Toelichting

 

 

Inhoudsopgave

 

Hoofdstuk 1 Initiatief en plangebied

1.1 Aanleiding tot planontwikkeling; Green Deals en MER

1.2 Voorgaande plannen

1.3 Het plangebied; ruimtelijke en functionele structuur

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader

2.1 Rijk

2.2 Provincie

2.3 Gemeente

Hoofdstuk 3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

3.1 Historische geografie

3.2 Archeologie

3.3 Cultuurhistorie en monumentenzorg

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

4.1 Inleiding

4.2 Milieueffectrapport

4.3 Milieuhinder bedrijven

4.4 Externe veiligheid

4.5 Vuurwerk

4.6 Geluid

4.7 Lucht

4.8 Geur

4.9 Bodem

4.10 Slagschaduw

4.11 Natuur en ecologie

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Hoofdstuk 7 Burgerparticipatie en overleg

7.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

7.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

7.3 Burgerparticipatie

7.4 Zienswijzen

 

Hoofdstuk 1 Initiatief en plangebied

 

1.1 Aanleiding tot planontwikkeling; Green Deals en MER

Attero, Waterschap de Dommel en de gemeente Tilburg hebben het voornemen om vier windturbines te realiseren op bedrijventerrein De Spinder in Tilburg Noord. Dit voornemen is in concreto vastgelegd in de op 13 maart 2015 ondertekende Green Deal 'Windpark Spinder', die op zijn beurt weer een vervolg/uitwerking is van de Green Deal 'Duurzaam Energiepark Spinder' uit 2012. Het initiatief moet bijdragen aan de doelstelling om in Nederland meer duurzame energie te produceren. Dit sluit aan bij de doelen van het (inter)nationale, provinciale en gemeentelijke milieu- en duurzaamheidsbeleid, gericht op het beperken van de uitstoot van broeikasgassen, zoals kooldioxide (CO2), het bevorderen van het gebruik van duurzame energie en het sluiten van energie- en afvalketens. De genoemde Green Deal 'Windpark Spinder' mandateert de Stichting MOED (Midden-Brabantse Ontwikkelingsmaatschappij voor Energie en Duurzaamheid) om namens de andere ondertekenende partijen de noodzakelijke (voorliggende) herziening van het bestemmingsplan

Lobelia-Spinder-Rugdijk aan te vragen. Bij aanvraag d.d. 16 maart 2015 heeft Stichting MOED deze planherziening aangevraagd.

 

Het voorliggende bestemmingsplan is gericht op het realiseren van vier windturbines op Bedrijventerrein De Spinder. Door toepassing te geven aan de zogenaamde coördinatieprocedure op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden de procedures van planherziening en verlening omgevingsvergunning geïntegreerd. De initiatiefnemers streven naar een optimale inpassing van het beoogde windpark en dito inrichting van het plangebied.

 

Voor dit bestemmingsplan is een milieueffectrapportage opgesteld. De initiatiefnemer heeft gekozen voor een gecombineerde plan/projectMER voor bestemmingsplan en omgevingsvergunning gezamenlijk. In het MER zijn de mogelijke effecten wat betreft o.a. geluid, slagschaduw, bodem, archeologie, water, veiligheid, landschap, cultuurhistorie, ecologie, energieopbrengst en vermeden emissies onderzocht. Bij de ontwikkeling van het beoogde windpark wordt gestreefd naar optimalisatie van de opbrengst bij minimalisatie van de mogelijk nadelige milieueffecten. In het MER wordt tevens ingegaan op maatregelen om deze milieueffecten te mitigeren of eventueel te compenseren. Het MER is als bijlage bij de plantoelichting opgenomen (zie MER Windpark Spinder januari 2017).

 

Met deze toelichting bij het bestemmingsplan wordt, in combinatie en in overeenstemming met het MER, een basis gegeven voor de bestemmingsplanerziening waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft aan waarom de beoogde ontwikkeling past binnen de visie op het gebied. Er wordt nader ingegaan op de wijze waarop het initiatief aansluit op de plaatselijke situatie en het beleid dat de gemeente voorstaat. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer.

1.2 Voorgaande plannen

Dit bestemmingsplan vervangt ter plaatse van haar plangebied het bestemmingsplan Lobelia-Spinder-Rugdijk, vastgesteld door de gemeenteraad op 10 juni 2013 en in werking getreden en onherroepelijk geworden op

10 september 2013.

 

 [image]

Afbeelding: ligging plangebied in Tilburg (donker gearceerd en omlijnd gebied)

 

1.3 Het plangebied; ruimtelijke en functionele structuur

Het plangebied omvat Bedrijventerrein De Spinder. Zie ook de bovenstaande afbeelding.

