Berkel 2008, 6e herziening (Durendaelweg)
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0855.BSP2015016-e001 |
Plantype: | bestemmingsplan |
Toelichting
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 Plan en plangebied
1.1 Aanleiding tot planontwikkeling
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader
Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders
3.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand
3.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
6.3 Bestemmingen en aanduidingen
Hoofdstuk 8 Burgerparticipatie en overleg
8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Hoofdstuk 1 Plan en plangebied
1.1 Aanleiding tot planontwikkeling
Er is een verzoek om herziening van het bestemmingsplan ingediend voor de uitbreiding van een bestaand garagebedrijf in de oksel van de kruising Durendaelweg en Pastoor van Tilborgstraat. Deze uitbreiding bestaat uit de bouw van een nieuwe loods, alsook de omzetting van de woning op het perceel Durendaelweg 15 naar bedrijfswoning. Tevens behelst het verzoek ook de bouw van vijf woningen. Zo zijn aan de Durendaelweg drie vrijstaande woningen voorzien; aan de Berkelseweg mogen maximaal 2 woningen worden gebouwd.
Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanherziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. Tevens worden de (stedenbouwkundige) richtlijnen en randvoorwaarden welke aan de basis van de planontwikkeling hebben gestaan in de toelichting verwoord. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.
1.2 Het plangebied
Het plangebied bevindt zich in de kern Berkel-Enschot en wordt aan de west- en zuidzijde globaal begrensd door de Pastoor van Tilborgstraat respectievelijk door de Durendaelweg. De overige begrenzingen van het plangebied zijn gebaseerd op kadastrale grenzen, waarbij de volgende kadastrale percelen onderdeel uitmaken van het plangebied: gemeente Berkel, sectie B, nummers 6310, 6311, 6312,63,13, 6314, 3517, 4423, 4424, 4661 (deels), 4982, 5397, 5398 en 5401. Onderstaande afbeelding geeft de begrenzing van het plangebied weer.
Afbeelding 1: Begrenzing plangebied.
1.3 Voorgaande plannen
Dit bestemmingsplan vervangt het bestemmingsplan "Berkel 2008", dat op 27 oktober 2008 door de gemeenteraad is vastgesteld.
Het plangebied is in het bestemmingsplan "Berkel 2008" deels voorzien van de bestemming 'Gemengd-Dorps' en deels van de bestemming 'Wonen-1'. De beoogde uitbreiding van het garagebedrijf is voorzien op de gronden die als 'Wonen-1' zijn bestemd, waardoor deze niet gerealiseerd kan worden. Ook de beoogde woningen kunnen op grond van het geldend juridisch-planologisch kader niet gebouwd worden, ondanks dat aan deze gronden de bestemming 'Wonen-1' is toegekend. Ter plaatse van de beoogde woningen ontbreekt namelijk een bouwvlak.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader
2.1 Rijk
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeeten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Barro is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gestoeld is op de SVIR. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als Mainportontwikkeling Rotterdam, de grote rivieren, het kustfundament en de Waddenzee en het Waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is in 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht. Deze regeling bevat o.a. een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart en een aanwijzing van reserveringsstroken ten behoeve van uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet.
De voorliggende planlocatie is niet in één van de aangewezen projectgebieden van nationaal belang gelegen.
Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van
strijdigheid met nationale belangen.
2.1.3 (Ladder voor) Duurzame verstedelijking
Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk plan aandacht te besteden aan het aspect 'duurzame verstedelijking', wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Art. 1.1.1. Bro definieert het begrip stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. In de eerste plaats geschiedt dat door de behoefte aan de desbetreffende stedelijke ontwikkeling te onderbouwen. Uitgangspunt is vervolgens dat, met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, de nieuwe stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling daarentegen voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet dat eveneens worden gemotiveerd in de plantoelichting. Het is toegestaan om de motivering van de behoefte aan en de locatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling door te schuiven naar een eventueel uitwerkings- of wijzigingsplan.
Uit een recente overzichtsuitspraak omtrent de ladder (ECLI:NL:RVS:2017:1724) blijkt, dat kleinschalige ontwikkelingen niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt. Een woningbouwlocatie bestaande uit niet meer dan 11 woningen betreft een dergelijke kleinschalige ontwikkeling. Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van 5 nieuwe woningen. Daarmee is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, waardoor de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is.
Voor andere stedelijke ontwikkelingen, zoals bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid van het Bro, geldt dat deze als kleinschalige ontwikkeling worden aangemerkt, indien sprake is van een terrein met een ruimtebeslag van minder dan 500 m2 of sprake is van een gebouw met een ruimtebeslag van minder dan 500 m2. Dit bestemmingsplan ziet op de uitbreiding van een reeds aanwezig garagebedrijf, waarbij de uitbreiding van de bestemming 'Gemengd - Dorps' ten opzichte van het bestemmingsplan "Berkel 2008" circa 1.500 m2 bedraagt. Deze uitbreiding bestaat uit het toevoegen van het ruim 860 m2 grootte perceel Durendaelweg 16, waardoor de reeds aanwezige woning wordt omgezet naar een bedrijfswoning. De overige gronden zijn momenteel reeds in gebruik voor de beoogde bedrijfsactiviteiten. Op deze gronden is een uitbreiding van het bestaande bedrijfsgebouw voorzien met een oppervlak van 264 m2. Gesteld wordt dat een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking daardoor niet aan de orde is. Daarbij wordt opgemerkt, dat de beoogde uitbreiding benodigd is voor een verdere duurzame continuering van de bedrijfsvoering.
2.2 Provincie
2.2.1 Structuurvisie
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten. Belangrijke onderwerpen zijn de realisatie van natuur en de transitie naar een zorgvuldige veehouderij in Brabant.
In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt.
Inhoud van de Structuurvisie
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.
Uitwerking van de Structuurvisie
De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij. Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.
2.2.2 Verordening Ruimte
Provinciale Staten hebben naast de Structuurvisie een Verordening ruimte vastgesteld. Deze wordt regelmatig gewijzigd en aangepast aan nieuw beleid. In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.
Relatie met de structuurvisie
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.
Inhoud
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:
ruimtelijke kwaliteit;
stedelijke ontwikkelingen;
natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
overige ontwikkelingen in het buitengebied.
Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.
2.3 Gemeente
2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040
Op 21 september 2015 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein en een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatieven te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente: in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert en welke prioriteiten daarbij gelden.
De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.
People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.
Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.
Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.
Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen: de Brabantstrategie, de Regiostrategie en de Stadsstrategie. Voor dit bestemmingsplan is alleen de Stadsstrategie relevant.
De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat
De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.
Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:
Ruimte voor zelf- en samenredzaamheid in wijken en buurten
Basis op orde: wijken zijn schoon, heel en veilig
Vitale wijkeconomie: dynamiek en ondernemerschap in de wijk
Brandpunten in wijken zorgen voor dynamiek, ontmoeting en sociale binding.
Differentiatie in woonmilieus: aansluiten bij de leefstijlen van bewoners
Cultureel erfgoed: het verhaal van Tilburg centraal
Groen en water in de stad: toegankelijk en zichtbaar
Goede bereikbaarheid van wijken en buurten borgen
Betere verbinding stad en buitengebied: groene inprikkers
Economische vitaliteit van het landschap behouden en versterken
Dit bestemmingsplan voor inzake de uitbreiding van een bestaand garagebedrijf en de bouw van vijf woningen in Berkel-Enschot is goed passend in de Stadsstrategie, omdat het bijdraagt aan een differentiatie in woonmilieus om aan te sluiten bij de leefstijlen van bewoners. Daarnaast draagt het plan bij aan een vitale wijkeconomie.
