direct naar inhoud van Regels

Groeseind 2017

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0855.BSP2015013-e001
Plantype: bestemmingsplan

Toelichting

Inhoudsopgave

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot planherziening

1.2 Het plangebied

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Ruimtelijke structuur

2.2 Groenstructuur

2.3 Functionele structuur

2.4 Technische infrastructuur

2.5 Juridisch planologische situatie

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Inleiding

3.2 Rijk

3.3 Provincie

3.4 Gemeente

Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders

4.1 Inleiding

4.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

4.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

4.4 Volkshuisvesting

4.5 Groen en speelruimte

4.6 Bedrijvigheid

4.7 Kantoren

4.8 Detailhandel

4.9 Horeca

4.10 Verkeer en parkeren

4.11 Overige onderwerpen

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

5.2 Milieuhinder bedrijven

5.3 Externe veiligheid

5.4 Vuurwerk

5.5 Geluid

5.6 Lucht

5.7 Geur

5.8 Bodem

5.9 Natuur en Ecologie

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Bestaand watersysteem

6.2 Duurzaam waterbeheer

6.3 Watertoets

Hoofdstuk 7 Opzet planregels

7.1 Inleiding

7.2 Hoofdstuk 1 van de regels: Inleidende regels

7.3 Hoofdstuk 2 van de regels: Bestemmingsregels

7.4 Hoofdstuk 3 van de regels: Algemene regels

7.5 Hoofdstuk 4 van de regels: Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Uitvoerbaarheid

8.2 Handhaafbaarheid

Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie en overleg

9.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

9.3 Burgerparticipatie

9.4 Zienswijzen

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding tot planherziening

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft aan dat bestemmingsplannen eens in de tien jaar geactualiseerd moeten worden. Peildatum bij dit alles is steeds de vaststellingsdatum van het desbetreffende bestemmingsplan.

Het ten behoeve van het onderhavige plangebied opgestelde bestemmingsplan Groeseind is vastgesteld op 27 oktober 2008 en derhalve aan een wettelijk voorgeschreven actualisering toe, hetgeen heeft geleid tot dit bestemmingsplan Groeseind 2016. De sinds genoemde datum tot stand gekomen (postzegel)herzieningen en projectbesluiten zijn meegenomen in de actualisering.

Alhoewel de tienjarentermijn voor de actualisatie van beide plannen nog niet is verstreken, wordt het plan, gezien het groot aantal te actualiseren bestemmingsplannen in 2017 en 2018 op dit moment naar voren gehaald en geactualiseerd.

 

 [image]

Situering plangebied in stad Tilburg

 

1.2 Het plangebied

Het plangebied wordt globaal begrensd door het Wilhelminakanaal in het noordoosten, de Veldhovenring, Molenstraat, Rosmolenplein en Van Meterenstraat in het zuiden, en de achterzijden van percelen aan de Goirkestraat en Julianapark in het westen.

 [image]

Situatietekening plangebied

 

Onderdeel van het plangebied is het bedrijventerrein gelegen tussen Wilhelminakanaal en Ringbaan Noord. Het bedrijventerrein is positief bestemd. Er zijn geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen meegenomen in het onderhavige bestemmingsplan.

 

Binnen het plangebied Groeseind 2017 zijn verder een aantal veranderingen aangebracht ten opzichte van de geldende bestemmingsplannen. Enerzijds vanwege gewijzigde juridische regelingen en anderzijds door bestaande gerealiseerde bebouwing via afwijkingsbesluiten positief te bestemmen.

 

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

 

2.1 Ruimtelijke structuur

Groeseind, Hoefstraat, Pastorieklamp, Rosmolen en Kanaalzone zijn opgebouwd rond de historische linten en de later aangelegde Ringbaan-Noord en Oost. Aan de linten is veel historische bebouwing aanwezig, met daarachter soms nog herkenbare structuur van bedrijvigheid (o.a. voormalige textielindustrie). Tussen de linten is de bebouwing veelal projectmatig van opzet en gestructureerd rondom centrale pleintjes. Binnen die opzet zijn 2 herstructureringsgebieden: Pietersbuurt-Bisschoppenbuurt (bijna gereed) en Rosmolen (start 2015), waarvan alleen de eerste in dit plan wordt opgenomen. De Kanaalzone buiten de ringbanen is voornamelijk een gemengd bedrijventerrein. De kenmerkende ruimtelijke onderdelen worden hierna afzonderlijk beschreven.

 

 [image]

Herstructurering Pietersbuurt-Bisschoppenbuurt (St. Pieterspark)

 

Ringbaan-Noord en Oost

In 1917 is door ir. J.H.E. Ruckert het ringbanenstelsel ontworpen. Van oorsprong zou deze stadsbegrenzing worden aangelegd als wandelboulevard met een bescheiden rol voor het autoverkeer. Daarbuiten zouden villawijken en tuindorpen worden aangelegd. In de tweede helft van de twintigste eeuw zijn de ringbanen veranderd van lommerrijke stadsbegrenzing naar auto-ontsluiting. Sinds de meer recente aanleg van de tangenten vormen de ringbanen een tussenring in de reeks (Cityring- Ringbanen- tangent/ A58). Het typerende voor Ringbaan-Noord en Oost is dat de woningen hier vrijwel direct aan de weg liggen, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Ringbaan-Zuid, waar grasvelden met losse appartementengebouwen een groene zoom aan de ringbaan vormen. Ook hebben de Ringbaan-Noord en Oost een minder ruim wegprofiel. Dit resulteert in een stenig, stedelijke beeld met kleinschalige bebouwing. Het traject tussen de Petrus Loosjesstraat en de Melis Stokestraat is kenmerkend doordat dit de enige plek is waar ter weerszijden van de ringbaan dezelfde projectmatig gerealiseerde grondgebonden woningen staan. Verder is de aansluiting met de Quirijnstoklaan (Diamantkruising) een markante plek. Hier is de eerder genoemde typologie doorgezet in moderne architectuur en beëindigd in een hoogbouwaccent op de as van de Quirijnstoklaan. Overigens hebben de genoemde herkenningspunten nauwelijks betekenis voor het functioneren van de wijken, omdat de ontsluiting anders is georganiseerd.

 

De linten

De oudste straten worden gevormd door de Goirkestraat, de Hoefstraat, de Veldhovenring-Molenstraat en de Groenseindstraat. In de loop der tijd is de functie veranderd van lommerrijke straten met fabrikantenwoningen en voorzieningen naar meer stenige straten met relatief veel appartementenbouw. Ze vormen echter nog steeds belangrijke structuren c.q. dragers van de wijk. Naast de genoemde linten zijn er ook nog een aantal oost-west en noord-zuid lopende secundaire dragers van een lagere orde herkenbaar. Voorbeelden daarvan zijn de Houtstraat en het Smidspad, die o.a. herkenbaar zijn aan meer individuele woonbebouwing. Conform de Structuurvisie Linten in de Oude Stad (Tilburg, 2103) wordt onderscheid gemaakt tussen de meer dynamische linten (Hoefstraat, Goirkestraat, Veldhovenring-Molenstraat) en de woonlinten (Groeseindstraat). Dit onderscheid wordt bij de functionele structuur nader toegelicht.

 

Clusterbebouwing

Tussen de linten zijn in de eerste helft van de 20e eeuw nieuwe woonbuurten (clusters) gerealiseerd. Deze woonbuurten concentreren zich veelal rondom een centraal plein dat een belangrijke functie heeft voor de herkenbaarheid van de buurt. Bovendien zijn het plekken waar in de overwegend dichtbebouwde buurten iets meer ruimte c.q. groen is gecreëerd. De omliggende straten hebben meestal smalle profielen waar, onder druk van de toegenomen mobiliteit, meer ruimte is voor verkeer en parkeren dan voor groen. De Hoefstraat vormt de scheiding tussen planmatig opgezette buurten met een half-concentrische structuur ten oosten ervan (Groeseind-Noord, Schotelplein e.o. en Rosmolen) en minder planmatig opgezette buurten met een gridstructuur ten westen ervan (Pietersbuurt -Bisschoppenbuurt, Padua, Pastorieklamp en Drömhof-Pastorietuin).

 

Groeseind-Noord

Dit gebied ligt tussen het Julianapark, de ringbaan, de Hoefstraat en het Schotelplein. Langs de ringbaan is een moderne uit verschillende elementen opgebouwde schil van laag- en hoogbouw gerealiseerd. Er zijn 2 hoge accenten. In het verlengde van de Quirijnstoklaan (Diamantkruising) is een toren van 15 bouwlagen c.q. 48 m hoogte met appartementen gerealiseerd. Op de kruising bij het Julianapark is een winkel met daarboven 4 lagen appartementen gerealiseerd. Daar tussenin zijn aaneengesloten grondgebonden woningen gebouwd. Achter de schil liggen 2 groene ruimtes en rug-aan-rug woningen. Ten oosten van de hoge woontoren zijn in het begin van de 21e eeuw een appartementencomplex en gesloten bouwblokken gebouwd. De laatste zijn meer traditioneel van opzet en sluiten qua typologie goed aan bij de bestaande bebouwing.

 

 [image]

Torenflat Diamantkruising (vanuit zuidelijke richting)

 

 

Schotelplein e.o.

Dit gebied kenmerkt zich door voornamelijk grondgebonden woningbouw van zowel voor- als na-oorlogse oorsprong. Kenmerkend zijn het voormalige kloostercomplex en de school aan de Dr. Nuyensstraat, die (wat langer geleden resp. recentelijk) tot appartementencomplex zijn verbouwd. De openbare ruimte van dit deelgebied is vrij stenig.

 

Rosmolen

De woonstraten van deze buurt zijn concentrisch aangelegd, met de Anthonius van Paduakerk aan de Hoefstraat als middelpunt. De groene Van Goor- en Jacob van Oudenhovenstraat vormen de radialen, waarop de andere woonstraten haaks kruisen. De hoekwoningen op deze kruispunten hebben een bijzondere architectuur, die de stedenbouwkundige structuur ondersteunt. Het stratenpatroon vormt daardoor, samen met de architectuur een eenheid. Een groot gedeelte van deze buurt wordt vernieuwd (Herstructurering Groeseind-Hoefstraat-Pastoprieklamp) en valt buiten dit bestemmingsplan.

 

 [image]

Anthonius van Paduakerk (Hoefstraat)

 

Pietersbuurt-Bisschoppenbuurt

Dit gebied vormt samen met Rosmolen de Herstructurering Groeseind-Hoefstraat-Pastorieklamp. De Pietersbuurt-Bisschoppenbuurt is voor het grootste gedeelte al gerealiseerd. In het VO Stedenbouwkundig ontwerp voor de Pietersbuurt-Bisschoppenbuurt is een centrale groene ruimte geïntroduceerd (een langgerekte versie van het bestaande Pietersplein). Daarnaast wordt een nieuwe hiërarchie aangebracht in het stratenpatroon. Naast onderscheid tussen de oost-west gerichte Stadslaan en de noord-zuid gerichte Parklaan, komen in de wijk ook verblijfsstraten, met veel groen, die niet toegankelijk zijn voor auto's. Door hierop architectonisch in te spelen, worden de oriëntatiemogelijkheden vergroot en krijgen de afzonderlijke buurtjes meer identiteit.

Het park wordt opgespannen tussen 2 bescheiden appartementenblokken aan de noord- en zuidzijde en een manifester hoogteaccent nabij het midden van het park, op de kruising van de Stadslaan en de Parklaan. In de plint van het gebouw is ruimte voor voorzieningen.

 

 

Padua

Padua is het driehoekige gebied tussen de drie oude linten Hoefstraat, Groeseindstraat en Molenstraat. Het is eveneens clustermatig van opgezet, rondom het groene Paduaplein. De wat groter maat van het plein wordt ondersteund met hogere hoekbebouwing en een complex voor ouderen tussen het Paduaplein en de Hoefstraat, naast de kerk. Het stratenpatroon is vrij onregelmatig, hetgeen de oriëntatie bemoeilijkt.

 

 [image]

Paduaplein (vanuit zuidwestelijke richting)

 

Pastorieklamp

Hier is een cluster met wat ruimere aaneengesloten grondgebonden woningen rondom het Leo XIII-plein opgezet. De noord-zuid gerichte straten vormen met het plein een bajonet structuur. Ze hebben een voor de wijk bovengemiddeld groen en ruim profiel. Verder is ook deze buurt diffuus door de uiteenlopende bouwperiodes en stijlen. Een tweede groene ruimte wordt gevormd door het plein aan de Kardinaal Alfrinkstraat. Daar omheen staan woningen uit een recentere bouwperiode.

 

Drömhof-Pastorietuin

Het Drömhof kent een groepering van gestapelde en grondgebonden woningen met verschillende typologieën rond de T-kruising Aelenstraat en Bisschop Bekkerslaan. Veel open ruimte is aanwezig in de twee grote binnenruimten: de Drömhoftuin en de tuin van de pastorie. Deze tuinen liggen min of meer verborgen. Bovendien is de pastorietuin privébezit en niet openbaar toegankelijk. De rest van deze buurt bestaat uit clusters grondgebonden woningen. Het Kardinaal de Jongplein fungeert hierbij als groene openbare ruimte met aan de zuidzijde het monumentale gebouw van het fratershuis Petrus Donders.

 

Kanaalzone

De Kanaalzone ligt ingeklemd tussen het Wilhelminakanaal en de ringbaan. De Quirijnstoklaan en de Gelrebaan vormen secundaire structurerende elementen, dwars op de primaire structuren kanaal en ringbaan. De Kanaalzone is een gemengd bedrijventerrein, waarin 1 woongebied ligt tussen de Petrus Loosjesstraat en de Melis Stokestraat. Dit woongebied sluit qua bebouwingsstructuur en typologie aan op het woongebied ten westen van de ringbaan: aaneengesloten grondgebonden woningen in 2 lagen met kap. Verder is her en der meer solitaire oorspronkelijke en moderne woonbebouwing aanwezig in de Kanaalzone. Aan de Melis Stokestraat liggen sportvelden. De openheid van deze functie is voorgezet in noordoostelijke richting in de vorm van een recreatiegebied, buiten het plangebied. Verder wordt de structuur van de Kanaalzone bepaald door bedrijvigheid van uiteenlopende omvang, verschijningsvorm en milieuklasse.

2.2 Groenstructuur

Het plangebied kent geen duidelijke groenstructuur. Er is evenmin sprake van een herkenbaar patroon dat zich in de verschillende wijkdelen herhaalt. Het aanwezige groen is een optelsom van de volgende verschillende groene plekken en elementen. Grenzend aan het plangebied bevinden zich het Julianapark, het Wilhelminapark en het Rosmolenplein. Dit zijn de grootste, bekendste en meest opvallende groene ruimtes. Ze zijn vooral op grotere schaal belangrijk en doen dienst als herkenningspunten. Daarnaast zijn enkele kleinere groene ruimtes aan de randen van het plangebied aanwezig: aan de Veldhovenring en Valentijnstraat. Op buurtniveau zijn er een aantal parkjes/pleintjes die op kleinere stedenbouwkundige schaal een rol spelen in de buurtstructuur:

  1. Van Kinschotenplein,

  2. Paduaplein,

  3. Leo XIII-plein,

  4. Dr. Nolensstraat- Superior de Beerstraat,

  5. Prof. Kernkampstraat,

  6. Schotelplein,

  7. Commelinplein,

  8. Van Balenstraat,

  9. Kardinaal de Jongplein,

  10. Kapelaan Poellplein,

  11. Hoefstraat- Pastoor Smitsstraat.

Verder zijn er een aantal groenere straten in de overwegend stenige wijk. De meest markante daarvan zijn het nieuwe St. Pieterspark- St. Paulusstraat, de Van Goorstraat, de Jacob van Oudenhovenstraat (deels buiten het plangebied) en de Wagenaarstraat. Daarnaast telt het plangebied nog een paar binnentuinen: Drömhoftuin en pastorietuin. Tenslotte zijn langs de oevers van het Wilhelminakanaal groenstroken aanwezig.

2.3 Functionele structuur

Het plangebied kan functioneel in twee gebieden worden verdeeld:

  1. Woongebied Groeseind-Hoefstraat-Pastorieklamp, grofweg ten zuidwesten van Ringbaan-Noord en Oost;

  2. Bedrijventerrein Kanaalzone, ten noordoosten van Ringbaan-Noord en Oost.

 

Het woongebied

Binnen het woongebied kan onderscheid worden gemaakt tussen de linten en de woonbuurten. De linten worden conform de Structuurvisie Linten in de Oude Stad (Tilburg, 2103) onderscheiden in bedrijvige linten en rustige linten. De Hoefstraat, de Veldhovenring, het Rosmolenplein en de Van Meterenstraat zijn bedrijvige linten. In deze straten worden bedrijvigheid, detailhandel horeca en andere voorzieningen gecombineerd met wonen. De linten vormen met hun gedifferentieerde straatbeeld en functies de dragers van de wijk. Aan de Hoefstraat is en clustering van wijkfuncties aanwezig: Wijkcentrum de Baselaer, Zorgcentrum St. Antonius van Padua en basisschool de Cocon. Het winkelcentrum Bart van Peltplein, gelegen nabij het Julianapark, heeft een belangrijke functie voor o.a. de dagelijkse boodschappen. Verder liggen verspreid over de wijk enkele kleinere maatschappelijke en detailhandelsfuncties. De Groeseindstraat is een rustig lint. Hier ligt het accent op wonen. De aanduiding lint heeft hier met name betrekking op het historische karakter van de Groeseindstraat als verbinding tussen de oude stad en het gebied ten noordoosten daarvan en niet langer op gestapeld wonen en andere functies.

 

Tussen de linten liggen de woonbuurten. Deze zijn over het algemeen monofunctioneel van opzet en hebben een vrij hoge bebouwingsdichtheid. Dit resulteert in vrij veel verharding, relatief weinig groen en kleine tuinen. Dat maakt de kwaliteit van het openbaar gebied extra belangrijk en tegelijkertijd kwetsbaar. Daaraan wordt bij nieuwe ontwikkelingen, binnen de budgettaire mogelijkheden, extra aandacht geschonken. Er zijn ruim 4000 woningen aanwezig, waarvan het merendeel geschakelde grondgebonden woningen. De typologie, het beeld en de kwaliteit van de woningen is erg afhankelijk van het bouwjaar. In de Bisschoppenbuurt- Pietersbuurt en Rosmolen komen van oorsprong veel huurwoningen voor. Dat is na de (reeds gedeeltelijk gerealiseerde) herstructureringen nog steeds het geval. Voor de wijk als geheel geldt een redelijk evenwichtige verdeling van koop- en huurwoningen. In Groeseind-Noord en rondom Drömhof zijn vrij veel woningen voor senioren aanwezig. Tussen de Melis Stokestraat, de Petrus Loosjesstraat en Ringbaan-Oost ligt een driehoekig woongebied dat een verlenging vormt van de ruimtelijke en functionele structuur van Rosmolen.

 

Het bedrijventerrein

Naast deze woonbuurt komen in de Kanaalzone ook op andere plekken afwijkende functies voor: verspreid liggende en solitaire en clustertjes woningen, winkels, horeca en kantoren. Hierin is afleesbaar dat de Kanaalzone in de loop der tijd steeds meer een binnenwijks bedrijventerrein is geworden en al lang niet meer het bedrijventerrein aan de stadsrand is.

 

Er is in het verleden geïnvesteerd in het opknappen van openbare ruimte van de Kanaalzone. Daarnaast was de wens dat ook de bebouwing en functionele structuur van de Kanaalzone aangepakt zouden worden. Zo zijn er ideeën geweest om in de Kanaalzone meer woningen te bouwen en zodoende een gemengd stadsmilieu te creëren. Echter, de bestaande bedrijvigheid heeft, ondanks zijn hier en daar minder representatieve verschijningsvorm, ook kwaliteiten. Het gebied is belangrijk voor de werkgelegenheid van Tilburg c.q. de nabijgelegen woonbuurten en van grote waarde voor startende ondernemers en bedrijven die goedkope huisvesting zoeken waar minder nadruk ligt op architectonische kwaliteit en uitstraling.

2.4 Technische infrastructuur

De ondergrondse infrastructuur in c.q. rondom het plangebied bestaat uit dienstleidingen van de volgende beheerders:

 

Beleidskader

Het volgende beleidskader is van toepassing:

 

Met betrekking tot plangebied

In het plangebied liggen enkele belangrijke infrastructurele voorzieningen. De trace´s van hoofdtransportleidingen/ -kabels zijn alleen op de plankaart aangegeven voor zover deze betrekking hebben op bestemmingen waarop een bouwtitel rust. Binnen de bestemming Verkeer-Verblijf, Verkeer en Groen zijn geen trace´s van hoofdtransportleidingen aangegeven, mede gelet op het openbare karakter (eigendom) van het gebied en de hoeveelheid kabels/ leidingen binnen deze bestemmingen.

Binnen het plangebied bevinden zich geen kabels/leidingen waarop een veiligheidszone van toepassing is volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen.

 

 [image]

 [image]

overzichtstekening met ligging van hoofdtrace's leidingen

 

2.5 Juridisch-planologische situatie

Dit bestemmingsplan vervangt de volgende plannen:

  1. bestemmingsplan Goeseind 2007, vastgesteld 27 oktober 2008

  2. bestemmingsplan Groeseind 2007, 1e herziening (Goirkezijstraat), vastgesteld 19 juli 2010

  3. bestemmingsplan Groeseind 2007, 2e herziening (wijzigingsplan Pastoor Smitsstraat 55), vastgesteld 14 juni 2011

  4. bestemmingsplan Groeseind 2007, 3e herziening (kanaalzone), vastgesteld 23 mei 2011

  5. wijzigingsplan Groeseind 2007, 3e herziening (Kanaalzone), vastgesteld 28 juli 2015

  6. bestemmingsplan Groeseind 2007, 4e herziening (Veldhovenring), vastgesteld 12 september 2011

  7. wijzigingsplan Groeseind 2007, 6e herziening (wijzigingsplan Groeseindstraat 60), vastgesteld 12 maart 2013

  8. wijzigingsplan Groeseind 2007, 8e herziening (Pastoor Smitsstraat 72), vastgesteld 2 oktober 2012

  9. wijzigingsplan Groeseind 2007, 9e herziening (wijzigingsplan Houtstraat 116), vastgesteld 11 juni 2013

  10. bestemmingsplan Groeseind 2007, 10e herziening (herstucturering Rosmolen), vastgesteld 21 september 2015

  11. bestemmingsplan Groeseind Hoefstraat-Bisschoppenbuurt, vastgesteld 14 december 2009

  12. bestemmingsplan Groeseind Noord 2011, vastgesteld 25 juni 2012

2.5.1 Wijzigingen ten opzichte van geldende bestemmingsplannen

In Bijlage 3 Staat van wijzigingen ten opzichte van geldende plan is een overzicht opgenomen van de belangrijkste aanpassingen tussen de geldende bestemmingsplannen en de regeling in dit nieuwe bestemmingsplan 'Groeseind 2017'. Hierbij dient vermeld te worden dat geen aanpassingen zijn opgenomen van ondergeschikte aard.

