Toelichting
Inhoudsopgave
1.1 Aanleiding voor bestemmingsplan
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader
Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders
3.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand
3.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
Hoofdstuk 7 Burgerparticipatie en overleg
7.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
7.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding voor bestemmingsplan
Er is door de heer P.E. van Boeijen een verzoek om herziening van het bestemmingsplan Buitengebied Landgoederenzone Bredaseweg ingediend voor herbestemming van een bijgebouw aan de Zwartvenseweg 77 te Tilburg . Het betreft het kadastrale perceel Tilburg, sectie F, nr. 4157. Het perceel heeft momenteel de bestemming Wonen-Buitengebied. Het plan is gericht op het realiseren van een 8-tal onzelfstandige wooneenheden voor licht autistische personen (en personen met soortgelijke beperkingen) en hun begeleiding (het gaat om begeleid wonen) in een bijgebouw.
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
1.2 Het plangebied
Het plangebied omvat het kadastrale perceel Tilburg, sectie F, nr. 4157.
Afbeelding: ligging plangebied in Tilburg
1.3 Voorgaande plannen
Dit bestemmingsplan vervangt ter plaatse van haar plangebied het bestemmingsplan Buitengebied Landgoederenzone Bredaseweg, vastgesteld door de gemeenteraad op 20 maart 2010.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.
Volgens de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant is het plan gelegen in de Groenblauwe mantel. Er spelen geen rijksbelangen maar wel provinciale belangen. Derhalve wordt het ruimtelijk beleidskader op rijksniveau slechts zeer globaal besproken en het provinciaal belang meer gedetailleerd.
2.2 Rijk
2.2.1 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gestoeld is op de SVIR. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als Mainportontwikkeling Rotterdam, de grote rivieren, het kustfundament en de Waddenzee en het Waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is in 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht. Deze regeling bevat o.a. een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart en een aanwijzing van reserveringsstroken ten behoeve van uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet.
Over het onderhavige plangebied ligt een luchtvaartverkeerszone. In de planregels van het voorliggende plan wordt hier verder op ingegaan.
2.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.
Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
De voorgenomen ontwikkeling / bouw van een 8-tal wooneenheden voor personen met een bepaalde zorgindicatie ter plaatse van Zwartvenseweg 75-77 (Tilburg) verlangt vanwege het beperkte aantal geen toetsing, respectievelijk onderbouwing ingevolge de ladder voor duurzame verstedelijking.
2.3 Provincie
2.3.1 Structuurvisie
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.
De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:
De kwaliteit van het landschap;
De ontwikkeling van het buitengebied;
De regionale verstedelijking.
Inhoud van de Structuurvisie
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Deel C
Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).
Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.
Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
In paragraaf 4.9 wordt de Structuurvisie gelinkt aan het voorliggende plan.
2.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant 2014
Provinciale Staten van Noord Brabant hebben in hun vergadering van 10 juli 2015 de Verordening ruimte 2014 opnieuw vastgesteld. Deze verordening is op 15 juli 2015 in werking getreden.
In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.
Relatie met de structuurvisie
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.
Inhoud
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:
ruimtelijke kwaliteit;
stedelijke ontwikkelingen;
natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
overige ontwikkelingen in het buitengebied.
Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.
Wijzigingen en ontheffingen
In de verordening is voor een aantal onderwerpen de mogelijkheid opgenomen om de grens van een gebied te wijzigen. Daarnaast is er een algemene ontheffingsmogelijkheid opgenomen. Ook kunnen gemeenten om wijziging van de begrenzing van gebieden verzoeken, zonder dat de verordening daarvoor regels stelt: de jaarlijkse actualisering.
Project in relatie tot Verordening ruimte
In paragraaf 4.9 wordt de Verordening Ruimte gelinkt aan het voorliggende plan wat betreft het onderwerp 'natuur en ecologie'. Daarnaast zij op deze plaats opgemerkt dat het plan op 25 februari 2016 tijdens een bijeenkomst inzake de Verordening ruimte in de gemeente Loon op Zand mondeling is besproken. Bij deze gelegenheid bleek dat het initiatief past binnen provinciaal beleid: het gaat om een maatschappelijk wenselijke functie (zorg/mantelzorg), die kleinschalig is en waarvoor geen nieuwbouw hoeft te worden gepleegd. Er wordt evenmin een bouwvlak vergroot of een perceel (kadastraal) gesplitst. Daarnaast is het plan zo ingericht dat niet zomaar een extra burgerwoning kan verrijzen als de maatschappelijke functie in kwestie verdwijnt. Kwaliteitsverbetering landschap is niet aan de orde.
2.4 Gemeente
2.4.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.
De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:
de Brabantstrategie
de Regiostrategie
de Stadsstrategie.
Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking
Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.
Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.
Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.
Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.
De vier stedelijke knooppunten:
Binnenstad van de 21e eeuw
Tilburg University Campus: kennisontwikkeling en -toepassing
Modern Industrieel Cluster Vossenberg-Loven
Modern Industrieel Cluster Midden-Brabant
De drie stadsregionale parken zijn:
Stadsregionaal park Moerenburg - Koningshoeven
Stadsregionaal park Stadsbos013
Stadsregionaal park Noord
De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad
Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.