Hoofdstuk 3 Thematische beleidskaders
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.
3.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand
3.2.1 Welstand
Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd. Nadien is de nota meerdere keren geactualiseerd (2010 en 2012). De afgelopen jaren heeft zich aantal ontwikkelingen voorgedaan waardoor actualisatie van het uitwerkingsdeel van de Welstandsnota noodzakelijk is. Zo zijn de Omgevingsvisie Tilburg 2040 en de structuurvisie Linten in de Oude Stad vastgesteld en zijn er verschillende nieuwe woonwijken gereed gekomen. De nota van 2012 is in navolging daarop aangevuld en bijgewerkt. Voor het overige zijn de kaarten samengevoegd, geactualiseerd en afgestemd op het kaartbeeld van de Omgevingsvisie. Op die manier beschikt de Omgevingscommissie over een actueel toetsingskader voor de beoordeling van (bouw)plannen.
Architectuur, stedenbouw, cultuurhistorie en landschap zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Onder het motto van de welstandsnota 'aandacht waar dat moet, vrijheid waar dat kan' streeft het stadsbestuur ernaar om op de plekken die er toe doen in te zetten op een hoge ruimtelijke kwaliteit.
Op 15 november 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de actualisatie van de Welstandsnota 2012. De geactualiseerde nota is op 1 januari 2017 in werking getreden.
3.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg
3.3.1 Historische geografie
Ligging: het plangebied ligt in het noordelijk deel van de bebouwde kom van Berkel ten zuidoosten van de Willibrorduskerk in een driehoekig gebied dat wordt omsloten door de Durendaelweg, de Pastoor van Tilborgstraat, de Burgemeester Brendersstraat en de Berkelseweg.
Landschap: recente stedenbouwkundige verkaveling uit de jaren negentig van de twintigste eeuw en later.
Geomorfologie: aangezien het plangebeid is gelegen binnen de bebouwde kom van Berkel-Enschot, is het niet gekarteerd op de geomorfologische kaart. Extrapolatie van de omliggende gebieden toont ons echter, dat het terrein is gelegen in een gebied dat wordt gekenmerkt door dekzandruggen al dan niet met oud bouwlanddek.
Bodemgesteldheid: aangezien het plangebeid is gelegen binnen de bebouwde kom van Berkel-Enschot, is het niet gekarteerd op de bodemkaart. Extrapolatie van de omliggende gebieden toont ons echter, dat het terrein wordt gekenmerkt door hoge, zwarte enkeerdgronden.
Historisch landgebruik: de oudste vermelding van Bercle dateert uit 1214, toen hertog Hendrik I van Brabant een derde van de tiendrechten overdroeg aan de plaatselijke St.-Wilibrorduskapel. De ontginning van Berkel is vermoedelijk te relateren aan de boshoeveontginningen in het nabije Udenhout, die dateren van voor 1300. Berkel wordt gezien als een kransakkernederzetting van middeleeuwse oorsprong. De nederzetting is mogelijk ontstaan vanuit de vroegere kapel, maar door de eeuwen hebben de hoeven zich in een kransvorm van de kerk weg verplaatst. Zo ontstond het beeld dat we kennen uit de negentiende eeuw van een eenzame kapelkerk temidden van akkers. De feitelijke bebouwing bevond zich in een straal van 300 tot wel 1500 meter van de kapel af. Hoewel het onzeker is of er ooit daadwerkelijk bewoning rondom de kapel aanwezig was, zouden er aanwijzingen zijn dat dit wel het geval was. Op de oudste beschikbare kaart (Zynen ca. 1760) is de Sint Willibrordstraat een zandpad zonder bebouwing. Op de kaart van Verhees (ca. 1792) zijn aan weerszijden langs de huidige Raadhuisstraat wel erven ingetekend, vermoedelijk bevond zich op de kruising met de Willibrordstraat toen reeds een hoeve. Het plangebied zelf is tot in de twintigste eeuw onbebouwd gebleven.
Huidig landgebruik: het perceel waarop de woningen gerealiseerd gaan worden, is deels bebouwd en verhard. De directe omgeving werd in de jaren negentig van de twintigste eeuw bebouwd met een tankstation/garagebedrijf.
3.3.2 Archeologie
IKAW: het plangebied heeft een hoge archeologische verwachting vanwege de ligging op een dekzandrug in een gebied met hoge zwarte enkeerdgronden.
ArWaTi: het plangebied ligt in een gebied met onbekende verwachting en ligt in de nabijheid van een zone met zeer hoge archeologische verwachting aan de noordelijke en oostelijke zijde.
Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een AMK-Terrein.
ARCHIS en RAT: uit de omgeving van het plangebied is een aantal meldingen bekend:
ten noorden van de Willibrordstraat zijn bij de aanleg van de wijk aan de Donatus- en Gerardusstraat losse vondsten van vroeg- tot laatmiddeleeuws aardewerk bekend. In een bouwput en uit de wegcunetten is sprake van fragmenten Pingsdorff-aardewerk, 1 fragment Andenne, 1 fragment Badorf, en enkele fragmenten van bol- en kogelpotten. In de tuin van Willibrordstraat 3 zijn telkens 1 fragment van een kogelpot, Andenne en Paffrath aardewerk, 2 fragmenten Elmpter waar, evenals drie niet nader gedetermineerde grijsbakkende scherven gevonden. Deze vondsten hangen samen met de aanwezigheid van de voormalige en van oorsprong middeleeuwse Willibrorduskapel (gesloopt in 1910), waarvan de fundamenten van het zuidelijke transept tijdens een kleinschalig onderzoek door toenmalig stadsarcheoloog Henk Stoepker in 1983 aan het licht kwamen. Bij het delven van graven op het kerkhof van de huidige parochiekerk werden vergelijkbare vondsten gedaan;
in februari, maart en november 2004 voerde BILAN in opdracht van de Gemeente Tilburg een archeologisch vooronderzoek uit voor het plangebied Overhoeken-Koningsoord, ten westen van het plangebied. Uit het veldonderzoek bleek dat de bodem in het midden en het noorden van dit gebied plaatselijk nog een hoge mate van gaafheid vertoonde. Tijdens oppervlaktekartering op een aantal van deze percelen werden bovendien aardewerkfragmenten uit de vroege en late Middeleeuwen, enkele Romeinse scherven en een aantal prehistorische vondsten aangetroffen, waaronder een klingfragment uit het midden- of laat-Neolithicum;
ten zuidoosten van het plangebied is op de Berkelse Akkers in 1992-1993 een urnengrafveld uit de ijzertijd opgegraven. In totaal kwamen eenentwintig kringgreppels, vier vlakgraven en twee langbedden aan het licht. Het bijhorende schervenmateriaal stamde uit de vroege en het begin van de midden-ijzertijd (ca. 750-400 v.C.);
in 2006 werd door Fontys Hogescholen Bilan voor de kom van Berkel een onderzoek naar de cultuurhistorische waarden uitgevoerd. Archeologisch bureauonderzoek maakt daarvan deel uit. Hierin wordt aan het plangebied een geen tot een lage verwachting toegekend voor onverstoorde archeologische waarden. Mede hieraan ten grondslag ligt het gegeven dat voor het bouwrijp maken van deze wijk in de jaren tachtig en negentig van deze eeuw op grote schaal egalisatie en bodemverstoring heeft plaatsgevonden;
in 2017 is door SWECO een verstoringsonderzoek (zie bijlage 1) voor de gehele planlocatie uitgevoerd. Uit het onderzoek bleek de vermoedelijke aanwezigheid van een (grotendeels) intact esdek en een hoge verwachting voor de aanwezigheid van een niet of maar beperkt verstoorde bodemopbouw in het plangebied. Er wordt aanbevolen een proefsleuvenonderzoek te laten uitvoeren.
