkheid om af te wijken van de voorkeurgrenswaarde van 48 dB door een hogere waarde toe te staan tot maximaal 58 dB voor zover sprake is van vervanging van een bestaande woning gelegen buiten de bebouwde kom vanwege een reeds aanwezige (rijks)weg en wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 83 lid 7, namelijk dat er geen sprake is van een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige functie of structuur en geen wezenlijke toename is van het aantal geluid- gehinderden bij toetsing op bouwplanniveau voor ten hoogste 100 woningen.
Voor de oprichting van de nieuwe woning is een akoestisch onderzoek uitgevoerd en heeft een toetsing aan de normen uit de Wgh plaatsgevonden. Voor de resultaten en de gehanteerde uitgangspunten wordt verwezen naar het rapport d.d. 12 november 2015, documentnummer Rakv440aaA2.fa, revisie 0, opgesteld door Greten Raadgevende Ingenieurs.
Uit de resultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat:
de voorkeurgrenswaarde van 48dB t.g.v. de Eindhovenseweg enkel op de zuid- en de oostgevel wordt overschreden. De maximale geluidbelasting bedraagt 52dB op de zuidgevel;
de maximaal toelaatbare grenswaarde voor vervangende nieuwbouw voor een buitenstedelijke situatie van 58dB wordt niet overschreden;
de voorkeurgrenswaarde van 48dB op alle gevels wordt overschreden t.g.v. de Rijksweg A58;
de maximale geluidbelasting bedraagt 62dB op de noordgevel. Voor de noord- en de oostgevel geldt dat de maximaal toelaatbare grenswaarde van 58dB wordt overschreden.
Maatregelen aan de bron- en in de overdracht ontmoeten overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.
Voor de Rijksweg A58 kan als bronmaatregel geluidarm asfalt als wegdekverharding worden aangebracht. Echter de Rijksweg A58 is al voorzien van geluidreducerend enkellaags ZOAB.
Het toepassen van een geluidarm wegdektype voor de Eindhovenseweg wordt mede vanwege het kostenaspect niet doelmatig geacht omdat het slechts gaat om één woning. Bovendien is de Rijksweg A58 akoestisch gezien maatgevend.
Andere maatregelen aan de bron om de geluidbelasting te reduceren tot aan de voorkeurgrenswaarde van 48dB (zoals bijvoorbeeld het beperken verkeersintensiteit of het verlagen van de rijsnelheid) ontmoeten overwegende bezwaren van verkeerskundige aard. Daarnaast is de gemeente Tilburg geen bronbeheerder.
Om de geluidbelasting te reduceren kunnen geluidschermen worden toegepast. Om een optimaal effect van geluidschermen te creëren, moeten deze bij voorkeur dicht bij de bron (in dit geval evenwijdig aan de Rijksweg A58) of dicht bij de ontvanger worden geplaatst. De kosten hiervan worden als niet doelmatig beschouwd mede gelet het gegeven dat hier slechts één woning betreft. De in het rapport aangegeven varianten m.b.t. het toepassen van (verhoogde)aarden wallen, wordt niet wenselijk geacht omdat de aarden wallen dan een zodanige hoogte moeten hebben dat dit niet reëel is.
Om de woning akoestisch mogelijk te maken is het noodzakelijk om hogere grenswaarden vast te stellen voor de Eindhovenseweg en Rijksweg A58. Om de geluidbelasting t.g.v. de Rijksweg A58 te reduceren tot aan de maximale grenswaarde van 58dB zijn aanvullende maatregelen noodzakelijk.
Dit kan door in het bouwkundig ontwerp rekening te houden met het toepassen van gebouwgebonden maatregelen of een zodanig bouwkundig ontwerp te maken dat aangrenzend aan deze gevels zich geen geluidgevoelige ruimten bevinden. Eventueel kunnen geveldelen waar de maximale grenswaarde van 58dB wordt overschreden doof worden uitgevoerd.
Voor dit bestemmingsplan heeft het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde-besluit genomen. In dit besluit, dat bij het bestemmingsplan is gevoegd, zijn voorwaarden opgenomen waaraan voldaan moet worden (zie tevens 4.5.5).
4.5.2 Railverkeerlawaai
In tegenstelling tot de landwinkel, is een woning een geluidgevoelige bestemming in de zin van de Wet geluidhinder. De nieuwe woning is niet gelegen binnen de breedte zone zoals aangegeven in artikel 1.4a lid 1 van het Besluit geluidhinder. Dit betekent dat er geen akoestisch onderzoek ingesteld hoeft te worden naar railverkeerslawaai en er geen toetsing hoeft plaats te vinden aan de normen van de Wet geluidhinder/Besluit geluidhinder.