De drie stedelijke knooppunten zijn:
Bedrijvenpark Zuid
Zorgcluster Leijpark
Duurzaam energielandschap Noord
De twee ecologische verbindingszones:
Aan de oostzijde bestaat de verbinding uit ecologische stapstenen in het bestaande landschap en agrarisch productiegebied.
Aan de westzijde van de stad bestaat de verbinding uit een fijnmazig netwerk van ecologische verbindingszones langs wegen en waterlopen.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.
Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken
Functie van de Omgevingsvisie
De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in
het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.
2.4.2 Verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP)
Het verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP) is het vervolg van de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Daarin geeft Tilburg haar beleidsmatige invulling aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te
Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
3.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand
3.2.1 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.
Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.
Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.
3.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
3.3.1 Historische geografie
Het plangebied ligt ten oosten van de Donge en ten noorden van de Grote en Kleine Leij. De overgang tussen de beekdalen en de hogere delen worden gevormd door de vlakten. Deze bestaan uit door smeltwater verspoelde dekzanden. De hogere delen bestaan uit terrasafzettingswelvingen, bedekt met dekzand, en dekzandruggen. De beekdalen zijn vanaf de late middeleeuwen in gebruik genomen als weide- en hooilanden. De drogere gronden langs de Grote en Kleine Leij werden in de late middeleeuwen in cultuur gebracht als akkergronden.
Geomorfologie: dekzandgebied, oostelijke rand van dekzandrug van de Donge.
Bodemgesteldheid: hoge enkeerdgronden (esdek) met aan de randen laarpodzolen en/of lage enkeerdgronden, beide bodemtypes (enkeerd en laarpodzol) kunnen voorkomen in het plangebied.
Historisch landgebruik: het gebied plangebied ligt aan de westelijke periferie van de Oude Warande, een jachtbos dat tussen 1712 en 1715 werd aangelegd door landgraaf Willem van Hessen Kassel.
Het gebied aan weerszijden van de Bredaseweg behoort tot de grootschalige heide-ontginning na 1850. Deze ontginning is omstreeks 1920 nagenoeg voltooid. Kenmerkend hierbij is de langgerekte vorm van de percelen die zowel aan de noordelijke als aan de zuidelijke zijde haaks op de Bredaseweg staan. De nu grotendeels beboste percelen zijn veelal door brandgangen of smalle slootjes van elkaar gescheiden.
De belangrijkste ruimtelijk factor qua infrastructuur in het gebied is de Bredaseweg. Deze werd in de periode tussen 1820 en 1826 aangelegd als onderdeel van de Rijksweg van Tholen naar Grave. De nieuw aangelegde weg volgde deels enkele zandpaden die tenminste tot de late Middeleeuwen teruggaan en benutte de bestaande oversteekplaatsen van beekjes en de Donge. Kenmerkend voor de nieuwe Rijksweg was de beplanting langs het gehele tracé met een dubbele rij eikenbomen. In de decennia na de aanleg worden langs de weg ruim opgezette landhuizen opgetrokken, vaak omgeven door een ruime tuin en/of bosaanleg. Langs de Bredaseweg werd in 1902 het eerste verharde fietspad van Nederland aangelegd.
De Zwartvenseweg is van oorsprong een zandpad naar een ven op het noordelijk gelegen Vossenberg dat al tenminste teruggaat tot de achttiende eeuw.
3.3.2 Archeologie
AMK: in of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen terreinen gelegen die zijn opgenomen in de AMK van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).
Het plangebied ligt op de rand van een gebied dat is gekarteerd op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) van de RCE als een gebied met een lage archeologische trefkans omdat het grootste deel van het plangebied tot in de achttiende eeuw uit woeste en drassige gronden bestond.
Het plangebied ligt op de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ArWaTi) in een gebied met basisverwachting.
In 2009 is door BILAN cultuurhistorisch en archeologisch booronderzoek voor het plangebied Landgoederenzone uitgevoerd (BILAN 2009, Van Den Langenberg tot De Maesdijk, Tilburg (NB) – Tilburg, Landgoederenzone). Hierin wordt geconcludeerd dat het plangebied ligt in een overgangszone tussen gebieden met een lage en deels middelhoge archeologische verwachting.
Omdat de bewoning gerealiseerd wordt in bestaande bebouwing zal planrealisatie daarom relatief beperkte gevolgen voor het bodemarchief hebben. Archeologisch vervolgonderzoek onderzoek op deze locatie is daarom niet noodzakelijk.
3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen
In het plangebied bevinden zich geen op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumenten- verordening gemeente Tilburg beschermde monumenten.
De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). In of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen panden voor uit die periode.
Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.
De ten oosten van het plangebied gelegen Oude Warande is een jachtbos dat tussen 1712 en 1715 werd aangelegd door landgraaf Willem van Hessen Kassel. Het gebied heeft een hoge cultuurhistorische warde.
Lijnen (historische assen, linten,…): Op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Noord-Brabant is de Bredaseweg gekenmerkt als historisch-geografische lijn van zeer hoge waarde.