3.3.3 Cultuurhistorie, objecten en structuren, historisch groen
In of in de directe nabijheid van dit plangebied liggen geen beschermde monumenten, geen MIP-panden en geen panden of objecten van cultuurhistorische waarde.
Het gebied maakte tot voor de bebouwing in de jaren negentig van de twintigste eeuw deel uit van de zogenaamde kransakkerstructuur van Berkel. Door de bebouwing en wijze van verkaveling is deze structuur niet meer als zodanig beleefbaar of herkenbaar.
Ten noordwesten van het plangebied bevindt zich het als rijks- en deels gemeentelijk monument aangewezen complex van de Willibrorduskerk, onder meer bestaande uit een kerkgebouw en toren (rijksmonument), een pastorie/parochiehuis (1938) en een Heilig Hart beeld (1921).
Ten oosten van de kerk bevinden zich de gemeentelijke monumenten Burgemeester Brendersstraat 2 en 5. Ten westen van het plangebied bevinden zich enkele MIP-panden, Sint Willibrordstraat 16-18, Sint Willibrordstraat 15-17 en 27.
Gebieden (beschermd stadsgezicht, beschermd dorpsgezicht, …): niet van toepassing.
Lijnen (historische assen, linten,…): de Sint Willibrordstraat mag gezien worden als een lijn met een hoge historisch stedenbouwkundige waarde.
Historisch groen: niet van toepassing.
3.3.4 Conclusie
Vanuit cultuurhistorie bestaat er geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden geen historische structuren of objecten aangetast.
Voor het aspect archeologie geldt, dat sprake is van een hoge archeologische verwachting voor de in het verstoringsonderzoek (Hageraats, 2102) onderzochte percelen. Om eventuele aanwezige archeologische waarden te beschermen zijn deze percelen voorzien van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Dit betekent, dat voorafgaand aan bodemverstorende werkzaamheden eerst een archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Dit betreft een proefsleuvenonderzoek, waarvoor reeds een goedgekeurd programma van eisen beschikbaar is.
3.4 Volkshuisvesting
Dit bestemmingsplan maakt de bouw van vijf woningen aan de Durendaelweg / Berkelseweg in Berkel-Enschot mogelijk. Vanwege het beperkte aantal is geen toetsing respectievelijk onderbouwing ingevolge de Ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling benodigd. Desalniettemin wordt gesteld, dat de beoogde woningen passen in de gemeentelijke woningbouwopgave en dat het plan voldoet aan de beleidsdoelen uit de woonvisie, met name wat betreft het leveren van een bijdrage in de opgave grondgebonden wonen in een dorps woonmilieu. Voor het verdere verloop van de planontwikkeling wordt aanbevolen de woningen levensloopbestendig te ontwerpen en te laten voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen.
3.5 Groen en speelruimte
3.5.1 Bomennota Tilburg boomT
Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.
Boomwaardezoneringskaart
Maatregelen in bestemmingsplan
De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als Boomwaardekaart. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart (boomwaardekaart) bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "potentieel waardevolle boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8m en 15m vanuit het hart van de desbetreffende boom.
Aan de westzijde van het plangebied staat op de hoek Durendaelweg / Dom. S. Dubiossonstraat een beschermwaardige boom. De beoogde ontwikkeling vindt plaats op meer dan 15 meter van deze boom, zodat het niet nodig is om hiervoor een boomeffectanalyse te maken. Dit is wel het geval voor de monumentale boom die aan de noordzijde van het plangebied staat (hoek Berkelseweg / Akkerweg), aangezien de beoogde woningen aan de Berkelseweg zich binnen een straal van 15 meter bevinden. Uit een uitgevoerde boomeffectanalyse (zie bijlage 2) blijkt, dat de bouw van maximaal twee woningen aan de Berkelseweg geen nadelige gevolgen heeft op de duurzame instandhouding van de boom. Wel dienen voorafgaand en/of tijdens de bouw van de woningen enkele maatregelen uitgevoerd te worden. Tevens is het van belang dat de nokrichting van de op te richten woningen evenwijdig is aan de Berkelseweg; dit is vastgelegd in de planregels.
3.5.2 Nota Groen
De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:
Inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;
het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);
het versterken en behouden van het natuurlijk groen.
In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.
3.5.3 Nota biodiversiteit
Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.
De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de
mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.
Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.
In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.
Doelstellingen nota biodiversiteit
De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.
In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.
Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.
Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.
In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.
Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.
In 2016 is aanvullend op bovenstaand groenbeleid de 'agenda groen in de stad' vastgesteld (college 19-07-2016). De 'agenda groen in de stad' gaat samen met het 'beheerbeleidsplan Groen op Niveau' en de nota's groen en biodiversiteit (en het hieruit voortvloeiende uitvoeringsprogramma groen en biodiversiteit) over de toekomst van groen in de stad in inhoudelijke- en financiële zin. Er wordt aangegeven welke kaders gehanteerd worden om de impuls voor groen in de stad, conform het collegeakkoord en de omgevingsvisie Tilburg 2040, goed in te zetten. Uitgangspunt is het 'kleine en het grotere groen, voldoende bereikbaar voor iedereen'. Belangrijk hierbij zijn beleving van groen, klimaatadaptatie en biodiversiteit.
Essentieel is de kaart Stadsnatuur 2040. Op deze kaart staan de ecologische structuren en zones, stapstenen en ecologische corridors in de stad. Deze zijn nodig om de biodiversiteit in de stad te versterken ne op het juiste niveau te krijgen (voor biodiversiteit ligt de nadruk op het realiseren van ontbrekende schakels, het toepassen van biodiverser groen en ecologisch beheer).
3.6 Bedrijvigheid
3.6.1 Nota Verspreide Bedrijvigheid
Verspreide bedrijven zijn bedrijven die niet op bedrijventerreinen, binnenwijkse bedrijventerreinen of in het centrum zijn gevestigd. Het gaat dus om bedrijven in woongebieden of gemengde gebieden (nota Verspreide Bedrijvigheid, 2002). Verspreide bedrijvigheid is van wezenlijk belang voor de Tilburgse economie. Daar werken veel mensen en voor de zakelijke dienstverlening zijn woonmilieus en gemengde milieus zelfs de belangrijkste vestigingsplaats. Daarom is behoud en versterking van deze vestigingsplaatsen vanuit economisch oogpunt zeer gewenst. Vanuit de woonfunctie bezien blijkt dat de aanwezigheid van die typen bedrijvigheid tussen woningen goed is in te passen en maar weinig overlast veroorzaakt. Voor een bepaalde groep woonconsumenten geldt dat ze een duidelijke voorkeur hebben voor een woonmilieu met meer functiemenging en allerlei voorzieningen in de omgeving.
De grootste bijdrage van de gemeente aan het ontstaan en behoud van passende bedrijvigheid is het voeren van een planologisch beleid dat zoveel mogelijk ruimte biedt voor bedrijvigheid, zonder problemen in de woonomgeving te veroorzaken. Drie zaken zijn hierbij bepalend:
de aard van het bedrijf, en daarmee samenhangend de te verwachten hinder voor de omgeving;
het gewenste woonmilieu ter plaatse;
ruimte op basis van het bestemmingsplan.