Op het bedrijventerrein vindt gespecialiseerde afvalverwerking plaats. Hier bevinden zich onder andere een vuilstortlocatie (Attero) en een waterzuiveringsbedrijf (RWZI) met waterberging in de vorm van een effluentvijver (waterschap De Dommel). Tevens zijn er mogelijkheden voor het oprichten van een

bio-energiefabriek. Op basis van de hierboven genoemde Green Deal wordt nu het opwekken van elektriciteit door middel van windenergie aan de activiteiten op het bedrijventerrein toegevoegd. Tevens is door het waterschap De Dommel een intentieovereenkomst gesloten met TenneT en waterschap Brabantse Delta omtrent de aanleg van een 380kV hoogspanningsstation door TenneT in het noordelijke deel van het plangebied. De bestaande effluentvijver wordt daardoor kleiner en zal gecompenseerd worden buiten het bestaande terrein van de RWZI Tilburg. De juridisch-planologische inpassing van het 380kV hoogspanningsstation zal door het Rijk ter hand worden genomen.

 

De voltooide gedeelten van de stortlocatie bestaan uit glooiende hellingen die deels met bomen en struiken en deels met gras zijn begroeid. Het bedrijventerrein wordt doorsneden door de Vloeiveldweg, de belangrijkste verkeersader in het gebied. Grofweg bevindt vuilverwerker Attero zich ten westen van de Vloeiveldweg en is het waterzuiveringscomplex van De Dommel ten oosten van die weg gesitueerd.

 

 [image]

Afbeelding: luchtfoto Spinder-terrein

Technische infrastructuur

Binnen het plangebied bevinden zich enkele belangrijke technische infrastructurele voorzieningen met ruimtelijke relevantie (bijvoorbeeld in verband met in acht te nemen belemmeringenstroken en/of veiligheidszones), die derhalve op de verbeelding zijn weergegeven. Het gaat hierbij om:

 

  1. Pijpleiding Rotterdam - Beek (PRB)

Diameter: 8 inch

Ontwerpdruk: 80 bar

Getransporteerde stof: vloeibare koolwaterstoffen Nafta, aardgascondensaat Leidingbeheerder: Petrochemical Pipeline Services B.V. (voorheen Sabic Pipelines B.V.)

 

  1. Pijpleiding Rotterdam - Rijn I (RRP I)

Diameter: 24 inch

Ontwerpdruk: 62 bar

Getransporteerde stof: aardolieproducten (K1/K2-vloeistof) Leidingbeheerder: N.V. Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij

 

  1. Pijpleiding Rotterdam - Rijn II (RRP II)

Diameter: 36 inch

Ontwerpdruk: 43 bar

Getransporteerde stof: ruwe aardolie (K1-vloeistof) Leidingbeheerder: N.V. Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij

 

De bovengenoemde drie leidingen volgen binnen het plangebied ruwweg hetzelfde tracé.

 

Brandgevaarlijke vloeistoffen kunnen ingedeeld worden in de volgende klassen:

 

  1. 380-Kv Hoogspanningsverbinding (bovengronds)

 [image]

Afbeelding: een 380 kV-station, zoals gepland op het noordelijke deel van De Spinder

 

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader

 

2.1 Rijk

 

2.1.1 Structuurvisies Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Windenergie op land

De SVIR bundelt het nationale ruimtelijke en infrastructurele beleid en schetst een beeld van Nederland in 2040. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructurele plannen het de komende jaren wil investeren en op welke wijze bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

 

De SVIR identificeert het vinden van ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie als een nationaal belang. Het is primair de taak van provincies en gemeenten om voldoende ruimte te bieden voor duurzame energievoorziening (zoals zonne-energie en biomassa). Het ruimtelijk rijksbeleid voor (duurzame) energie beperkt zich daarom enkel tot grootschalige windenergie op land en op zee, gelet op de grote invloed op de omgeving en de omvang van deze opgave. Voor andere energiefuncties is geen nationaal ruimtelijk beleid nodig naast het faciliteren van ontwikkelingen door het aanpassen van wet- en regelgeving en het delen en ontwikkelen van kennis. Rijk en provincies zorgen voor het ruimtelijk mogelijk maken van de doorgroei van windenergie op land tot minimaal 6000 MW in 2020. Niet alle delen van Nederland zijn geschikt voor grootschalige winning van windenergie. Het Rijk heeft in de SVIR gebieden op land aangegeven die hiervoor kansrijk zijn op basis van de combinatie van landschappelijke en natuurlijke kenmerken, alsmede de gemiddelde windsnelheid. Binnen deze gebieden heeft het Rijk in samenwerking met de provincies locaties voor grootschalige windenergie aangewezen. Deze gebieden zijn nader uitgewerkt in de Rijksstructuurvisie ‘Windenergie op land’. In deze uitwerking presenteert het kabinet een ruimtelijk plan voor de doorgroei van windenergie op het grondgebied van Nederland (land en grote wateren, uitgezonderd de Noordzee). Doelstelling voor dit plan is om zodanige voorwaarden te scheppen dat in 2020 een opwekkingsvermogen van ten minste 6000 megawatt (MW) aan windturbines operationeel is.