4.5.3 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
4.5.4 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
4.5.5 Gemeentelijk geluidbeleid
Omdat de geluidbelasting t.g.v. wegverkeerslawaai op de gevel van de nieuw te bouwen woning meer bedraagt dan 53dB, worden conform het gemeentelijk geluidbeleid aanvullende voorwaarden gesteld. Deze voorwaarden zijn:
daar waar de maximale ontheffingswaarde van 58dB voor wegverkeerslawaai wordt overschreden dienen aanvullende (gebouwgebonden) maatregelen te worden getroffen om de geluidbelasting terug te brengen tot maximaal 58dB;
indien de geluidbelasting op de gevel niet door (gebouwgebonden) maatregelen kan worden teruggebracht tot maximaal 58 dB, dienen de betreffende gevels doof te worden uitgevoerd;
de woning beschikt over minimaal 1 geluidluwe gevel. Onder geluidluw wordt verstaan een gevel waar de gecumuleerde geluidbelasting maximaal 55dB bedraagt, berekent conform Hoofdstuk 2 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012;
aan de geluidluwe gevel van de woning ligt minimaal 1 verblijfsruimte, bij voorkeur de hoofdslaapkamer;
de woning beschikt over een geluidluwe buitenruimte;
aan de hand van een akoestisch rapport wordt aangetoond bij de aanvraag om vergunning ingevolge de Wabo onderdeel bouwen dat voldaan wordt aan afdeling 3.1 van het Bouwbesluit en de aan het hogere waardenbesluit verbonden voorwaarden.
4.6 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De bouw van een nieuwe woning kan worden aangemerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Daarnaast is er geen sprake van een luchtgevoelige bestemming, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
Met betrekking tot de oprichting van de landwinkel zal de verkeersgeneratie die extra toegerekend kan worden aan de landwinkel naar verwachting van beperkte omvang zijn dat de bijdrage hiervan als niet in betekenende mate kan worden aangemerkt.
Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen de oprichting van de woning en de landwinkel.
4.7 Geur
4.7.1 Industriële geur
In en om het plangebied is geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.
4.7.2 Agrarische geur
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een
verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.
In de omgeving zijn diverse veehouderijen aanwezig. Daarom is nader onderzoek gedaan naar de geurhinder. Uit het rapport 'Geuronderzoek omgekeerde werking verplaatsen woning' van Van Dun Advies (projectnummer 07061-012, d.d. 10-05-2016) blijkt dat er bij de woning sprak is van een redelijk goed woon- en leefklimaat. Daarnaast blijkt ook dat de nabij gelegen stierenmesterij niet belemmerd wordt door de verplaatsing van de woning.
Er zijn dus vanuit dit aspect geen belemmering voor de verplaatsing van de woning.
4.8 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.
Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. Op de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld.
Het bestemmingsplangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszone landbouw en natuur.
Binnen het bestemmingsplan zijn bij de gemeente Tilburg de volgende gegevens bekend:
Eindhovenseweg 2/2a
Ter plaatse van de woning is in 2009 een bodemonderzoek uitgevoerd. Aanleiding van het onderzoek was een bouwvergunning. In het onderzoek werd geconcludeerd dat de boven- en ondergrond ter plaatse van de bouwlocatie schoon was. Het grondwater ter plaatse van de bouwlocatie was licht verontreinigd met barium.
Ondergrondse tanks
Volgens het bodeminformatiesysteem heeft op de locatie van Eindhovenseweg 2 een ondergrondse huisbrandolie tank gelegen. Deze tank heeft volgens het bodemonderzoek echter ter plaatse van het perceel van 2a gelegen. Tijdens de sanering van de tank in 1994 zijn geen verontreinigingen geconstateerd. De tank is echter net conform KIWA gesaneerd en blijft daarom als verdachte deellocatie geregistreerd.
Eindhovenseweg 10
Volgens het bodeminformatiesysteem zijn de volgende bodembedreigende activiteiten op de locatie aanwezig (geweest): Vleesverwerkend bedrijf, bovengrondse dieseltank en een bovengrondse huisbrandolietank.
In 2000 is een bodemonderzoek op een bouwlocatie binnen het perceel uitgevoerd. In het onderzoek werd uitgegaan van de hypothese onverdacht. Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek was aanvullend onderzoek niet nodig. Gezien de hypothese onverdacht valt deze onderzoeklocatie buiten de bodembedreigende deellocaties op het terrein. Voor zover bekend zijn de bodembedreigende activiteiten nooit onderzocht.