De nota verspreide bedrijvigheid maakt bij nieuwe bestemmingplannen in dit opzicht onderscheid in verschillende soorten woongebieden:
woongebieden met lage functiemenging;
woongebieden met gemiddelde functiemenging;
woongebieden met hoge functiemenging;
concentratiegebieden.
In geografische zin wordt ernaar gestreefd om in élke woonwijk plekken aan te wijzen waar kleinschalige bedrijvigheid de ruimte krijgt. Onder andere bufferzones tussen woongebieden en bedrijventerreinen, de directe omgeving van winkelcentra of voorzieningenclusters en geluidsbelaste locaties zijn logische plekken waar bedrijvigheid kan worden toegelaten. Om tot concretisering van functiemenging te komen is een ´basiskaart functiemenging wonen en verspreide bedrijvigheid´ uitgewerkt, waarop zogenaamde ´kansenzones´ voor ruimtelijk-functionele mogelijkheden voor functiemenging zijn weergegeven. Deze kansenzones zijn bestaande straten of woonblokken waarin functiemenging met verspreide bedrijvigheid nadrukkelijk gewenst is. Op basis van deze informatie kan de gemeente nog gerichter sturen op een grotere functiemenging in die gebieden die zich daar voor lenen.
De in het plangebied aanwezige bedrijfsactiviteiten betreft een 'verspreid liggend bedrijf'. Het betreft hier een autobedrijf met verkooppunt motorbrandstoffen en een wasplaats. Deze activiteiten zijn al geruime tijd aanwezig en betreft een historisch gegroeide situatie. De beoogde uitbreiding van deze activiteiten is noodzakelijk voor een verdere duurzame continuering van de bedrijfsvoering. Bij deze uitbreiding is rekening gehouden met de aanwezige omliggende woningen (zie 4.2 Milieuhinder bedrijven). Daarmee kan de beoogde uitbreiding voldoen aan de beleidsmatige wens om zoveel mogelijk ruimte te bieden aan verspreid liggende bedrijvigheid zonder problemen in de woonomgeving te veroorzaken.
3.7 Verkeer en parkeren
3.7.1 Mobiliteitsaanpak Tilburg
De 'Mobiliteitsaanpak Tilburg, Samen op weg naar 2040' schetst een toekomst waarin slim en duurzaam vervoer centraal staat. Dat betekent: nieuwe technologieën toepassen, maar ook de gebruiker centraal stellen. Niet als doel op zich, maar om bij te dragen aan een leefbare stad. Daarnaast zetten we in op duurzaamheid: we houden nadrukkelijk rekening met toekomstige generaties.
Onze gemeentelijke mobiliteitsaanpak is het vervolg op het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Dat ging vooral over verkeersstromen en vervoermiddelen. In onze nieuwe werkwijze vormt de mens het uitgangspunt: wat hebben onze inwoners, bezoekers en bedrijven nodig om van A naar B te komen? Met onze aanpak willen we meer dan alleen verkeersstromen in goede banen leiden. We willen de kwaliteit van leven in de stad behouden en verbeteren.
Mobiliteitsagenda 013
De hoofdlijnen uit de mobiliteitsaanpak zijn nu uitgewerkt in een agenda met concrete maatregelen en opgaven voor de korte, middellange en lange termijn. In een aantal Tilburgse proeftuinen wordt samen met onderwijs, bedrijfsleven en uiteraard de gebruikers gewerkt aan innovaties op het gebied van slimme mobiliteit. Deze MobiliteitsAgenda013 wordt jaarlijks geactualiseerd in september.
3.7.2 Hoofdlijnennotitie Parkeren 2016
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Hoofdlijnennotitie Parkeren. Deze is april 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. Wij richten ons als stad op gastvrijheid voor de bezoeker, een betere leefkwaliteit voor bewoners en economische vitaliteit van de binnenstad. Wij willen de beschikbare parkeercapaciteit optimaal benutten. Daar hoort bij dat wij parkeerders op de juiste plek faciliteren, ook voor specifieke voorzieningen zoals deelauto’s, elektrische auto’s en andere doelgroepen. Het beter benutten van bestaande parkeercapaciteit van garages en terreinen leidt tot minder zoekverkeer en blik in de woonstraten en biedt kansen voor versterking van ruimtelijke kwaliteit en nieuw groen. De vastgestelde kaders voor het parkeervraagstuk bij bouwontwikkelingen zijn:
Voor het inschatten van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen de CROW-richtlijn te hanteren;
In de toepassing van parkeernormen meer vrijstellingen te hanteren, zonder daarbij de (directe) omgeving van de ontwikkeling te belasten met (toekomstige) parkeeroverlast;
Het PPS-gebied in de Spoorzone aan te wijzen als een gebiedsontwikkeling die in zijn eigen parkeerbehoefte moet voorzien, waarbij alleen op (tijdelijke) piekmomenten de parkeercapaciteit in de directe omgeving een uitwijkmogelijkheid is, met name voor bezoekers;
Het basisprincipe te blijven hanteren dat een nieuwe ontwikkeling de parkeerbehoefte op eigen terrein oplost, maar wel de mogelijkheid te bieden af te wijken van deze verplichting zolang daar met voldoende zekerheid geen parkeeroverlast voor de omgeving uit volgt;
Indien wordt afgeweken van het basisprincipe daarvoor het instrument van een afkoopregeling in te zetten, waarmee de afkoopsom de gemeente de gelegenheid geeft om zo nodig maatregelen te treffen om (toekomstige) parkeeroverlast in de omgeving te voorkomen.
3.7.3 nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'
In de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017' (zie bijlage 3) zijn de parkeernormen en berekeningsmethode vastgelegd. Bij het hanteren van de parkeernormen wordt uitgegaan van een minimaal te realiseren aantal parkeerplaatsen. Deze parkeereis dient bij een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, minimaal te worden gerealiseerd. De hoofdfunctie is bepalend voor de toe te passen parkeernorm. Het CROW kent voor een range aan functies een parkeernorm. Om de parkeernormen overzichtelijk te houden, is ervoor gekozen om de belangrijkste functies die in gemeente voor komen, op te nemen.
Bij de berekening van de parkeerbehoefte wordt rekening gehouden met zaken als dubbelgebruik, regeling 'oud voor nieuw', rekenregels parkeervoorzieningen bij woningen en het beïnvloeden van de parkeerbehoefte door maatregelen als regulering en mobiliteitsplannen bij bedrijven.
Voor kleine bouwontwikkelingen wordt geen parkeereis gesteld. Kleine ontwikkelingen (ontwikkelingen met een (toename van de) parkeerbehoefte van maximaal 3 parkeerplaatsen) hebben in de regel een marginaal effect op een toename van de parkeerdruk in de omgeving. Dit geldt ongeacht de locatie van de ontwikkeling.
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is een parkeerbalans opgesteld. Hieruit blijkt, dat voor de te realiseren woningen een parkeernorm geldt van 2,0 parkeerplaatsen per woning (inclusief bezoekersparkeren). Voor elke woning geldt, dat op eigen terrein voldoende ruimte aanwezig is om deze parkeerplaatsen te realiseren. De beoogde uitbreiding van het garagebedrijf leidt tot een extra parkeerbehoefte van 5 parkeerplaatsen. Ook deze kunnen op eigen terrein gerealiseerd worden. Daarmee voldoet het beoogde bouwplan aan de nota 'Parkeernormen Tilburg 2017'.