 

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

 

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een korte weergave van het bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde ruimtelijke beleidskader.

3.2 Rijk

 

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Deze structuurvisie bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening. De uitgangspunten uit de SVIR zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is aangegeven welke gebieden, of projecten, van nationaal belang zijn en aanvullende toetsing behoeven. Om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de belangen uit de SVIR dient daarom verder getoetst te worden aan het Barro.De SVIR heeft geen consequenties voor het onderhavige plangebied.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gestoeld is op de SVIR. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als Mainportontwikkeling Rotterdam, de grote rivieren, het kustfundament en de Waddenzee en het Waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is in 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht. Deze regeling bevat onder andere een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart en een aanwijzing van reserveringsstroken ten behoeve van uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet.

 

Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen. Bij het Barro zijn kaarten opgenomen welke de genoemde projecten in beeld brengen. De projectlocatie is niet in een van de aangewezen projectgebieden gelegen. Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de projectlocatie en is geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Artikel 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen. Met dit beheerbestemmingsplan "Groeseind 2016" wordt de bestaande situatie vastgelegd voor de volgende planperiode van 10 jaar. Voor de bestaande woningbouw en bestaand bedrijventerrein is toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

 

Onlangs is de gemeentelijke Structuurvisie Linten vastgesteld. Deze is vertaald in het onderhavige bestemmingsplan. Bepaalde straten waar volgens het vigerend bestemmingsplan uitsluitend wonen is toegestaan, krijgen nu een gemengde bestemming waardoor bedrijven, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, recreatie, sport en voorzieningen mogelijk worden. Er zijn ook straten die volgens het vigerend bestemmingsplan een gemengde bestemming hebben en die nu op grond van de Structuurvisie Linten een woonbestemming krijgen.

 

Er 'vervalt' planologische ruimte in gemengd gebied (bedrijven, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, recreatie, sport en voorzieningen) doordat de Groeseindstraat en de Molenstraat (totaal 28.423 m2) van een gemengde bestemming worden gewijzigd in een woonbestemming (Wonen-lint). In totaal verminderd hierdoor de planologische ruimte voor gemengde bestemmingen met 28.423m2.

 

Het onderhavige bestemmingsplan maakt geen extra stedelijke ontwikkeling mogelijk. Het totale aantal vierkante meters met een gemengde bestemming wordt verminderd. Toepassing van de ladder is derhalve niet nodig.

3.3 Provincie

 

3.3.1 Structuurvisie

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten.

In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.

De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:

  1. De kwaliteit van het landschap;

  2. De ontwikkeling van het buitengebied;

  3. De regionale verstedelijking.

 

Inhoud van de Structuurvisie

 
Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

Deel B

In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.

 
Deel C

Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).

Uitwerking van de Structuurvisie

De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.

Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.

Het plangebied is aangeduid als 'Brabantstad'. Dit heeft geen consequenties voor het onderhavige bestemmingsplan.

3.3.2 Verordening ruimte Noord-Brabant 2014

Provinciale Staten van Noord Brabant hebben in hun vergadering van 10 juli 2015 de Verordening ruimte 2014 opnieuw vastgesteld. Deze verordening is op 15 juli 2015 in werking getreden. In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.

 

Relatie met de structuurvisie
De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

 

Inhoud
Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.

 

Wijzigingen en ontheffingen
In de verordening is voor een aantal onderwerpen de mogelijkheid opgenomen om de grens van een gebied te wijzigen. Daarnaast is er een algemene ontheffingsmogelijkheid opgenomen. Ook kunnen gemeenten om wijziging van de begrenzing van gebieden verzoeken, zonder dat de verordening daarvoor regels stelt: de jaarlijkse actualisering.

 

Het overgrote deel van het plangebied is aangeduid als 'Structuur - Bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied. Het Wilhelminakanaal is aangeduid als 'Structuur - Ecologische hoofdstructuur', 'Aanduiding - Ecologische verbindingszone', 'Aanduiding - Behoud en herstel watersystemen'. De ecologische waarden zijn in dit bestemmingsplan beschermd via een dubbelbestemming. Voor het overige heeft de Verordening ruimte geen gevolgen voor het onderhavige bestemmingsplan.

3.4 Gemeente

 

3.4.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Raad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld. De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

 

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

 

  1. Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

 

De vier stedelijke knooppunten:

 

De drie stadsregionale parken zijn:

 

  1. De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

 

De drie stedelijke knooppunten zijn:

nergielandschap Noord

 

De twee ecologische verbindingszones:

 

  1. De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied.

Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

 

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

3.4.2 Structuurvisie linten oude stad

De Structuurvisie linten is vastgesteld omdat de huidige bestemmingsplannen onvoldoende de gewenste kwaliteit in de linten te sturen. Naast ruimtelijke aspecten (o.a. hoogte/ breedte nieuwbouw) is ook de eenzijdige gerichtheid van ontwikkelaars op appartementen een punt van zorg. Er wordt (te) kolossaal (in hoogte en breedte) gebouwd, winkels ver-dwijnen, er is steeds meer leegstand, historische panden worden gesloopt en er is een gebrek aan kwaliteit van de openbare ruimte. Kortom, de linten gaan in zijn algemeenheid in sfeer en functie achteruit en de roep om meer bijsturing wordt steeds luider. Algemene wens is te komen tot een introductie van een nieuwe manier van omgaan met de linten (dit gaat niet alleen om het bouwen, maar ook om de contacten met bewoners, ondernemers, de inrichting openbare ruimte etc.). Deze manier moet meer bijdragen en beter aansluiten op het karakter en de sfeer van de linten en die een aantal problemen waar de linten nu mee kampen oplost. De linten zijn erg belangrijk voor de economie van Tilburg. Circa 10% van de werkgelegenheid en 21% van het aantal winkels (met 17% van de winkelvloeropper-vlakte) bevinden zich in de linten. De goede bereikbaarheid, de sterke menging van functies en de aanwezigheid van bekende winkels zijn sterke punten.

 

In de structuurvisie wordt een onderscheid gemaakt tussen bedrijvige en rustige linten:

  1. Bedrijvige linten: Bedrijvige linten kenmerken zich door relatief veel doorgaand verkeer met veel bedrijven en winkels (meer dan 20%). Samen met de ringbanen vormen de 'bedrijvige linten' het huidige ontsluitingssysteem voor auto's in de Oude Stad.

  2. Rustige linten: In deze linten ligt het accent op de functie wonen (min. 80 %). De bedrijvigheid is hier ondergeschikt.

 

Doelen

De doelen met betrekking tot rustige en bedrijvige linten in de Oude Stad zijn de volgende:

  1. bescherming van de historische structuur en het erfgoed, alsmede aandacht voor de historische uitstraling van de linten: naast behoud van de meest waardevolle beeldbepalende ensembles kan de historie in de linten als randvoorwaarde, inspiratiebron of referentie voor nieuwe ontwikkelingen benut worden;

  2. vergroten van de herkenbaarheid van de linten en hun identiteit (openbare ruimte en verkeer;

  3. introductie van een nieuwe manier van bouwen die meer bijdraagt aan het karakter en de sfeer van de linten en die een aantal problemen waar de linten nu mee kampen oplost;

  4. behoud en stimulering van de dynamiek van de bedrijvige linten: onder dynamiek wordt verstaan de combinatie van doorgaand verkeer en de aanwezigheid van een aanzienlijke hoeveelheid winkels en bedrijven (meer dan 20%);

  5. behoud en bevordering van de diversiteit van het wonen aan de linten met respect voor de historische perceelsgewijze bouwwijze van woningen en door beperking van de mogelijkheden van appartementenbouw.

 

Visie en uitvoeringsprogramma

De visie op de linten volgt de drie thema's ruimtelijke ordening (met de subthema's detailhandel/bedrijvigheid, wonen, cultuurhistorie en stedenbouw), openbare ruimte en samenwerking met partijen op de linten.

 

Ruimtelijke ordening

 

  1. Detailhandel/bedrijvigheid

 
- maatregelen detailhandel/bedrijvigheid

A. De dynamiek concentreren in bedrijvige linten

B. Stimuleren de broedplaatsfunctie in bedrijvig linten

C. Investeren in samenwerking tussen overheid en ondernemers

 

  1. Wonen

 
- maatregelen wonen

A. Aanpassing van de functie wonen in bestemmingsplannen

B. Aanpassing van richtlijnen bouwbreedte en bouwhoogte (K1,'korrel overig')

C. Stimuleren van nieuwe woonvormen

 

  1. Cultuurhistorie

 
- maatregelen cultuurhistorie

A. Planologisch vastleggen van cultuurhistorische ensembles

B. Formaliseren in de systematiek van de beheerbestemmingsplannen

C. Visie linten effectueren binnen specifieke planologische mogelijkheden

D. Stimuleren van hergebruik van waardevolle ensembles en monumenten

E. Investeren in uitstraling en communicatie van/over de linten

 

  1. Stedenbouw

  1. de korrel, maat en schaal van de bebouwing

  2. aanwijzing van ensembles

  3. aandacht voor de overgang van de linten naar de buurt

  4. benadrukken van het verschil tussen monofunctionele woongebieden achter de linten en rustige en bedrijvige linten door een andere manier van bouwen (bijv. grotere diversiteit of meer stedelijke woningtypes aan de bedrijvige linten)

  5. aandacht voor diversiteit in de linten

 
- maatregelen stedenbouw

A. Beperking van de bouwbreedte en bouwhoogte

B. Niet alleen kijken naar de bebouwingswand, maar naar de volledige diepte van het perceel

C. Ondergronds parkeren is niet verplicht. Het is wel verplicht om parkeerplaatsen mee te verkopen.

D. Door het beschermen van ensembles verwanding (= te lange en brede gebouwen) tegengaan

 

  1. Openbare ruimte

 
- maatregelen openbare ruimte

A. Afstemmen van evt. hogere eisen in de bedrijvige linten met beheer en onderhoud bedrijvige linten

B. Groen waar het kan

C. Meer aandacht voor het verblijfskarakter

D. Efficiënter omgaan met parkeren

E. Toepassen van principeprofielen voor rustige en bedrijvige linten

F. Bij herinrichting linten aansluiten op het Meerjarenprogramma

 

  1. Samenwerking

  1. bedrijvigheid op bedrijvige linten vitaal houden

  2. gezamenlijke laagdrempelige projecten opzetten

 
- maatregelen samenwerking

A. Voortzetten lintenmanagement op de Korvelseweg en Besterdring

 

 [image]

Structuurvisie Linten oude stad: bedrijvige en rustige linten

 

Consequenties voor het onderhavige plangebied

In het onderhavige plangebied zijn de volgende straten aangewezen als bedrijvige linten: Veldhovenring, Van Meterenstraat, Hoefstraat. Voor zover de linten in het plangebied vallen, zijn ze bestemd als 'Gemengd - Lint'.

 

De volgende straten zijn aangewezen als rustige linten: Molenstraat, Groeseindstraat, Bisschop Aelenstraat, Wagenaarstraat, pastoor Smithstraat, Pastoriestraat, Smitspad. Voor zover de linten in het plangebied vallen zijn ze bestemd als 'Wonen - Lint'.

 

 [image]

 [image]

uitsnede kaart structuurvisie Linten in de Oude Stad

 

3.4.3 Overige gemeentelijke structuurvisies

In de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR) is het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) opgenomen, waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.

 

Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders

 

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

4.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

 

4.2.1 Hoogbouw

Het gemeentelijke hoogbouwbeleid is opgenomen in de Handreiking Hoogbouw die op 29 oktober 2007 is vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente Tilburg staat positief tegenover hoogbouw. Hoogbouw stimuleert de bedrijvigheid, draagt bij aan functiemenging, zorgt voor herkenbaarheid, de leesbaarheid van de stad, kan bijdragen aan de verbetering van de openbare ruimte en zorgt voor het zuinig omgaan met ruimte. Onder hoogbouw worden gebouwen hoger dan 15m verstaan. Hoogbouw kan niet overal in de stad. De gemeente Tilburg geeft in de Handreiking Hoogbouw aan waar zij in de stad op de lange termijn hoogbouw wenselijk acht. Dit is aangegeven op een prioriteitenkaart. Met rood is het voorkeursgebied aangegeven, met geel het gebied waar hoogbouw overwogen kan worden en met grijs de gebieden waar hoogbouw ongewenst is.

 

Locaties waar de gemeente graag hoogbouw ziet zijn: de Spoorzone tot aan de Universiteit van Tilburg, de Kempenbaan en het Laar. De plekken waar hoogbouw het overwegen waard is, zijn gebieden langs de hoofdinfrastructuur zoals de Ringbanen, gebieden langs stadsranden en groenranden zoals de Piushaven, het St. Elisabeth Ziekenhuis en het Wandelbos en de (winkel)centra Wagnerplein, Paletplein, Heyhoef en De Knoop. Bij bedrijventerreinen in de stad Tilburg wordt bebouwing tot 30m onder randvoorwaarden toegelaten.

 [image]

Afbeelding kaart handreiking Hoogbouw

Ten aanzien van het plangebied

Voor het onderhavige plangebied zijn delen van de kanaalzone, gelegen tussen de Ringbaan Noord en Ringbaan Oost en het Wilhelminakanaal, als 'hoogbouw mogelijk'.

4.2.2 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.

Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.

Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.

4.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

 

4.3.1 Archeologie

Ten opzichte van het vorige bestemmingsplan Groeseind zijn de in het westen van het plangebied liggende delen, die vallen onder het op 7 maart 2014 als rijksbeschermd stadsgezicht aangewezen gebied Wilhelminapark/Goirkestraat, uit het plan gehaald. In het noorden van het plangebied is verder het gebied Groeseind/Kanaalzone toegevoegd aan dit nieuwe plan. In de toelichtende kaartjes in deze paragraaf is nog de oude plangrens opgenomen.

4.3.1.1 Archeologisch en cultuurhistorisch bureauonderzoek

De standaard archeologische en cultuurhistorische inventarisatie ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan is uitgevoerd door Fontys-Bilan te Tilburg (E. de Boer, H. van Dijk, K. Gheysen en S. van der Loo, Van Quaad End tot Kwadenhoek, beheersbestemmingsplan Groeseind, Archeologisch en cultuurhistorisch onderzoek, BILAN 2006/163 zie Bijlage 2 Archeologisch onderzoek) en is tot stand gekomen op basis van verschillende bronnen. Deze paragraaf is een samenvatting van dat onderzoek. Voor meer en uitgebreide informatie wordt kortheidshalve naar het onderzoek verwezen.

 

De volgende werkinstrumenten zijn hoofdzakelijk gebruikt bij het archeologische deel van bureauonderzoek:

  1. de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek;

  2. de database van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (Archis, Archeologisch informatiesysteem);

  3. de Archeologische Monumenten Kaart (AMK).

Naast deze bronnen is gebruik gemaakt van de Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg (ARWATI) en het databestand van het Regionaal Archief Tilburg (RAT). Op grond van de beschikbare gegevens wordt een goed beeld verkregen van de algemene archeologische verwachtingswaarde in het plangebied. Dit beeld wordt verder aangescherpt door een landschapsanalyse en door gebruik van lokale bronnen. De landschapsanalyse is opgesteld aan de hand van onder andere de geomorfologie en de bodem, maar ook door het interpreteren van bijvoorbeeld de (vroegere) infrastructuur en lokale archeologische waarnemingen. Om de historische ontwikkelingen in het plangebied in een breder kader te kunnen plaatsen, werd eerst de ontwikkelingsgeschiedenis van Tilburg in het algemeen onderzocht en vervolgens die van het plangebied in detail. De lokale bronnen omvatten onder andere historische kaarten, architectuurfoto´s en luchtfoto´s en geschreven bronnen waaronder plaatsbeschrijvingen en veldnamen, bebouwingsgegevens en veldverkenningen. Landschappelijke, archeologische en (cultuur)historische gegevens werden in het onderzoek samengevoegd tot een reconstructie van de ontwikkelingsgeschiedenis van het plangebied. De reconstructie werd vervolgens vertaald naar een archeologische verwachtingswaarde voor het plangebied, die nader kon worden gespecificeerd door er bodemverstorende activiteiten zoals wegen- en huizenbouw bij te betrekken.

4.3.1.2 Historische geografie plangebied

Voor het plangebied is in 2006 een uitgebreid cultuurhistorisch en archeologisch bureauonderzoek verricht: E. de Boer, H. van Dijk, K. Gheysen en S. van der Loo, Van Quaad End tot Kwadenhoek, beheersbestemmingsplan Groeseind, Archeologisch en cultuurhistorisch onderzoek, BILAN 2006/163. Deze paragraaf is een samenvatting van dat onderzoek. Voor meer en uitgebreide informatie wordt kortheidshalve naar het onderzoek verwezen.

 

Het plangebied Groeseind is gelegen op de noordelijke rand van het plateau waarop het grootste deel van de stad Tilburg is gesitueerd. Zoals ook elders in Tilburg bevinden zich op dergelijke hoge locaties niet alleen vaak oude nederzettingen, maar lijken ook de oude wegen- en padenpatronen hierdoor te zijn bepaald. Het plangebied kan op basis van de bodem en de geomorfologie grofweg worden verdeeld in twee delen: het zuidelijk deel, met goede landbouwgronden die al vroeg werden ontgonnen, en het overige deel van het gebied dat bestond uit laaggelegen drassige terreinen en heidevelden (gemeint) die veel later werden ontgonnen.

 

Het toponiem groes duidt op met gras begroeid land, vaak van goede kwaliteit. Groeseind was een kleine straatnederzetting ter hoogte van de huidige Pastoor Smitsstraat. De oudste vermelding van Groeseind dateert uit 1644 als er sprake is van jonge ontginningen aan de rand van de heidegebieden. Het gebied rond het Wilhelminapark (De Veldhoven), de Molenstraat, de Groeseindstraat en het Julianapark (Het Goirke) werd waarschijnlijk al vroeg ontgonnen. Deze gronden lagen iets hoger en bevonden zich in de nabijheid van belangrijke waterlopen. De belangrijkste waterloop in het plangebied was de Zooi of Caureijt die vanaf De Veldhoven - Molenstraat door een ondiep dal naar het noorden stroomde en ten zuiden van het Goirke afboog naar het oosten. De naam van de in het uiterste noorden van het plangebied gelegen nederzetting Het Goirke verwijst naar de natte, drassige gronden in de direct omgeving ervan. De nederzetting zelf ligt echter op een hoogte tussen twee beken, de Zooi of Caureijt en de Heikantse Waterloop. De kern van de nederzetting werd gevormd door een groen driehoekig plein dat werd doorkuist door een aantal paden en was voorzien van enkele poelen. Deze situatie bleef bestaan tot 1910 toen de tuinarchitect Leonard Springer opdracht kreeg het plein te transformeren in een park, het huidige Julianapark. Uit zestiende-eeuwse bronnen blijkt dat er in die vroege tijd al huizen aan Het Goirke stonden. Op de kaart van Zijnen uit 1760 is te zien dat de bebouwing zich rond het midden van de achttiende eeuw hoofdzakelijk bevond langs de oost- en westzijde van het plein en doorliep langs de weg naar het noorden. De zuidzijde van de nederzetting was waarschijnlijk te nat. De nederzetting werd omgeven door een aantal akkercomplexen, waaronder dat van de Waterlaten ten westen en de Goirkese Akkers ten noorden van de nederzetting. Het gebied ten zuiden van Het Goirke werd in de negentiende eeuw aangeduid als Het Klooster en bestond overwegend uit weiland. Het huidige Rosmolenplein dankt zijn naam aan de rosmolen die op de hoek Rosmolenplein-Hoefstraat stond en in 1616 voor het eerst werd vermeld. De rosmolen ging in 1884 bij een brand verloren. Aan de oostzijde van het plein stond een windmolen die al in 1338 werd vermeld. De molen is enkele malen vervangen en van het laatste exemplaar, gebouwd in 1889, resteert slechts de romp. De rest van de molen werd al in 1926 ontmanteld. Langs het Rosmolenplein stroomden twee kleine waterlopen. De ligging op de oostflank van een naar het noordwesten afhellend dekzandplateau nabij een (klein) beekdal doet vermoeden dat de bewoning van het plein misschien nog wel verder teruggaat. Pal ten oosten van het plein lag vroeger de Rauwbraken, een oorspronkelijk ontgonnen gebied dat later weer braak kwam te liggen en vervolgens bijna geheel met bomen werd beplant. De situatie rond het Rosmolenplein met slechts wat schaarse bebouwing bleef gehandhaafd tot in de twintigste eeuw. Daarna werden het plein en de directe omgeving snel opgevuld met woningbouw. Overigens maakt alleen de noordelijke wand van het Rosmolenplein deel uit van het bestemmingsplan Groeseind. In het gebied ten westen van het Sint Pieterspark is in de jaren na 2010 door herstructurering veel vooroorlogse bouwmassa gesloopt en vervangen door nieuwe bebouwing. Tussen de Ringbaan-Oost en het Wilhelminakanaal ligt het bedrijventerrein 'Kanaalzone'. Het is een element uit het plan Rückert uit 1917, maar voor het grootste deel pas ingevuld na de Tweede Wereldoorlog. De bebouwing op het terrein is zeer divers, zowel in massa als in architectonische kwaliteit. Steeds meer oudbouw op het terrein wordt vervangen door nieuwbouw. Daarbij treedt vaak ook schaalvergroting op. Aan de Ringbaan-Oost vestigt zich steeds meer representatieve bedrijvigheid.

4.3.1.3 Verwachtingswaarde plangebied

Volgens de AMK (Archeologische Monumenten Kaart) zijn in of in de directe nabijheid van het plangebied geen terreinen gelegen die zijn opgenomen in de AMK. Volgens de IKAW (Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden) is het plangebied niet gekarteerd op de IKAW. De ArWaTi (Archeologische Waarschuwingskaart Tilburg) geeft aan dat het plangebied is gelegen in een zone met een hoge archeologische verwachting.

 

Het plangebied voldoet, evenals andere stadsdelen van Tilburg, aan een aantal historisch-landschappelijke criteria dat kansen biedt aan vroege bewoning of deze althans doet vermoeden. Het gaat hierbij om elementen zoals de nabijheid van water, de afwisseling van het reliëf (met name het voorkomen van hoger gelegen locaties), de bodemgesteldheid en de voormalige aanwezigheid van oude structuren die een aanduiding kunnen zijn van oude bewoningspatronen.