 

Bedrijventerrein De Spinder is geen aldus aangewezen locatie voor grootschalige windenergie-opwekking.

Om de doelstelling van 6000 MW te halen is het echter noodzakelijk dat ook buiten deze gebieden ruimte wordt geboden voor kleinere windturbineparken, aldus de Rijksstructuurvisie ‘Windenergie op land’. Provincies kunnen daarvoor locaties aanwijzen en anderszins kleinere windparken faciliteren. In die context moet Windpark Spinder worden gezien. Zie verder onder het kopje 'Provincie'.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gestoeld is op de SVIR. In de AMvB zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen (denk hierbij aan onderwerpen als Mainport- ontwikkeling Rotterdam, de grote rivieren, het kustfundament en de Waddenzee en het Waddengebied). Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is in 2012 uitgebreid met de onderwerpen Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Daarmee is de juridische verankering van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) nagenoeg compleet. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht. Deze regeling bevat o.a. een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart en een aanwijzing van reserveringsstroken ten behoeve van uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet.

2.2 Provincie

 

2.2.1 Structuurvisie

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die op 1 oktober 2010 werd vastgesteld door Provinciale Staten.

In de Structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.

De nieuwe structuurvisie is opgetrokken rondom drie onderwerpen. Dat zijn:

 

Inhoud van de Structuurvisie

 

Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aan- tal ontwikkelingen in gang. De provinciale filosofie is: ‘Samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

 

Deel B

In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.

 

Deel C

Deel C betreft het deel van de Interimstructuurvisie, dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Het is de onderbouwing voor locatiekeuze, nut en noodzaak van de concrete ontwikkelprojecten Logistiek Park Moerdijk (LPM) en Agro & Food Cluster West-Brabant (AFCWB).

 

Uitwerking van de Structuurvisie

De provincie gaat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkelen, maar geeft die onder andere vorm in de Uitwerking gebiedspaspoorten. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze versterkt kunnen worden. In de uitwerking beschrijft de provincie twaalf Brabantse landschapstypen. Voor elk landschapstype geeft zij de kenmerkende landschapskwaliteiten en haar ambitie om deze kwaliteiten te versterken bij nieuwe ontwikkelingen. Hiermee wil de provincie gemeenten en initiatiefnemers stimuleren om de kwaliteit van het Brabantse landschap te versterken. De Uitwerking gebiedspaspoorten is niet verplichtend, maar biedt een handreiking. Tilburg ligt in het gebiedspaspoort van De Meierij.

 

Daarnaast zijn er deelstructuurvisies opgesteld. Deelstructuurvisies bevatten de onderbouwing van een locatiekeuze, visie op een thema of inrichting van een gebied. De huidige deelstructuurvisies zijn niet van toepassing op Tilburgs grondgebied.

 

Windenergie

De provincie steunt de ontwikkeling van windenergie blijkens de provinciale Structuurvisie onder voorwaarden. Om versnippering van meerdere kleinere initiatieven tegen te gaan, kiest de provincie voor geclusterde opstelling van windturbines. Dat kan in landschappen die daar voor wat betreft schaal en maat geschikt voor zijn. Dit betekent wel in de open zeekleigebieden en niet in de kleinschalige cultuurlandschappen. En het kan bij/op grootschalige bedrijventerreinen in het stedelijk concentratiegebied. Zo kan het Windpark Spinder samen met (geprojecteerde) turbines op de bedrijventerreinen Vossenberg (Tilburg) en De Wildert (Dongen) gezamenlijk als één cluster van windturbines in stedelijk concentratiegebied worden gezien.

 

De provincie vindt het belangrijk dat windturbines na afloop van de gebruiksperiode worden gesaneerd. De provinciale doelstelling is om in 2020 450 MW aan vergund vermogen windenergie te hebben opgesteld. De provincie stimuleert nieuwe toepassingen voor de opwekking van windenergie.