Hoofdstuk 4 Milieuaspecten
Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.
4.1 Milieueffectrapportage
Nagegaan is of voor dit bestemmingsplan een Milieueffectenrapport of een M.e.r.-beoordeling opgesteld moet worden. voor ruimtelijke plannen dient een m.e.r.(beoordeling) te worden opgesteld indien:
er sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit op grond van de bijlagen bij het Besluit m.e.r.;
voor het plan een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet (Nbw) is vereist.
ad a.
In de bijlage bij het Besluit mer is opgenomen welke activiteiten mer-plichtig zijn (de C-lijst) en welke activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn (de D-lijst). De activiteiten die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn op grond van de bijlagen bij het Besluit niet m.e.r. (beoordelings)plichtig. Dit project kan aangeduid worden als een stedelijk ontwikkelingsproject (bijlage D 11.2). Een stedelijk ontwikkelingsproject is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien het betreft een gebied met een oppervlakte van meer dan 100 hectare, of meer dan 2.000 woningen of meer dan 200.000 bruto vloeroppervlakte bevat. Aan al deze criteria voldoet het plangebied niet dus op grond hiervan is geen m.e.r. nodig. Verder blijkt uit de in het vervolg van dit hoofdstuk genoemde onderzoeken dat er geen (mogelijke) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, eventueel na het treffen van maatregelen, aanwezig zijn.
ad b.
Binnen het plangebied zijn geen Natura2000 of NNN-gebieden aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling heeft derhalve geen directe effect op de Natura2000- of NNN-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied bevindt zich op meer dan 2 kilometer ten noorden van het plangebied. Gezien deze afstand en het feit dat tussen het plangebied en dit Natura2000-gebied reeds andere verstorende functies liggen (o.a. bestaande woningen en wegen), wordt gesteld dat de beoogde herontwikkeling niet leidt tot mogelijke negatieve effecten op het natuurgebied door stikstofdepositie.
Geconcludeerd wordt dat er geen verplichting is tot het opstellen van een MER of een m.e.r.-beoordeling voor deze ontwikkeling.
4.2 Milieuhinder bedrijven
Bij het beoordelen van de (binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG-brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat verder geen andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.
Voor de bedrijfsmatige activiteit binnen het plangebied is gekeken welke invloed deze heeft op de (nieuwe) woningen. Voor de inrichting geldt dat het geluid-aspect en de LPG de bepalende factoren zijn. Beiden aspecten zijn in volgende paragrafen nader uitgewerkt. Voor de LPG wordt verwezen naar paragraaf 4.3, voor geluid naar paragraaf 4.5. Verder zijn er geen andere inrichtingen rondom het plangebied aanwezig die van invloed kunnen zijn op de (nieuwe) woningen.
4.3 Externe veiligheid
4.3.1 Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.
Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden. De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van 1 april 2015;
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van 1 januari 2011.
Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".
4.3.2 Verantwoordingsplicht
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.
In de bij dit plan gevoegde Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico (zie bijlage 4) zijn de relevante risicobronnen geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van LPG-tankstation Garage Robben BV en het spoortraject Tilburg - Vught. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en opgenomen in de genoemde bijlage. Er is een groepsrisicoberekening uitgevoerd door SPA WNP (zie bijlage 5) en bevat tevens een aanzet voor de groepsrisicoverantwoording.
4.3.3 Beleidsvisie externe veiligheid
In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het gebied waarin het plangebied ligt aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:
kwetsbare objecten zijn overal mogelijk;
geschikt voor bijzonder kwetsbare functies/objecten;
bestaande risicovolle inrichtingen en kwetsbare objecten zijn onder voorwaarden mogelijk;
Bevi-inrichtingen zijn niet mogelijk;
beheersbaarheid gericht op effecten van mogelijke calamiteiten op orde.
Aan deze randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.
4.3.4 Conclusie en restrisico
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van LPG-tankstation Garage Robben BV en het spoortraject Tilburg-Vught. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld (zie de eerdergenoemde bijlage Risico-inventarisatie en verantwoording groepsrisico). De Brandweer Midden- en West-Brabant heeft aangegeven, dat gebruik kan worden gemaakt van het standaardadvies. De relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.
Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:
Het groepsrisico neemt toe, maar blijft onder de oriëntatiewaarde.
De bereikbaarheid van het plangebied is goed.
Goede communicatie kan een bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van personen. In Tilburg vindt communicatie plaats via de Risicokaart en de risicocommunicatie-campagne Denk Vooruit.
Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van de WAS-installatie (Waarschuwings -en alarmeringssysteem). Dit biedt naast NL Alert de mogelijkheid de bewoners tijdig te waarschuwen.
De aanwezigen kunnen het plangebied goed ontvluchten.
Bij een incident met een toxische wolk is binnen schuilen vaak de beste oplossing. Bij mechanische ventilatie heeft het de voorkeur dat deze in de meterkast kan worden uitgezet. Hiermee is langdurig verblijf inpandig bij een toxische wolk mogelijk.
De brandweer voldoet aan de zorgnorm wat opkomsttijd betreft.
Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.
4.4 Vuurwerk
Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.
4.5 Geluid
Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.
4.5.1 Wegverkeerlawaai
De nieuwe woningen aan de Durendaelweg en de Berkelseweg zijn gelegen binnen de wettelijke zone de Durendaelweg. Voor wegen geldt een voorkeurgrenswaarde van 48 dB op grond van artikel 82 Wet geluidhinder.
Voor deze geluidgevoelige bestemmingen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd en heeft een toetsing plaatsgevonden aan de normen uit de Wet geluidhinder. Uit het akoestisch onderzoek (zie bijlage 6) blijkt dat de voorkeurgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De maximale geluidbelasting bedraagt 57 dB. De maximale waarde waarvoor ontheffing kan worden verleend bedraagt 63 dB voor een binnenstedelijke situatie. Maatregelen om de geluidbelasting terug te brengen tot onder de wettelijke voorkeursgrenswaarde (b.v. door het beperken van de verkeersintensiteit, het aanbrengen van een geluidarm asfalt en/of het toepassen van geluidschermen) ontmoeten overwegende bezwaren van verkeerskundige, financiële of stedenbouwkundige aard. Om de woningen akoestisch mogelijk te maken heeft het college van burgemeester en wethouders een hogere waarden besluit genomen. In dit besluit, dat bij het bestemmingsplan is gevoegd, zijn voorwaarden opgenomen waaraan de woningen moeten voldoen.
4.5.2 Railverkeerlawaai
Gelet op de afstand tot aan het spoortraject Tilburg-'s-Hertogenbosch van circa 630 meter en de aanwezigheid van bestaande bebouwing tussen het spoor en het plangebied (afschermende werking) is het aannemelijk dat de voorkeurgrenswaarde van 55 dB niet wordt overschreden.
4.5.3 Industrielawaai
In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing. Daarnaast ligt het plangebied niet binnen de geluidszone van een gezoneerd industrieterrein. Toetsing aan de in de Wet geluidhinder opgenomen normen voor industrielawaai is daardoor niet aan de orde.
Omdat niet wordt voldaan aan de richtafstand zoals gesteld in de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering editie 2009, is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De geluidbelasting is berekend op basis van de Handleiding meten en rekenen industrielawaai. Voor de uitgangspunten en rekenresultaten van de berekeningen wordt verwezen naar het in paragraaf 4.5.1. aangehaald akoestisch onderzoek.