 

De archeologische verwachting, zoals aangeduid op de ArWaTi, is op basis van het uitgevoerde cultuurhistorisch en archeologisch onderzoek per periode (Nieuwe tijd, Middeleeuwen, Romeinse tijd - late ijzertijd, vroege ijzertijd - bronstijd en steentijd) nader toegespitst. Deze verwachting per periode geeft echter een historische situatie weer, waarbij geen rekening is gehouden met moderne en submoderne verstoringen waarmee de snelle urbanisatie van het plangebied in de twintigste eeuw gepaard is gegaan. Voor de aanleg van de uitbreidingswijken is het gebied waarschijnlijk geëgaliseerd en ook voor de aanleg van de woningen was een forse ingreep in de bodem noodzakelijk. Deze delen van het plangebied hebben daardoor een lagere archeologische verwachting. In figuur 1 zijn zowel de verwachtingskaart(en) als de verstoringskaart samengevoegd tot een kaart, waarin onderscheid wordt gemaakt in terreinen met geen tot lage archeologische verwachting, terreinen met middelhoge tot hoge archeologische verwachting en archeologisch waardevolle terreinen (o.a. archeologische monumenten).

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding archeologische verwachtingswaarde Groeseind

 

4.3.1.4 Vertaling naar bestemmingsplan

In het bestemmingsplan Groeseind liggen geen terreinen van bijzondere archeologische trefkans of waarde, waarvoor wordt aanbevolen om deze als primaire bestemming archeologie te geven en waarbij voor wijzigingen aan de bestemming een aanlegvergunning vereist is. In de richtlijnen is opgenomen dat, zeker indien het bodemarchief van een bepaald terrein (vermoedelijk) nog niet verstoord is, nader onderzoek naar eventuele archeologische sporen en vondsten aan de orde is. In het plangebied gaat de aandacht met name uit naar het Julianapark, het onbebouwde terrein achter Kardinaal de Jongplein 15, het Sint Pietersplein en het Paduaplein. Tenslotte kan op archeologie-gebied ook nog één en ander worden verwacht tussen en - in het geval van ondiepe funderingen - onder de bedrijfspanden in de Kanaalzone alsmede in de onbebouwde perceeldelen achter de bebouwing.

 

De resultaten van het archeologisch inventariserend bureauonderzoek met inbegrip van de indicatieve periodenkaart van het plangebied, vormen, in combinatie met de vigerende verwachtingskaart(en) en de bekende archeologische waarnemingen, de basis voor advisering en toetsing betreffende archeologische waarden en eventueel vooronderzoek bij ruimtelijke ontwikkelingen en met name vrijstellings- en andere voor archeologie van toepassing zijnde vergunningsprocedures op een bepaalde locatie. Zeker indien het bodemarchief van een bepaald terrein (vermoedelijk) nog niet verstoord is, is nader onderzoek naar eventuele archeologische sporen en vondsten aan de orde.

 

Gebied met (middel)hoge archeologische verwachting: bij planvorming (c.q. bouwaanvragen) waarbij sprake is van grondverzet geldt, in die locaties die op de waarschuwingskaart een aanduiding hebben van (middel)hoge archeologische verwachting, advies- en/of onderzoeksplicht inzake archeologie. Deze verplichting geldt bovendien op grond van rijks- en provinciaal beleid voor vrijstellingsprocedures, bestemmingsplanprocedures en MER-plichtige projecten.

 

Archeologisch waardevol terrein: aanlegvergunning met als voorwaarde archeologisch vooronderzoek bij planologische ontwikkelingen voor locaties aangeduid op de plankaart als terrein met bestemming archeologie.

4.3.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg

Het gemeentelijk beleid is erop gericht om bestaande cultuurhistorische en architectonische kwaliteiten te handhaven en nieuwe toe te voegen. Hierbij zijn vooral de Monumentenwet, de gemeentelijke Monumentenverordening en de lijst van gemeentelijke monumenten het kader.

 

In het plangebied bevinden zich enkele op grond van de Monumentenwet 1988 of de Monumentenverordening gemeente Tilburg beschermde monumenten: de rijksmonumenten Hoefstraat 199 en 201; (voormalige kerk en pastorie) en Kardinaal de Jongplein 15; (voormalig Fraterhuis Petrus Donders) en de gemeentelijke monumenten Hoefstraat 258 en Lovense Kanaaldijk 107.

 

De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). In het plangebied komen diverse panden voor uit die periode. Van der Aastraat 1 t/m 7 (oneven), 11 t/m 31 (oneven) en 2 t/m 30 (even); Bisschop Aelenstraat 21, 22 en 24; Groeseindstraat 41, 83, 85, 87, 102 C t/m E, 104, 106 en 108, Hoefstraat 47, 49, 85, 99, 116, 159, 175, 196, 198, 207 t/m 217 (oneven), 241, 243, 260, 262 en 288, Houtstraat 45 en 100, Jan Scharpstraat 1 t/m 35, Julianapark 23, 24, 51 en 51 A, Kardinaal Vaughanstraat 9 en 11, Leo XIII straat 53, 54, 56, 84 en 90, Van Mierisstraat 2 t/m 96 (even), Dr. Nuijensstraat 4, Paduaplein 66, Pastoriepad 2, Robert Fruinstraat 23, Rosmolenplein 29, 33, 34 en 35, Schotelplein 1 t/m 20, Smidspad 24, 27, 44 t/m 47, 75, 76, 76 A en 99, Veldhovenring 39, 89 en 97 t/m 111 (oneven), Wagenaarstraat 1 t/m 39 (oneven).

 

In 2009 is door Fontys Hogescholen/BILAN een onderzoek uitgevoerd naar de waardevolle bouwhistorische ensembles van voor 1960 aan de Tilburgse linten: BILAN-rapport 2009/78: Tilburg (NB) - Inventarisatie (waardevolle) bouwhistorische ensembles (tot 1960) en winkelpanden en (historisch) groen. In het plangebied komen de volgende ensembles voor met een hoge of zeer hoge waardering: Groeseindstraat 102-104, Hoefstraat 47-49, 199-201, 205219, 246-256, 258-262.

 

Het plangebied wordt doorkruist door historische structuren, zijnde enkele van oudsher belangrijke noord-zuid routes waaronder de Houtstraat en de Hoefstraat en grenst in het westen aan de Goirkestraat. Het Wilhelminapark, met aansluitend de Molenstraat, en de Groeseindstraat met in het verlengde de Pastoor Smitsstraat zijn, evenals het driehoekige plein van Het Goirke, de vanouds dichtst bewoonde straten en pleinen in het plangebied. In de loop van de achttiende eeuw sloot de Goirkestraat zich hierbij aan.

 

Aangrenzend aan het westelijke deel van het plangebied bevindt zicht het in 2014 als zodanig aangewezen rijksbeschermde stadsgezicht Wilhelminapark/Goirkestraat. Dit gebied wordt gekenmerkt door hoogwaardige en gave bebouwing en structuren uit de periode 1850-1940. Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afbeelding cultuurhistorie Groeseind

 

De beschermde monumenten en gebieden (rijks- en gemeentelijke monumenten en beschermde stadsgezichten) vallen onder separate besluitvormingsprocedures, met name de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening gemeente Tilburg. In geval van wijziging van bestemmingen van percelen waarop deze wet- en regelgeving van toepassing is, zal de cultuurhistorische waarde een afwegingsfactor zijn.

 

De cultuurhistorisch waardevolle objecten en structuren, zoals opgenomen in het MIP (en niet (later) voorzien van een geautoriseerde status (rijks- of gemeentelijk monument)) en die uit de naoorlogse periode (wederopbouw) hebben geen officieel beschermde status. Desondanks dient in eventuele plantontwikkeling rekening gehouden te worden met deze elementen, waarbij gestreefd dient te worden naar behoud. Hergebruik verdient de voorkeur boven sloop en vervangende nieuwbouw.

 

Voor de voorschriften voor cultuurhistorisch waardevolle ensembles wordt verwezen naar de dubbelbestemming waarde cultuurhistorie in aangepaste vorm.

4.4 Volkshuisvesting

 

4.4.1 Wonen

Het bestemmingsplangebied Groeseind maakt deel uit van het woningmarktgebied Oud-Noord (wmgb 2). Oud-Noord is het op een na grootste woningmarktgebied in Tilburg met een kleine 15.000 woningen. Het bestemmingsplangebied Groeseind beslaat hiervan het oostelijk deel met ongeveer een derde van het woningbestand van Oud-Noord.

 [image]

 

4.4.2 Woonvisie

Het gemeentelijk woonbeleid volgt primair uit de vierjaarlijkse WoonVisie. Hierin komen thema's en trends in het wonen aan de orde, worden actuele knelpunten geduid en worden de woonopgaven voor de komende jaren benoemd. Ondanks verdere accentverschuiving naar de bestaande woningvoorraad is de nieuwbouwopgave voor Tilburg nog steeds een belangrijk thema, gegeven de natuurlijke aanwas, gezinsverdunning en immigratie.

 

Centraal in de Woonvisie 2015 staat de gemeentelijk opgave te voorzien in een voldoende gedifferentieerd woningaanbod, zodat zo veel mogelijk inwoners passende woonruimte kunnen vinden. Passend in relatie tot maatschappelijke ontwikkelingen en trends (w.o. demografie, individualisering/keuzevrijheid, zelfredzaamheid & zorg, identiteit/beleving en duurzaamheid); dit geldt zowel de woning als de woonomgeving(/woonmilieu).

 

De beleidsagenda van de Woonvisie-2015 kent een viertal speerpunten/hoofdambities. De eerste is behoud resp. verbetering van de aantrekkelijkheid van de stad, zodat iedere (Til)burger passende woonruimte kan vinden waar men wil, binnen een van de woningmarktgebieden; voorwaarde hiervoor een gedifferentieerd woningaanbod, met verschillende woningtypen, prijsklassen, woonmilieus en "woonwerelden". Een tweede belangrijke ambitie is de betaalbaarheid van het wonen. Het realiseren van voldoende betaalbaar woningaanbod heeft prioriteit. Dit te bewerkstelligen via efficiënter benutten van de voorraad en selectief toevoegen van nieuwbouw. Duurzaamheid is het derde speerpunt. Dit geldt met name verduurzaming van de bestaande woningvoorraad, gericht op een lager energiegebruik en verbetering van de bruikbaarheid. Een laatste beleidsuitgangspunt betreft de versterking van de samenhang wonen-welzijn-zorg, gericht op waarborging/bevordering van de zelfredzaamheid van de (Til)burgers, mede op grond van een (beter) levensloopbestendige woningvoorraad en -omgeving.

 

Om meer aansluiting te vinden bij de huidige en toekomstige woonbehoeften c.q. klantvraag wordt gebruik gemaakt van een woonmilieutypologie. Deze typologie onderscheidt, naar analogie van die van de rijksoverheid, in de basis een vijftal woonmilieus, i.c. Centrum-Stedelijk, Stedelijk-buiten-centrum, Groen-Stedelijk, (Centrum-)Dorps en Landelijk, waarbij –ook in deze volgorde– sprake is van een afnemende woningdichtheid en nabijheid c.q. toegang tot voorzieningen, respectievelijk (OV-)bereikbaarheid. Deze indeling wordt waar nodig binnengemeentelijk verbijzonderd en/of verbonden met leefstijlkenmerken van bewoners.

 

Bij woningbouwontwikkeling dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met deze woonmilieu(differentiatie)opgave. Per stadsdeel (/binnengemeentelijk woningmarktgebied) wordt aangegeven in welke richting het zich moet ontwikkelen om aan de gewenste woonmilieuvariatie/-differentiatie te kunnen voldoen.

 

Groeseind maakt onderdeel uit van woningmarktgebied Oud-Noord (wmgb 2). Dit gebied behoort tot het stedelijk-buitencentrum woonmilieu. Dit type woonmilieu kenmerkt zich door redelijke dichtheid, overwegende nadruk op één functie en nabijheid van beperkt aantal specifieke functies, alsmede een redelijke bereikbaarheid.

 

Vanwege de relatief nabije ligging ten opzichte van Centrum / Binnenstad kan in delen van Groeseind transformatie plaatsvinden richting een centrum-stedelijk woonmilieu, i.c. meer verdichting. Dit geldt met name gebieden grenzend aan de linten-structuur. Qua woningtype en doelgroep gaat het hierbij enerzijds om grondgebonden stadswoningen voor gezinshuishoudens, maar anderzijds vooral om kleinschalig (gestapelde) bouw voor een variëteit aan kleine huishoudens Dit voornamelijk op basis van flexibele bouwconcepten, die maatwerk voor (leefstijl-)subdoelgroepen kunnen bieden. Voor het overige in Oud-Noord vooral in te steken op versterking van het bestaande woonmilieu. Dit betekent kwaliteitsverbetering/verduurzaming in de woningvoorraad, als ook verbetering van inrichting en beheer van het openbaar gebied.

4.4.3 Kwalitatief Woningbehoefteonderzoek / KWBO

Uit het vierjaarlijkse Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek, waarvan de recentste uit 2012 dateert, blijkt dat de woontevredenheid wederom is toegenomen; met name de wijkenaanpak / herstructurering betaalt zich uit, ook in woningmarktgebied Oud-Noord (2).

 [image]

Onder invloed van de crisis is de verhuisgeneigdheid van huishoudens enigszins gedaald. Hoewel behoorlijk bestendig in de tijd gezien, zijn de woonwensen van verhuisgeneigde huishoudens wel wat bescheidener geworden, en dragen daarmee ook de tekenen van de crisis. Zo richten doorstromers zich minder op de koopsector en is er meer belangstelling voor de huursector.

 

De Tilburgse woningmarkt is in kwalitatief opzicht nog niet in evenwicht. Als de vraag naar woningen van verhuisgeneigden die beslist binnen twee jaar willen verhuizen wordt afgezet tegen het aanbod dat bij verhuizing vrijkomt, dan blijkt er vooral een tekort te zijn aan eengezins huurwoningen en aan eengezins koopwoningen. Aan meergezins huurwoningen bestaat een overschot. Meergezins koopwoningen zijn in voldoende mate beschikbaar. In de huursector bestaat een tekort aan eengezins rijtjeshuizen en een overschot aan flats/appartementen zonder lift. In de koopsector gaat het om een tekort aan alle soorten eengezins-woningen: rijtjeshuizen, twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen, in de verschillende prijssegmenten, maar met uitzondering van het topsegment.

 

De toekomstverwachting is dat veel woonconsumenten zich blijvend richten op een kwalitatief hoogwaardige en ruime –hoofdzakelijk– grondgebonden (koop)woning, mits de economie herstelt. De eengezinswoning met drie of vier kamers (en tuin) blijft favoriet. Wel neemt intussen, zeker in de oude stad, het aandeel kleine huishoudens met een bescheiden inkomen –en oriëntatie op de (goedkope) huursector– toe. Qua woonmilieu bestaat er overschot aan stedelijk-buitencentrum woonmilieus, maar tekort in de andere woonmilieus (m.n. –vormen van– centrum-stedelijk wonen en landelijk wonen).

 

Het vierjaarlijkse Kwalitatief WoningBehoefteOnderzoek/KWBO, meest recent 2012, blijkt dat de bevolkingssamenstelling van woningmarktgebied Oud-Noord (wmgb 2) wat betreft leeftijdsverdeling grote overeenkomst vertoont met het gemiddelde van Tilburg, de categorie 35-55 jarigen is het omvangrijkst. Driekwart van de huishoudens betreft een klein huishouden, 43% is een eenpersoonshuishouden. Het gemiddeld besteedbaar huishoudinkomen is in dit gebied relatief laag.

 

Oud-Noord behoort tot het stedelijk-buitencentrum woonmilieu, het woonmilieutype waaraan in beginsel geen tekort bestaat. Het woningbestand bestaat er uit vrij veel rijtjeshuizen, i.c. goedkope (corporatie)huur-woningen en goedkope en middeldure koopwoningen; een-derde van de voorraad is van het meergezinstype. Oud-Noord kent een evenwichtige verdeling tussen huur en koop. In dit gebiedsdeel is 20% van de woningvoorraad toegankelijk/geschikt voor ouderen tegen een gemiddelde van 22% voor heel Tilburg.

 

Verder blijkt uit het KWBO dat de inwoners van Oud-Noord, ondanks een forse stijging sinds 2004, zich nog steeds beneden gemiddeld tevreden tonen met de woning (82%); de tevredenheid met de woonomgeving (67%) is ook beneden gemiddeld. Van alle verhuisgeneigde huishoudens in Tilburg geeft 20% aan in Oud-Noord te willen gaan wonen. De verhuisgeneigdheid van de Oud-Noord bewoners is met 38% gemiddeld. Verhuismotieven zijn voornamelijk 'de woning en/of buurt'; nogal wat verhuisgeneigden willen een volgende stap in hun wooncarrière zetten en oriënteren zich daarbij voor 44% wederom op Oud-Noord.

 

Volgens het SmartAgent-onderzoek is in Oud-Noord de gele leefstijl dominant, maar de drie andere leefstijltypen wedijveren om de tweede plek. Het brede palet aan woonbuurtjes wordt er typerend geacht, hetgeen over het algemeen in een behoefte voorziet. Vooral de linten, als structurerende dragers voor aangrenzende buurtjes, vragen extra aandacht (m.n. om de functievariëteit overeind te houden). Qua “woonwerelden” bestaat er fysiek gezien een overaanbod aan Samen & de buurt; menging, meer profilering op buurtniveau is geboden. Verder bestaat er vraag naar Stedelijk & authentiek. M.b.t. elk van deze woonwerelden geldt: bedienen van, resp. differentiëren naar subdoelgroepen, zowel in gele als rode leefstijl. Bedienen van gele leefstijl juist ook t.a.v. woonomgeving/openbare ruimte (o.m. groen, parkeren), met duidelijke rol voor bewonersgroepen. Naar mate de ligging dichter bij Spoorzone/Centrum is, is inzet op meer centrum-stedelijkheid (rode leefstijl / Stedelijk & authentiek) geboden.

4.4.4 Woonkwaliteiten

Naast woonmilieudifferentiatie is meer variatie in het aanbod van nieuwbouwwoningen geboden. Enerzijds komt dit voort uit de maatschappelijke ontwikkelingen als individualisering, ontgroening en vergrijzing, anderzijds heeft dit te maken met de verander(en)de klantvraag, die steeds kwalitatiever van aard is, ook qua identiteit/beleving (leefstijl) – keuzevrijheid. Aspecten waarop gebiedsgericht sturing plaatsvindt, zijn dan ook met name leefstijl/woonwereld, het aandeel appartementen in bouwplannen, het bouwen van goedkope huurwoningen, het consumentgericht bouwen (w.o. eigenbouw / (C)PO), het levensloopbestendig bouwen (/wonen-met-zorg) en het voldoen aan het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW).

 

  1. Leefstijl/woonwereld

Daar waar het KWBO inzicht biedt in de zgn. “harde” kenmerken (i.c. huishoudens- en woningkenmerken, verhuisplannen e.d.), levert het leefstijlonderzoek van SmartAgent informatie over de drijfveren van mensen in het gedrag dat zij vertonen en de keuzes die zij maken; ofwel inzicht in de normen/waarden- en belevingsaspecten (de "zachte" kant) van burgers op de woningmarkt. Beide onderzoeken vullen elkaar aan, vormen aldus twee kanten van dezelfde medaille.

In samenhang bieden de onderzoeksresultaten aanknopingspunten voor doelgroepsegmentatie/-specialisatie, dit gerelateerd aan zogenoemde woonwerelden; “woonwerelden” zijn product-markt(vraag)-combinaties, waarin locatie (woonmilieu), consument (leefstijl) en product (woningtype) samenkomen. Zo kunnen omgevings-/ locatiekenmerken en consumentenvraag optimaal op elkaar worden afgestemd in het te ontwikkelen woonproduct(gamma).Inmiddels is er ook een Regio-WBO, uitgevoerd in 2014, waarin de onderzoekdata uit beide Tilburgse onderzoeken in samenhang zijn geïntegreerd.

 

  1. Toesingskader nieuwbouw-appartementen

De gemeente heeft vanwege het surplus aan plannen voor de bouw van appartementen besloten nadrukkelijker sturing te geven aan de nieuwbouw van appartementen in Tilburg door bouwplannen te prioriteren. Prioritering vindt plaats aan de hand van het in 2006 door de raad vastgestelde toetsingskader. Plannen worden getoetst aan het beoogde/ gewenste woonmilieu, ruimtelijk-stedenbouwkundige inpassing, consumentgerichtheid en de vraag of het plan onderdeel uitmaakt van een voor de gemeente prioritaire gebiedsontwikkeling (w.o. herstructurering en/of woonzorgomgeving).

 

  1. Goedkope huurwoningen

Om omvang en spreiding, als ook de kwaliteit van de voorraad aan goedkope/betaalbare huurwoningen optimaal te houden, wordt –met name bij grotere gebiedsontwikkelingen– aangestuurd op een per locatie te bepalen productie-aandeel goedkope huur.

 

  1. Consumentgericht bouwen – eigenbouw / (C)PO

Getuige de WoonVisie staat de woonconsument centraal in het woonbeleid. Consumentgericht bouwen, in z'n ultieme vorm het ruimte geven aan eigenbouw / (C)PO, dient in dat verband zo veel mogelijk gefaciliteerd te worden, met name in de grondgebonden woningproductie.

  1. Levensloopbestendige nieuwbouw (/ wonen-met-zorg)

De gemeente stimuleert de bouw van aanpasbare / levensloopbestendige woningen om de variëteit in woonbehoeften (ook in de tijd) te faciliteren. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de combinatie woon/werk of de combinatie wonen en zorg. Daarmee wordt bereikt dat woningen gedurende hun gehele levensloop in de veranderende woonbehoeften kunnen voorzien, wat in het algemeen ten goede komt aan de waarde van de woning. Voorts draagt dit ertoe bij dat woningen tenminste toegankelijk/bezoekbaar zijn voor mensen met een fysieke beperking.

 

De huisvesting van mensen met een beperking/zorgbehoefte (m.n. ouderen en gehandicapten) is een belangrijk aandachtspunt van het Tilburgse woonbeleid. Een belangrijke doelstelling is dat deze groep zoveel mogelijk gemengd met de overige bevolking kan wonen. Daarom dient –in relatie tot de vergrijzing en de zelfredzaamheid van burgers– de doelstelling “levensloopbestendigheid” (dan wel daartoe eenvoudig aanpasbaar) aantoonbaar in de nieuwbouwopgave meegenomen te worden. Dat wil zeggen dat de “primaire ruimten”, i.c. woonkamer, keuken, hoofdslaapkamer en badkamer/toilet, gelijkvloers (te maken) zijn op entreeniveau van de woning.

Daarenboven bestaat het streven dat er voldoende welzijns- en zorgdiensten in de nabijheid zijn, dan wel gerealiseerd worden. Hiertoe is het concept van de Servicewijken/woonservicezones ontwikkeld, waarbij woon-, welzijn- en zorgdiensten op gebiedsniveau optimaal op elkaar zijn afgestemd. Bij nieuwe (uitleg)locaties dient invulling aan dit concept te worden geven.