2.2.2 Verordening ruimte Noord-Brabant 2014

Provinciale Staten van Noord Brabant hebben in hun vergadering van 10 juli 2015 de Verordening ruimte 2014 opnieuw vastgesteld. Deze verordening is op 15 juli 2015 in werking getreden.

In de Verordening ruimte Noord-Brabant staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot de provinciale Structuurvisie bindt de Verordening ruimte de gemeenten wèl rechtstreeks.

 

Relatie met de structuurvisie

De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

 

Inhoud

Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

Voor een paar onderwerpen zijn in de verordening regels opgenomen die rechtstreeks doorwerken naar de vergunningverlening bij gemeenten.

 

Windenergie

De Verordening ruimte Noord-Brabant vertaalt de ambities van de provinciale Structuurvisie aangaande windenergie door zoekgebieden voor windturbines aan te wijzen. Bedrijventerrein De Spinder is geen aldus aangewezen zoekgebied. De Verordening ruimte biedt indachtig de Structuurvisie echter tevens ruimte voor (geclusterde) opstelling van windturbines op bedrijventerreinen in stedelijk concentratiegebied (of direct daarop aansluitende gronden), dus buiten de eerder genoemde zoekgebieden. Onder die noemer is Windpark Spinder te scharen. Zie verder artikel 4.10 van de Verordening ruimte. Onder de vigeur van dat artikel wordt Windpark Spinder gerealiseerd. Kwaliteitsverbetering landschap, als bedoeld in artikel 3.2 van de Verordening ruimte, is niet aan de orde. De vier windturbines zijn alle gelegen binnen bestaand stedelijk gebied.

2.3 Gemeente

 

2.3.1 Omgevingsvisie Tilburg 2040

Op 21 september 2015 heeft de Tilburgse gemeenteraad de Omgevingsvisie Tilburg 2040 vastgesteld.

De Omgevingsvisie richt zich op Tilburg als vitale, duurzame stad in een moderne netwerksamenleving. De ontwikkelingen in de economie, de maatschappij en de leefomgeving gaan niet ten koste van elkaar, maar sluiten op elkaar aan en versterken elkaar. People, planet en profit zijn in balans.

People: Het is prettig wonen en werken in Tilburg, een stad met veel verschillende woonbuurten en verschillende soorten werklocaties. De woonmilieus passen bij de leefstijl van de mensen.

Planet: We gaan voor een gezonde en leefbare stad, anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals hitte, droogte en hogere temperaturen. In het economisch systeem wordt herbruikbaarheid van producten en grondstoffen steeds belangrijker. Verder krijgen groen en water een steeds prominentere rol in de stad. De grote natuurgebieden om de stad zijn met elkaar verbonden. Dat versterkt het ecologisch systeem en de veerkracht van de natuur.

Profit: Om ook in de toekomst sterk genoeg te zijn, wil Tilburg de kracht van BrabantStad benutten. Tilburg is een stad die mensen kansen biedt: op aangenaam werk en op een fijne woon- en leefomgeving.

 

Om antwoord te geven op de vraag hoe we dit gewenste toekomstbeeld samen met burgers en partners in de stad voor elkaar kunnen krijgen volgt de Omgevingsvisie Tilburg 2040 een strategie met drie sporen:

 

Brabantstrategie: Tilburg kiest voor de kracht van stedelijke samenwerking

Samen met de andere Brabantse steden wil Tilburg de kracht van het stedelijk netwerk BrabantStad versterken. Om de benodigde schaalsprong naar een stedelijk netwerk te kunnen maken, moet Tilburg aantrekkelijk bereikbaar en concurrerend zijn.

Aantrekkelijk: Tilburg wil een aantrekkelijke stad zijn waar mensen graag wonen en werken, en waar het voor bedrijven interessant is om zich te vestigen. Niet alleen moet het aanbod van voorzieningen in de stad zelf aansprekend en hoogwaardig zijn, ook de groene omgeving en religieus en historisch erfgoed zijn belangrijke factoren.

Bereikbaar: goede verbindingen (weg, water, rail én digitaal) met de andere Brabantse steden zijn essentieel voor een sterk stedelijk netwerk.

Concurrerend: En duurzame concurrentiekracht kent in Tilburg twee belangrijke pijlers, namelijk kennis & creativiteit en smart industries. Concreet richt de Brabantstrategie zich op vier stedelijke knooppunten en drie stadsregionale parken.