In het kader van de beschouwing van een goede ruimtelijke ordening/aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt op basis van de VNG-brochure gebaseerd op gebiedstype gemengd gebied geadviseerd:
een richtwaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau;
een richtwaarde van 70 dB(A) voor de dag-, 65 dB(A) voor de avond- en 60 dB(A) voor de
nachtperiode voor de maximale geluidniveaus;
een voorkeurgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde voor de indirecte hinder.
Uit de rekenresultaten van het akoestisch onderzoek blijkt:
dat zowel ter plaatse van de bestaande woningen als de nieuwe woningen aan de Durendaelweg respectievelijk Berkelseweg wordt voldaan aan de richtwaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau;
dat zowel ter plaatse van de bestaande woningen als de nieuwe woningen aan de Durendaelweg respectievelijk Berkelseweg wordt voldaan aan de richtwaarde van 70 dB(A) voor de dag-, 65 dB(A) voor de avond- en 60 dB(A) voor de nachtperiode voor de maximale geluidniveaus;
de voorkeurgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde voor de indirecte hinder niet wordt overschreden.
4.5.4 Gemeentelijk geluidbeleid
Omdat de geluidbelasting op de nieuwe woningen aan de Durendaelweg meer dan 53 dB als gevolg van wegverkeer bedraagt, zijn conform het gemeentelijk geluidsbeleid compenserende akoestische voorwaarden aan het hogere waarden besluit verbonden. Dit betekent, dat elke woning moet beschikken over een geluidluwe gevel en een geluidluwe buitenruimte. Uit het in paragraaf 4.5.1 aangehaalde akoestisch onderzoek blijkt dat aan deze eisen voldaan kan worden.
4.5.5 Goede ruimtelijke ordening
Uit paragraaf 5.5.3 blijkt, dat voldaan wordt aan de geluidrichtwaarden gebaseerd op de VNG brochure Bedrijven en milieuzonering. Daarnaast blijkt, dat de nieuwe woningen beschikken over een geluidluwe gevel en geluidluwe buitenruimte. Onder geluidluw wordt verstaan dat de gecumuleerde geluidbelasting (weg- en industrielawaai "opgeteld") niet meer bedraagt dan maximaal 55 dB berekent conform Hoofdstuk 2 van Bijlage II van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder. Voor de nieuwe woningen geldt dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd is en derhalve een goede ruimtelijke ordening.
4.5.6 Luchtvaartlawaai
Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.
4.6 Lucht
Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
De bestemmingen in het plangebied zijn getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. De oprichting van 5 nieuwe woningen wordt gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Daarnaast zijn er geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) aanwezig.
Met betrekking tot emissies afkomstig van de inrichting (garagebedrijf en (LPG-)tankstation) gelden voorschriften uit de milieuvergunning en het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Vanuit de Wet milieubeheer bestaat er geen bezwaar tegen dit plan.
4.7 Geur
4.7.1 Industriële geurhinder
In en om het plangebied is geen zware industrie toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van industriële geurhinder.
4.7.2 Agrarische geurhinder
In en om het plangebied zijn geen agrarische bedrijven toegestaan. Hier zal dus ook geen sprake zijn van agrarische geurhinder.
4.8 Bodem
In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven. In beginsel dient een bestemmingsplan(-wijziging) minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740, die niet ouder is dan 5 jaar. Er is een actueel bodemonderzoek aangeleverd, namelijk het door Econsultancy opgestelde "Verkennend bodemonderzoek Durendaelweg-Berkelseweg te Berkel-Enschot" (zie bijlage 7). Dit rapport is beoordeeld en aanvaard.
Het bodemonderzoek beslaat een gedeelte van de plangebied, namelijk de gronden waarop de beoogde woningen en de uitbreiding van het garagebedrijf zijn voorzien. Van de bestaande garage (Durendaelweg 14; kad.perc. 6312) en de bedrijfswoning (Durendaelweg 16; kad.perc. 4322) zijn bodemonderzoeksrapporten aanwezig: de bodemkwaliteit is ook daar genoegzaam bekend.
Gelet op het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit geen belemmering en, met een genuanceerde uitzondering van de sublocatie 'bestaande garage (Durendaelweg 14)', geen beperkingen zal vormen voor de wijziging van het bestemmingsplan voor dit plangebied voor/naar de inbreiding van 5 woningen en de uitbreiding van het garagebedrijf.
Voor en klein gedeelte van de sublocatie 'bestaande garage (Durendaelweg 14)' geldt een beperking. Daar is na sanering een kleine restverontreiniging met olieproduct achtergebleven. Uit een risicobeoordeling blijkt, mede door de diepte van de (rest-)verontreiniging vanaf ca. 2,5 meter beneden maaiveld én de aanwezigheid van een vloeistofdichte verharding, dat er geen sprake is van actuele humane, ecologische of verspreidingsrisico's. Er is een sprake van een zogenaamde "stabiele eindsituatie". Bevoegd gezag Wet bodembescherming (Wbb) i.c. de gemeente Tilburg heeft bij beschikking, 4 februari 2015, kenmerk AA085530276, ingestemd met deze situatie. Er hoeft geen monitoring meer plaats te vinden. De restverontreiniging vormt geen belemmering voor de bestemming en gebruik.
4.9 Natuur en ecologie
4.9.1 Wettelijke kaders
De bescherming van de natuur is in Nederland wettelijk vastgelegd in de Wet Natuurbescherming. De Wet Natuurbescherming bestaat uit een hoofdstuk "Natura 2000-gebieden" (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet), een hoofdstuk "soorten" (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een hoofdstuk "houtopstanden" (ter vervanging van de Boswet). De Wet Natuurbescherming voorziet ten opzichte van de oude wetten in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast is onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies verschoven.
Het hoofdstuk Natura 2000-gebieden heeft betrekking op de Natura-2000-gebieden, die Nederland heeft aangewezen ter bescherming van natuurwaarden uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Als er door projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden op de natuurwaarden in deze gebieden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de aangewezen natuurwaarden van een Natura 2000-gebied zijn vergunningsplichtig. Als significante effecten aan de orde zijn, wordt slechts onder zeer strikte voorwaarden een vergunning verleend.
Het hoofdstuk Soorten heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, vogels, reptielen en amfibieën en op een aantal vissen, ongewervelde diersoorten en vaatplanten. Voor alle plant- en diersoorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer dat wat redelijkerwijs mogelijk is doet of nalaat om schade aan soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voor de wettelijk beschermde soorten gelden bovenop de zorgplicht verbodsbepalingen voor schadelijke ingrepen. Voor het beoordelen van ruimtelijke ingrepen zijn de soorten in te delen in de volgende categorieën:
vogels met een jaarrond beschermde nestplaats (deze soorten zijn benoemd in het document "Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep", Dienst Regelingen, 2009. Hierin worden 4 categorieën vogels genoemd waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, en een categorie 5 waarvan de nesten onder bepaalde voorwaarden jaarrond beschermd zijn);
overige inheemse broedvogels;
soorten vermeld in bijlage IV van de Habitatrichtlijn;
nationaal beschermde soorten zonder algemene vrijstelling (de algemene vrijstellingen zijn door iedere provincie in verordeningen vastgelegd. In Noord-Brabant zijn de vrijgestelde soorten benoemd in de Verordening natuurbescherming Noord-Brabant);
nationaal beschermde soorten met algemene vrijstelling.