 

  1. Politiekeurmerk Veilig Wonen

Het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PkVW) is een keurmerk dat afgegeven wordt voor woningen, complexen en buurten die voldoen aan een voorgeschreven pakket van eisen rond inbraak- en brandpreventie, sociale veiligheid en leefbaarheid. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen bestaat eigenlijk uit twee keurmerken, namelijk een voor nieuwbouw en een voor bestaande bouw. Als uitgangspunt voor alle nieuwbouwprojecten in Tilburg geldt dat het Politiekeurmerk dient te worden toegepast (i.c. certificering plaatsvindt), zowel op woningniveau, als ook op het niveau van de woonomgeving.

4.4.5 Nota Wonen en Monitor Woningbouw 2013

Uit de Nota Wonen blijkt dat de aandacht van de gemeente en bouwprocespartners gericht moet blijven op kwaliteitsbevordering van de woningmarkt. De verleiding bestaat om, onder druk van de financieel-economische omstandigheden, een woonproduct aan te bieden dat minder toekomstbestendig is. Om aan te sluiten bij de structurele wens van consumenten en een kwaliteitsslag te maken, dient de beleidsfocus van de gemeente en andere partijen zich te (blijven) richten op een gedifferentieerd aanbod naar woonmilieus, woningtypen en prijsklassen. Bovendien wordt onder kwaliteit ook begrepen levensloopbestendigheid/flexibiliteit, duurzaamheid/energiezuinigheid (ook i.r.t. betaalbaarheid) en vormen van (collectief) particulier opdrachtgeverschap / eigenbouw.

Elk jaar doet de gemeente in de Monitor Woningbouw verslag van de ontwikkeling van de woningvoorraad in het voorafgaande kalenderjaar. In deze monitor, editie 2013, gaat het over de nieuwbouw en sloop van woningen, dan wel toevoegingen respectievelijk onttrekkingen anderszins (= woningsplitsing of sloop, resp. woningsamenvoegingen of -onttrekkingen) in 2012. Tevens vermeldt de monitor de nieuwbouwprognose voor 2013 en 2014. De Monitor Woningbouw is te vinden op www.tilburg.nl.

4.5 Groen en speelruimte

 

4.5.1 Bomennota Tilburg boomT

Bomen staan steeds meer onder druk van de stad. De verwachting is dat in de loop van de tijd steeds meer bomen of zelfs complete bomenstructuren kunnen uitvallen als gevolg van deze stedelijke druk. Dit beeld is onwenselijk. Bomen dienen juist een toegevoegde waarde aan stedelijke ontwikkelingen te bieden. Om er niet te laat achter te komen dat er teveel bomen op cruciale plekken voor stedelijke ontwikkelingen zijn gesneuveld en om een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te behouden is het noodzakelijk om belangrijke zaken rondom bomen goed te regelen en vast te leggen. Om deze reden is de Boomwaardezoneringskaart (Bwz-kaart) opgesteld, die deel uitmaakt van de Bomennota Tilburg boomT. Deze kaart doet uitspraken over de huidige openbare bomen in het stedelijk gebied van de gemeente Tilburg. Op de Bwz-kaart worden de boomzones die belangrijk zijn voor de structuur van de stad weergegeven; zones met bomen met een hoofdwaarde, nevenwaarde, basiswaarde of stadsecologie. Voor deze zones zijn criteria opgesteld o.a. met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, onderhoud en beheer en straatbeeld. Door middel van de Bwz-kaart wordt duidelijk waar er kansen liggen voor openbare bomen; bomen die op de Bwz-kaart staan krijgen extra bescherming, intensiever onderhoud/beheer, bescherming tegen kap, herplantplicht e.d.

 

 [image]

Boomwaardezoneringskaart

 

Maatregelen in bestemmingsplan

De Bwz-kaart dient gebruikt te worden als basis bij alle nieuwbouw-, herontwikkelings- of herstructureringsplannen in de bestaande stad waar huidige openbare bomen mee gemoeid zijn. In het bestemmingsplan wordt de Bwz-kaart aangeduid als Boomwaardekaart. Bomen met een hoofdwaarde, bomen van de 1e categorie en monumentale bomen zijn op een bijlagekaart (boomwaardekaart) bij dit bestemmingsplan opgenomen. In de regels wordt verwezen naar deze kaart. Bomen met een hoofdwaarde en bomen van de 1e categorie zijn daarop weergegeven als "potentieel waardevolle boom". Monumentale bomen staan als zodanig aangegeven. De juridisch-planologische bescherming bestaat uit een bouwverbod en een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een straal van respectievelijk 8 en 15m vanuit het hart van de desbetreffende boom.

4.5.2 Nota Groen

De Nota Groen, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 april 2010, vormt de herziening van de Groenstructuurplannen uit 1992 en 1998. Tilburg wil zich in de toekomst blijven profileren als een groene stad waar het goed wonen en werken is. Tilburg moet in 2020 een stad zijn waar zowel haar inwoners, bezoekers als bedrijven een aantrekkelijk groene woon- en werkomgeving hebben en waar de recreatieve omgeving wordt ervaren als een kwaliteit van de gemeente. Tilburg streeft er dan ook naar een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur duurzaam te ontwikkelen en deze veilig te stellen binnen de stedelijke context. Om dit te bereiken wil het gemeentebestuur de Tilburgers letterlijk en figuurlijk dichter bij groen brengen. Op hoofdlijnen betekent dit:

  1. inzet op buitenstedelijke groengebieden en het groene netwerk;

  2. het tot zijn recht laten komen van de verschillende karakters van het groen (klassiek-, recreatief- en natuurlijk groen);

  3. het versterken en behouden van het natuurlijk groen.

In 2012 is het bijbehorende Uitvoeringsprogramma Groen en Biodiversiteit vastgesteld.

4.5.3 Nota biodiversiteit

Biodiversiteit omvat de totale verscheidenheid van alle levende planten en dieren op aarde. De biodiversiteit neemt wereldwijd af. Het doel van de nota is de biodiversiteit in de gemeente Tilburg te verhogen en beter te beschermen.

De visie is gericht op twee niveaus. Het eerste niveau is de flora & fauna, het tweede niveau is gericht op de mensen. Voor de flora en fauna wordt ingestoken op drie strategieën, namelijk vergroten, verbinden en versterken. Voor de realisatie van duurzame habitatnetwerken zal vaak gekozen worden voor een combinatie van deze strategieën. In de eerste plaats is dat het vergroten van leefgebieden. In de tweede plaats kan een duurzaam netwerk ontstaan door gelijksoortige leefgebieden met elkaar te verbinden. Tenslotte kan ingezet worden op het verbeteren van de kwaliteit van leefgebieden.

Voor de mensen is natuurbeleving vooral ook van belang in de stad. Door middel van de groene lijnen en de groene gebieden in de stad, kunnen we dicht bij huis ook genieten van de natuur. Als de groene lijnen en groene gebieden helemaal op orde zijn kunnen de planten en dieren tot in de tuin of op het balkon waargenomen worden.

In de nota worden vijf verschillende landschapstypen onderscheiden (agrarisch landschap, beekdallandschap, heide- en boslandschap, landgoederenzone en stedelijk gebied). Per landschapstype wordt een algemene beschrijving gegeven met bijbehorende doelstellingen, maatregelen en knelpunten.

 

Doelstellingen nota biodiversiteit

  1. De achteruitgang van de biodiversiteit stoppen vanaf 2010, voor het buitengebied én het bebouwde gebied.

In het voorjaar van 2010 is met een nulmeting bepaald aan de hand van de flora en faunagegevens die voor handen zijn. Hierna kan jaarlijks de verandering in de biodiversiteit worden bijgehouden.

  1. Biodiversiteit 'tot aan de voordeur'.

Biodiversiteit verhogen in het openbaar gebied waardoor het letterlijk tot aan de voordeur/ de voortuin van de bewoners van Tilburg komt.

  1. In 2020 zijn 50% van alle aangeplante bomen en struiken binnen de bebouwde kom ten gunste van de biodiversiteit.

Zo veel mogelijk gebruik maken van autochtoon plantmateriaal met een aanvulling van soorten die een bijdrage leveren aan biodiversiteit door middel van bv. nestgelegenheid, voedsel en/of schuilgelegenheid.

4.5.4 Nota Ruimte voor Buitenspelen

Naar aanleiding van de ambities uit de Kadernota Jeugd en de behoefte aan algemene voorwaarden ten aanzien van richtlijnen voor de aanleg van speelplekken is de nota Ruimte voor Buitenspelen (2003) opgesteld. Doel van de nota is dat de jeugd als volwaardige medegebruikers van de openbare ruimte wordt geaccepteerd. Spelen is noodzakelijk voor de ontwikkeling van een kind. De nota geeft o.a. een analyse van de formele speelruimte in Tilburg weer. Algemene voorwaarden ten aanzien van speelruimte (veiligheid, bereikbaarheid, spreiding, ruimtegebruik, inrichting) en programmering van de spelenplannen en inrichtingseisen van speelruimte komen aan de orde. Een minimumnorm voor formele speelruimte wordt gesteld om voldoende speelruimte te kunnen garanderen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen transformatiegebieden (> 50 woningen), nieuwbouw en bestaande bouw.

 

Transformatiegebieden
Er worden twee stappen doorlopen:

  1. per hectare uitgegeven gebied wordt 300m2 van de ruimte gereserveerd voor formele speelruimte;

  2. de huidige grondoppervlakte aan formele speelruimte per kind bedraagt voor Tilburg 7,2m2. Naar aanleiding van het aantal kinderen woonachtig in het transformatiegebied wordt bepaald hoeveel formele speelruimte er in een wijk/buurt gerealiseerd dient te zijn.

 

Nieuwbouw
Bij nieuwbouwgebieden wordt uitgegaan van stap 1. De inrichting van de formele speelplekken wordt gedaan aan de hand van de actieradius voor speelplekken. In de toekomst zal dit wordt gedaan naar aanleiding van gegevens vanuit het woningbouwprogramma waarmee een schatting gemaakt zal kunnen worden van het aantal kinderen dat in de nieuwbouwwijk komt te wonen (dit wordt in het kader van de uitvoering van de nota Ruimte voor Buitenspelen uitgewerkt).

 

Bestaande stad
Voor de bestaande stad wordt uitgegaan van een standstill-situatie. Dit betekent dat het bestaande oppervlak voor buitenspelen niet (verder) mag afnemen.

Bij nieuwe stedenbouwkundige plannen dient reeds bij de nota van uitgangspunten (programma van eisen) de speelruimtenormering - zoals hierboven beschreven - te worden meegenomen. Dit geldt zowel voor gemeentelijke als particuliere plannen. Op deze manier worden formele speelplekken al vroegtijdig in het ontwerpproces meegenomen.

4.6 Bedrijvigheid

 

4.6.1 Kadernota Ruimte voor Bedrijven

In 1998 heeft de gemeenteraad de Kadernota Ruimte voor Bedrijven vastgesteld. Het doel van de nota is het oplossen van de knelpunten op korte termijn en het reserveren van voldoende ruimte op langere termijn om in de vraag naar bedrijventerreinen te kunnen voorzien. In de nota is de behoefte aan bedrijventerreinen in kaart gebracht. De behoefte is sterk afhankelijk van de conjunctuur en alleen globaal te ramen. De feitelijke ontwikkelingen ten aanzien van de vraag naar en het aanbod van nieuwe bedrijventerreinen worden gevolgd door middel van voortgangsrapportages. Op basis daarvan wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe bedrijventerreinen periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.

In de Voortgangsrapportage Bedrijventerreinen 2004 is de segmentering enigszins aangepast. Nieuwe bedrijventerreinen worden in drie segmenten verdeeld (kwalitatief):

  1. grootschalig gemengd (kavels groter dan 2ha): voor milieuhinderlijke bedrijven (t/m categorie 5) en voor bedrijven die veel verkeer aantrekken, zoals grote verladers, transport en distributie;

  2. kleinschalig gemengd (kavels tot 2ha): voor industrie (t/m categorie 4), ambacht, bouw, reparatie, groothandel, perifere detailhandel en kantoorachtige bedrijven;

  3. lokaal gemengd (kavels tot 5.000m2): voor bedrijvigheid met een lokale afzet- of arbeidsmarkt, zoals installatie- of reparatiebedrijven. Op deze bedrijventerreinen behoort werken aan huis ook tot de mogelijkheden.

Het segment lokaal gemengd is te zien als verbijzondering van het segment kleinschalig gemengd en is te vinden in de dorpen en in woonwerkgebieden in het stedelijke gebied. Binnen de typen grootschalig en klein- schalig gemengd worden twee subtypen onderscheiden en wel standaardterreinen en hoogwaardige terrein- en. Deze kwalitatieve segmentering is als uitgangspunt genomen in de Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020.

4.6.2 Regionale Agenda Werken

De lokale programmering van bedrijventerreinen wordt vanwege de provinciale verordening Ruimte vanaf 2012 op regionaal niveau afgestemd met de Hart van Brabant gemeenten. In december 2011 is de Regionale Agenda Werken (RAW) vastgesteld in het bestuurlijke Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) van de regio Hart van Brabant met de provincie Noord-Brabant. De Regionale Agenda Werken bevat de programmering van nieuwe bedrijventerreinen in de regio Hart van Brabant en wordt jaarlijks in december herbevestigd of herijkt.

 

De regionale bedrijventerreinenprogrammering is gebaseerd op een prognose voor de ruimtevraag naar nieuwe bedrijventerreinen die tenminste 1 keer per bestuursperiode door de provincie wordt opgesteld. Die prognose wordt aangevuld met gegevens over reeds bouwrijpe beschikbare kavels, restlocaties, strategische reserves, transformatie- en herstructureringsplannen.

 

Bij de vigerende regionale bedrijventerreinenprogrammering hebben de regiogemeenten gekozen voor een prioritering van de bedrijventerreinen voor de speerpuntsectoren logistiek en aerospace & maintenance, de bedrijventerreinen bij kernen in het stedelijk gebied en bedrijventerreinen bij de kernen in het landelijk gebied. Naast de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen wordt in de Regionale Agenda Werken ook aandacht besteed aan de kwaliteit van bestaande werklocaties door afspraken te maken over de thema's zorgvuldig ruimtegebruik en de regionale herstructureringsopgave.

4.6.3 Nota Verspreide Bedrijvigheid

Verspreide bedrijven zijn bedrijven die niet op bedrijventerreinen, binnenwijkse bedrijventerreinen of in het centrum zijn gevestigd. Het gaat dus om bedrijven in woongebieden of gemengde gebieden (nota Verspreide Bedrijvigheid, 2002). Verspreide bedrijvigheid is van wezenlijk belang voor de Tilburgse economie. Er werken veel mensen en voor de zakelijke dienstverlening zijn woonmilieus en gemengde milieus zelfs de belangrijkste vestigingsplaats. Behoud en waar mogelijk versterking van deze vestigingsplaatsen is vanuit economisch oogpunt zeer gewenst. Vanuit de woonfunctie bezien blijkt dat de aanwezigheid van bedrijven tussen woningen goed is in te passen en maar weinig overlast veroorzaakt. Voor een bepaalde groep woonconsumenten geldt dat ze een duidelijke voorkeur hebben voor een woonmilieu met meer functiemenging en allerlei voorzieningen in de omgeving. De grootste bijdrage van de gemeente aan het ontstaan en behoud van passende bedrijvigheid is het voeren van een planologisch beleid dat zoveel mogelijk ruimte biedt voor bedrijvigheid, zonder problemen in de woonomgeving te veroorzaken. Drie zaken zijn hierbij bepalend:

 

In de nota wordt voorgesteld om bij nieuwe bestemmingplannen in dit opzicht een onderscheid te maken in verschillende soorten woongebieden:

 

In geografische zin wordt ernaar gestreefd om in élke woonwijk plekken aan te wijzen waar kleinschalige bedrijvigheid de ruimte krijgt. Onder andere bufferzones tussen woongebieden en bedrijventerreinen, de directe omgeving van winkelcentra of voorzieningenclusters en geluidsbelaste locaties zijn logische plekken waar bedrijvigheid kan worden toegelaten. Om tot concretisering van functiemenging te komen is een ´basiskaart functiemenging wonen en verspreide bedrijvigheid´ uitgewerkt, waarop zogenaamde ´kansenzones´ voor ruimtelijk-functionele mogelijkheden voor functiemenging zijn weergegeven. Deze kansenzones zijn bestaande straten of woonblokken waarin functiemenging met verspreide bedrijvigheid nadrukkelijk gewenst is. Op basis van deze informatie kan de gemeente nog gerichter sturen op een grotere functiemenging in die gebieden die zich daar voor lenen.

 

De transformatie van het binnenwijks bedrijventerrein aan de Bisschop Janssenstraat is inmiddels grotendeels uitgevoerd.

4.6.4 Nota Bedrijvigheid op Binnenwijkse Bedrijventerreinen

De revitalisering van binnenwijkse bedrijventerreinen is uitgewerkt in de nota Bedrijvigheid op Binnenwijkse Bedrijventerreinen uit 1999 (geactualiseerd in 2007). Binnenwijkse bedrijventerreinen leveren een bijdrage aan de levendigheid in de wijken en zijn van belang voor de werkgelegenheid. Daarom wordt er naar gestreefd deze terreinen te behouden als vestigingsplaats voor bedrijven. Het vestigingsklimaat op de binnenwijkse bedrijventerreinen kan verbeterd worden door:

  1. Het revitaliseren (opknappen en herinrichten) van de openbare ruimte. Daarbij gaat het met name om verbetering van de infrastructuur, de nutsvoorzieningen en de groenvoorzieningen. De revitalisering van het openbaar gebied moet er toe leiden dat ondernemers hun eigen bedrijfspand opknappen.

  2. Herontwikkeling van economisch verouderd vastgoed. Omdat binnenterreinen relatief oud zijn, komt op deze terreinen in toenemende mate economisch verouderd vastgoed voor. Dit is vastgoed dat bouwtechnisch nog voldoende kwaliteit heeft, maar niet meer voldoet aan de eisen van gebruikers.

 

Onlangs is gestart met het werken aan een toekomstbeeld voor de Kanaalzone ter vervanging van de Visie Kanaalzone. Er wordt daarbij ingezet op het behouden van bedrijfsfuncties en niet meer op het toevoegen van woonfuncties.

4.7 Kantoren

In 1998 heeft de gemeenteraad de nota Ruimte voor Kantoren tot 2015 vastgesteld. Deze nota bevat het gemeentelijk kantorenbeleid voor de periode tot 2015. Ontwikkeling van de stationszone als hoogwaardige kantorenboulevard heeft hierin de hoogste prioriteit. Verder wordt gesteld dat buiten de stationszone de gemeente zeer selectief is met het ontwikkelen van ruimte voor kantoren.

In de nota is vastgelegd dat het kantorenbeleid in 2001 geëvalueerd en zo nodig bijgesteld zou moeten worden. Dit is gedaan in de nota Ruimte voor Kantoren 2001. Uit de evaluatie is gebleken dat het tot dan toe gevoerde kantorenbeleid slechts gedeeltelijk effect heeft gehad. Conclusie is dat een bijstelling van het beleid noodzakelijk is. Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn:

  1. een zodanige differentiatie van het aanbod dat Tilburg aan de vraag in alle segmenten kan voldoen;

  2. het loslaten van het restrictief beleid buiten de stationszone en het ontwikkelen van locaties langs goed bereikbare uitvalswegen met acquirerend vermogen.

Doel van het kantorenbeleid is een zodanige kwalitatieve differentiatie van het aanbod van kantoorruimte dat er voldoende ruimte is voor de in het economisch beleid beoogde groei en versterking van de zakelijke dienstverlening. Verbreding van het aanbod zal plaatsvinden door het ontwikkelen van een aantal sterke kantorenmilieus aan de belangrijkste uitvalswegen. Twee segmenten krijgen daarbij in het bijzonder aandacht:

  1. kleine en middelgrote eigenaargebruikers die veel waarde hechten aan een eigen kantoorpand in een representatieve omgeving;

  2. kantoorgebruikers in de auto-afhankelijke zakelijke dienstverlening die veel waarde hechten aan een goed per auto bereikbaar kantoorpand en voldoende parkeerruimte.

In het programma voor te ontwikkelen locaties aan de uitvalswegen is een accent gelegd op de A58-zone en met name op locaties rond de twee stadsentrees namelijk Kempenbaan (oostentree) en Laarveld-West (westentree).

Naast de A58-zone zijn er mogelijkheden voor kantoorontwikkeling bij Station Reeshof en op een aantal binnenstedelijke herstructureringslocaties.

Na vaststelling van de nota Ruimte voor Kantoren 2001 zijn de ontwikkelingen op de kantorenmarkt in beeld gebracht door middel van voortgangsrapportages. Sindsdien heeft zich een aantal belangrijke ontwikkelingen voorgedaan die de vraag naar en het aanbod van nieuwe kantoren en kantoorlocaties hebben beïnvloed. Op basis van de in de voortgangsrapportages gesignaleerde ontwikkelingen wordt het ontwikkelingsprogramma voor nieuwe kantoorlocaties periodiek geactualiseerd, zowel kwantitatief als kwalitatief.

 

Maatregelen in bestemmingsplan

In het plangebied komen geen nieuw te ontwikkelen kantorenlocaties voor. De aanwezige kantoorfunctie is op de verbeelding aangeduid door middel van de functie-aanduiding ´kantoor´. Daarnaast zijn kleinschalige kantoorontwikkelingen (tot 250m² b.v.o. per functionele eenheid met een maximum van 700m2 b.v.o. per bestemmingsvlak) binnen de gemengde bestemmingen zonder meer toegestaan.

 

 [image]

4.8 Detailhandel

 

4.8.1 Visie detailhandel

  1. Uitgangspunten

In de visie Detailhandel gemeente Tilburg (2013) is de volgende doelstelling voor de detailhandel geformuleerd: "Tilburg streeft naar een toekomstbestendige detailhandelsstructuur, gericht op kwaliteit en vitaliteit van detailhandelslocaties. Wij willen een antwoord geven op vragen uit de markt en vertalen consumentenbehoeften in maatregelen die nodig zijn om de detailhandelsstructuur attractief en vitaal te houden. Onze focus richt zich daarbij vooral op de bestaande structuur". In deze visie worden kwaliteit en vitaliteit van de detailhandelsstructuur centraal gesteld. Bij een kwalitatief hoogwaardige structuur voorzien de winkelgebieden samen in een aantrekkelijk aanbod, zodat inwoners en bezoekers voor al hun aankopen en bezoekmotieven (recreatief winkelen, thematisch winkelen, boodschappen doen, doelgerichte aankopen) terecht kunnen in de stad. Een vitale winkelstructuur kenmerkt zich door toekomstbestendige en ook op termijn krachtige en levendige kern- en ontmoetingslocaties die bijdragen aan het behoud en versterken van de winkelstructuur. Zowel bij kwaliteit als vitaliteit zijn de behoeften van de consument leidend. Uitgangspunt blijft de focus op de bestaande concentraties, waarbij voor perifere locaties de in eerdere beleidsnota's gekozen en in bestemmingsplan vastgelegde branchering het uitgangspunt blijft.