Eindhovenseweg 12
Volgens het bodeminformatiesysteem is een ondergrondse huisbrandolietank op de locatie aanwezig (geweest). Het is niet bekend of de tank is gesaneerd of dat deze nog aanwezig is.
Conclusie
Voor de beoogde nieuwbouwactiviteiten ter plaatse van de locaties aan de Eindhovenseweg 2a en 12 is een actueel bodemonderzoek nodig. Een onderzoek mag maximaal 5 jaar oud zijn. Bij het uitvoeren van de onderzoeken moet ook rekening worden gehouden met de (voormalige) ondergrondse tanks op beide locaties. De locaties liggen op grotere afstand van elkaar waardoor deze als twee aparte locaties worden beschouwd.
Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde
In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.
4.9 Natuur en Ecologie
Natuur
Wettelijke kaders
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet Natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
Vogels met een jaarrond beschermde nestplaats
Overige inheemse broedvogels
Soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn
Nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling
Nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.
Ad 1e bullit: Deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep" (Dienst Regelingen, 2009). Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn.
Ad 4e bullit: De algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant.
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verboden om deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Verordening ruimte 2014. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzij-benadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
Analyse plangebied
Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt op 200 meter afstand van een Natura 2000-gebied, het betreft Kampina & Oisterwijkse Vennen. Dit gebied ligt ten noordoosten van het plangebied aan de overzijde van de A58. Dit gebied behoort tot de hogere zandgronden en heeft habitats zoals naaldbos, eikenbos, heide en zure en zwak gebufferde vennen. (Bron: Ministerie van Economische Zaken).
De gewenste ontwikkelingen In het plangebied zullen geen negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden. De tussenliggende afstand is hiervoor te groot, bovendien wordt het plangebied van het Natura 2000 gebied gescheiden door een grote verkeersader. De storende factoren door de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard zijn dat geen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied zijn te verwachten.
Het plangebied maakt onderdeel uit van de Groenblauwe mantel. Het wordt hierin beschreven als “attentiegebied ecologische hoofdstructuur”. Hier geldt dat een vergunning nodig is voor activiteiten die een negatief effect op de (grond)waterstand in een natte natuurparel kunnen hebben.
Natuurbescherming in Verordening Ruimte 2014
In het plangebied komen geen terreinen voor welke begrensd zijn als Natuurnetwerk Brabant (zie ook afbeelding 1). Wel zijn rondom het plangebied verschillende gebieden die tot dit Natuurnetwerk behoren. Het meest dichtstbijzijnde gebied ligt direct ten zuiden van de Eindhovenseweg op zo’n 100 meter van het plangebied. Dit perceel en de andere gebieden nabij het plangebied hebben het beheertype: N16.01 Droog bos met productie. De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen (significante) negatieve effecten hebben op het Natuurnetwerk Brabant in de omgeving. Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Brabant en de ontwikkelingen zijn dusdanig kleinschalig van aard dat dit geen negatieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit en kwantiteit van het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Brabant.
Het plangebied maakt onderdeel uit van de Groenblauwe mantel. Het wordt hierin beschreven als “attentiegebied ecologische hoofdstructuur”. Hier geldt dat een vergunning nodig is voor activiteiten die een negatief effect op de (grond)waterstand in een natte natuurparel kunnen hebben.De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen (significante) negatieve effecten hebben op de Groenblauwe mantel. Door de geplande activiteiten zal de grondwaterstand niet veranderen. Tevens zal het grondgebruik in het plangebied niet significant anders zijn, er is immers sprake van sloop en nieuwbouw en het (binnen kleine afstand) verplaatsen van een bestaande woning. Deze nieuw te bouwen woning zal op een perceel komen wat momenteel grasland/kale grond is. Er zullen dus geen bomen te hoeven worden gekapt of andere begroeiing worden verwijderd. Deze ontwikkelingen zijn dusdanig van aard dat dit geen negatieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit en kwantiteit van de Groenblauwe mantel.
Soortenbescherming
Door een deskundige ecoloog van de gemeente Tilburg is het plangebied op basis van bronnenonderzoek (Nationale Databank Flora en Fauna) en een verkennend veldonderzoek (op 14-04-2016) op (potentieel) aanwezige beschermde soorten geanalyseerd.
Aan Eindhovenseweg 12, waar bestaande bebouwing gesloopt zal worden en een landwinkel gebouwd zal worden, zijn verblijfplaatsen van huismus aangetroffen. Voor gierzwaluwen is de bebouwing ongeschikt en
voor vleermuizen lijkt de bebouwing tevens ongeschikt. Van de huismus zijn nesten waargenomen in de
dakpannen daken van de bebouwing, functioneel leefgebied was aanwezig in de vorm van hagen. Het gebouw
van Eindhovenseweg 2a is voor gebouwbewonende soorten ongeschikt.