Voor vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaats en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt het strengste beschermingsregime. Het is verboden dieren van deze soorten te doden, te vangen, opzettelijk te verstoren en tevens om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor planten geldt een verbod op plukken, ontwortelen en vernielen. Ontheffing van deze verboden is slechts mogelijk voor een beperkt aantal in de wet genoemde belangen, en mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Om de gunstige staat van instandhouding te waarborgen is het bovendien in de meeste gevallen nodig om mitigerende en/of compenserende maatregelen te nemen. Voor vogels zonder jaarrond beschermde nestplaatsen gelden deze voorwaarden ook. Voor deze soorten kan overtreding van de verbodsbepalingen echter worden voorkomen door werkzaamheden uit te voeren buiten de broed- en nestperiode.
Voor nationaal beschermde diersoorten is het verbodenom deze opzettelijk te doden of te vangen en om rust- en voortplantingsplaatsen te beschadigen of vernielen. Voor nationaal beschermde plantensoorten is het verboden om deze opzettelijk te plukken, ontwortelen of vernielen. De provincie kan ontheffing van de verboden verlenen voor ruimtelijke ontwikkelingen, mits er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd blijft. Er geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen indien wordt gewerkt conform een goedgekeurde gedragscode.
Naast dit wettelijk kader vindt beleidsmatige bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau is vastgelegd. De provinciale groenstructuur bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel is ruimtelijk vastgelegd in de Verordening ruimte 2014. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Het beleid binnen het Natuurnetwerk Brabant is gericht op behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden via een "nee-tenzijbenadering". De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. De groenblauwe mantel geeft ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.
4.9.2 Analyse plangebied
Voor de geplande ontwikkeling is door Econsultacy een quickscan flora en fauna uitgevoerd (zie bijlage 8). Hieronder zijn de belangrijkste bevindingen weergegeven.
Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. De meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden, te weten "Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen" en "Kampina & Oisterwijkse Vennen", bevinden zich op respectievelijk 2,2 kilometer afstand ten noordoosten en 3,3 kilometer ten zuiden van het plangebied. Gezien deze afstand en de zeer beperkte externe invloed van de geplande ontwikkeling kunnen negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten.
Natuurbescherming in Verordening Ruimte
Het plangebied maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Brabant (NNB). Het plangebied ligt ook niet in de nabijheid van een dergelijk gebied. Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich namelijk op circa 1,3 kilometer ten westen van het plangebied. Het betreft hier een houtopstand. Door de voorgenomen plannen in combinatie met de afstand, zullen de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNB niet worden aangetast. Vervolgonderzoek is daarom niet noodzakelijk geacht.
Soortenbescherming
Voor de algemene broedvogelsoorten die in het plangebied te verwachten zijn, geldt dat geen overtredingen plaats zullen vinden. Hierbij is het wel van belang dat de aanwezige bebouwing en de klimop buiten het broedseizoen wordt verwijderd. Artikel 3.1 van de Wet Natuurbescherming (het is verboden nesten te beschadigen, te vernielen of weg te nemen) is van toepassing. De nesten mogen echter wel worden weggenomen wanneer deze op dat moment niet in gebruik zijn. In de Wet Natuurbescherming wordt geen vaste periode gehanteerd voor het broedseizoen. Globaal kan voor het broedseizoen de periode maart-augustus worden aangehouden. Geldend is echter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen.
Voor de overige te verwachten soorten (algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën) geldt dat de werkzaamheden mogelijk verstorend kunnen werken. Voor deze soorten geldt echter op grond van het provinciale soortenbeleid bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling, waardoor geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd. In het kader van de zorgplicht is het wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen; dit betekent dat al het redelijkerwijs mogelijke gedaan dient te worden om het doden van individuen te voorkomen.
Conclusie
Vanuit de wettelijke gebiedsbescherming van Natura 2000-gebieden zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Ook vanuit de natuurbeschermingsregels uit de Verordening Ruimte (Natuurnetwerk Brabant) zijn geen beperkingen of voorwaarden aan het plan verbonden. Het bestemmingsplan kan in overeenstemming met de wettelijke soortenbescherming worden uitgevoerd, mits begroeiingen en bebouwing waarin vogels kunnen nestelen worden verwijderd buiten het broedseizoen.
Hoofdstuk 5 Wateraspecten
5.1 Bestaand watersysteem
Het Tilburgs stedelijke watersysteem is omschreven in het verbreed gemeentelijk rioleringsplan 2016-2019. De gebiedskenmerken van dit plangebied zijn de in de bestaande situatie in tabel 1 weergegeven.
Tabel 1. Gebiedskenmerken
Kenmerk |
In plangebied |
Waterbeheerders |
Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel Oppervlaktewater: waterschap De Dommel |
Bruto oppervlakte |
Ca. 8.000 m² |
Terreinhoogte |
Ca 12,2 m+NAP |
Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) |
10,9 m+NAP |
Ontwateringdiepte |
Circa 1,3 m |
Bodem |
Zwakzandige leemlenzen dikker dan 1 m |
Riolering |
Gemengd stelsel |
Afkoppelgebied |
Niet van toepassing |
Oppervlaktewater |
Niet van toepassing |
Keur beschermde gebieden |
Niet relevant |
Het afvalwater en het regenwater worden gecombineerd ingezameld en getransporteerd naar de zuiveringsinstallatie van waterschap De Dommel aan de noordkant van Tilburg. Bij hevige neerslag treden de riooloverstorten in werking. Het met regenwater verdunde afvalwater wordt dan geloosd op oppervlaktewater.
5.2 Beleidskader
Het waterschap De Dommel heeft in 2015 het 'Waterbeheerplan Waardevol Water 2016 - 2021' vastgesteld. Dit plan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap: samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meerwaarde geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur die van belang zijn voor eventuele ontwikkelingen.
Het Provinciale Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) is in 2015 door de provincie Noord-Brabant vastgesteld. Zowel het PMWP als het waterbeheerplan lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water.
Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in het vGRP 2016-2020 (vastgesteld november 2016). Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. In het vGRP is invulling aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), de Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijke Rioleringsplannen. Ook de Omgevingsvisie 2040 (vastgesteld september 2015) is van belang. In deze omgevingsvisie zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd.
5.3 Duurzaam watersysteem
De eigenaar van de grond bepaalt de hoogten van het terrein / vloerpeilen binnen de perceelgrenzen. Deze terreinhoogten moeten afgewogen en gekozen worden aan de hand van de volgende factoren:
voldoende ontwateringdiepte;
de water- en vochtigheid van alle ondergrondse bouwdelen dient te allen tijde voldoende voor de nieuwe functie van de ruimte;
de vuil- en regenwaterafvoer moet mogelijk zijn via de aangeboden lozingspunten;
aansluiten op de bestaande aangrenzende percelen en op de (toekomstige) terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de grens (T-hoogte);
geen afvloeiend regenwater afwentelen buiten de (toekomstige) percelen;
afdoende bescherming tegen overstroming bij extreme neerslag.
Door de bodemsamenstelling kan het regenwater stagneren in zijn neerwaartse weg naar het grondwater. In dat geval blijft het regenwater 'hangen' in de bodem. Er kunnen zogenaamde schijngrondwaterspiegels ontstaan. Deze schijngrondwaterspiegels kunnen leiden tot overlast. Om dat te voorkomen is het mogelijk ondiepe drainage aan te leggen binnen het plangebied. Deze drainage mag geen water afvoeren onder de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG), namelijk 10,9 m+NAP. De afvoer van het gedraineerde water wordt aangesloten op de regenwaterafvoer.