Historisch groen: met name de beplanting met eiken langs de weg. Pal ten oosten van het plangebied bevindt zich de Oude Warande met daarin behalve enkele MIP-panden een grote hoeveelheid historisch groen;
3.3.4 Conclusie
Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast.
Voor wat betreft de archeologie is er op de planlocatie vanwege de geringe omvang van de nieuwe bodemverstoring geen vervolgonderzoek noodzakelijk.
3.4 Volkshuisvesting
De voorgenomen realisatie van een 8-tal onzelfstandige wooneenheden voor personen met een bepaalde zorgindicatie (en hun begeleiders) ter plaatse van Zwartvenseweg 75-77 (Tilburg) verlangt vanwege het beperkte aantal geen toetsing, respectievelijk onderbouwing ingevolge de Ladder Duurzame stedelijke ontwikkeling.
Desalniettemin past het plan tot realisatie van zes wooneenheden voor autistische jongeren binnen de beleidsdoelen-Wonen uit de WoonVisie, met name wat betreft het leveren van een bijdrage in de opgave beschermd wonen.
Voor het verder verloop van de planontwikkeling wordt aanbevolen de wooneenheden levensloopbestendig te ontwerpen (zie voor concrete ontwerphandreikingen de Werkwijzer Levensloopbestendigheid & toegankelijkheid 2.1) en te laten voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
4.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
4.2 Milieuhinder bedrijven
Bij het beoordelen van de (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
Het onderliggende bestemmingsplan maakt het (begeleid) wonen in het bijgebouw mogelijk binnen het bestaande bouwvlak. Vanuit omliggende bedrijven is alleen het naastgelegen tuinbouwbedrijf met paardenhouderij van invloed op het plangebied. Er is hier sprake van een bestaande situatie.
De huidige woning is nu ook al bepalend voor de normen waaraan het naastgelegen bedrijf moet voldoen. Het bijgebouw ligt op grotere afstand en levert dus geen belemmering op voor het naastgelegen bedrijf. Bij de eerdere vaststelling van het bouwvlak heeft al een afweging plaatsgevonden waarmee het woon- en leefklimaat aanvaardbaar is bevonden.
4.3 Externe veiligheid
4.3.1 Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden. De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".
4.3.2 Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is in een besluit vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.
In Bijlage 1 Inventarisatie en verantwoording Zwartvenseweg 75-77 zijn de risicobronnen die relevant zijn (binnen het invloedsgebied liggen) geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van het spoortraject Breda-Tilburg en de A58. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage.
4.3.3 Conclusie en restrisico's
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoortraject Breda-Tilburg en de A58. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld.
Bij het opstellen van de verantwoording is gebruik gemaakt van het standaardadvies van de brandweer Midden -en West Brabant dat als bijlage is toegevoegd.
Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:
Aangezien het plan op een afstand van meer dan 300m ligt van het spoor, neemt het groepsrisico niet toe.
De bereikbaarheid van het plangebied is goed.
Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart, en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit.
Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings -en alarmeringssysteem), dit biedt de mogelijkheid de bewoners tijdig te waarschuwen.
De aanwezigen kunnen het plangebied goed ontvluchten.
Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Bij mechanische ventilatie heeft het de voorkeur dat deze in de meterkast kan worden uitgezet. Hiermee is langdurig verblijf inpandig bij een toxische wolk mogelijk.
De brandweer voldoet niet aan de opkomsttijd conform het dekkings -en spreidingsplan, aanvullende maatregelen zijn niet overwogen.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
4.4 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
4.5 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
4.5.1 Wegverkeerlawaai
Het plan, dat voorziet in de oprichting van 8 onzelfstandige wooneenheden voor personen met een bepaalde zorgindicatie en hun begeleiding, is gelegen binnen wegen zoals bedoeld in hoofdstuk VI van de Wgh. Dit betreft de Zwartvenseweg en de Burgemeester Baron van Voorst tot Voorstweg. Ingevolge de Wgh geldt een voorkeurgrenswaarde van 48dB. De optredende geluidbelasting t.g.v. de gezoneerde wegen is berekend met het geluidkarteringsmodel VL 2022 en getoetst aan de normen van de Wet geluidhinder. Hierbij is rekening gehouden met toepassing van de wettelijke aftrek ingevolge artikel 110g Wet geluidhinder voor wegverkeer. Uit de rekenresultaten blijkt dat de voorkeurgrenswaarde van 48dB t.g.v. beide gezoneerde wegen niet wordt overschreden. Dit betekent dat er geen noodzaak is om hogere waarden voor wegverkeer vast te stellen.
4.5.2 Railverkeerlawaai
Het initiatief wordt gerealiseerd binnen het aandachtsgebied zoals aangegeven in artikel 1.4a lid 1 van het Besluit geluidhinder. Voor nieuwe woningen geldt een voorkeurgrenswaarde van 55dB conform artikel 4.9 van het Besluit geluidhinder. Artikel 4.11 van het Besluit geluidhinder biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid hogere waarden vast te stellen tot een waarde van maximaal 68dB.