Verblijfplaatsen of essentieel leefgebied voor andere strenger beschermde (niet-vrijgestelde) plant- en diersoorten zijn afwezig; geschikt habitat ontbreekt. Er is gezocht naar sporen van de steenmarter op zolders en bovenruimtes, maar deze zijn niet gevonden of de bovenruimtes bleken ontoegankelijk voor steenmarter.
Wel zijn in het gebied begroeiingen aanwezig waar vogels in kunnen nestelen, in de vorm van bomen, struiken en gebouwen. Het gaat daarbij om vogelsoorten waarvan de nesten uitsluitend gedurende de broed- en nestperiode beschermd zijn. Vaste, jaarrond beschermde nesten zoals roofvogel- en roekennesten zijn niet aanwezig. Negatieve effecten op broedende vogels dienen te worden voorkomen door begroeiingen waarin vogels kunnen nestelen te verwijderen buiten het broedseizoen. De periode van 15 maart tot 15 juli wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. De Wet Natuurbescherming kent echter geen standaardperiode voor het broedseizoen, het gaat erom of er een broedgeval is. De genoemde periode kan daarom slechts als vuistregel worden gehanteerd.
Voor overige soortgroepen geldt dat het plangebied uitsluitend geschikt is als vaste rust- en verblijfplaats van soorten van algemeen vrijgestelde soorten. Tenslotte is voor alle soorten de wettelijke zorgplicht voor flora en fauna van kracht. In het kader van de zorgplicht zijn echter geen specifieke voorzorgsmaatregelen verbonden aan dit plan.
Conclusie
Door de sloop van de bebouwing op Eindhovenseweg 12, verwijdering van de begroeiing en de herinrichting
van het plangebied kunnen schadelijke effecten optreden op de huismus. Huismus is in het plangebied
aangetroffen. In het kader van de Flora- en faunawet (oude wet dus) is voor deze soort een ontheffing aangevraagd. Ook kunnen de ontwikkelingen een negatief effect hebben op de mogelijke verblijfplaatsen van
gebouwbewonende vleermuizen. Ondanks dat de gebouwen ongeschikt lijken voor vleermuizen dient er nog
wel een check uitgevoerd te worden of er verblijfplaatsen voor vleermuizen aanwezig, danwel afwezig zijn.
Ook is het plangebied potentieel geschikt voor voortplantingsplaatsen en functioneel leefgebied van algemene
vogels. In gebruik zijnde nesten van algemene vogels zijn strikt beschermd, buiten de broedperiode mogen ze
worden verwijderd. Uitgangspunt is dat de geplande activiteiten alleen kunnen worden uitgevoerd indien
bezette nesten van algemene vogels niet worden verstoord. Om deze reden wordt geadviseerd te starten met
de werkzaamheden in de periode 1 sept - 1 maart (buiten het vogelbroedseizoen). Afgestemd op de feitelijke
planning van het project dienen de exacte voorzorgsmaatregelen te worden bepaald.
Vanuit de wettelijke gebiedsbescherming van Natura 2000-gebieden zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Ook vanuit de natuurbeschermingsregels uit de Verordening Ruimte (Natuurnetwerk Brabant en Groenblauwe Mantel) zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden.
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
Het Tilburgs stedelijke watersysteem is omschreven in het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016-2019. De gebiedskenmerken van dit plangebied zijn de in de bestaande situatie in tabel 1 weergegeven.
Dit bestemmingsplan bevat twee delen: de bestemmingswijziging van huisnummer 12 heeft geen gevolgen voor de bebouwing en dus voor de waterhuishouding. De sloop en nieuwbouw van huisnummer 2A is qua omvang van de bebouwing ongeveer gelijk. Toename van verhard oppervlak is beperkt tot tuinverharding en opritten, het bouwvlak blijft gehandhaafd op 0,73 ha. Deze paragraaf heeft alleen betrekking op de veranderingen op de percelen met betrekking tot huisnummer 2 en 2A.
Tabel 1. Gebiedskenmerken
Kenmerk |
In plangebied |
Stroomgebied |
Voorste Stroom |
Waterbeheerders |
Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel Oppervlaktewater: waterschap De Dommel |
Bruto oppervlakte |
7315m² (bouwvlak) |
Terreinhoogte |
Ca. 12m + NAP |
Gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) |
Ca. 11,25m + NAP |
Ontwateringdiepte |
0,5 a 1,0m |
Bodem |
Sterk - zwak lemig, matig fijn zand |
Riolering |
Drukriolering |
Afkoppelgebied |
Niet van toepassing |
Keur beschermde gebieden |
Ja gehele bouwvlak is een keurbeschermd gebied |
Het afvalwater van de bebouwing van huisnummer 2 en 2A is via een drukriool aangesloten, al waar het wordt getransporteerd tot de zuiveringsinstallatie Tilburg. Het regenwater wordt in de bestaande situatie verwerkt op eigen terrein.