De referentiesituatie voor wat de afvoerende oppervlakten betreft is de bestaande situatie. De oppervlakken zijn bepaald aan de hand van een luchtfoto. In de huidige situatie zijn al woningen en een bedrijf aanwezig op de locatie. De ontwikkeling bestaat uit de nieuwbouw van 5 woningen en de uitbreiding van het al aanwezige garagebedrijf. De nieuwe verharde oppervlakken zijn bepaald aan de hand van de verbeelding. De nieuwe bouwblokken hebben een gezamenlijk oppervlak van 550 m2. Voor de uitbreiding van het garagebedrijf zal het parkeerterrein dat nu open verharding heeft worden verhard. Het oppervlak van dit parkeerterrein bedraagt 640 m2. In totaal neemt de verharding dus toe met 1.190 m2.
Het toepassen van uitlogende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen.
Naast vasthouden van het gebiedseigen water is het bergen (inzamelen) van regenwater uitgewerkt in de Tilburgse aanpak. De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is niet significant: de toename van afvoerende oppervlakte is minder dan 2.000 m². Daarom wordt er geen bijzondere compensatiemaatregelen / (bergings)eisen vastgesteld voor deze ontwikkeling. De vuil- en regenwaterafvoer kan direct aangesloten worden op de bestaande riolering. Hierbij is het voor een eventuele toekomstige gescheiden riolering van belang dat beide waterstromen, regenwater en huishoudelijk afvalwater, inpandig apart worden ingezameld. Als de gemengde riolering in de omgeving van het plangebied in de toekomst wordt gescheiden dan kunnen de waterstromen ieder op het daarvoor bestemde riool aangesloten worden. Tot dat moment worden beide afvoerstromen bij de perceelgrens gecombineerd en via de gemengde riolering verder verwerkt.
De impact van deze ontwikkelingen op het watersysteem is beperkt: de toename van afvoerende oppervlakte bedraagt minder dan 2.000 m². Daarom wordt er geen bijzondere compensatiemaatregelen / (bergings)eisen vastgesteld voor deze ontwikkeling.
Bij extreme neerslag is het bestaande watersysteem ontoereikend. Als de afvoer- en bergingscapaciteit van het systeem volledig benut zijn kunnen de waterpeilen stijgen tot boven het maaiveld. De laag gelegen delen zullen als eerste overstromen. Het is daarom noodzakelijk de percelen en met name de bebouwing hoger aan te leggen dan de openbare ruimte. Op deze wijze wordt schade voorkomen.
De gemeente adviseert de initiatiefnemer om de vloerpeilen bij bebouwing ten minste 15 cm hoger dan de openbare ruimte ter plaatse van de perceelgrens (T-hoogte) te realiseren. Zo wordt de kans op inpandige schade zo veel mogelijk beperkt.
5.4 Watertoets
De impact van deze ontwikkeling op het watersysteem is beperkt. De ontwikkeling valt daarom binnen het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het verbreed gemeentelijke rioleringsplan 2016-2019. Conform deze aanpak kan het watertoetsproces een verkort traject doorlopen. In dit verkorte traject geeft het waterschap geen voorlopig wateradvies; in plaats daarvan wordt het wateradvies pas verstrekt bij de terinzagelegging van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Opzet planregels
6.1 Inleiding
De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op .
6.2 Standaard plansystematiek
6.2.1 Bouwvlak en erf
De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit plan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.
Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.
In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.
Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).
6.2.2 Bouwhoogte
De volgende gebiedstypen worden onderscheiden, waarbij het onderscheid wordt gevormd door een verschillende maximale bouwhoogte:
structuurvisie Linten oude stad, onderverdeeld in:
bedrijvige linten;
rustige linten;
hoofdstructuur nieuwe gebieden;
overige gebieden.
Ingevolge de 'Structuurvisie Linten in de oude stad' is, zowel binnen bedrijvige linten als rustige linten, de maximaal toelaatbare hoogte 11m. Langs de 'Hoofdstructuur nieuwe gebieden' is een bouwhoogte van maximaal 15m toelaatbaar, terwijl in de overige gebieden maximaal 10m is toegestaan.
6.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor woningen in stedelijk gebied:
oppervlakte:
20m2 indien erf kleiner is dan 50m2;
40% van erf met maximum van 60m2 bij erf tussen de 50m2 en 500m2;
80m2 bij erf tussen de 500m2 en 1000m2;
100m2 bij erf vanaf 1000m2;
bouwhoogte:
maximaal 3m bij plat dak;
bij schuin dak goothoogte maximaal 3m;
bouwhoogte maximaal 4,5m.
N.B: op grond van de (landelijke) wettelijke regels voor vergunningvrij bouwen, kan er vaak meer gerealiseerd worden dan de bovenstaande standaardregeling doet vermoeden. Deze regeling maakt deel uit van de plansystematiek, omdat het Tilburgse 'erf' en het in het Besluit omgevingsrecht gedefinieerde 'achtererfgebied' niet noodzakelijkerwijs samenvallen.
6.3 Bestemmingen en aanduidingen
In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen aanwezig:
Gemengd - Dorps;
Wonen - 1.
Binnen deze bestemmingen zijn de volgende aanduidingen gebruikt:
bedrijfswoning;
erf;
specifieke vorm van bedrijf - autowasplaats;
verkooppunt motorbrandstoffen met lpg.
Daarnaast zijn de volgende dubbelbestemmingen aanwezig:
Waarde - Archeologie.
6.4 Bouw- en gebruiksregels
Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut. Daarnaast is één bouwvlak binnen de bestemming 'Wonen - 1' voorzien van de specifieke bouwaanduiding - nokrichting 1. Hiermee wordt geregeld, dat de nokrichting van het op te richten hoofdgebouw evenwijdig loopt aan de Berkelseweg.
Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
Artikel 3.1.6. van het Bro bepaalt dat in een vast te stellen bestemmingsplan een toelichting moet worden opgenomen, waarin (o.a.) de inzichten staan over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan bevat een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.4 van de Wro) is om die reden van toepassing en in beginsel is dus een exploitatieplan vereist. Gelet op het bepaalde in artikel 6.12 lid 2 van de Wro hoeft in casu echter geen exploitatieplan te worden opgesteld. Doordat met initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst is gesloten, is het verhaal van kosten die de gemeente moet maken 'anderszins verzekerd'. Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit plan zijn door de initiatiefnemer leges betaald. Daarnaast is met de initiatiefnemer een overeenkomst inzake het verhaal van tegemoetkomingen in planschade gesloten. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van dit bestemmingsplan, die op grond van afdeling 6.1. Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Gelet op het voorgaande is het plan economisch uitvoerbaar.
Hoofdstuk 8 Burgerparticipatie en overleg
8.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro
Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan op 4 december 2015 gepubliceerd in het Gemeenteblad.
8.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Aangezien met deze ontwikkeling geen provinciale en rijksbelangen zijn gemoeid is het concept-ontwerpbestemmingsplan niet ingebracht in het vooroverleg.
8.3 Burgerparticipatie
Op 27 juni 2018 is ter uitvoering van het bepaalde in de Richtlijn Omgevingsdialoog een informatieavond gehouden in Vakgarage Robben aan de Durendaelweg 14. Tijdens deze informatieavond is het beoogde bouwplan door initiatiefnemer toegelicht. Daarnaast is het eerste concept van de verbeelding gepresenteerd. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. Van deze bijeenkomst is een verslag gemaakt (zie bijlage 9).
8.4 Zienswijzen
Deze paragraaf is gereserveerd voor de uitkomsten uit de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.