 

  1. Winkelen en boodschappen doen

Traditioneel kennen we verschillende lagen in de detailhandelsstructuur. Afdalend in omvang en attractiviteit van een functie van regio- tot buurtniveau. Deze gelaagdheid is zowel voor de Structuurvisie 2040 van Tilburg als deze Detailhandelsvisie het uitgangspunt. Voor de Binnenstad staat gastvrijheid en kwaliteit centraal. Bij de wijkcentra staat de functie winkelen centraal terwijl voor de buurtwinkelcentra ontmoeten centraal staat. Voor de linten is de nadruk gelegd op boodschappen doen in combinatie met bezoek aan speciaalzaken, waarbij ook verdere menging van functies mogelijk is. Naast detailhandel zijn dat andere op consumentengerichte functies als kapsalons en adviseurs, maar ook zorgverleners.

 

  1. Grootschalige en perifere detailhandelsvestigingen

Naast winkels met het accent op dagelijkse boodschappen of meer recreatief en vergelijkend winkelen zijn er ook verschillende, verspreid gelegen, locaties voor grootschalige en perifere detailhandelsvestigingen die meer doelgericht worden bezocht. Deze bieden ruimte aan detailhandel in de sfeer van bijvoorbeeld woninginrichting, bouwmarkten en tuincentra. Op deze locaties zijn uitsluitend detailhandelsactiviteiten toegestaan die vallen onder de hoofdbranches: sport/spel, tuincentrum (plant en dier), bruin- & witgoed, fiets & auto-accessoires, doe-het-zelf/bouwmarkten, wonen, auto/boot/caravan. Daarnaast mogen de winkels in deze centra producten verkopen uit andere hoofdbranches, mits ze verwant zijn aan de hoofdactiviteit van de betreffende winkel en deze ondergeschikt is. Winkels in de centra dienen een minimale omvang te hebben van 1.000m2 v.v.o. winkelruimte. Daarvan mag met een beperkt aantal kleinere winkels afgeweken worden als dat voor de completering van een themacentrum nodig is.

De belangrijkste PDV-locaties zijn Vossenberg-Oost (doe-het-zelf/bouwmarkten, keukens, sanitair), Autoboulevard Kraaiven, Leypark/AaBé (woninginrichting, keukens, sanitair, doe-het-zelf/bouwmarkten, bruin- & witgoed, fiets & auto-accessoires), Bosscheweg (woninginrichting, keukens, sanitair, doe-het-zelf/bouwmarkten), en Leyendaal (doe-het-zelf/bouwmarkten, woninginrichting, keukens, sanitair). Voorgenomen locaties zijn De Groene Kamer (tuincentrum en beperkt sport) en Zwaluwenbunders (doe-het-zelf/bouwmarkten en tuincentra (plant en dier), bedoeld voor verplaatsers.

 

  1. Nieuwe ontwikkelingen

Trends, ontwikkelingen, consumentengedrag en de behoefte van retailers krijgen een prominente plek in de Tilburgse detailhandelsstructuur. Met dat in het achterhoofd stimuleren we het behoud van kansrijke gebieden, kijken we kritisch naar de ontwikkelrichting van kwetsbare gebieden en willen we zo komen tot een goede kwalitatieve en kwantitatieve spreiding van het aanbod over de stad. De blik is vooral gericht op de bestaande winkelgebieden. Als we de huidige markt willen volgen zullen we incidenteel zeker ook ruimte moeten kunnen bieden aan ontwikkelingen buiten de bestaande locaties. Onze doelstelling is daarmee de kwaliteit en vitaliteit van de bestaande structuur te versterken en te voldoen aan de wens van de consument.

Op trafficlocaties (zoals stations, bedrijventerreinen, ziekenhuizen of andere drukbezochte locaties waar veel mensen om andere redenen dan winkelen komen) blijft een beperkte mogelijkheid voor detailhandel aanwezig. In bijzondere gevallen kan de gemeente detailhandel buiten winkelcentra toestaan, bijvoorbeeld waar het gaat om beperkte detailhandelsactiviteiten betrekking hebbende op en ondergeschikt aan een sportinstelling zoals bij een ijsbaan of (voetbal)stadion.

Waar mogelijk worden afhaalpunten (van internetwinkels) gefaciliteerd binnen de bestaande structuur, daarbij wordt als uitgangspunt genomen dat bedrijventerreinen geen logische vestigingsplaats zijn voor internetwinkels.

 [image]

Ruimtelijke vertaling

Overeenkomstig de Structuurvisie Linten in de Oude Stad zal voor de binnenstad en de 2 belangrijkste winkellinten (Korvelseweg en Besterdring) de bestemming Centrum-Lint worden gehanteerd, waarin de functie detailhandel is opgenomen. Voor de Tuinstraat (binnenstad) geldt de bestemming Gemengd-Lint.

De grote winkelcentra Westermarkt, Heyhoef en Wagnerplein worden bestemd als Centrum waarvan de functie detailhandel deel uitmaakt. Voor de overige buurt- en wijkcentra, voor zover geen deel uitmakend van de Structuurvisie Linten in de Oude Stad, geldt de bestemming Gemengd-Buurt of Gemengd-Dorps. Indien hierbij sprake is van een bedrijvig lint (uitgezonderd Korvelseweg en Besterdring) geldt overeenkomstig de Structuurvisie Linten in de Oude Stad de bestemming Gemengd-Lint. Zowel bij de bestemming Gemengd-Buurt, Gemengd-Dorps en Gemengd-Lint wordt de perceelsgerichte bestemming detailhandel alleen opgenomen voor de bestaande winkels.

De bestemming Detailhandel is bedoeld voor de meer grotere solitaire winkels, die geen PDV of GDV zijn. Daarnaast zijn er PDV-Clusters., Deze krijgen de bestemming PDV met een branchebepaling.

Buiten de verschillende centra en PDV-clusters zijn tevens winkels gevestigd, met name in de oude stad en op een aantal bedrijventerreinen. Afhankelijk van de hoofdbestemming van de locatie (soort gebied, bijvoorbeeld woonwijk of bedrijventerrein) en de grootte van de winkel zullen deze solitaire winkels perceelsgericht als detailhandel of als Detailhandel perifeer worden bestemd.

4.8.2 Detailhandel in de Structuurvisie Linten

In de Structuurvisie Linten in de oude stad is in het uitvoeringsprogramma met betrekking tot detailhandel/bedrijvigheid het volgende opgenomen:

 

Wat is het belang op stedelijk niveau

Op het niveau van de stad/het stedelijk systeem spelen de linten en dan met name de bedrijvige linten in de economie van Tilburg een belangrijke rol. In de bedrijvige linten speelt zich circa 10% van de werkgelegenheid af en bevindt zich 21% van het aantal winkels (met 17% van het winkelvloer oppervlak). Daarnaast fungeert een aantal linten als buurtwinkelvoorziening voor de wijken er om heen. Als derde en laatste (en meest moeilijk grijpbare) deel vormen de detailhandel en andere commerciële functies in de linten een belangrijke factor in de sfeer van het woonklimaat. Dit woonklimaat is door de menging van die functies een meer stedelijk woonmilieu. Dat is in Tilburg nog onderbelicht / beperkt aanwezig en het bindt een doelgroep aan de stad welke we graag willen behouden. Als vestigingsmilieu zijn de bedrijvige linten uniek door een mix aan functies, lage huurprijzen, de betrokkenheid van de reeds aanwezige ondernemers, de sfeer (cultuurhistorie) en de grote verscheidenheid aan panden.

 

Uitgangspunten Structuurvisie Linten: gemengde functies aan de bedrijvige linten

De levendigheid en dynamiek in de bedrijvige linten kan alleen maar worden behouden en versterkt als deze worden geconcentreerd op de bedrijvige linten en niet op de rustige linten.

Om concentratie in de bedrijvige linten te stimuleren is in de Structuurvisie Linten als uitgangspunt voor de vertaling in bestemmingsplannen opgenomen het bieden van meer ruimte voor bedrijvigheid en detailhandel en het regelen van meer flexibiliteit.

Verschillende soorten bedrijven hebben de kans zich te vestigen in die linten door het behoud en verdere stimulering van een verscheidenheid aan panden in de bedrijvige linten in zowel grootte en prijs en door de marktwerking. In de Structuurvisie Linten is ingezet op het geven van ruimte aan kleinschalige detailhandel en andere commerciële functies door deze toe te staan binnen de bedrijvige linten. Het gaat dan om een oppervlakte van maximaal 80 m2. Door de reeds aanwezige verkeersfunctie van de bedrijvige linten en de veelal al aanwezige winkels met een grotere omvang zal er nauwelijks of geen sprake zijn van extra verkeersaantrekkende werking.

Met het mogelijk maken van deze zeer kleinschalige vorm van detailhandel worden toekomstige ondernemers in de gelegenheid gesteld om ook een winkel bij of in de woning te realiseren. Het doel is om hierdoor juist de bijzondere (meng)vormen van economische bedrijvigheid mogelijk te maken aan straten die van oudsher de dynamiek van een veranderende samenleving en economische trends steeds hebben gevolgd.

Voor kleine ambachtelijke ondernemers , die naast een werkplaats ook producten ter plaatse willen verkopen zijn de bedrijvige linten een zeer geschikte vestigingsplaats. Met het toestaan van deze kleinschalige vorm van detailhandel kunnen de bedrijvige linten de functie van dynamische (aanloop)straten met een grote diversiteit aan functies blijven behouden of versterken.

 

Vertaling naar het bestemmingsplan

Het lange voorbereidingstraject van de Structuurvisie Linten, de toenemende leegstand in de detailhandel en de noodzaak van toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro) hebben aanleiding gevormd tot een heroverweging van het uitgangspunt en het rechtstreeks toestaan van detailhandel binnen de bedrijvige linten, die een bestemming Gemengd-lint krijgen. Er is dan ook gekozen om, afhankelijk van de locatie en de concrete ontwikkelingen met betrekking tot leegstand in de detailhandel, in het betreffende bedrijvige lint steeds ad hoc en na een grondige afweging via een omgevingsvergunning (buitenplanse afwijking - kruimelgevallenregeling) de vestiging van nieuwe detailhandel tot maximaal 80m2 toe te staan.

Door op deze wijze invulling te geven aan de uitgangspunten van de Structuurvisie Linten kan een goede balans worden gevonden tussen het stimuleren van dynamiek in de linten enerzijds en het voorkomen van leegstand anderzijds.

4.9 Horeca

Doelstellingen van de Horecanota ´Over smaak valt best te twisten´ (2006) zijn:

  1. actualiseren van en inzicht geven in de hoofdlijnen van het gemeentelijk horecabeleid in relatie tot andere voor de horeca van belang zijnde beleidsterreinen en of -aspecten;

  2. het geven van inzicht in de toepasselijke wet- en regelgeving ten aanzien van de horeca;

  3. het vormen van een objectief en duidelijk toetsingskader voor beoordeling van aanvragen voor vergunningen ook in relatie tot bijvoorbeeld monumentenzorg en welstand;

  4. het bereiken van een dynamisch evenwicht tussen de bescherming van het woon- en leefklimaat en het zo goed mogelijk benutten van de sociaal-recreatieve en economische waarde van de horeca;

  5. inzicht geven in en voorstellen doen voor versterking van de economische positie van de horeca in de gemeente;

  6. het benoemen van onderwerpen voor aanvullend beleid, welke in de vorm van modules aan deze nota worden toegevoegd.

In de nota is het beleid voor (nieuwvestiging van) horecabedrijven, buiten het zogenaamde horecaconcentra- tiegebied, sterk aan banden gelegd. De nota onderscheidt drie - in zwaarte oplopende - categorieën horeca. Tot de categorie ´horeca 1´ worden cafés, restaurants, koffieshops, lunchrooms, brasserieën, cafetaria's, snack- bars e.d. met een maximum vloeroppervlak van 150m2 gerekend. Ook de horeca die een inpandig onderdeel uitmaakt van winkels of binnen hetzelfde sluitingsregime van de detailhandel valt, behoort tot deze categorie.
Tot ´horeca 2´ worden dezelfde horecagelegenheden gerekend, maar dan met een netto vloeroppervlakte van tussen de 150 en 500m2. In de categorie ´horeca 3´ vallen bar-dancings, discotheken, (nacht)bars, hotels en erotisch gerichte horeca. Ook de onder categorie 1 en 2 genoemde gelegenheden die een groter netto vloeroppervlak hebben dan 500m2 worden tot deze categorie gerekend.

Het horecabeleid verschilt per gebiedstype. De vijf te onderscheiden gebiedstypen zijn: horecaconcentratiegebied, winkelcentra, Lijnstructuur horeca, woongebied en overig gebied.

 

Horecaconcentratiegebied
Kort gezegd komt het er op neer dat alleen in het aangewezen horecaconcentratiegebied de horeca zich nog in alle categorieën kan ontwikkelen en uitbreiden. Voor overige gebieden geldt het profiel consolideren of beperkt ontwikkelen.

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Winkelcentra
In de winkelcentra is alleen uitbreiding van de horeca in categorie 1 toegestaan. Daarbij geldt als extra beperking dat horecagelegenheden die zich voornamelijk richten op het verstrekken van alcoholhoudende dranken (cafés) alleen toestemming krijgen voor nieuwvestiging als er zich binnen een straal van 250m nog geen andere cafés bevinden. Uitzonderingen op deze regel moeten zijn beschreven in het gebiedsprofiel van de horecanota.

 

Lijnstructuur horeca

Uitgangspunt is dat horeca 1 en/of horeca 2 binnen de Lijnstructuur horeca in principe mogelijk is. De percelen dienen gelegen te zijn aan en georiënteerd te zijn op de wegen die als zodanig zijn aangeduid volgens de Lijnstructuur horeca. Voorts geldt voor cafés de beperking dat er zich binnen 250m géén ander café mag bevinden. Voor horecagelegenheden die zijn gericht op het verstrekken van (on)volledige maaltijden geldt dat zich binnen een straal van 250m niet meer dan twee van soortgelijke vestigingen mogen bevinden.

 

 [image]

 

Woonbuurten
Tot slot noemt de nota de woonbuurten, waar uitsluitend nieuwvestigingen in de categorie 1 worden toegestaan, mits zich binnen een straal van 500m geen andere horecagelegenheid van de categorie 1, 2 of 3 bevindt. Hetzelfde geldt voor horecavormen gericht op het verstrekken van volledige dan wel onvolledige maaltijden.

 

Overige gebieden
Voor de overige gebieden geldt een zeer restrictief beleid. Zo zullen er op industrieterreinen en kantoren- locaties slechts die vormen van horeca toegestaan kunnen worden, die een ondersteunende functie hebben aan het individuele bedrijf en daar onderdeel van uit maken (zie ook hieronder). Ook is horeca toegestaan die als 'facility point' kan worden gezien en binnen het regime van de aangewezen parkmanager valt. Bij hoge uitzondering kan horeca 3 worden toegestaan. Het college van Tilburg zal in haar beslissing de opinie van de aangewezen parkmanager c.q. de vereniging van eigenaren zwaar laten meewegen. Op sportterreinen, onderwijsterreinen en terreinen waar gezondheidszorg de hoofdfunctie is, zullen slechts mogelijkheden bestaan voor bedrijven die ten dienste staan aan de hier gevestigde instellingen. In de resterende gebieden zoals recreatie en de buitengebieden zullen die vormen van horeca toegestaan worden welke het karakter van het bestaande gebied aanvullen en de hoofdfunctie van het betreffende gebied versterken.

 

Ondersteunende Horeca

Op 1 februari 2010 heeft de gemeenteraad het Beleidskader ´Ondersteunende Horeca in Tilburg´ vastgesteld. Voor ondernemers binnen de gemeente Tilburg is het op grond van het beleidskader mogelijk om onder een aantal voorwaarden het ondernemerschap te combineren met horeca-activiteiten. Er geldt dan geen exploitatievergunningplicht.

Het beleidskader heeft de intentie recht te doen aan veranderende consumentenwensen, het bieden van ruimte voor ondernemerschap en mogelijkheden voor functiemenging. Tegelijkertijd is het niet de bedoeling om op deze manier oneerlijke concurrentie met de reguliere horeca in de hand te werken of de openbare orde en veiligheid te verstoren. Daarom is een aantal voorwaarden vastgesteld waarbinnen ondersteunende horeca exploitatievergunningvrij kan plaatsvinden. De initiatieven moeten zorgen voor meer beleving en bestedingen in de stad.

Van ondersteunende horeca is sprake als cumulatief wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. de horeca-activiteit moet ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie en deze ondersteunen. Op die manier kan de kwaliteit van het aanbod van de ondernemer worden vergroot of compleet gemaakt;

  2. de horeca-activiteit mag maximaal 33% van het totale verkoopvloeroppervlak van het betreffende pand in beslag nemen. Ook een eventueel terras maakt hier deel van uit;

  3. de horeca-activiteit moet passen binnen het 'regime' van de hoofdfunctie (bijvoorbeeld detailhandel, zakelijke dienstverlening). De horeca-activiteit is complementair aan de hoofdfunctie en de openingstijden van de ondersteunden horeca zijn gelijk aan de openingstijden van de hoofdfunctie. De horecaruimte mag niet worden verhuurd of anderszins in gebruik worden gegeven aan derden (ten behoeve van feesten en andere partijen). Er mag geen reclame voor de ondersteunende horeca-activiteiten worden gemaakt, via welk medium dan ook;

  4. de horeca-activiteiten mogen niet zelfstandig worden uitgeoefend. Toegang tot de horeca-activiteiten kan niet los van de hoofdfunctie plaatsvinden. Wanneer er sprake is van zelfstandige toegankelijkheid of van uitoefening los van de hoofdfunctie is er geen directe relatie meer met de hoofdfunctie, maar gaat het om zelfstandige horeca-activiteiten. Deze vallen dan onder één van de horecacategorieën zoals opgenomen in het horecabeleid en in de geldende bestemmingsplannen;

  5. er mogen geen alcoholhoudende dranken worden verstrekt zonder de benodigde vergunningen. Het gaat dus in alle gevallen om ondersteunende 'droge horeca'. Het staat een ondernemer echter vrij een volwaardige Drank- en Horecawetvergunning aan te vragen. Daarvoor geldt dan wel het beoordelingskader uit de reguliere DHW-procedure die buiten het toepassingsbereik van het Beleidskader Ondersteunende Horeca valt, ook al is sprake van ondersteunende horeca. De vergunningplicht blijft dan bestaan (exploitatievergunning, Drank- en Horecawetvergunning) en er vindt een bestemmingsplantoets plaats.

Om de voorwaarden waaronder ondersteunende horeca mag plaatsvinden wettelijk goed te verankeren, is de APV dienovereenkomstig aangepast.

 

Maatregelen in bestemmingsplan

Ten aanzien van het plangebied is het vorenstaande als volgt uitgewerkt:

  1. de Lijnstructuur horeca beperkt zich in het plangebied tot de Ringbaan Noord, Hoefstraat, Veldhovenring, Molenstraat, Groeseindstraat, Rosmolenplein, Van Meterenstraat;

  2. als woongebied worden beschouwd alle gronden met een woonbestemming, voor zover deze niet zijn gelegen aan de hiervoor benoemde wegen gelegen aan de Lijnstructuur horeca;

  3. overig gebied wordt gevormd door de andere bestemmingen, niet zijnde verkeersbestemmingen, en voor zover niet gelegen aan de hiervoor benoemde wegen gelegen aan de Lijnstructuur horeca.

Bestaande horecavestigingen worden als zodanig bestemd.

4.10 Verkeer en parkeren

 

4.10.1 Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (Mobiliteit in Balans)

Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit:

Algemeen

  1. De gemeente accepteert een groei van verkeer. Echter, de groei mag zich niet overal in dezelfde mate voordoen: groei van het autoverkeer wordt alleen geaccommodeerd op het hoofdnet, waar de verkeersfunctie voorop staat. In de tussenliggende verblijfsgebieden is wonen, werken en winkelen het belangrijkst en moet het verkeer zich daaraan aanpassen. Het gebruik van fiets en openbaar vervoer wordt blijvend gestimuleerd. Tevens dient er meer samenhang te komen tussen de verschillende vervoerswijzen.

  2. Alle vervoerwijzen moeten een rol kunnen spelen om de groei van de mobiliteit op te vangen. In de stad moeten openbaar vervoer en fiets een belangrijke rol spelen. Deze rol spelen zij ook als schakel in een vervoersketen. Voorwaarde voor succesvol ketenvervoer is een goede samenhang tussen deze vervoerwijzen. De gemeente heeft voor de verschillende vervoerwijzen hoofdnetten vastgesteld, waar een verdere groei van verkeer kan worden opgevangen (hoofdnet auto, hoofdnet openbaar vervoer, hoofdnet fiets, hoofdnet goederenvervoer). Op deze hoofdnetten wordt een goede doorstroming bevorderd. Tevens stelt de gemeente een basisprioriteit vast voor situaties waar de hoofdnetten elkaar kruisen. Voor deze hoofdnetten blijven duidelijke kaders gelden vanuit leefbaarheid en veiligheid.

Autoverkeer

  1. Bij de vormgeving van het hoofdnet autoverkeer is het principe 'van binnen naar buiten' leidend. Daarbij worden in de stad drie verkeersringen onderscheiden: de Cityring om de binnenstad, de ringbanen en tangenten/rijkswegen. Verkeer dat niet thuishoort op (delen van) een ring wordt gestuurd naar een ring van hogere orde.

  2. Voor de ringbanen wordt een studie naar een aangepaste regelstrategie (herwaardering) uitgevoerd. Deze studie naar een betere benutting moet leiden tot uitvoering van maatregelen die de doorstroming op de ringbanen en invalswegen verbetert. Sinds 2010 wordt dynamisch verkeersmanagemental ingezet om de doorstroming te optimaliseren.

 

Parkeren

  1. Bij vestiging van nieuwe functies en intensivering van bestaande functies worden de parkeernormen en bijbehorend processchema gehanteerd zoals omschreven in de notitie Parkeernormen Tilburg 2011, vastgesteld juni 2012.