Het plangebied ligt in een Keur beschermd gebied. Hiervoor geldt een antiverdrogingsbeleid. Op die gebieden berust een antiverdrogingsbeleid, waardoor ontwikkelingen mogen plaatsvinden onder hydrologisch neutrale omstandigheden.
De referentiesituatie wat de afvoerende oppervlakten betreft is de bestaande situatie. Aangezien het een locatie in het buitengebied betreft wordt ook in de bestaande situatie niet geloosd op oppervlaktewater.
Beleidskader
Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Waardevol Water' 2016 - 2021 vastgesteld. Tevens is het Provinciale Milieu en Waterplan 2016 - 2021 door de provincie Noord Brabant vastgesteld. Beide plannen lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water. Het Waterbeheerplan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap : samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meer waarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur waterschap De Dommel (datum inwerkingtreding 1 maart 2015), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vervat in het vGRP 2016-2020, vastgesteld november 2016. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De Omgevingsvisie 2040 is in september 2015 vastgesteld. Daarin zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd. Daarin wordt de vastgestelde visie verder afgewikkeld. In het vGRP is verder invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijk Rioleringsplannen.
Duurzaam watersysteem
De eigenaar van de grond bepaalt de hoogten van het terrein / vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze terreinhoogten moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:
Voldoende ontwateringdiepte;
De water- en vochtigheid van alle ondergrondse bouwdelen dient te allen tijde voldoende voor de nieuwe functie van de ruimte;
De vuil- en regenwaterafvoer moet mogelijk zijn via de aangeboden lozingspunten;
Aansluiten op de bestaande aangrenzende percelen en op de (toekomstige) terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de grens (T-hoogte);
Geen afvloeiend regenwater afwentelen buiten de (toekomstige) percelen;
Afdoende bescherming tegen overstroming bij extreem neerslag.
De gemeente bepaalt de hoogte van de (toekomstige) openbare ruimte. Daarbij zijn verschillende factoren van belang, waaronder de ontwateringdiepte. In de bestaande situatie is de ontwateringdiepte voldoende voor de nieuwe functies. Hierom worden geen preventieve maatregelen vastgesteld om grondwater- of vochtoverlast te voorkomen. Om de aansluiting op nabije terreinhoogten optimaal te houden wordt de bestaande terrein- hoogte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) gehandhaafd.
Tilburg streeft naar een betere leefomgeving. Daarbij speelt de trits vasthouden-bergen-afvoeren een centrale rol. In eerste instantie gaat het om het gebiedseigen water zoveel mogelijk vast te houden (trits vasthouden-bergen-afvoeren) in zijn weg tussen de afvoerende oppervlakken en de infra voor inzamelen (bergen) zoals de riolering, de blauwe aders, wadi's, enz. Mogelijkheden hiervoor zijn:
Minder afvoerende oppervlakken inrichten (ontharden)
Hergebruik van regenwater voor bijvoorbeeld toiletspoeling of wassen van voertuigen;
Groene daken;
Water opvangen in poelen, regentonnen e.d;
Waterdoorlatende verharding;
Alle beetjes helpen; andere / innoverende ideeën zijn mogelijk.
De sloop en nieuwbouw van huisnummer 2A is qua omvang van de bebouwing ongeveer gelijk. Toename van verhard oppervlak is beperkt tot tuinverharding en opritten, het bouwvlak blijft gehandhaafd op 0,73ha.
In de referentiesituatie zijn zowel huisnummer 2 als 2A voor de vuilwaterafvoer middels een drukrioolunit aangesloten op de drukriolering. Bij nieuwbouw van huisnummer 2A moet dit pand ook aangesloten worden op de drukriolering. Mogelijk is de onderlinge afstand tussen 2 en 2A te groot om op één unit aangesloten te worden, dan is een extra unit nodig. Regenwater dient conform bestaande situatie gescheiden te worden verwerkt, bij voorkeur vasthouden op eigen terrein met een mogelijkheid tot afvoer via de bermsloot. De afvoerende oppervlakte neemt beperkt toe ten opzichte van de referentie situatie, alleen tuinverharding en oprit in totaal minder dan 500m².
Het toepassen van uitloggende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen, als het regenwater valt op de afvoerende oppervlakten van daken en verharding en verder afstroomt.