De optredende geluidbelasting t.g.v. het spoor is berekend met het geluidkarteringsmodel VL 2022 en getoetst aan de normen van de Wet geluidhinder/Besluit geluidhinder. Uit de rekenresultaten blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 55dB slechts wordt overschreden op de rekenpunten RP1 en RP2 op een rekenhoogte van 4.5m. De geluidbelasting ten gevolge van railverkeer bedraagt maximaal 59dB. De maximale ontheffingswaarde van 68 dB wordt niet overschreden.
Bronmaatregelen om de geluidbelasting te reduceren tot aan de voorkeurgrenswaarde van 55dB zoals het beperken van de verkeersintensiteit of het verlagen van de rijsnelheid zijn vervoerskundig niet wenselijk. Het aanbrengen van raildempers is financieel niet doelmatig omdat het om een initiatief gaat van beperkte omvang dat in een bestaand gebouw gerealiseerd wordt. Bovendien ligt het niet in de directe macht van de ontwikkelaar om raildempers te plaatsen.
Om de geluidbelasting te reduceren kunnen ook geluidschermen worden toegepast. Om een optimaal effect van geluidschermen te creëren, moeten deze bij voorkeur dicht bij de bron (in dit geval evenwijdig aan het spoor) of dicht bij de ontvanger worden geplaatst. Het plaatsen van schermen wordt financieel niet doelmatig geacht omdat het om een initiatief gaat van beperkte omvang dat in een bestaand gebouw gerealiseerd wordt. Daarnaast is de geluidbelasting op alle gevels van het gebouw zodanig dat alle gevels al geluidluw zijn.
Om het initiatief mogelijk te maken is het noodzakelijk om hogere grenswaarden vast te stellen.
De geluidsbelastingen afkomstig van het railverkeer waarvoor hogere waarden moeten worden vastgesteld zijn weergegeven in het besluit tot vaststelling hogere waarde.
4.5.3 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
4.5.4 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
4.6 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Het plan, dat voorziet in de oprichting van 6 wooneenheden voor autistische jongeren, wordt gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Daarnaast zijn er geen luchtgevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen), aanwezig. Vanuit de Wet milieubeheer, titel 5.2 luchtkwaliteitseisen, bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit plan.
4.7 Geur
4.7.1 Industriële geur
In en om het plangebied is geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.
4.7.2 Agrarische geur
Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.
Op het naastgelegen perceel is mede een paardenhouderij gevestigd. Ten aanzien van de Wet geurhinder veehouderij geldt voor een paardenhouderij een vaste geurafstand van 50 meter ten opzicht van een woning in het buitgebied. Deze afstand wordt net gehaald op de bestaande woning.
De wijziging van dit plan levert geen belemmering voor het bestaande gebruik van de stallen omdat er geen nieuwe gevoelige bestemmingen op kortere afstand komen te liggen dan die er als stonden. Verder zijn er in de omgeving geen intensieve veehouderijen gevestigd. Voor het bouwplan kan een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd worden.
4.8 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties.
Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. Op de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld.
Het bestemmingsplangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszones landbouw en natuur. Binnen het bestemmingsplan zijn bij de gemeente Tilburg geen actuele onderzoeken beschikbaar.
De locatie is op 31 juli 1998 onderzocht door Chemielinco. Uit dit verkennend bodemonderzoek is naar voren gekomen dat in de bovengrond licht verhoogde gehalten aan PAK zijn gemeten.
Erfverharding
Uit historisch onderzoek is gebleken dat er op de locatie 2 verdachtmakingen (Erfverharding met kolengruis en /of sintels) hebben gelegen.
Ondergrondse tank
Uit historisch onderzoek is gebleken dat er op de locatie geen ondergrondse tank aanwezig is geweest. Maar op het perceel er naast (Zwartvenseweg 23) is een bovengrondse dieselolietank aanwezig met een inhoud van 3000 liter.
Conclusie
Omdat van de locatie zelf geen actuele bodemonderzoeks gegevens bekend zijn, dient voor het verkrijgen van een bouwvergunning een bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
4.9 Natuur en ecologie
Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van het Natuurnetwerk Nederland en beschermde soorten (Flora- en faunawet).
Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld.
4.9.1 Natura 2000
Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.
Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamde habitattoets.
In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit is afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat.
Er zijn drie mogelijkheden:
Er is zeker geen negatief effect. Er is dan geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig.
Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect. De verslechterings- en verstoringstoets moet worden doorlopen.
Er is een kans op een significant negatief effect. Een passende beoordeling is vereist.
Analyse plangebied
Het plangebied ligt op ruime afstand van Natura 2000-gebieden. Omliggende Natura 2000-gebieden zijn: de Regte Heide & Riels Laag, Kampina & Oisterwijkse Vennen en Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen. Het natuurgebied Regte Heide & Riels Laag liggen het dichtstbij: ruim 4,6 kilometer ten zuiden van het plangebied. Dit Natura 2000-gebied heeft een doelstelling voor 7 habitattypen. De Regte Heide en Riels Laag liggen tussen de beken Lei en Roppelsche Leij, waarvan de laatste buiten de begrenzing valt. Het gebied is te verdelen in de beekdalen en het daar buiten gelegen licht golvende dekzandlandschap waarin hier en daar lage duingebiedjes voorkomen. Het gebied bestaat uit droge en vochtige heide, moerassige laagten, zure en zwakgebufferde vennen en loof- en naaldbossen (Bron: Ministerie van Economische Zaken).