 

Goederenvervoer

  1. Tot 2015 groeit het goederenvervoer sterk. Tilburg heeft de ambitie om de regionale functie in overslag en logistiek verder uit te bouwen. Hierbij wordt ernaar gestreefd dat het goederenvervoer het stedelijk wegennet zo beperkt mogelijk belast. De tangenten zullen zo aantrekkelijk moeten zijn ten opzichte van de ringbanen dat het goederenvervoer vanzelf voor deze route kiest. Goederenvervoer over de weg met een herkomst of bestemming in de regio Tilburg moet waar mogelijk worden afgewikkeld om de stad Tilburg heen. De huidige overslagvoorzieningen zijn gevestigd op bedrijventerrein Loven. Daarnaast maakt een aantal bedrijven gelegen aan het Wilhelminakanaal rechtstreeks gebruik van vervoer over water. Tilburg streeft ernaar om de beschikbare multimodale voorzieningen te behouden en bij toenemende vraag verder uit te bouwen. De gemeente ontwikkelt hiertoe een hoofdnet goederenvervoer waarmee een goede uitwisseling tussen vervoerwijzen mogelijk wordt.

 

Mobiliteitsmanagement

  1. Om de automobiliteit te beperken probeert de gemeente Tilburg de vraag te beïnvloeden. Hierbij moet gedacht worden aan het verbeteren van het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen en het vergroten van overstapmogelijkheden tussen vervoerwijzen. Daarnaast wordt aan vraagbeïnvloeding gedaan door het autoverkeer te reguleren via het doorrekenen van kosten of het opleggen van restricties (bijv. parkeerbeleid). Naast de inzet van de gemeente kunnen vooral bedrijven het nodige doen om de vervoerwijzekeuze voor hun medewerkers en/of bezoekers te beïnvloeden. Dit begint al bij de locatiekeuze van een bedrijf. De gemeente stimuleert de aandacht voor vervoermanagement. Via de wet worden eisen gesteld aan milieuprestaties door bedrijven, onder meer op het vlak van vervoer. De gemeente handhaaft door te controleren op de gestelde eisen. De gemeente stimuleert, faciliteert en handhaaft de uitvoering van vervoermanagement ten aanzien van bedrijven met een grote vervoersstroom, bedrijven in de oude stad (binnen- en aan de ringbanen) en bedrijven op nieuwe bedrijventerreinen.

 

 

 [image]

categorisering wegen

 

Ten aanzien van het plangebied

In en om het plangebied liggen een aantal gebiedsontsluitingswegen, namelijk:

 

De overige straten binnen het plangebied zijn woonstraten welke in een 30km/u gebied liggen. Al deze woonstraten zijn ingericht als tweerichtingsstraten. Door het gebied lopen een aantal busroutes, namelijk lijn 5 en 6. Deze lopen over de Julianapark, Goirkestraat, Veldhovenring (lijn 5) en over Julianapark, Hoefstraat, Rosmolenplein, Van Meterenstraat, Ringbaan Oost (lijn 6). In het gebied liggen ook een aantal secundaire, recreatieve en sternet fietsroutes. Nieuwe bouwplannen in dit gebied moeten voldoen aan de op dat moment vastgestelde parkeernormen, welke terug te vinden zijn in het Tilburgse Verkeers en Vervoers Plan (TVVP).

4.10.2 Tilburgs Openbaar Vervoerplan, provinciale OV-visie, Programma Hoogfrequents Spoorvervoer (PHS)

De provincie Noord Brabant is opdrachtgever van het openbaar vervoer per bus in Tilburg. De lijnvoering en de inrichting van de belangrijkste haltes zijn gebaseerd op het Tilburgs Openbaar vervoer Plan (TOP) uit 2000. De aansturing door de provincie gebeurt op basis van de provinciale OV-Visie: OV-visie Brabant, Vraaggericht, verbindend, verantwoord (oktober 2012), die ook als basis dient voor de aanbesteding van het openbaar vervoer vanaf eind 2014 tot en met 2023, waarin de afspraken met de vervoerder over de uitvoering van het openbaar vervoer zijn vastgelegd. De dienstregeling van het openbaar vervoer wordt vormgegeven in Ontwikkelteams, waarin ook de gemeente participeert.

Voor het treinverkeer is de Rijksoverheid opdrachtgever. Vanuit het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS), het aantal treinen van en naar de Tilburgse stations worden uitgebreid.

4.10.3 Fietsplan Tilburg

Tilburg vindt fietsen belangrijk, want fietsen is goedkoop, snel en gezond. De stad geeft om haar luchtkwaliteit en mogelijkheden voor mobiliteit van haar inwoners. De gemeente ondersteunt dit met het fietsplan 2005 - 2015. Hierin staat omschreven hoe Tilburg steeds betere voorzieningen ontwikkelt om comfort en veiligheid voor fietsers te vergroten. Dit moet leiden tot een breder en intensiever fietsgebruik in de stad. De gemeente wil dit bereiken door onder meer in te zetten op:

  1. het voltooien van het Sternet voor 2020;

  2. doelgroepenbenadering (schoolgaande jeugd, allochtonen, winkelend publiek);

  3. communicatie;

  4. het ontwikkelen van een fietstransferium.

Daarnaast is er in de intensivering van het fietsplan (vastgesteld op 10 oktober 2006) besloten dat de kwaliteit op alle fietsroutes verder verbeterd moet worden, het Sternet in 2015 voltooid moet zijn en er meer maatregelen voor de specifieke doelgroepen moeten worden genomen. Tot slot is hierin ook besloten in te zetten op een uitgebreide communicatie. In het fietsplan is een uitgebreid uitvoeringsprogramma opgenomen. Het belangrijkste onderscheid dat gemaakt kan worden, is als volgt:
Infrastructureel: Het sternet wordt voor 2015 voltooid, ook kleinere fietspaden worden in asfalt aangelegd, het Sternet krijgt een sterk verbeterde verlichting, er wordt op grootschalige wijze onderhoud aan het sternet en de kleinere fietspaden uitgevoerd.

Beheer en onderhoud: Niet alleen wil de gemeente op alle Sternetroutes en fietspaden onderhoud plegen, ook wil de gemeente een grote kwaliteitsslag uitvoeren tijdens dit onderhoud.

Stallingsvoorzieningen: Er wordt een separaat stallingenplan opgesteld waarin voor alle knelpunten naar een oplossing wordt gezocht en waaraan een uitvoeringsprogramma komt te hangen.

Doelgroepenbenadering: Per doelgroep wordt bekeken welke middelen worden ingezet en wordt een uitgebreide campagne opgezet.

Communicatie: De centrale doelstelling van de communicatie is (meer) mensen vaker op de fiets krijgen en de bestaande fietsers behouden. Hier worden dan ook specifieke acties op ingezet die ook samenhangen met de uitvoeringsmaatregelen.

4.11 Overige onderwerpen

 

4.11.1 Koffieshops en verkoop van softdrugs

In de eindnota Koffieshop-problematiek (1992) wordt een beleid geformuleerd ten aanzien van koffieshops waar tevens verkoop van softdrugs plaatsvindt. In de nota wordt aandacht besteed aan de mogelijkheden voor het sluiten van en het niet verlenen van vergunningen aan bestaande koffieshops.

In verband met het woon- en leefklimaat wordt een spreidingscriterium gehanteerd waarbij de volgende afstandnormen in acht dienen te worden genomen:

  1. tenminste 250m van een basisschool;

  2. tenminste 250m van een andere onderwijsinstelling, een jongerencentrum dan wel een instelling voor opvang of behandeling van drugsverslaafden;

  3. tenminste 250m van een ander softdrugsverkooppunt.

Daarnaast is er sprake van aantasting van het woon-/leefklimaat indien de inrichting zal worden gevestigd in:

  1. een woonstraat;

  2. de onmiddellijke nabijheid van horecabedrijven of winkels met een dusdanige bezoekersgroep, dat tengevolge van de vestiging van de inrichting de ontmoeting van de betrokken bezoekersgroepen openbare orde problemen tot gevolg heeft of tot gevolg dreigt te hebben.

De inrichtingen, die niet aan deze afstandnormen voldoen, dienen door een uitstervingsbeleid te verdwijnen. Dit houdt in dat de huidige eigenaren kenbaar wordt gemaakt dat het spreidingscriterium wordt gehanteerd vanaf het moment dat een inrichting van exploitant wijzigt.

4.11.2 Prostitutie

In 1999 is het algemene bordeelverbod vervallen en zijn exploitanten vrij deze te vestigen, tenzij er lokale regelgeving is die daar grenzen aan stelt c.q. randvoorwaarden voor formuleert. Ook na legalisering van deze branche door opheffing van het bordeelverbod blijft er natuurlijk wel sprake van een bijzondere branche, waarbij het gevaar van bedreiging van de openbare orde c.q. aantasting van het woon- en leefklimaat latent aanwezig is. De gemeente Tilburg heeft haar opvattingen weergegeven in de nota Prostitutiebeleid (1999).

 

Vestigingsbeleid
In de APV is expliciet opgenomen dat de ´prostitutievergunning´ alleen verleend kan worden als het bestemmingsplan vestiging toelaat. Grofweg betekent dit dat in het bestemmingsplan ofwel de functie-aanduiding ´prostitutie´, ofwel de bestemming Cultuur en Ontspanning opgenomen dient te zijn, wil vestiging bestemmingsplantechnisch mogelijk zijn. Indien het de bedoeling is dat in de prostitutie-inrichting ook alcohol geschonken wordt, dient het bestemmingsplan tevens horeca toe te laten. Met het oog op de bescherming van het belang van de openbare orde c.q. de voorkoming van aantasting van het woon-en leefklimaat dient tevens nog aan een aantal specifieke op de APV gebaseerde vestigingscriteria te worden voldaan. Uitgangspunt daarbij is dat mogelijke overlast voor de woonfunctie zo veel mogelijk wordt voorkomen. Duidelijk is dat de vestiging in woonstraten niet toelaatbaar is. Vestiging van een prostitutie-inrichting is voorts niet toelaatbaar aan een andere dan een gebiedsontsluitingsweg en evenmin aan een weg of straat met een verblijfsfunctie, met uitzondering van het horecaconcentratiegebied in het centrum. Tevens is de gebruiksfunctie van de omliggende bebouwing van belang. Er zal, ook al wordt voldaan aan de andere voorwaarden, alleen vergunning verleend worden, indien de direct aangrenzende panden op de begane grond geen woonfunctie kennen en indien van het totaal aantal panden binnen 30m van het pand, ten behoeve waarvan vergunning gevraagd wordt, tenminste 67% op de begane grond geen woonfunctie heeft. Maatgevend zijn de panden in dezelfde straat, bij hoekpanden in beide straten. Vestiging is verder niet mogelijk binnen een afstand van 250m van een ander prostitutiebedrijf of een school. Bestaande vestigingen blijven toegelaten, voorzover deze tot 1999 officieel van gemeentewege gedoogd zijn. In concreto betreft dit inrichtingen aan de Koestraat 42/44, de Spoorlaan 20 en Korvelseweg 215. Deze inrichtingen zijn niet in het plangebied gelegen.

4.11.3 UMTS

Bij besluit van 12 maart 2007 heeft de raad nieuw beleid voor de plaatsing van zendmasten voor mobiele telefoons (GMS en UMTS) vastgesteld.

(Internationale) gezondheidsraden geven aan dat zendmasten geen risico vormen voor de gezondheid. Desondanks wil de gemeente Tilburg zendmasten op een zo verantwoord mogelijke manier inpassen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen vergunningsvrije en vergunningsplichtige zendmasten.

Zendmasten tot vijf meter mogen vergunningsvrij geplaatst worden. Jaarlijks ontvangt de gemeente een plaatsingsplan van de gezamenlijke aanbieders van mobiele telefonie. Daaruit blijkt waar reeds masten zijn geplaatst en waar masten eventueel gewenst zijn. Met aanbieders van mobiele telefonie is de afspraak gemaakt dat zij de masten zo veel mogelijk op ´niet gevoelige bestemmingen´ plaatsen, zoals kantoren, bedrijven en hoogspanningsmasten. Wanneer een aanbieder van mobiele telefonie een mast wenst te plaatsen op een woongebouw, dient dit vooraf gemeld te worden aan de gemeente. Bovendien heeft de aanbieder toestemming nodig van de eigenaar van het betreffende gebouw. Met omwonenden hoeft, volgens de regels uit het nationale zendmastenbeleid, niet gecommuniceerd te worden over de plaatsing van een zendmast.

Zendmasten van vijf meter of hoger zijn vergunningsplichtig. Deze masten mogen niet in woonwijken worden geplaatst. Buiten de woonwijk wordt de meest geschikte locatie gezocht, waarbij de criteria uit de nota Zendmasten worden gehanteerd. (Zicht)hinder van masten wordt voorkomen en er is aandacht voor landschappelijke inpassing en esthetiek. Omwonenden ontvangen een bewonersbrief en er vindt eventueel een inloopavond plaats (afhankelijk van de locatie). Wanneer het bevoegde gezag toch besluit een omgevingsvergunning te verlenen voor een zendmast in een woonwijk, dan wordt dit aan de raad gemeld.

 

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

 

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

5.2 Milieuhinder bedrijven

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

 

Alle bedrijven binnen het plangebied en daarnaast die bedrijven erbuiten, waarvan de indicatieve milieucontouren over het plangebied liggen, zijn geïnventariseerd. Deze inventarisatie verschaft inzicht in de milieucategorie waartoe het bedrijf behoort en is gebruikt om de bestaande, binnen het plangebied gelegen, bedrijven in het bestemmingsplan vast te leggen en eventuele knelpunten te signaleren. Omdat het bestemmingsplan een beheersmatig karakter heeft, zijn deze bedrijven uit de inventarisatie allen in het bestemmingsplan opgenomen. Er is vanuit gegaan dat de bestaande bedrijven voldoen aan de milieuvoorschriften volgend uit de Wet milieubeheer en zodoende geen overlast veroorzaken voor de omgeving. Een aantal bedrijven is op basis van hun activiteiten en de daarmee samenhangende milieucategorie niet wenselijk op het desbetreffende adres. Een dergelijk bedrijf mag haar bestaande activiteiten voortzetten en eventueel uitbreiden, voor zover de regels dat toelaten. Zodra zo´n bedrijf zijn activiteiten beëindigt, moet worden voldaan aan de milieucategorie die bij de omgeving hoort. Wel mag op de desbetreffende locatie een soortgelijke activiteit plaatsvinden, mits de nieuwe activiteit niet in een hogere milieucategorie valt dan de oude.

De milieucategorie van de bedrijven binnen het plangebied is weergegeven op de verbeelding en/of genoemd in de bestemmingsregels.

 

De kanaalzone binnen het plan heeft net zoals in het voorgaande bestemmingsplan de bestemming "Gemengd-Grootschalig". Met het oog op de omliggende woningen en de richtafstanden is voor het gebied een milieucategorie 3.1 toegestaan.

 

Binnen het plan zijn een aantal gebieden aanwezig waarbij er sprake is van de menging van functies en waar woningen en bedrijven elkaar afwisselen. Daarom is voor deze functie ("Gemengd") aansluiting gezocht bij de lijst functiemenging, die speciaal bedoeld is voor dergelijke gebieden. Ten opzichte van het eerdere bestemmingsplan geeft dit aan de ene kant een verruiming en aan de andere kant worden andere activiteiten niet meer toegestaan. Zo wordt gezien de kwetsbaarheid van omliggende woningen de activiteiten met het aspect "gevaar" beperkt. Terwijl er vanuit het aspect "geluid" juist een verruiming is omdat er al sprake is van een levendige omgeving. Hierdoor kan het voorkomen dat bepaalde activiteiten onder het vorige plan toegestaan waren, nu een aparte benaming met een uitsterfconstructie krijgen en anders om. Met de toepassing van de lijst functiemening menen wij echter dat er een betere afstemming is tussen het wonen en het werken binnen de bestemming gemengd. Er dat er hiermee sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.3 Externe veiligheid

 

5.3.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

 

De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

  1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);

  2. Besluit transportroutes externe veiligheid (Bevt) van 1 april 2015;

  3. Besluit externe veiligheid buisleidingen(Bevb) van 1 januari 2011.

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

5.3.2 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is in een besluit vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald.

 

In de bijlage Risico-inventarisatie Groeseind 2016 zijn de risicobronnen die relevant zijn (binnen het invloedsgebied liggen) geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de A58, de spoortrajecten Breda - Tilburg, Tilburg - Vught, Tilburg - Boxtel en een hogedruk aardgastransportleiding van Gasunie. De verantwoordingsplicht is hiervoor ingevuld en maakt onderdeel uit van de bijlage risico-inventarisatie Groeseind 2016.

5.3.3 Beleidsvisie externe veiligheid

In de beleidsvisie externe veiligheid wordt het plangebied Groeseind 2016 aangemerkt als een luw gebied. Binnen een luw gebied gelden de volgende voorwaarden:

Aan bovengenoemde randvoorwaarden wordt voldaan. De ruimtelijke ontwikkeling is niet strijdig met het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid.

 

Naast de verantwoordingsplicht vanuit de wet- en regelgeving zijn er voorwaarden opgenomen in de beleidsvisie binnen gebieden van transportassen en hogedrukaardgasleidingen. Deze gebieden worden als aandachtsgebieden op de plankaart opgenomen. Aan de noordelijke zijde van het plangebied Groeseind ligt het aandachtsgebied van de hogedrukaardgasleiding Z-522 over het plangebied heen.

 

5.3.4 Conclusie en restrisico

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van verschillende transportroutes gevaarlijke stoffen (rijksweg, spoortrajecten en één buisleiding). Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen.

Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld. Voor de verantwoording van het groepsrisico is gebruik gemaakt van de standaardadvies 2016 van de brandweer Midden- en West Brabant, de relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.

 

Uit het bovenstaande worden de volgende relevante conclusies getrokken:

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

5.4 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan is een bestaand verkooppunt en opslag van consumentenvuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

5.5 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

5.5.1 Wegverkeerslawaai

Het beheerplan Groeseind 2016 betreft een actualisatie van het bestemmingsplan Groeseind 2007, vastgesteld 27 oktober 2008 en Groeseind 2007 1 t/m 10 herziening, diverse vaststellingsdata. Daarnaast vallen de bestemmingsplan Groeseind-Hoefstraat-Bisschoppenbuurt, vastgesteld 14 december 2009 en het bestemmingsplan Groeseind Noord 2011, vastgesteld 25 juni 2012 onder het beheerplan Groeseind 2016.

 

Binnen het beheerbestemmingsplan Groeseind 2016 worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt anders dan op grond van bovenstaande bestemmingsplannen planologisch al zijn toegestaan. Dit betekent dat op grond van artikel 76 lid 3 van de Wet geluidhinder de situatie niet nieuw is en dat daarom geen akoestisch onderzoek noodzakelijk is om eventuele (nieuwe) hogere waarden vast te stellen.

 

In diverse vigerende bestemmingsplannen zijn zogenaamde hogere waarden vastgesteld. Dit geldt ook voor zogenaamde saneringswoningen. Deze hogere waarden, die de maximale toelaatbare geluidbelasting van destijds weergeven, zijn het uitgangspunt voor de benodigde gevelisolatie indien de bestaande woningen gesloopt en herbouwd worden. Onderstaand zijn de plannen weergegeven waarvoor hogere waarden zijn verleend.

 

In de vigerende bestemmingsplannen zijn in een aantal gevallen hogere waarden vastgesteld voor geluidgevoelige bestemmingen gelegen langs de eerste orde linten Wilhelminapark Noordzijde, Veldhovenring Noordzijde en de tweede orde linten Groeseindstraat, Hoefstraat, van Meterenstraat en Molenstraat. De Groeseindstraat en Hoefstraat zijn echter onder een 30km/h regiem komen te vallen. Dit houdt in dat de verleende hogere waarden voor de woningen Hoefstraat 1 t/m 308 en Groeseindstraat nummer 6 t/m 111 van rechtswege komen te vervallen. Voor het bestemmingsplan Groenseind 2007, 4e herziening, beschikking 5 juli 2011 zijn tevens hogere waarden verleend. Het gaat hierbij om de bouw van 31 zorgappartementen.

 

Door de provincie Noord-Brabant, kernmerk 835887, beschikking 16 mei 2002 zijn ten aanzien van het bestemmingsplan Groeseind Noord zijn ten gevolge van de Ringbaan Noord en Ringbaan Oost hogere waarden verleend.

 

Ten aanzien van het bestemmingsplan Groeseind 2007, 10e herziening (Rosmolen), beschikking 15 juni 2015 zijn hogere waarden verleend ten gevolge van de Ringbaan Oost.

 

Naast bovenstaande verleende hogere waarden is er een megabeschikking genomen m.b.t. zogenaamde saneringswoningen volgens de Wet geluidhinder. Dit zijn woningen waarvoor een hogere waarde is verleend in het kader van de eindmelding sanering wegverkeerslawaai en/of railverkeerslawaai. Deze woningen bevinden zich met betrekking tot het beheerplan Groeseind 2016 onder andere langs de Ringbaan Oost huisnummers 97-253 (oneven nummers), en de van Meterenstaat huisnummers1 t/m 7 (oneven nummers), en 9 t/m 31 (oneven nummers). De opsomming is niet limitatief.

 

Bovenstaande besluiten (zie Bijlage 1 Hogere waarde besluiten) blijven onverminderd van kracht voor het beheerplan Groeseind 2016.

5.5.2 Industrielawaai

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder is hierdoor niet van toepassing.
Ten noordenwesten en ten noordoosten van het plangebied bevinden zich de gezoneerde industrieterreinen Kraaiven en Loven. Een deel van de geluidscontour van industrieterrein Loven ligt over het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan (sportpark Melis Stokestraat).

5.5.3 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidcontouren (de zogenaamde Ke-contouren). Deze contouren liggen niet over het plangebied.

5.6 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

 

Het beheerbestemmingsplan Groeseind 2016 voorziet niet in grootschalige nieuwe ontwikkelingen ook niet voor wat betreft de bestaande wegenstructuur. Er zijn dan ook geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot de luchtkwaliteit.

 

Voor de bestaande bedrijvigheid wordt er vanuit gegaan dat deze voldoen aan de van toepassing zijnde milieunormen van de Wet milieubeheer. Daarnaast mag op grond van de toegestane milieucategorie er vanuit gegaan worden dat de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechtert anders dan planologisch is toegestaan op grond van het bestemmingsplannen Soey 2007 en Hasselt 2007. Bovendien wordt jaarlijks de luchtkwaliteit op de gemeentelijke wegen berekend. Deze berekeningen vinden jaarlijks plaats met de monitoringstool. Uit de monitoring blijkt dat er geen overschrijdingen van de grenswaarden plaatsvindt. Vanuit de Wet milieubeheer bestaat dan ook geen bezwaar tegen dit beheerbestemmingsplan.

5.7 Geur

 

5.7.1 Industriële geur

Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.

 

Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen bij te worden aangesloten. Voor enkele bedrijfscategorieën is behalve een grenswaarde voor nieuwe situaties ook een maximale geurimmissieconcentratie vastgesteld voor bestaande situaties.