Watertoets
De impact van dit project op het watersysteem is beperkt. De aanpak volgt het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het verbreed gemeentelijke rioleringsplan 2016-2019. Het bij het proces van de watertoets bijhorende wateroverleg wordt daarom maximaal verkort gevolgd. De opzet van het watersysteem is omschreven in deze waterparagraaf en direct verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies verstrekt. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt verstrekt bij de terinzagelegging.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6 van het Bro verplicht de bestemmingsplanwetgever een vast te stellen bestemmingsplan te doen vergezellen door een toelichting, waarin (o.a.) zijn neergelegd de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro, omdat het ziet op het realiseren van een tweetal (vervangende) woningen. De grondexploitatiewet (afdeling 6.2 van de Wro) is derhalve van toepassing. De enige gemeentelijke kosten die gemaakt worden zijn de plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit bestemmingsplan. Bij initiatiefnemer zijn dienaangaande bij aanslag leges in rekening gebracht. Deze zijn tevens betaald. Gelet op het bepaalde in artikel 6.2.1a van het Bro is geen exploitatieplan nodig. Eventueel uit te keren tegemoetkomingen in planschade zullen ten laste komen van de initiatiefnemer, die met de gemeente een overeenkomst inzake het verhaal van planschade heeft gesloten.
Gelet op het vorenstaande is het plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 7 Burgerparticipatie en overleg
7.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 1 april 2016 gepubliceerd in het Gemeenteblad.
7.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overlegpartners. Het concept is verzonden aan de volgende organisaties:
Organisatie |
Datum verzending |
Datum ontvangst reactie |
Opmerkingen? |
Provincie Noord-Brabant, directie ROH |
25-7-2016 |
3-8-2016 |
ja |
Waterschap De Dommel |
26-7-2016 |
16-8-2016 |
ja |
Provincie Noord-Brabant
Ten aanzien van de agrarische bedrijfsbestemming merkt de provincie op dat niet wordt onderbouwd dat sprake is van een grondgebonden veehouderij. Pas als de grondgebondenheid van het bedrijf, zoals gedefinieerd in artikel 8 van de Nadere regels Verordening ruimte 2014 Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (per 15-7-2015) in voldoende mate is aangetoond, kan artikel 6.4 lid 4 sub a van de Verordening worden toegepast. Op grond van dit laatste artikel kan toename van de oppervlakte van bestaande gebouwen worden toegestaan indien in het bestemmingsplan wordt geborgd dat het gebouw alleen mag worden gebruikt voor een ter plaatse toegestane nevenfunctie, niet zijnde veehouderij. Deze functie dient bovendien op de verbeelding te worden begrensd.
Ten aanzien van de woonbestemming stelt de provincie dat het er op lijkt dat de facto een vergroting van het bestemmingsvlak wordt gerealiseerd, omdat een rijbak voor paarden half buiten het bestemmingsvlak valt. Dan zou ook kwaliteitsverbetering van het landschap aan de orde zijn. Daarnaast lijkt het erop dat meer dan twee woningen gerealiseerd mogen worden, gelet op een bepaalde lijn op de pdf van de verbeelding. Ten slotte vraagt de provincie om in regelonderdeel 12.3 ook te verwijzen naar de werkafspraken die met de provincie zijn gemaakt.
Standpunt gemeente
Het gaat om een thans in het vigerende bestemmingsplan als IV-bedrijf bestemde vleesveehouderij. Na ontvangst van de provinciale vooroverlegreactie is daarover nog uitgebreid gecorrespondeerd per e-mail. Gezamenlijk is vastgesteld dat het plan zich niet richt op het vergroten van bestemmingsvlakken of bouwpercelen. Er is geen sprake van uitbreiding in de zin van artikel 25 Vr. De grondgebondenheid van het bedrijf doet daarmee in casu niet ter zake. Conform het provinciale verzoek daartoe is thans op de verbeelding precies aangegeven welk deel van het bestemmingsvlak bestemd is voor de landwinkel (van maximaal 200m² verkoopvloeroppervlak; dit is vastgelegd in de planregels).