Conclusie
De gewenste ontwikkelingen In het plangebied zullen geen negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden. De tussenliggende afstand is hiervoor te groot. En de storende factoren door de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard zijn dat geen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied zijn te verwachten.
4.9.2 Natuurnetwerk Brabant
In de Verordening ruimte Noord-Brabant is het Natuurnetwerk Brabant (ook bekend als Ecologische Hoofdstructuur) begrensd. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot het Natuurnetwerk Brabant is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot het Natuurnetwerk Brabant.
Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor het Natuurnetwerk Brabant is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.
Indien de natuur- en landschapswaarden van het Natuurnetwerk Brabant worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden.
Analyse plangebied
In het plangebied komen geen terreinen voor die begrensd zijn als Natuurnetwerk Brabant (zie ook afbeelding 1). Het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Brabant is ten zuidoosten en zuidwesten gelegen op 0 tot 10 meter afstand van het plangebied. Dit perceel betreft een productiebos.
Conclusie
De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen (significante) negatieve effecten hebben op de Natuurnetwerk Brabant in de omgeving. Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Brabant en de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard dat dit geen negatieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit en kwantiteit van het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Brabant.
Afbeelding: ligging Natuurnetwerk Brabant (groen) rondom plangebied (globale aanduiding blauw). Kaartbron: http://kaartbank.brabant.nl/viewer/app/natuurbeheerplan
4.9.3 Groenblauwe mantel
De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. Het kerngebied groenblauw wordt ommanteld om kernen te versterken en te verbinden. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Binnen de groenblauwe mantel zijn ook de zogenaamde beheersgebieden van de Natuurnetwerk Nederland opgenomen. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten het Natuurnetwerk Nederland. Vanuit de watercomponent wordt vooral ingezet op het kwantitatief en kwalitatief herstel van kwelstromen, zoals het wijstverschijnsel op de Peelrandbreuk in Oost Brabant, in de beekdalen en op de overgangen van zand/veen naar klei in de zogenaamde Naad van Brabant. De groenblauwe mantel geeft naast de ontwikkeling van een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
Analyse plangebied
Het plangebied is volledig begrensd als Groenblauwe mantel.
Conclusie
De gewenste ontwikkelingen in het plangebied kunnen (significante) negatieve effecten hebben op de Groenblauwe mantel. Het plangebied ligt in de Groenblauwe mantel. Mogelijk zijn de ontwikkelingen dusdanig van aard dat dit negatieve gevolgen kan hebben voor de kwaliteit en kwantiteit van de Groenblauwe mantel. Derhalve is het noodzakelijk om afgestemd op het feitelijke ontwerp en gebruik een landschapsplan op te stellen met hierin maatregelen die leiden tot behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap.
4.9.4 Flora- en faunawet
Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij rekening te houden met aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt.
Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.
Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet.
Analyse plangebied
Door een deskundige ecoloog van de gemeente Tilburg is het plangebied op basis van bronnenonderzoek (Nationale Databank Flora en Fauna) en een verkennend veldonderzoek (op 15-03-2016) op (potentieel) aanwezige beschermde soorten geanalyseerd. Alleen het pand met huisnummer 77 en bijbehorende tuin kon tijdens het veldbezoek worden onderzocht; huisnummer 75, bijgebouwen en tuin waren niet vrij toegankelijk. Dit bestemmingsplan voorziet alleen in 6 woonzorgeenheden voor jongeren in het pand 77 waardoor een beoordeling van pand 75 - waarvoor functie en gebruik niet door dit bestemmingsplan wijzigen - in dit geval geen noodzaak is. Bouwjaar van het pand 77 is 1966. Het pand heeft een woonfunctie. Andere stenen gebouwen behorende bij 77 zijn afwezig. De resterende ruimte op het perceel is ingericht als berging, parkeerplaats, zithoek en tuin. In de tuin staat langs randen enige beplanting (struiken, bomen, gazon). Open water is afwezig evenals ondergrondse ruimten en kunstverlichting. Op de grens van het terrein staat een gesloten hekwerk. Het pand heeft geen open stootvoegen, maar mogelijk wel een luchtspouw. Kieren vanaf 1 cm. tussen gevel en dakrand zijn niet waargenomen tijdens het veldbezoek ondanks gericht zoeken. Het pand is bedekt met dakpannen zadeldak. De dakpannen sloten naadloos op elkaar aan. Uitwerpselen van vogels langs dakranden niet aangetroffen.
De aanwezigheid van groeiplaatsen, voortplantingsplaatsen, vaste rust- en verblijfplaatsen en essentieel functioneel leefgebied voor beschermde tabel 2 en 3 soorten en categorie 1-4 vogelsoorten zijn gebaseerd op het huidige habitat in het plangebied op voorhand redelijkerwijs uit te sluiten.