De vier stedelijke knooppunten:

 

De drie stadsregionale parken zijn:

 

De regiostrategie: de kracht van Tilburg als centrumstad

Bij de regiostrategie draait het om Tilburg in haar rol als centrumstad; Tilburg als belangrijke spil in de regio Hart van Brabant. Een goed bereikbare stad, waar bewoners uit de gehele omliggende regio graag komen voor werk, hoogwaardige medische zorg, uitstekend onderwijs, een compleet aanbod van winkels en spannende cultuur. Waar bedrijven hun ambities optimaal kunnen ontplooien. En waar het uitstekend (meerdaags) recreëren is. Een sterke stad kan niet zonder een sterke regio; omgekeerd geldt dat een sterke regio niet zonder een sterke stad kan. De regiostrategie richt zich op drie stedelijke knooppunten en twee regionale ecologische verbindingszones ten westen en oosten van de stad.

De drie stedelijke knooppunten zijn:

 

De twee ecologische verbindingszones:

 

De stadsstrategie: leefbaarheid met oog voor de menselijke maat

De stadsstrategie richt zich op het realiseren van prettig leefbare wijken, dorpen en buitengebied. Hoofdpunten van de stadsstrategie zijn:

 

Functie van de Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie Tilburg 2040 is een koers- en inspiratiedocument. Het is een kompas voor investeringen in het fysieke domein. Een uitnodiging aan de stad om samen te werken aan de ontwikkeling van een stad waar het fijn wonen, werken, leven en recreëren is. De visie biedt burgers en bedrijven ruimte om initiatief te ontplooien en reikt de gemeente handvatten aan om haar strategie af te stemmen op het geschetste toekomstperspectief. De Omgevingsvisie Tilburg 2040 geeft ook richting aan de inzet van de gemeente; in welke onderdelen de gemeente haar geld, tijd en bestuurskracht investeert. En welke prioriteiten daarbij gelden.

 

Windpark Spinder

Het windpark is geprojecteerd op bedrijventerrein De Spinder, dat in de gemeentelijke Omgevingsvisie valt onder het 'Duurzaam energielandschap Noord'.

 

Duurzaam energielandschap Noord is een uitdagend groen landschap aan de stadsrand van Tilburg-Noord. Een gebied waar duurzaamheid vanzelfsprekend is en waar bedrijven zitten die van groen business maken.

Voorbeelden zijn Waterschap De Dommel, die de rioolwaterzuiveringsinstallatie heeft omgeturnd tot een energiefabriek die biogas levert. Eind 2012 is Waterschap de Dommel gestart met het realiseren van Energiefabriek Spinder, die rioolslib uit afvalwater gebruikt om via een vergistingsproces biogas te maken. Samen met Attero werkt Waterschap De Dommel aan Duurzaam Energiepark Spinder voor het grootschalig opwekken van lokale duurzame energie. Allemaal ontwikkelingen die bijdragen aan het realiseren van de Tilburgse doelstelling om in 2045 klimaatneutraal te zijn en de circulaire economie (sluiten van ketens) een stap dichterbij brengen: afval wordt grondstof en duurzame energieopwekking uit afval en natuurlijke bronnen.

 

Via de Green Deal 'Duurzaam Energiepark Spinder' (2012) wil de gemeente Tilburg samen met andere partijen grootschalige duurzame energieproductie realiseren op het Spinderterrein. Denk aan: vergisting, biomassa, zonenergie en windenergie. Ten aanzien van laatstgenoemd onderwerp is in 2015 de Green Deal 'Windpark Spinder' gesloten. Het moge duidelijk zijn dat het realiseren van windturbines op De Spinder past in de doelstellingen van de Omgevingsvisie Tilburg 2040 voor het Duurzaam energielandschap Noord.

 

 [image]

Afbeelding: historie Green Deals Spinder in vogelvlucht

 

Hoofdstuk 3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

 

3.1 Historische geografie

3.2 Archeologie

3.3 Cultuurhistorie en monumentenzorg

 

Bronnen/afkortingen

RCE: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

AMK: Archeologische Monumentenkaart (RCE)

Archis: Archeologisch informatiesysteem (RCE)

ArWaTi: Archeologische Waarschuwingskaart

Tilburg CHW: Cultuurhistorische Waardenstelling

IKAW: Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (RCE)

MIP: Monumenten Inventarisatie Project

RAT: Regionaal Archief Tilburg

RUI: Afdeling Ruimte

Team SB: Team Stedelijke Basis

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten

 

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

4.2 Milieueffectrapport

 

4.2.1 Procedure

In de Wet milieubeheer (Wm) en het bijbehorende Besluit m.e.r. zijn activiteiten aangewezen waarvoor een milieueffectrapport (MER) moet worden gemaakt. Categorie D22.2 van het Besluit m.e.r. gaat over de oprichting van een windturbinepark. Dit artikel bepaalt dat in geval van windparken met een gezamenlijk vermogen van meer dan 15 megawatt of parken met 10 windturbines of meer door het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit moet worden genomen, waarin is afgewogen of een MER moet worden opgesteld of niet. Voor windpark Spinder worden de drempelwaarden van 15 megawatt en 10 turbines niet gehaald en kan het bevoegd gezag volstaan met het geven van antwoord op de vraag of belangrijke negatieve effecten voor het milieu kunnen optreden. Als dat zo is, moet alsnog een MER worden gemaakt. De initiatiefnemer heeft ervoor gekozen om deze beoordelingsstap over te slaan en vrijwillig te kiezen voor het opstellen van een zogenoemd combi-MER; voor bestemmingsplan én vergunning.