 

In en om het plangebied is geen zware industrie mogelijk. In de lijst functiemenging is voor de toegestane activiteiten voldoende rekening gehouden met woonfucties in de nabijheid. Waardoor er sprak is van een goed woon- en leefklimaat. Bij de kanaalzone zijn binnen de bestemming "Gemengd-grootschalig" eveneens geen grote geurhinder bedrijven mogelijk. Hierbij is voldoende rekening gehouden met de richtafstanden uit de VNG-brochure.

5.7.2 Agrarische geur

Op bedrijven die tot de agrarische sector behoren (veehouderijen) is ten aanzien van het geurbeleid de Wet geurhinder en veehouderij (5 oktober 2006) en de bijbehorende Regeling geurhinder en veehouderij van toepassing. Deze regelgeving geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst aan de hand van een verspreidingsmodel (V-Stacks model). Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De wet geeft de mogelijkheid om op lokaal niveau gemotiveerd af te wijken van de wettelijk norm met een verordening. De gemeente Tilburg heeft vooralsnog geen verordening met afwijkende normen vastgesteld.

 

In en op het plangebied zijn geen agrarische veehouderijen aanwezig waarbij het aspect Geur van invloed is op het woon- en leefklimaat binnen dit bestemmingsplan.

5.8 Bodem

 

5.8.1 Algemeen

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

 

Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

5.8.2 Bodem Groeseind

Milieukwaliteit van de bodem

Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld.

 

 [image]

Uitsnede Bodemkwaliteitskaart

 

Het bestemmingsplangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszone wonen en industrie. De functies geven een maat aan. Afgegraven grond met klasse "wonen" kan alleen toegepast worden binnen andere percelen met de klasse wonen. Het geeft tevens een indicatie van de globale kwaliteit. Grond met klasse wonen wordt beschouwd als licht verontreinigde grond, terwijl er bij industrie kwaliteit matige verhoogde en hogere concentraties kunnen worden gemeten.

 

Voor de percelen liggend binnen het bestemmingsplan gebied zijn honderden onderzoeken beschikbaar die enige indicatie kunnen geven van de te verwachten kwaliteit. Gemiddeld genomen is het grootste deel van het gebied licht tot matig verontreinigd met zware metalen. In zowel de boven en ondergrond als mede het grondwater.

 

In diverse delen van Noord-Brabant worden verhoogde gehalten aan zware metalen gemeten zonder dat daarvoor een duidelijke bron en oorzaak is aan te wijzen. De oorzaak ligt in dit soort gevallen meestal in een combinatie van factoren, waarbij de aanwezigheid van kalkarme zandgronden, verschillende vormen van antropogene belasting, zoals het jarenlang gebruik van meststoffen, bodemverbeterende middelen en bestrijdingsmiddelen en zure depositie een rol spelen. In sommige gevallen betreft het van nature aanwezige componenten. Het voorkomen van deze verontreinigingen levert vaak een heel heterogeen beeld op. Hierdoor spreekt men van een lokaal verhoogde achtergrondconcentratie.

 

binnen het bestemmingsplangebied is er ook sprake van gevallen van ernstige bodemverontreiniging. Het betreffen hier voornamelijk bodemverontreiniging die ontstaan zijn door de plaatselijke bedrijfsactiviteiten of door aanwezigheid van olietanks. Voor wat betreft nieuwbouwplannen is in het algemeen een bodemtoets nodig. Deze bodemtoets bestaat uit een vooronderzoek en een verkennend bodemonderzoek NEN 5740. Indien er geen saneringsurgentie (spoedeisendheid) aanwezig is, moeten dergelijke gevallen gesaneerd worden alvorens ter plaatse grondverzet plaats mag vinden en/of nieuwe functies gerealiseerd worden. Op basis van een op te stellen saneringsplan wordt beoordeeld of na sanering de bodem geschikt is voor de gewenste functie(s). Algemene saneringsdoelstelling in het bestemmingsplangebied is dat na sanering de bodem geschikt is voor de beoogde functie en de kwaliteit van de grond minimaal gelijk is aan de vastgestelde achtergrondwaarden in de bodemkwaliteitszone van het bestemmingsplangebied.

 

Conclusie

Bij perceel specifieke benadering van het bestemmingsplan gebied, kan er een betere indicatie worden gegeven van de te verwachten kwaliteit. Mogelijk is er voor nieuwbouw een verkennend bodemonderzoek volgens de NEN 5740 nodig. Dergelijke onderzoeken mogen dan maximaal 5 jaar oud zijn.

5.9 Natuur en ecologie

 

5.9.1 Inleiding

Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur en beschermde soorten (Flora- en faunawet). Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld.

5.9.2 Natura 2000

Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.

Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamde habitattoets.

In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit is afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat.

Er zijn drie mogelijkheden:

 

Analyse plangebied

Het plangebied ligt op ruime afstand van Natura 2000-gebieden. Dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Kampina & Oisterwijkse Vennen gelegen op een afstand van ca. 2,8 km. De Natura 2000-gebieden Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen en de Regte Heide & Riels Laag liggen op nog grotere afstand, respectievelijk 3,8 km en 5,7 km.

Kampina en de naastgelegen Oisterwijkse vennen en bossen vormen samen een voorbeeld van het licht glooiende Brabants dekzandlandschap, met U-vormige paraboolduinen, met bossen, vennen, heide en overgangen naar schraalgraslanden in beekdalen. Kampina is een restant van het halfnatuurlijke Kempense heidelandschap, met droge en vochtige heidevegetaties, akkertjes, een meanderend riviertje, voedselarme vennen en blauwgraslanden. De vennen in de Oisterwijkse bossen zijn merendeels ontstaan als uitgestoven laagten in een stuifzandlandschap, waar veentjes in ontstonden. Door vervening is hierin sinds de Middeleeuwen weer open water ontstaan. In het gebied zijn reeds in 1950 de eerste herstelmaatregelen in de vennen uitgevoerd. De Kampina & Oisterwijkse Vennen hebben een doelstelling voor 13 habitattypen, 4 habitatsoorten, 2 broedvogelsoorten en 1 niet-broedvogelsoort.

 

Conclusie

Het plangebied ligt op ruime afstand van Natura 2000-gebieden. Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. Negatief effecten op Natura 2000-gebieden treden hierdoor niet op. Indien ontwikkelingen worden voorzien dient wederom te worden getoetst of er tijdelijke en permanente negatieve effecten op Natura 2000-gebieden optreden en op welke wijze in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 dient te worden gehandeld.

5.9.3 Ecologische hoofdstructuur

In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot de EHS.

Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.

Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden.

 

Analyse plangebied

In het plangebied is Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aanwezig. Het betreft het Wilhelminakanaal met het beheertype N04.02 Zoete Plas. Andere EHS is in het plangebied afwezig. De dichtstbijzijnde EHS (buiten het plangebied) is gelegen op ca. 1,9 km afstand van het plangebied en betreft bosgebied aan de Hazennest-Oost. Het beheertype is N16.01 Droog bos met productie en N16.02 Vochtig bos met productie.

 

Conclusie

In het plangebied is Ecologische Hoofdstructuur aanwezig. Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. (Significant) negatieve effecten op Ecologische Hoofdstructuur treden hierdoor niet op. Indien ontwikkelingen worden voorzien dient te worden getoetst of er tijdelijke en permanente negatieve effecten op Ecologische Hoofdstructuur optreden en op welke wijze in het kader van Ecologische Hoofdstructuur dient te worden gehandeld.

5.9.4 Groenblauwe mantel

De groenblauwe mantel vormt het gebied tussen het kerngebied groenblauw en het agrarisch gebied, alsook het stedelijk gebied. Het kerngebied groenblauw wordt ommanteld om kernen te versterken en te verbinden. De groenblauwe mantel bestaat overwegend uit multifunctioneel landelijk gebied met grondgebonden landbouw. Binnen de groenblauwe mantel zijn ook de zogenaamde beheersgebieden van de ecologische hoofdstructuur opgenomen. Het beleid binnen de groenblauwe mantel is gericht op het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, watersysteem en landschap. Voor de natuur betekent dit vooral versterking van de leefgebieden voor plant- en diersoorten en de bevordering van de biodiversiteit buiten de EHS. Vanuit de watercomponent wordt vooral ingezet op het kwantitatief en kwalitatief herstel van kwelstromen, zoals het wijstverschijnsel op de Peelrandbreuk in Oost Brabant, in de beekdalen en op de overgangen van zand/veen naar klei in de zogenaamde Naad van Brabant. De groenblauwe mantel geeft naast de ontwikkeling van een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem ook ruimte voor de ontwikkeling van gebruiksfuncties, zoals landbouw en recreatie, mits deze bijdragen aan de kwaliteiten van natuur, water en landschap: de “ja-mitsbenadering”. De groenblauwe mantel biedt echter geen ruimte voor stedelijke ontwikkeling of de ontwikkeling van nieuwe (kapitaal)intensieve vormen van recreatie en landbouw.

 

Analyse plangebied

Het plangebied maakt geen deel uit van de Groenblauwe mantel. Groenblauwe mantel ligt in de zuidoosthoek op een afstand van 1,2km van het plangebied. Deze Groenblauw mantel is ook bekend onder de naam "Moerenburg".

 

Conclusie

Het plangebied maakt geen deel uit van de Groenblauwe mantel. Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. (Significant) negatieve effecten op Groenblauwe mantel treden hierdoor niet op. Indien ontwikkelingen worden voorzien dient te worden getoetst of er tijdelijke en permanente negatieve effecten op Groenblauwe mantel optreden en op welke wijze in het kader van de Groenblauwe mantel dient te worden gehandeld.

5.9.5 Flora- en faunawet

Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij rekening te houden met aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt.

Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.

Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet.

 

Analyse plangebied

Door een deskundige ecoloog van de Gemeente Tilburg is het plangebied op basis van bronnenonderzoek (Nationale Databank Flora en Fauna) op (potentieel) aanwezige beschermde soorten geanalyseerd. Dit onderzoek is uitgevoerd op 28 juli 2015. In tabel 1 zijn soorten opgenomen die afgelopen drie jaar in het plangebied zijn waargenomen.

Tabel Waarnemingen beschermde soorten in plangebied periode juni 2013 - juni 2015.

Soortgroep

Soort

Tabel

Bron

Opmerking

Vaatplanten

Gele helmbloem

2

NDFF

  

Vaatplanten

Grasklokje

1

NDFF

  

Vaatplanten

Tongvaren

2

NDFF

  

Vogels - categorie 1 - 4

Appelvink

3

NDFF

  

Vogels - categorie 1 - 4

Boerenzwaluw

3

NDFF

 Rode lijst

Vogels - categorie 1 - 4

Boomklever

3

NDFF

  

Vogels - categorie 1 - 4

Boomvalk

3

NDFF

  

Vogels - categorie 1 - 4

Ekster

3

NDFF

  

Vogels - categorie 1 - 4

Fuut

3

NDFF

  

Vogels - categorie 1 - 4

Gierzwaluw

3

NDFF

 

Vogels - categorie 1 - 4

Grauwe gans

3

NDFF

 

Vogels - categorie 1 - 4

Groenling

3

NDFF

 

Vogels - categorie 1 - 4

Grote bonte specht

3

NDFF

 

Vogels - categorie 1 - 4

Grote gele kwikstaart

3

NDFF

 

Vogels - categorie 1 - 4

Heggenmus

3

NDFF

 

Vogels - categorie 1 - 4

Houtduif

3

NDFF

 

Vogels - categorie 1 - 4

Huismus

3

NDFF

 Rode lijst

Vogels - categorie 1 - 4

Kauw

3

NDFF

 

Vogels - categorie 1 - 4

Kolgans

3

NDFF

 

Vogels - categorie 1 - 4

Koperwiek

3

NDFF

 

Vogels - categorie 1 - 4

Kramsvogel

3

NDFF

Rode lijst

Vogels - categorie 1 - 4

Meerkoet

3

NDFF

 

Vogels - categorie 1 - 4

Merel

3

NDFF

 

Vogels - categorie 1 - 4

Ooievaar

3

NDFF

 

Vogels - categorie 1 - 4

Pimpelmees

3

NDFF

 

Vogels - categorie 1 - 4

Putter

3

NDFF

 

Vogels - categorie 1 - 4

Roodborst

3

NDFF

 

Vogels - categorie 1 - 4

Slechtvalk

3

NDFF

Rode lijst

Vogels - categorie 1 - 4

Sperwer

3

NDFF

 

Vogels - categorie 1 - 4

Spreeuw

3

NDFF

 

Vogels - categorie 1 - 4

Tjiftjaf

3

NDFF

 

Vogels - categorie 1 - 4

Turkse tortel

3

NDFF

 

Vogels - categorie 1 - 4

Vink

3

NDFF

 

Vogels - categorie 1 - 4

Waterhoen

3

NDFF

 

Vogels - categorie 1 - 4

Wilde eend

3

NDFF

 

Vogels - categorie 1 - 4

Zanglijster

3

NDFF

 

Vogels - categorie 1 - 4

Zilvermeeuw

3

NDFF

 

Vogels - categorie 1 - 4

Zwarte kraai

3

NDFF

 

Vogels - categorie 1 - 4

Zwarte roodstaart

3

NDFF

 

Vogels - categorie 1 - 4

Zwartkop

3

NDFF

 

Zoogdier - vleermuis

Gewone dwergvleermuis

3

NDFF

 

Zoogdier - vleermuis

Rosse vleermuis

3

NDFF

  

 

Naast de feitelijke aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied (zie tabel 1) is het plangebied voor diverse soorten ook potentieel geschikt als voortplantingsplaats, vaste rust- en verblijfplaats en/of functioneel leefgebied in de vorm van foerageergebied en vliegroute. De voornamelijk te verwachten soorten zijn opgenomen in tabel 2.

 

Tabel Te verwachten soorten in plangebied.

Soortgroep

Soort

Tabel

Amfibieen

Diverse soorten

1

Vogels - categorie 1 - 4

Diverse soorten

3

Zoogdieren - grondgebonden

Mol, Egel

1

Zoogdieren - vleermuis

Diverse soorten

3

 

Toelichting tabel 1-soorten

 

Toelichting tabel 2-soorten

 

Toelichting tabel 3-soorten

 

Conclusie

In het plangebied zijn beschermde soorten aangetroffen en worden ze verwacht. Dit betreft soorten van de Flora- en faunawet tabellen 1, 2 en 3. Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. Schadelijke effecten op beschermde soorten treden hierdoor niet op. Indien ontwikkelingen worden voorzien dient wederom te worden getoetst of er schadelijke effecten op beschermde soorten optreden en op welke wijze in het kader van de Flora- en faunawet dient te worden gehandeld.

 

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

6.1 Bestaand watersysteem

 

6.1.1 Gebiedskenmerken

Het plangebied is gesitueerd in het stroomgebied van de Beneden Dommel en Zandleij, en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel. Groeseind is ongeveer 126ha groot, en is overwegend woongebied, met langs het kanaal een deel van het bedrijventerrein Kanaalzone. De terreinhoogte varieert van circa 13,85m+ NAP in het zuiden, tot ca. 13,10m+ NAP in het centrum en Noordoosten. Het merendeel van het gebied ligt tussen ca. 13,20m+ NAP en circa 13,50m+ NAP.

6.1.2 Bodem en grondwater

Uit het globaal onderzoek Beheerbestemmingsplannen Gemeente Tilburg, GEOFOX, 23 oktober 2006, blijkt de bodemopbouw te bestaan uit overwegend zand, met voorkomende sterk zandige leemlenzen, die dikker dan één meter kunnen zijn. In het noordwestelijke deel zijn de leemlenzen wat zwak zandiger. Lokaal kan de bodem sterk lemig, matig fijn zand bevatten. Dit zijn matig tot goed doorlatende grondlagen.

 

De grondwaterstanden verlopen globaal van zuid naar noord. De maatgevende grondwaterstand is ongeveer 12,10m+ NAP in het zuiden, en ongeveer 12,00m+ NAP in het noorden. De gemiddelde grondwaterstanden bedragen rond 11,25m+ NAP.De ontwatering in de bestaande situatie, met maatgevende grondwaterstanden van ruim 1,0m onder het maaiveld, is voldoende. Lokaal kan er sprake zijn van schijngrondwaterspiegels, welke ontstaan door stagnerend water in slecht waterdoorlatend bodemlagen in de onverzadigde zone.

6.1.3 Oppervlaktewater

Het Wilhelminakanaal grenst aan het plangebied aan de noordzijde, met een streefpeil van 12,55m+ NAP. Tweede alarmfase hoog water treedt in bij 12,85m+ NAP; tweede alarmfase laag water treedt in bij 12,35m+ NAP. Dit kanaal heeft een belangrijke transportfunctie en een beperkte waterhuishoudkundige functie. De bodem is niet volledig waterdicht, waardoor het, zij het in geringe mate, invloed heeft op het grondwater. Het waterschap De Dommel beheert de waterkwaliteit; Rijkswaterstaat is de beheerder van de waterkwantiteit. Verder zijn er geen oppervlaktewateren van betekenis binnen het plangebied aanwezig.

6.1.4 Riolering

In het gebied zijn verschillende rioolstelsels aanwezig:

 

Conform het Tilburgs beleid wordt er in verschillende gebieden afgekoppeld (naast de grote plannen die er in het gebied zijn) en aangesloten op blauwe aders.

 
[image]

 

Bij het gemengde rioolstelsel stroomt het afvalwater af in zuidelijk richting, en verder door middel van duikers onder het kanaal door, tot het doorvoergemaal Moerenburg. Het afvalwater wordt dan verpompt naar de zuiveringsinstallatie Tilburg. Beide installaties zijn in beheer van waterschap De Dommel. Bij nat weer stroomt het afvalwater in eerste instantie richting Moerenburg. Bij hevige neerslag stroomt het water echter ook direct richting de zuiveringsinstallatie Tilburg, via de bestaande rioolstelsel ten noorden van het plangebied.

 

Keur waterschap

Het beleid van waterschap De Dommel is weergegeven in de Keur waterschap De Dommel 2015; op 1 maart 2015 in werking getreden. Uit de Keurkaart blijkt dat het Wilhelminakanaal een beschermd gebied waterhuishouding is. Daarnaast is het Wilhelminakanaal door de provincie Noord-Brabant aangewezen als

ecologische verbindingszone. Verder bevinden zich geen oppervlaktewateren met bijzondere waarden binnen of in de directe nabijheid van het plangebied.

6.2 Duurzaam waterbeheer

 

6.2.1 Beleidskader

De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzamer waterbeheer. Het Rijk heeft met het Kabinetsstandpunt Anders omgaan met Water, Waterbeleid 21ste eeuw (2000) het advies van de Commissie Waterbeheer 21ste eeuw omarmd. Het waterbeheer moet veranderen om Nederland in de toekomst, wat water betreft, veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden. Belangrijk in de nieuwe aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.

 

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen mogen de lidstaten en regio's zelf vaststellen (voor Tilburg Stroomgebiedbeheersplan Maas). Voor grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Ook moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.

 

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21) en kwaliteit en ecologie (KRW).

 

Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.

 

Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Krachtig Water' 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. Het plan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap, en maakt een indeling in zes thema's: droge voeten, voldoende water, natuurlijk water, schoon water, schone waterbodem en mooi water. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur waterschap De Dommel 2015 (datum intrede 1 maart 2015).

 

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.

 

De SWR hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:

 

Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.

6.2.2 Afwegingen

Voor het plangebied zijn in de SWR geen specifieke opgaven benoemd. Ervan uitgaande dat de maatgevende extreme neerslag maar voor een deel kan worden verwerkt door de bestaande riolering, kan er water op straat ontstaan. Het is lastig te voorspellen in welke mate er in het plangebied overlast kan ontstaan. Uit voorzorg zou bij het ontwerp van nieuwe bebouwing en de openbare ruimte rekening moeten worden gehouden met deze extreme situaties. Dit kan door de bouw- en wegpeilen zorgvuldig te kiezen: de terreinhoogte van de openbare ruimte ter plaatse van de perceelgrens moet hoger zijn dan de kruin van de rijbaan in de openbare ruimte. Bij bestaande, te handhaven openbare ruimte ligt de terreinhoogte vast. Bouwwerkzaamheden kunnen het beste aansluiten op deze bestaande hoogte. Eventuele hoogteverschillen tussen bebouwing en openbare ruimte moeten binnen het plangebied civieltechnisch worden opgelost.

6.2.3 Watersysteem

Voor het watersysteem in het plangebied gelden de volgende randvoorwaarden:

6.3 Watertoets

Aangezien er geen sprake is van waterbelangen in het plangebied, hebben waterschap De Dommel en gemeente besloten de watertoets maximaal verkort te volgen. Hierdoor wordt deze waterparagraaf direct verwerkt in het ontwerpplan, zoals in eerder gemaakte afspraken om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt dan ook (direct) verstrekt bij de terinzagelegging. Het plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die een negatief hebben op de waterhuishoudkundige situatie in het plangebied en omgeving.

 

Hoofdstuk 7 Opzet planregels

 

7.1 Inleiding

De indeling en inhoud van de regels bij dit bestemmingsplan zijn gebaseerd op de Tilburgse bestemmingsplansystematiek, die primair ten behoeve van het actualiseren van bestemmingsplannen (een autonoom proces waarbij uit de aard der zaak de nadruk ligt op beheer) door de afdeling Ruimte van de gemeente Tilburg is opgesteld. De plansystematiek is vastgesteld door het gemeentebestuur en wordt doorlopend aan veranderende regelgeving en beleidsinzichten aangepast. De plansystematiek is gebaseerd op en sluit aan bij SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) en IMRO2012 (Informatie Model Ruimtelijke Ordening). De systematiek is te vinden op www.tilburg.nl/ruimtelijkeplannen.

7.2 Hoofdstuk 1 van de regels: Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de ´Inleidende regels´. Dit hoofdstuk omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel inzake de wijze van meten. Hieronder volgt een korte toelichting op enkele essentiële begrippen.

7.2.1 Bouwvlak en erf

De Tilburgse plansystematiek (en dus ook dit bestemmingsplan) maakt onderscheid tussen het bouwvlak en het erf.

Het bouwvlak komt in principe bij alle bestemmingen voor. Uitzondering zijn de bestemmingen binnen het openbaar gebied. Indien geen bouwvlak is aangegeven, bepalen de planregels soms dat het gehele bestemmingsvlak geacht wordt bouwvlak te zijn. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen er eveneens worden gebouwd, uiteraard slechts voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Soms mag het bouwvlak volledig worden volgebouwd, soms niet. Het eerste blijkt normaliter uit de planregels, het tweede wordt in de regel op de verbeelding weergegeven met een maatvoeringsaanduiding.

In het erf mogen geen hoofdgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen, aan- en uitbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan, voor zover deze passen binnen de bestemming en de bouwregels. Het erf komt met name voor bij woningen en bebouwing langs de linten.