In deze particuliere tuin is geen ruimte voor tabel 2 en 3 beschermde vaatplanten; maretak ontbreekt in de bomen. Verblijfplaatsen voor tabel 2 en 3 grondgebonden zoogdieren zijn afwezig; boomnesten van eekhoorn zijn niet aangetroffen. Ondanks dat 15 maart een suboptimale onderzoeksperiode voor de huismus is werd deze standvogel niet aangetroffen. Voor gebouwbewonende vleermuizen en gierzwaluw zijn geen potentieel geschikte plekken aanwezig.
Diverse vleermuissoorten (vnl. gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger) zijn overvliegend en foeragerend het plangebied te verwachten. Voor beide functies heeft het plangebied geen essentiële betekenis. Veel vergelijkbaar habitat - als alternatief - rondom het plangebied is aanwezig. Het perceel is geen (onderdeel van) een duidelijke landschappelijke lijnvormige structuur (zoals een bomenlaan, dijk).
Het plangebied is potentieel geschikt voor voortplantingsplaatsen en functioneel leefgebied van algemene vogels. In dit type habitat worden bezette vogelnesten verwacht van vnl. struik- en boombroeders.
Het plangebied is potentieel geschikt voor Flora- en faunawet tabel 1 soorten. Het gaat om vnl. verblijfplaatsen en functioneel leefgebied voor grondgebonden zoogdieren en amfibieën en groeiplaatsen van vaatplanten. Door het habitat zijn potentieel te verwachten soorten: vnl. egel, huisspitsmuis, gewone pad en brede wespenorchis.
Conclusie
De aanwezigheid van groeiplaatsen, voortplantingsplaatsen, vaste rust- en verblijfplaatsen en essentieel functioneel leefgebied voor beschermde tabel 2 en 3 soorten en categorie 1-4 vogelsoorten is gebaseerd op het huidige habitat op voorhand uit te sluiten. Schadelijke effecten door de geplande activiteiten treden hierop niet op. Het aanvragen van een ontheffing Flora- en faunawet is niet nodig.
Het plangebied is potentieel geschikt voor voortplantingsplaatsen en functioneel leefgebied van algemene vogels. Het treffen van mitigerende maatregelen om verstoring tijdens uitvoering van de geplande activiteiten te voorkomen is hiervoor nodig. In gebruik zijnde nesten van algemene vogels zijn strikt beschermd, daarbuiten mogen ze worden verwijderd. Uitgangspunt is dat de geplande activiteiten alleen kunnen worden uitgevoerd indien bezette nesten van algemene vogels niet worden verstoord. Om deze reden wordt geadviseerd te starten met de werkzaamheden in de periode 1 sept - 1 maart (buiten het vogelbroedseizoen). Afgestemd op de feitelijke planning van het project dienen de exacte voorzorgsmaatregelen te worden bepaald.
Er is in het plangebied kans op beschermde tabel 1 soorten (grondgebonden zoogdieren, amfibieën en vaatplanten). Tabel 1-soorten zijn van een ontheffing vrijgesteld. Wel dient zorgvuldig te worden gehandeld hetgeen als doel heeft dat de aannemer actief moet optreden om alle mogelijke schade (doden, verwonden) aan de diersoort te voorkomen.
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Bestaand watersysteem
Het Tilburgs stedelijke watersysteem is omschreven in het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016-2019. De gebiedskenmerken van dit plangebied zijn de in de bestaande situatie in tabel 1 weergegeven.
Tabel 1. Gebiedskenmerken
Kenmerk |
In plangebied |
Stroomgebied |
Oude Leij/Donge |
Waterbeheerders |
Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel Oppervlaktewater: waterschap Brabantse Delta |
Bruto oppervlakte |
6362m² |
Terreinhoogte |
10,70m langs de weg, aflopen tot 10,10m+ NAP |
Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) |
Ongeveer 10, 00m+ NAP |
Ontwateringdiepte |
Ongeveer 0,7m |
Bodem |
Zwak lemig, matig fijn zand |
Riolering |
Drukriolering |
Afkoppelgebied |
Niet van toepassing |
Oppervlaktewater |
Categorie B-watergang aan noordwest kant perceel |
Keur beschermde gebieden |
Niet relevant |
De panden zijn aangesloten op de drukriolering. Het ingezamelde afvalwater wordt geloosd op het gemengde stelsel en vervolgens getransporteerd tot de zuiveringsinstallatie Tilburg.
De referentiesituatie wat de afvoerende oppervlakten betreft is de bestaande situatie. In tabel 2 zijn de bestaande afvoeroppervlakten weergegeven.