De m.e.r.-procedure hiervoor is gestart met de terinzagelegging van een concept notitie reikwijdte en detailniveau van 5 oktober tot en met 16 november 2015. Dit is gepubliceerd in Gemeenteblad, Staatscourant en op de gemeentelijke website. In de omgeving van het plangebied zijn bewonersbrieven verspreid en andere overheden en instanties zijn schriftelijk geinformeerd. Daarnaast heeft de initiatiefnemer op 13 oktober 2015 een inloopavond in het gebied georganiseerd.

Iedereen is in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen op de concept-notitie en de wettelijke adviseurs en andere belanghebbende organisaties konden hun advies uitbrengen. In deze fase van de procedure kon een reactie alleen betrekking hebben op wat moet worden onderzocht in het MER. Er zijn 6 zienswijzen en adviezen ingekomen. Vier daarvan door of namens bewoners/particuliere eigenaren van/in het gebied. Daarnaast hebben de Brabantse Milieufederatie en Natuurmonumenten advies uitgebracht over het op te stellen MER.

Na raadpleging van de raadscommissie Vestigingsklimaat heeft het college van burgemeester en wethouders op 15 december 2015, mede op basis van de ingekomen zienswijzen en adviezen, de notitie reikwijdte en detailniveau voor windpark Spinder definitief vastgesteld. Deze notitie diende als basis voor het opstellen van het MER.

 

4.2.2 Inhoud milieueffectrapport

Het MER is opgesteld om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over dit bestemmingsplan. Met behulp van kennis over de milieueffecten kan het windpark zo goed mogelijk worden ingepast in de omgeving. Het MER is als bijlage toegevoegd aan deze toelichting (zie MER Windpark Spinder V3.2).

 

Het MER besteedt aandacht aan alternatieven voor de voorgenomen activiteit (Hoofdstuk 4). Dat zijn in dit geval locatiealternatieven. Vervolgens wordt de referentiesituatie beschreven (Hoofdstuk 5). Dat is de toestand van het milieu in de bestaande situatie (zonder windpark), samen met de gevolgen van de zogenoemde autonome ontwikelingen. De referentiesituatie wordt gebruikt om effecten van alternatieven en varianten tegen af te zetten, te beoordelen (Hoofdstuk 6). De effecten van alternatieven en varianten worden per thema inzichtelijk gemaakt in Hoofdstuk 7, om ze in vervolgens met elkaar te kunnen vergelijken (Hoodfstuk 8). De conclusies uit het MER en bespreking van het voorkeursalternatief staan in hoofdstuk 9. Het MER sluit af met een overzicht van leemten in kennis en informatie en overwegingen over monitoring en evaluatie.

 

Het voorkeursalternatief is vertaald in dit bestemmingsplan. Het instemmende advies van de commissie voor de m.e.r. is als bijlage bij de plantoelichting gevoegd.

4.3 Milieuhinder bedrijven

Bij het beoordelen van (binnen het plangebied of elders gelegen) de bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

 

Binnen de bestaande bedrijvenbestemming wordt een aantal windturbines mogelijk gemaakt. Voor het overige is sprake van een beheersituatie. Hierbij worden de mogelijkheden en regels uit het vorige plan overgenomen. Omdat alleen de toevoeging van de windturbines nieuw is, is deze nader onderbouwd. Uit de VNG-brochure blijkt dat voor windturbines vooral de aspecten geluid en gevaar van belang zijn. Deze aspecten worden in het vervolg van dit hoofdstuk nader onderzocht en uitgewerkt.

4.4 Externe veiligheid

 

4.4.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die kunnen ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit heeft betrekking op inrichtingen (bedrijven), transportroutes en buisleidingen. Omdat de gevolgen bij een calamiteit groot kunnen zijn, is in wetgeving bepaald wanneer risico's verantwoord moeten worden. Deze zogenoemde verantwoordingsplicht betekent dat in ruimtelijke procedure de keuzes moeten worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan in te stemmen met de risico's en de betreffende situatie aanvaardbaar te vinden.