Binnen het onbebouwd erf (perceel minus bouwvlak en minus erf) beperken de bouwmogelijkheden zich over het algemeen tot hetgeen vergunningvrij mag worden gebouwd en enkele bouwwerken, geen gebouwen zijnde (denk vooral aan erfafscheidingen).

7.2.2 Bouwdiepte

De bouwdiepte is gerelateerd aan de dieptemaat van het betreffende bouwblok c.q. de bouwstrook. De Tilburgse standaardbouwdiepte bedraagt voor woningen 12m. In specifieke - bijvoorbeeld historisch zo gegroeide situaties - kan hiervan worden afgeweken.

7.2.3 Bouwbreedte

In de 'Structuurvisie Linten in de oude stad' is bepaald dat zowel binnen bedrijvige als rustige linten in bestemmingsplannen de toelaatbare breedte gelijk is aan de huidige breedte van het pand (uitgangspunt 2012). Indien deze breedte minder is dan 6,5m dan mag bij herontwikkeling tot maximaal 6,5m breed worden gebouwd.

7.2.4 Bouwhoogte

De volgende gebiedstypen worden onderscheiden, waarbij het onderscheid wordt gevormd door een verschillende maximale bouwhoogte:

  1. Structuurvisie Linten oude stad, onderverdeeld in:

  1. bedrijvige linten;

  2. rustige linten.

  1. Hoofdstructuur nieuwe gebieden;

  2. Overige gebieden.

Langs de 'Structuurvisie Linten oude stad' is, zowel binnen bedrijvige linten als rustige linten, de maximaal toelaatbare hoogte 11m. Langs de 'Hoofdstructuur nieuwe gebieden' is een bouwhoogte van maximaal 15m toelaatbaar, terwijl in de overige gebieden maximaal 10m is toegestaan. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. Met name vanwege het niet stedelijke karakter gelden voor de dorpen afwijkende maten die opgenomen zijn binnen de afzonderlijke bestemmingen: Wonen-1, Wonen-2 en Wonen-3. Ook in het buitengebied geldt een afwijkende regeling.

 [image]

Structuurbeeld Plansystematiek

 

Een omgevingsvergunning voor het afwijken van de regels ten behoeve van een hogere bouwhoogte is vaak mogelijk voor specifieke constructies.

Binnen de bestemmingen Bedrijf en Bedrijventerrein is omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de voorgeschreven bouwhoogte mogelijk in een gradatie in hoogtes en percentages. Afwijking is niet toegestaan binnen een zone van 50m van bepaalde grenzen van bedrijventerreinen, weergegeven op onderstaand kaartbeeld. In geval van ligging direct naast beschermde dorps- of stadsgezichten en/of gemeentelijke dan wel rijksmonumenten, waarmee hogere bebouwing zou kunnen concurreren, dient afstemming met genoemde objecten plaats te vinden. Advies wordt gevraagd aan de gemeentelijke Omgevingscommissie.

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

7.2.5 Goothoogte

De toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn is in het algemeen gerelateerd aan de straatbreedte. De toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn is in het algemeen gerelateerd aan de afstand tussen de achtergevelrooilijnen. De formule ter bepaling van de goothoogte in de voorgevelrooilijn kan als volgt worden omschreven: de straatbreedte (gemeten van gevel tot gevel) + 1m met een maximum van:

 

In de meeste gevallen komt dit neer op een goothoogte die gelijk is aan de bouwhoogte. In de regels wordt de goothoogte dan ook gelijk gesteld aan de bouwhoogte, tenzij op de verbeelding met een maatvoeringsaanduiding een andere goothoogte wordt weergegeven. Bij afwijkende woningtypes en bijzondere situaties wordt van deze hoogteregels afgeweken en ´op maat´ bestemd. Dit zelfde geldt voor de goothoogte in de achtergevelrooilijn. Wanneer de systematiek voor de goothoogte in de voor- en achtergevelrooilijn resulteert in verschillende hoogten, wordt de laagste goothoogte weergegeven. Middels een omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de regels ten behoeve van het bouwen in het bouwvlak kan dan een hogere goothoogte voor de andere rooilijn worden verkregen.

Aanvullend op deze regeling dient langs de 'Hoofdstructuur nieuwe gebieden' echter rekening te worden gehouden met de bestaande hoogte van de belendingen in de voorgevelrooilijn. Hierbij dienen de volgende uitgangspunten in acht te worden genomen:

In bijzondere gevallen kan, afhankelijk van het type lint, omgevingsvergunning worden verleend voor binnen- plans afwijken van de bouwregels t.b.v. bebouwing in de strook van 5m langs de zijdelingse perceelsgrens tot een maximale hoogte behorende bij het type lint. Rekening houdende met de belendingen en/of het straatbeeld kunnen uit oogpunt van een goede ruimtelijke inpassing nadere eisen worden gesteld ten aanzien van vorm, afmetingen en plaats van de bovenste bouwlaag of de bovenste twee bouwlagen.

In het buitengebied gelden ten aanzien van goothoogten andere regels, die een lagere maximale goothoogte met zich brengen.

7.2.6 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Tenzij anders weergegeven is de volgende regeling van kracht voor woningen in stedelijk gebied:

  1. oppervlakte:

  1. 20m2 indien erf kleiner is dan 50m2;

  2. 40% van erf met maximum van 60m2 bij erf tussen de 50m2 en 500m2;

  3. 80m2 bij erf tussen de 500m2 en 1000m2;

  4. 100m2 bij erf vanaf 1000m2;

  1. bouwhoogte: maximaal 3m bij plat dak, bij schuin dak goothoogte maximaal 3m en bouwhoogte maximaal 4,5m.

Met omgevingsvergunning inzake binnenplans afwijken van de bouwregels is ten behoeve van mantelzorg een grotere oppervlakte mogelijk.

In het buitengebied geldt (op basis van provinciaal beleid) voor bijgebouwen bij woningen in beginsel een maximale oppervlaktemaat van 75m², terwijl de goothoogte maximaal 3m en bouwhoogte maximaal 4,5m mag bedragen.

N.B: op grond van de (landelijke) wettelijke regels voor vergunningvrij bouwen, kan er vaak meer gerealiseerd worden dan de bovenstaande standaardregeling doet vermoeden. Deze regeling maakt deel uit van de plansystematiek, omdat het Tilburgse 'erf' en het in het Besluit omgevingsrecht gedefinieerde 'achtererfgebied' niet noodzakelijkerwijs samenvallen.

7.3 Hoofdstuk 2 van de regels: Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de ´Bestemmingsregels´. In dit hoofdstuk komen de verschillende bestemmingen met bijbehorende bouwregels en gebruiksregels aan bod. Vaak is daarnaast sprake van een nadere eisen-regeling, een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, wijzigingsbevoegdheden e.d.

 

Bestemmingen
In het plan komen de volgende bestemmingen voor:

 

Daarnaast zijn de volgende dubbelbestemmingen opgenomen:

 

Bedrijf

In het plangebied komt enkele plaatsen de bestemming 'Bedrijf' voor'. Ter plaatse zijn bedrijven toegestaan in categorie 1 en 2.

 

Bedrijf-Nutsvoorzieningen

De bestemming 'Bedrijf-Nutsvoorziening' wordt met name toegekend aan grootschalige nutsgebouwen.

 

Gemengd

De bestemming 'Gemengd' is gelegen aan het Bart van Peltplein. Op deze gronden zijn verschillende functies toegestaan, waaronder bedrijven tot en met categorie 2, kantoren tot maximaal 250m2 bvo, maatschappelijke voorzieningen, bepaalde vormen van recreatie, detailhandel, sport en dienstverlening, wonen en bed&breakfast.

 

Gemengd-Grootschalig

De kanaalzone gelegen tussen Wilhelminakanaal en Ringbaan-Noord is bestemd als 'Gemengd-Grootschalig'. Op deze gronden zijn verschillende functies toegestaan, waaronder bedrijven tot en met categorie 3.1 en bestaande bedrijven in een hogere categorie, bepaalde vormen van recreatie, detailhandel, sport en dienstverlening en watergebonden bedrijvigheid. In de regels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het toestaan van nieuwe perifere detailhandel. Er kan medewerking worden verleend aan het verplaatsen of vestigen van perifere detailhandel vanwege praktische redenen en in het kader van een goede ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld bij een PDV-vestiging die midden in een blok is gelegen en verplaatst wordt naar een locatie aan de ringbaan. Bij dit soort initiatieven moet in belangrijke mate sprake zijn van een nieuw-voor-oud redenering (een PDV aanduiding toevoegen of verplaatsen betekent dat de PDV aanduiding op de oude locatie moet verdwijnen).

 

Gemengd-Lint

De bestemming 'Gemengd-Lint' is gelegd op gronden gelegen aan de Dillenburglaan-Nassauplein, Hasseltstraat, Kwaadeindstraat, Gasthuisring. Op deze gronden zijn toegestaan: lichte bedrijvigheid, kantoren tot maximaal 250m2, bepaalde vormen van maatschappelijke voorzieningen, recreatie, detailhandel, sport en dienstverlening, wonen en bed&breakfast.

 

Groen

Met de bestemming 'Groen' zijn met name de grotere groene ruimten welke als structureel groen moeten worden aangemerkt en de groene verbindingen geregeld. Deze groenstroken vormen de groene dragers van het plangebied. Binnen de bestemming Groen zijn de gronden mede bestemd voor speelvoorzieningen, openlucht en sportieve recreatie, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, fiets- en voetpaden, parkeer- en stallingsvoorzieningen. Voor wat betreft parkeer- en stallingsvoorzieningen is het nadrukkelijk niet de bedoeling de aangegeven bestemming Groen in de ruilen voor "grijs". Uitgangspunt is om flexibel in te kunnen springen op het aanleggen van een beperkt aantal parkeerplaatsen en dergelijke bij onder andere herinrichting van het openbaar gebied zonder dat hiervoor tijdrovende ruimtelijke procedures moeten worden gevolgd.

 

Maatschappelijk

Medische voorzieningen, welzijnsvoorzieningen (verpleeghuis etc), educatieve en sociaal-culturele voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van kinderopvang etc, openbare en bijzondere instellingen en maatschappelijke voorzieningen zijn binnen de bestemming 'Maatschappelijk' mogelijk gemaakt. Daarnaast is voor kleinschallige maatschappelijke instellingen zoals huisartspraktijken, tandartspraktijken, fysiotherapiepraktijken etc binnen de bestemming Maatschappelijk de nadere aanduiding 'dienstverlening' opgenomen.

 

Sport

Dit betreft het sportpark aan de Melis Stokestraat.

 

Verkeer

Binnen de bestemming 'Verkeer' zijn alle verkeer- en vervoervoorzieningen ten behoeve van het wegverkeer opgenomen. De nadruk ligt hier op de gebiedsontsluitingsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer. Het betreft hier hoofdverzamelwegen, verzamelwegen en wijkontsluitingswegen. Tevens maken groenvoorzieningen deel uit van de bestemming voor zover deze niet onder de bestemming groen worden geplaatst. Van deze hoofdgroep afgeleide gespecificeerde bestemmingen binnen de Tilburgse plansystematiek zijn:

 

Verkeer-Verblijf

Binnen deze bestemming ligt de nadruk op de erftoegangsfunctie voor gemotoriseerd en langzaam verkeer en/of de verblijfsfunctie voor voetgangers met alle bijkomende en ondersteunende voorzieningen en kunstwerken. Het betreft hier buurtstraten, woonstraten, woonerven, winkelerven en voetgangersgebied inclusief bijbehorende kunstwerken.

 

Water-Waterstaatkundige doeleinden

De belangrijkste watergangen zijn bestemd als 'Water-Waterstaatkundige doeleinden'. In het onderhavige plangebied betreft dat het Wilhelminakanaal.

 

Wonen

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn uitsluitend grondgebonden woningen toegestaan. Onder voorwaarden zijn tevens beroepsmatige activiteiten toegestaan als een aan huis gebonden beroep. Met afwijking kan worden meegewerkt aan het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten. Hierbij moet worden gedacht aan activiteiten die inpasbaar zijn binnen een woonwijk en vrijwel geen overlast veroorzaken voor de directe omgeving. Qua uiterlijke verschijningsvorm dienen de beroepsuitoefeningen ondergeschikt te zijn aan de omgeving en wordt de oppervlakte voor de beroepsuitoefening naar omvang beperkt. Van deze hoofdgroep afgeleide gespecificeerde bestemming binnen de Tilburgse plansystematiek is;

 

Wonen-Gestapeld

'Wonen - Gestapeld'. Deze bestemming wordt gebruikt bij appartementenbouw en bij woningen die onderdeel uit maken van een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en uit twee of meer bouwlagen bestaat;

 

Wonen - Lint

Deze bestemming is gelegd op woningen gelegen aan de Hasseltstraat (ten noorden van Textielplein), Textielplein, Van Hogendorpstraat, Kapelstraat, Wittebollestraat, Tongerlose Hoefstraat, Keldermansstraat. Op basis van de 'Structuurvisie Linten in de Oude Stad' is de maximale hoogte beperkt tot 11m.

 

Naast bovengenoemde bestemmingen komen binnen het plangebied een aantal dubbelbestemmingen voor. Het betreft de volgende dubbelbestemmingen:

 

Leiding-Leidingstrook

Dit betreft de beschermingszone voor de leiding van de stadsverwarming die loopt van west naar oost en globaal gelegen is tussen Nassauplein en Clasinadreef;

 

Waarde-Archeologie

Dit heeft betrekking op de gebieden met (middel)hoge archeologische verwachting. Bij planvorming (c.q. bouwaanvragen) waarbij sprake is van grondverzet geldt advies- en/of onderzoeksplicht inzake archeologie, in die locaties die op de waarschuwingskaart een aanduiding hebben van (middel)hoge archeologische verwachting.

 

Waarde - Cultuurhistorie

Waardevolle ensembles die zijn opgenomen in de Structuurvisie Linten in de Oude Stad zijn aangeduid als 'Waarde - Cultuurhistorie'.

 

Waarde-Ecologie

Deze bestemming is gelegd op het Wilhelminakanaal, welke is aangeduid als ecologische hoofdstructuur. Door middel van een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde wordt de verbindingszone en het behoud en herstel van watersystemen gewaarborgd.

 

Bouwregels
De bouwregels bevatten een uitgebreide regeling ten aanzien van het oprichten van gebouwen en overige bouwwerken in het plangebied (bouwvlak, erf, bouwhoogte, regeling bijgebouwen, etc.). Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in bouwregels voor (hoofd)gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en bouwwerken van algemeen nut.

Nadere eisen en omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels
Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.

 

Nadere eisen en omgevingsvergunning voor het binnenplans afwijken van de bouwregels

Vaak heeft het college de bevoegdheid om met in achtneming van de daarvoor geldende voorwaarden nadere eisen aan bouwplannen te stellen of afwijking van de bouwregels toe te staan.

 

Gebruiksregels
Bij de meeste bestemmingen worden regels omtrent het gebruik van gronden en bouwwerken gegeven, al dan niet aangevuld met een aantal afwijkingsmogelijkheden, wisselend per bestemming.

 

Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een vergunningplicht t.a.v. bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde.

 

Wijzigingsbevoegdheid
Een aantal bestemmingsartikelen is aangevuld met een wijzigingsbevoegdheid t.a.v. bepaalde functies.

7.4 Hoofdstuk 3 van de regels: Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de ´Algemene regels´ ten aanzien van de volgende aspecten:

 

Anti-dubbeltelregel

Artikel 22 bevat een algemene anti-dubbeltelregel ter voorkoming van onbedoeld gebruik van de regels.

 

Algemene bouwregels

Artikel 23 bevat een aantal bouwregels die algemeen toepasbaar zijn. Het gaat hierbij om de regeling met betrekking tot ondergrondse bebouwing, de situering van de hoofdtoegang voor woningen, een regeling voor onbebouwde terreinen bij woningen en bij overige gebouwen, een regeling over de ruimte tussen gebouwen en een regeling voor het bouwen nabij op de verbeelding aangeduide bomen.

 

Algemene gebruiksregels

In artikel 24 staat een algemene gebruiksregel, inhoudende dat het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met een functie-aanduiding aangemerkt wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming.

 

Algemene aanduidingsregels

In artikel 25 zijn de algemene aanduidingsregels opgenomen. Op de verbeelding voorkomende gebiedsaanduidingen zijn hier geregeld.

 

Algemene afwijkingsregels
Algemene afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot geringe afwijkingen van de regels van het plan staan in artikel 26.

 

Algemene wijzigingsregels
Een algemene wijzigingsbevoegdheid staat in artikel 27, o.a. met betrekking tot reconstructie van oude complexgewijze bebouwing, schrappen van functieaanduidingen en uitwisseling van functieaanduidingen, het toelaten van diverse functies binnen de woonbestemming, wijziging van de bestemmingsgrenzen en het toelaten van utiliteitsvoorzieningen met een oppervlak groter dan 50m2.

 

Overige regels
Naast eventuele nadere eisen per bestemming zijn burgemeester en wethouders middels artikel 29 bevoegd om een aantal algemene nadere eisen te stellen. Algemene regels over het toelaten van werken en werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, staan eveneens in dit artikel.

7.5 Hoofdstuk 4 van de regels: Overgangs- en slotregels

Het vierde en laatste hoofdstuk heet ´Overgangs- en slotregels´. Hier is het overgangsrecht te vinden met betrekking tot het bouwen van bouwwerken en het gebruik van gronden en opstallen.

Het overgangsrecht regelt dat bouwwerken en gebruiksvormen, die in het verleden legaal zijn gerealiseerd maar nu afwijken van het nieuwe plan, (voorlopig) gehandhaafd respectievelijk voortgezet mogen worden. Zolang voldaan wordt aan de overgangsregels, worden deze bouwwerken en gebruiksvormen gedoogd.

De gemeenteraad kan persoonsgebonden overgangsrecht opnemen met het oog op beëindiging van een functie op termijn. Dat kan in het geval bepaald gebruik van grond en / of opstallen door een natuurlijke persoon wordt beschermd op grond van het voorheen geldende overgangsrecht.

De formulering van de overgangsregels is conform de voorschriften in het Besluit ruimtelijke ordening.

In de slotbepaling wordt de exacte naam van het bestemmingsplan gegeven.

 

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

 

8.1 Uitvoerbaarheid

Onderzoek naar de economische uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen heeft in het algemeen betrekking op nieuwe ontwikkelingen waarvoor bestemmingswijzigingen nodig zijn en die door de gemeente en/of particulieren worden gerealiseerd. Het beheerbestemmingsplan Groeseind 2016 heeft betrekking op een reeds bebouwd deel van de gemeente, waarbij de ontwikkelingen aan het particuliere initiatief worden overgelaten.

 

In het beheerbestemmingsplan zijn enkele bestaande grootschalige ontwikkelingen (herstructureringen) voorzien. Dit zijn het St. Pieterplein en Bisschoppenbuurt (beide in realisatiefase) en Rosmolen (onlangs gestart met uitvoering). In al deze gevallen is er sprake van een gemeentelijke grondexploitatie danwel zijn er reeds (anterieure) overeenkomsten gesloten met ontwikkelaars. Het kostenverhaal op deze locaties is zodoende verzekerd.

 

Verder kunnen er, qua omvang, beperkte ontwikkelingen plaatsvinden, die buiten de reikwijdte van de grondexploitatiewet vallen. Op basis van het voorliggende beheerbestemmingsplan en de grondexploitatiewet is kostenverhaal niet mogelijk. Het is daarom niet nodig dat de raad bij dit bestemmingsplan een exploitatieplan vaststelt. Gelet op bovenstaande is het onderhavige plan economisch uitvoerbaar.

8.2 Handhaafbaarheid

Het opstellen van een eenduidig bestemmingsplan met voor iedereen dezelfde mogelijkheden maakt handhaving makkelijker, de rechtszekerheid is op deze wijze goed verzorgd. De regels die voor het plangebied zijn opgesteld, zijn flexibel waar mogelijk en strak geregeld waar nodig. Bij de opzet van deze beheerregels is een ruimtelijke motivering opgenomen in de toelichting. De mogelijkheden voor een goede handhaafbaarheid van dit bestemmingsplan zijn daarmee gewaarborgd. Momenteel zijn er geen handhavingszaken gaande in het plangebied.

 

Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie en overleg

 

9.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan Groeseind 2016 op 26 juni 2015 gepubliceerd in het Gemeenteblad.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het plangebied betreft in hoofdzaak een beheerbestemmingspla waarbij geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn opgenomen. Er zijn dan ook geen provinciale of rijksbelangen mee gemoeid. Met deze overheden is dan ook geen vooroverleg gevoerd.

Met waterschap Brabantse Delta is afgesproken om in dit geval een vereenvoudigde procedure te volgen. Dit houdt in dat het wateradvies direct na terinzagelegging van het ontwerp wordt verstrekt.

9.3 Burgerparticipatie

Op 14 oktober 2015 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een informatieavond gehouden in Wijkcentrum De Baselaer, Hoefstraat 175 te Tilburg.

Tijdens deze inloopbijeenkomst is het eerste concept van de verbeelding gepresenteerd. Tevens is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van opmerkingen. Bekendmaking van de burgerparticipatie (inloopbijeenkomst) heeft plaats gevonden via de internetsite van de gemeente Tilburg op 17 oktober 2015, Gemeenteblad op 9 oktober 2015 en in Stadsnieuws op 10 oktober 2015 en verder via social media zoals Twitter en Faceboek. De inloopbijeenkomst is bezocht door 3 personen.

De concept verbeelding is tevens digitaal beschikbaar gesteld met de mogelijkheid tot indienen van op- en aanmerkingen. De bekendmaking heeft één schriftelijke reacties opgeleverd. De reactie wordt hieronder samengevat weergegeven met aansluitend daarbij aangegeven de reactie van de gemeente Tilburg.

 

Petrus Loosjesstraat 5a

Reactie:

Gevraagd wordt of het nieuwe bestemmingsplan consequenties heeft voor het bedrijf aan de Petrus

 

Loosjesstraat 5a.

Antwoord:

Getracht wordt om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de regeling van het vigerend bestemmingsplan. Door voorgeschreven landelijke standaarden voor bestemmingsplannen, een gemeentelijke bestemmingsplanstandaard en gewijzigde beleidsopvattingen wijkt de regeling op onderdelen af van het vigerend bestemmingsplan. Voor de bedrijfsvoering van het bedrijf zal dat naar verwachting geen noemenswaardige consequenties hebben.

9.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 2 januari 2017 tot en met 13 februari 2017. Tijdens deze periode zijn er 2 zienswijzen ingediend. Deze worden in Bijlage 6 Notitie behandeling zienswijzen zakelijk weergegeven, met daarbij het uiteindelijke standpunt van het gemeentebestuur ten aanzien van die zienswijzen.

N.B: in verband met de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn de zienswijzen van natuurlijke personen geanonimiseerd weergegeven (zulks o.a. n.a.v. een bericht van de VNG van 2 oktober 2009).