Tabel 2. Afvoerende oppervlakten in de bestaande referentiesituatie
Oppervlakten * |
Niet-afvoerende oppervlakte (m²) |
Afvoerende oppervlakte (m²) |
Totaal (m²) |
Dak |
224 |
224 |
448 |
Verharding particulier |
895 |
|
895 |
Openbare ruimte |
- |
- |
- |
Open water(berging) |
- |
- |
- |
Totaal (m²) |
|
|
1343 |
5.2 Beleidskader
Het waterschap De Brabantse Delta heeft het Waterbeheerplan 'Grenzeloos Verbindend' 2016 - 2021 vastgesteld op 14 oktober 2015. Tevens is het Provinciale Milieu en Waterplan 2016 - 2021 door de provincie Noord Brabant vastgesteld. Beide plannen lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water. Het Waterbeheerplan is opgesteld vanuit de invalshoeken: Risico’s beheersen, Duurzame ontwikkeling, Maatschappelijk verantwoord en vernieuwend en Effectief en efficiënt. Een gezonde leefomgeving, met daarbij een goede balans tussen mens, milieu en economie (people, planet en profit). Inzet is gericht op het bereiken van de doelen: droge voeten, voldoende water, bevaarbare rivieren, gezonde natuur en schoon water, door samenwerking met partners. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de Keur waterschap De Brabantse Delta (datum intrede 1 maart 2015), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg in het vGRP 2016-2020, vastgesteld november 2016. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De Omgevingsvisie 2040 is in september 2015 vastgesteld. Daarin zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd. Daarin wordt de vastgestelde visie verder afgewikkeld. In het vGRP is verder invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijk Rioleringsplannen
5.3 Duurzaam watersysteem
De ontwikkeling betreft het realiseren van zes wooneenheden voor autistische jongeren in een bijgebouw bij een bestaande woning in het buitengebied. Er vindt geen toename van verhard oppervlak plaats en in die zin is er geen sprake van een wateropgave.
Bij het geschikt maken van het bijgebouw voor bewoning dienen vuilwater en regenwater inpandig gescheiden te worden. Het vuilwater kan aangesloten worden op de drukriolering in de Zwartvenseweg. Het regenwater wordt verwerkt op eigen terrein. Het toepassen van uitloggende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen.
In het verleden is gebleken dat vanaf perceel nr. 75 regenwater geloosd wordt op de drukriolering. Om knelpunten bij andere percelen op te lossen, is indertijd een 2de drukrioolunit bijgeplaatst. Het aangesloten hebben van regenwaterafvoer op drukriolering is niet duurzaam, niet doelmatig en ook niet wenselijk.
Het drukrioleringssysteem ter plekke van de ontwikkeling is zeer vol. Mochten zich in de toekomst knelpunten voordoen in het drukrioolsysteem en uit onderzoek blijken dat de regenwaterlozing van nr. 75 nog steeds aan de orde is, zal dit op kosten van de eigenaar/ontwikkelaar moeten worden aangepakt. Het regenwater van nr. 75 dient dan afgekoppeld te worden van het drukrioolsysteem. Dit is mogelijk door een waterberging met voldoende capaciteit op eigen terrein te graven (een kuil of een sloot). Eventueel kan een noodoverlaat op de achter het perceel gelegen b-watergang(en) worden aangesloten.
5.4 Watertoets
De impact van dit project op het watersysteem is zeer beperkt. De waterparagraaf is in concept voorgelegd aan waterschap Brabantse Delta. Bij brief d.d. 19 april 2016 heeft het waterschap een positief wateradvies afgegeven c.q. ingestemd met het plan en de waterparagraaf.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6 van het Bro verplicht de bestemmingsplanwetgever een vast te stellen bestemmingsplan te doen vergezellen door een toelichting, waarin (o.a.) zijn neergelegd de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.2 van de Wro) is derhalve van toepassing. Er is met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst gesloten ter zake van 'reserve bovenwijkse voorzieningen'.
Eventueel uit te keren tegemoetkomingen in planschade zullen ten laste komen van de initiatiefnemer, die met de gemeente eveneens een overeenkomst inzake het verhaal van planschade heeft gesloten.
De enige gemeentelijke kosten die gemaakt worden zijn de plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit bestemmingsplan. Bij initiatiefnemer zijn dienaangaande bij aanslag leges in rekening gebracht en deze zijn tevens betaald.
Gelet op het vorenstaande is het plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 7 Burgerparticipatie en overleg
7.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 1 april 2016 gepubliceerd in het Gemeenteblad.
7.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Provincie
In paragraaf 4.9 wordt de Verordening Ruimte gelinkt aan het voorliggende plan wat betreft het onderwerp 'natuur en ecologie'. Daarnaast zij op deze plaats opgemerkt dat het plan op 25 februari 2016 tijdens een bijeenkomst inzake de Verordening ruimte in de gemeente Loon op Zand mondeling is besproken. Bij deze gelegenheid bleek dat het initiatief past binnen provinciaal beleid: het gaat om een maatschappelijk wenselijke functie (zorg/mantelzorg), die kleinschalig is en waarvoor geen nieuwbouw hoeft te worden gepleegd. Er wordt evenmin een bouwvlak vergroot of een perceel (kadastraal) gesplitst. Daarnaast is het plan zo ingericht dat niet zomaar een extra burgerwoning kan verrijzen als de maatschappelijke functie in kwestie verdwijnt. Kwaliteitsverbetering landschap is niet aan de orde. Niettegenstaande het vorenstaande is op 26 mei 2016 een formulier 'inventarisatie ruimtelijke aspecten' ingevuld via de provinciale website. Ook hieruit bleek dat het vooroverleg met de provincie kon worden beschouwd als afgerond.
Waterschap
De waterparagraaf is in concept voorgelegd aan waterschap Brabantse Delta. Bij brief d.d. 19 april 2016 heeft het waterschap een positief wateradvies afgegeven c.q. ingestemd met het plan en de waterparagraaf.