Wat de woonbestemming betreft: het plan streeft een vormverandering van het bestemmingsvlak Wonen-Buitengebied na, niet een vergroting. De provincie heeft terecht opgemerkt dat een rijbak voor paarden op de conceptverbeelding deels buiten het bestemmingsvlak zou vallen, en dat daardoor feitelijk sprake zou zijn van een vergroting. Dat is nogmaals niet de bedoeling, nagestreefd wordt een vormverandering van het bestemmingsvlak en een verplaatsing van één van de twee bestaande woningen, onder handhaving van de bestaande maten, verder niets. Wel is het zo dat de westelijke rijbak voor paarden bij voorkeur wordt gehandhaafd. Dat geldt echter niet voor de ten oosten daarvan gelegen rijbak en de tussengelegen stapmolen. Die verdwijnen. Het vorenstaande heeft geleid tot een aangepaste verbeelding, waarbij het zo is dat alle te handhaven voorzieningen binnen het bestemmingsvlak liggen en er tevens géén sprake is van een vergroting. In het verlengde daarvan is geen sprake is van een verplichting om kwaliteitsverbetering van het landschap te realiseren. Het is overigens uiteraard akkoord om in de regels ook naar de werkafspraken dienaangaande te verwijzen, zulks is thans geschied in regelonderdeel 12.3. Daarnaast zijn op de verbeelding nu tevens de bestaande maten (oppervlakte voor bijgebouwen en inhoud van de beide woningen) inzichtelijk gemaakt.
Ten aanzien van de aanduiding 'maximum aantal woningen = 2' zij opgemerkt dat op de verbeelding die aanduiding over het gehele bestemmingsvlak ligt. Linksom of rechtsom biedt het plan dus geen ruimte voor meer dan twee woningen. De 'scheidingslijn' waar de vooroverlegreactie van spreekt, is in werkelijkheid de begrenzing van de maatvoeringsvlakken van de bijgebouwen. Het plan hoeft dus ook niet te verzekeren dat de bestaande woning op nummer 2A wordt gesloopt; zolang dat niet het geval is kan er immers geen vergunning worden verleend voor de nieuwe, vervangende woning.
Waterschap De Dommel
Het waterschap vraagt om het opnemen van de dubbelbestemming Waterstaat-Attentiegebied EHS.
Standpunt gemeente
De dubbelbestemming wordt opgenomen, conform de begrenzing van de corresponderende aanduiding uit de provinciale Verordening ruimte.
7.3 Burgerparticipatie
In mei 2016 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een brief verstuurd aan alle omwonenden van het plangebied in een straal van ruim 500 meter. In deze brief heeft de initiatiefnemer een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan en is de procedure uitgelegd. Daarnaast zijn er twee plattegronden van de beoogde situatie weergegeven. Omwonenden hebben de gelegenheid gekregen om binnen twee weken een reactie te geven op het plan. Eén van de zeven omwonenden heeft bezwaar gemaakt tegen het terras in verband met zorgen over geluidsoverlast. Gezien de doelgroep van dit terras (de landwinkel is géén café), de zeer ruime afstand tot de desbetreffende omwonende(n) (ca. 400 meter), de vroege sluitingstijd van de landwinkel èn het aanwezige wegverkeerslawaai kan initiatiefnemer zich niet vinden in deze opmerking. De overige omwonenden hebben de plannen geaccordeerd.
7.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van maandag 14 november tot en met dinsdag 27 decmber 2016. Tijdens deze periode is er één zienswijze ingediend. Deze wordt hieronder zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijze.
Zienswijze 1 (Abdij Koningshoeven)
Reclamante snapt dat bij initiatiefnemer een boerderijwinkel wordt toegestaan, maar niet dat hij ook horeca-activiteiten mag ontplooien. Reclamante vreest dat er in de toekomst drukte en geluidsoverlast zullen ontstaan door deze horecafunctie, mede doordat het mogelijk is om terrassen aan de straatzijde te situeren. De zorgen van reclamante komen met name voort uit het leefpatroon van de monniken. Deze hebben namelijk een bijzonder dagritme. Zij staan dagelijks om 03.45 uur op en om 04.15 uur is er een nachtwake (metten). Van 13.00 uur tot 14.30 uur rusten zij. Om 19.30 uur is de Dagsluiting (completen) en om 20.00 uur gaan de monniken slapen. De leden van de communiteit vrezen dat hun middag- en/of nachtrust verstoord zal worden door terrassen aan Eindhovenseweg 12, en zeker door terrassen aan de straatzijde. Verzocht wordt de in het ontwerpplan toegelaten horeca-activiteiten terug te draaien.