De volgende besluiten zijn van belang bij ruimtelijke procedures:

Daarnaast heeft de gemeente Tilburg een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld met de titel "Veilig en verantwoord ontwikkelen".

4.4.2 Verantwoordingsplicht

Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden beschreven of een ontwikkeling ligt in het invloedsgebied van een risicobron. Per risicobron (transportas, buisleiding of inrichting) is in een besluit vastgelegd wanneer de verantwoordingsplicht moet worden ingevuld en is de inhoud van de verantwoording bepaald. In de bijlage Inventarisatie van risicobronnen en verantwoording zijn de risicobronnen die relevant zijn geïnventariseerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van Versteijnen's Internationaal Transportbedrijf B.V., de route gevaarlijke stoffen (Midden-Brabantweg/Burgemeester Letschertweg), het spoortraject Breda - Tilburg en drie brandstof-/productenleidingen. De verantwoording van

het groepsrisico is opgenomen in de genoemde bijlage.

4.4.3 Conclusie en restrisico

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van Versteijnen's Internationaal Transportbedrijf B.V., de route gevaarlijke stoffen (Midden-Brabantweg/Burgemeester Letschertweg), het spoortraject Breda - Tilburg en het buisleidingentracé. Personen in het plangebied worden aan externe veiligheidsrisico's blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het bestemmingsplan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld. Zie de bijlage Inventarisatie van risicobronnen en verantwoording. De brandweer Midden -en West Brabant heeft advies uitgebracht (Standaard adviesbrief brandweer 2016), de relevante onderdelen uit het advies zijn verwerkt in de verantwoording.

In de verantwoording zijn de volgende relevante conclusies getrokken:

 

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

Veiligheid en Windturbines

In het plangebied worden windturbines mogelijk gemaakt. Vanwege de veiligheidsrisico's die een windturbine teweeg kan brengen (afbreken van een windturbineblad, het omvallen van een windturbine door mastbreuk, en/of het naar beneden vallen van de gondel en/of rotor), zijn de veiligheidsrisico's in beeld gebracht die de windturbines teweeg kunnen brengen op de omgeving. De berekening van de risico's zijn te vinden in de rapportage 'Windpark Spinder, Risicoanalyse t.b.v. omgevingsvergunning (9-1-2017) opgesteld door Bosch & van Rijn en een nadere analyse van de buisleidingen Qra drie pijpleidingen De Spinder Tilburg, Invloed van een windturbine op ligging plaatsgebonden risicocontouren, opgesteld door Antea group d.d. 23 december 2016. Uit de berekeningen kan geconcludeerd worden dat door de komst van de windturbines de risico's weliswaar toenemen maar dat dit niet leidt tot een onaanvaardbaar risico.

4.5 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33, 2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

4.6 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

4.6.1 Weg- en railverkeerslawaai

Binnen de bestaande bedrijvenbestemming worden windturbines mogelijk gemaakt. Er is geen sprake van de oprichting van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen en/of geluidgevoelige terreinen zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder. Dit betekent dat er geen toetsing aan de normen uit de Wet geluidhinder/Besluit geluidhinder hoeft plaats te vinden. De in het verleden door GS vastgestelde hogere waarden met betrekking tot de dienstwoningen bij de RWZI aan de Bos en Beemdweg 121 en 131 blijven uiteraard van kracht.

4.6.2 Industrielawaai

Geluidzone

Bij Koninklijk Besluit van 22 juni 1994 is een geluidzone vastgesteld m.b.t. de waterzuivering. De geluidzone is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan waarmee het KB zijn rechtskracht heeft verloren bij het onherroepelijk worden van het vigerende bestemmingsplan. Daarnaast is door wijzigingen in de wet- en regelgeving per 1 januari 2016 de waterzuivering niet meer aan te merken als een grote lawaaimaker. In de planregels wordt de vestiging van bedrijven die vallen onder Onderdeel D van Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (Bor) uitgesloten waardoor Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wet geluidhinder niet van toepassing is.