7.3 Burgerparticipatie
Reeds op 2 mei 2015 heeft initiatiefnemer omwonenden schriftelijk ingelicht over het initiatief. Hierop zijn geen reacties ingekomen. Het plan is derhalve niet aangepast naar aanleiding van de burgerparticipatie.
7.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van maandag 4 juli tot en met
maandag 15 augustus 2016. Tijdens deze periode is er één zienswijze ingediend. Deze wordt hieronder samengevat weergegeven, met daarbij het voorgestelde standpunt van de gemeenteraad ten aanzien van die zienswijze. Zienswijzen van natuurlijke personen worden standaard geanonimiseerd weergegeven.
Zienswijze 1
Reclamant heeft een plantenkwekerij (glastuinbouwbedrijf met containervelden en folietunnels) in de nabijheid van de projectlocatie. Hij wil zijn bedrijf saneren, herbestemmen of anderszins, maar een definitieve oplossing of denkrichting is hier na herhaaldelijk contact met de gemeente nog niet bereikt.
Ten aanzien van de ontwikkeling die nu in dit bestemmingsplan op het buurperceel plaatsvindt, vraagt reclamant zich af of zijn bedrijfsactiviteiten op Zwartvenseweg 73 voldoende in de afweging hebben meegewogen binnen het college. Hij vraagt om een concreter beeld van de gevolgen voor zijn bedrijf. Daarnaast mist reclamant in de omschrijving van de toegestane bewoning de zwaarte van de aandoening. Hierin zijn vele verschillen en de omschrijving 'licht' is ruim van opzet.
Standpunt gemeente
Naar aanleiding van de zienswijze heeft op ambtelijk niveau op 26 augustus 2016 een gesprek plaatsgevonden met de adviseur van reclamant. Gebleken is dat de toekomst van zijn bedrijfsperceel voor reclamant voorop staat. Hierover is afgesproken dat een 'vooroverleg' (principeverzoek) wordt ingestuurd en door de gemeente wordt afgetoetst. Onder andere Ruimte-voor-ruimte-woningen en doorverkoop van het bedrijfsperceel zijn ter sprake gekomen in het gesprek. Wij blijven met reclamant in gesprek over de haalbaarheid van plannen voor zijn eigen perceel en zullen deze initiatieven op hun eigen merites beoordelen.
Voor wat betreft het nu voorliggende plan merken wij op dat de aanwezigheid van het bedrijf aan Zwartvenseweg 73 is meegewogen bij het toestaan van het nu voorliggende initiatief. Die nieuwe functie ligt op ruim meer dan 50 meter afstand van gronden waar in de openlucht gewerkt wordt met gewasbestrijdingsmiddelen. De richtafstand hiervoor bedraagt 50 meter. Aangaande het aspect 'geluid' is een hogerewaardenbesluit genomen, dat bij het plan is gevoegd. Ten aanzien van verkeer of verkeersbewegingen zien wij geen problemen. Het initiatief is zeer beperkt in omvang. Wij wijzen er overigens op dat het perceel Zwartvenseweg 75-77 reeds een woonbestemming heeft in het vigerende bestemmingsplan; in die zin is de nieuwe functie niet eens nieuw te noemen. Het gaat veeleer om uitbreiding van een bestaande functie (bestemming).
Aangaande de beschrijving van de doelgroep die volgens het plan in aanmerking komt voor bewoning van Zwartvenseweg 77 het volgende. Het gaat in casu om een initiatief ten behoeve van personen met licht autistische kenmerken. Wat betreft de omschrijving in regelonderdeel 3.1.2 geldt dat simpelweg aansluiting is gezocht bij het begrip 'huishouden' (begripsbepaling 1.45 uit de planregels), omdat voor de toelaatbaarheid van een verblijfsvorm binnen een woonbestemming nu eenmaal sprake moet zijn van een 'huishouden'. Wij zijn bereid om ter geruststelling van reclamant de omschrijving in regelonderdeel 3.1.2 verder te nuanceren door de kwalificatie 'lichte' toe te voegen aan het aspect 'verstandelijke beperking' en de kwalificaties 'lichte' en 'niet gevaarzettende' toe te voegen aan het aspect 'psychiatrisch ziektebeeld', maar wij zeggen daar bij dat dit in hoge mate een symbolische functie heeft, in de eerste plaats omdat het initiatief in kwestie betrekking heeft op licht autistische personen en daarnaast en niet minder belangrijk omdat de woonvorm die dit bestemmingsplan toelaat op Zwartvenseweg überhaupt niet geschikt is voor personen met ernstige, intensieve zorg behoevende of maatschappelijk gevaarlijke aandoeningen, en het derhalve nooit tot een vraag daarom uit de praktijk zal komen.
Conclusie
De zienswijze is ongegrond. De gemeente zet het gesprek met reclamant over de toekomst van zijn bedrijfsperceel voort en kijkt daarbij vanuit een positieve grondhouding naar de mogelijkheden die er kunnen zijn. Daarnaast wordt regelonderdeel 3.1.2 in bovenstaande zin aangepast.