Standpunt gemeente
Initiatiefnemer exploiteert aan Eindhovenseweg 10/12 een moderne rundveehouderij. Zijn rundvlees was het eerste in Nederland èn Europa dat het ‘Beter Leven 2 sterren'-keurmerk op haar product mocht voeren. In Nederland is de productiegroep van initiatiefnemer nog steeds de enige die hiertoe gerechtigd is. Het rundvlees wordt aan diverse kwaliteitsslagers en supermarkten verkocht en vanwege de specifieke bedrijfsvoering is er veel en in toenemende mate vraag naar rondleidingen op het bedrijf van initiatiefnemer. Deze heeft op zijn bedrijf (op nummer 10) voor dit doel bijvoorbeeld een promotiezaal, waar films over het bedrijf kunnen worden vertoond. Er worden per jaar ongeveer 60 rondleidingen gehouden, met een gemiddeld aantal deelnemers van 40 per rondleiding. Deze interesse van de buitenwereld voor de bedrijfsvoering van initiatiefnemer staat aan de wieg van diens wens om een landwinkel met bijbehorende en ondersteunende horecafunctie te realiseren (op nummer 12). In de landwinkel worden eigen producten, streekproducten en boerderijproducten verkocht. De bijbehorende en ondersteunende horecafunctie verzekert dat excursiegroepen kunnen worden ontvangen met koffie en gebak en dergelijke, inpandig of bij lekker weer op het terras. Op nummer 10 wordt dus de promotiezaal bezocht en de film bekeken en worden uiteraard de dieren en het bedrijf in de rondleiding getoond, maar daarna gaat men weer terug naar nummer 12, dat vooral de functie heeft van opvanglocatie voor bezoekers en bijbehorende verkeersstromen. In verband met de bedrijfsvoering, (verkeers)veiligheid maar zeker ook dierwelzijn is de juiste manier van werken.
Wij hebben de wens van initiatiefnemer om een landwinkel met bijbehorende en ondergeschikte horeca te realiseren mede gelet op het vorenstaande als legitiem beoordeeld. Het initiatief past goed in algemeen beleid inzake het verlevendigen en veelzijdiger maken van het buitengebied, zoals opgenomen in de Omgevingsvisie Tilburg 2040. Dergelijke initiatieven zijn niet ongebruikelijk in het buitengebied en in beginsel wordt aan dit soort initiatieven meegewerkt. Dit wordt pas anders indien dringende redenen aan medewerking in de weg staan. Reclamante meent dat van dergelijke dringende redenen sprake is, althans wat de horecafunctie betreft. Wij zijn echter van oordeel dat er geen zaken aan de orde zijn die medewerking aan de landwinkel met beperkte horecafunctie in de weg staan.
In de eerste plaats merken wij op dat het gaat om bijbehorende en ondergeschikte horeca. Dat gaat dus om een horecafunctie die behoort bij en ondergeschikt is aan de agrarische bedrijfsvoering en de landwinkel. Van een zelfstandige horecafunctie is geen sprake; het gaat hier niet om een adres voor feesten en partijen.
Daarnaast stellen wij vast dat de afstand tussen de Abdij en de locatie van de landwinkel circa 450 meter bedraagt. De gemeente gebruikt bij het beoordelen van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van functies in relatie tot plekken waar gewoond wordt de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. Deze noemt voor een horeca-inrichting een richtafstand van 10 meter tot een woning, tenzij er sprake is van een muziekcafé of disco. In het laatste geval is er sprake van een richtafstand van 30 meter. Het moge duidelijk zijn dat de richtafstand in de onderhavige situatie met 450 meter ruimschoots wordt gehaald. Daarnaast geldt dat de huidige activiteit (stierenfokkerij) al een richtafstand heeft van 30 meter voor geluid. De verwachting is dat met toevoeging van de horeca, er hoogstens een verwaarloosbare toename zal zijn van het geluidsniveau.
Hiermee is in beginsel sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de monniken. Terzijde wijzen wij er in dit kader op dat direct naast de verblijfsruimten van de monniken een bierbrouwerij ligt. Voor die brouwerij geldt een richtafstand van 100 meter. Dit ter vergelijking. Geluidhinder van de bierbrouwerij is in de Abdij vele malen realistischer dan geluidhinder van 450 meter verderop gelegen bijbehorende en ondergeschikte horeca.
Hoewel indachtig het vorenstaande er geen juridisch-planologische noodzaak toe is, heeft initiatiefnemer er - ter geruststelling van reclamante - mee ingestemd c.q. voorgesteld dat terrassen alleen worden toegestaan aan de achterzijde van de landwinkel (dus niet aan de straatzijde) en dat het ten gehore brengen van versterkte muziek en spraak op deze terrassen in de planregels wordt aangemerkt als strijdig gebruik.
Conclusie
De zienswijze is ongegrond. Desalniettemin wordt het plan ter geruststelling van reclamante zodanig aangepast dat terrassen alleen worden toegestaan aan de achterzijde van de landwinkel (dus niet aan de straatzijde) en dat het ten gehore brengen van versterkte muziek en spraak op deze terrassen in de planregels wordt aangemerkt als strijdig gebruik.