 

Activiteitenbesluit milieubeheer

In het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn geluidnormen gesteld die een windturbine mag veroorzaken. Dit bedraagt 47dB Lden en 41dB Lnight. In het kader van het MER t.b.v. het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning is akoestisch onderzoek verricht. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat binnen de 47dB Lden- respectievelijk de 41dB Lnight contour geen geluidgevoelige bestemmingen in de zin van de Wet geluidhinder gelegen zijn, met uitzondering van de bedrijfswoningen aan de Bos en Beemdweg 121 en 131 die deel uitmaken van de bestaande waterzuivering van Waterschap De Dommel. Hoewel deze bedrijfswoningen worden wegbestemd en persoonsgebonden overgangsrecht wordt toegepast, is bewoning op basis van het overgangsrecht nog toegestaan en genieten de woningen dus bescherming tegen geluid. Dit betekent dat de woningen getoetst moeten worden aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit en aan het criterium van een goede ruimtelijke ordening. Er is geen toetsing aan de normen van de Wet geluidhinder noodzakelijk omdat het hier gaat om bestaande (bedrijfs)woningen. Uit het akoestisch rapport blijkt dat de grenswaarden vanuit het Activiteitenbesluit op de woning Bos en Beemdweg 121 wordt overschreden met 3dB voor de Lden respectievelijk maximaal 4dB voor de Lnight. Voor de woning Bos en Beemdweg 131 is sprake van overschrijding van de grenswaarden van maximaal 4 dB, zowel ten aanzien van de Lden als de Lnight. Om deze geluidbelasting op deze woningen toe te staan, is gebruik gemaakt van de mogelijkheid die het Activiteitenbesluit milieubeheer biedt om bij maatwerkvoorschrift andere waarden vast te stellen. Voorwaarde hierbij is wel dat er sprake moet zijn van bijzondere lokale omstandigheden. Wij zijn van mening dat in deze situatie sprake is van bijzondere lokale omstandigheden en verwijzen hiervoor naar de afwegingen in het kader van de beoordeling van een goede ruimtelijke ordening (zie hierna).

4.6.3 Luchtvaartlawaai

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

4.6.4 Goede ruimtelijke ordening

Het voldoen aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit milieubeheer dan wel bij maatwerkvoorschrift vastgestelde andere waarden, brengt niet automatisch met zich dat de betrokken activiteit in overeenstemming is met het criterium van een goede ruimtelijke ordening.

De woningen Bos en Beemdweg 121 en 131 worden naast blootstelling aan de nieuwe windturbines ook blootgesteld aan andere (wettelijke) geluidbronnen. Dit betreft wegverkeerslawaai (waarbij de Burgemeester Bechtweg maatgevend is) en industrielawaai (o.a. de waterzuivering zelf).

De optredende geluidbelasting is per lawaaisoort indicatief bepaald alsmede cumulatief. De huidige cumulatieve geluidbelasting, berekend conform Bijlage 5 Cumulatie geluid. Bij de regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer/reken- en meetvoorschrift windturbines, varieert tussen de 56-58dB Lden. Afgezet tegen de classificering volgens de “Methode Miedema” geldt dat bij deze geluidbelasting voor beide woningen sprake is van een matig woon- en leefklimaat. De gecumuleerde geluidbelasting inclusief windturbines bedraagt maximaal 62dB voor de woning Bos en Beemdweg 121 en 64dB voor de woning Bos en

Beemdweg 121. Afgezet tegen de classificering volgens de “Methode Miedema” geldt dat voor beide woningen het woon- en leefklimaat verslechtert van matig naar tamelijk slecht.

Wij zijn van mening dat ondanks de verslechtering van het woon- en leefklimaat in de nieuwe situatie sprake is van een goede ruimtelijk ordening en hebben hiertoe de volgende argumenten:

4.7 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

De oprichting van de windturbines heeft een beperkte verkeersaantrekkende werking en kan worden aangemerkt als een NIBM project. Dit betekent dat niet aan de luchtkwaliteitseisen getoetst hoeft te worden. Daarnaast is er geen sprake van de oprichting van gevoelige bestemmingen zoals opgenomen in het Besluit “gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)”.

4.8 Geur

Het beleid voor industriële geurhinder (geur van bedrijven die niet tot de agrarische sector behoren) is samengevat in een brief van het ministerie van VROM van 30 juni 1995. Kort samengevat komt het erop neer dat afgestapt is van stringente geurnormen; de toetsing of een ontwikkeling toelaatbaar is zonder voor overmatige geurhinder te zorgen, is grotendeels overgelaten aan lokale overheden. Er wordt in de brief een aantal algemene beleidsuitgangspunten gegeven, waarbij ´het voorkómen van nieuwe geurhinder´ voor de ruimtelijke ordening het belangrijkst is. Binnen de gemeente Tilburg worden deze algemene uitgangspunten gehanteerd.

 

Voor een aantal categorieën bedrijven is dit algemene geurbeleid geconcretiseerd in de Nederlandse emissie Richtlijn lucht (NeR). Voor zover een 'dosis-effectrelatie' (de relatie tussen de geuremissie bij het bedrijf en de hinder voor omwonenden) voor een bedrijfscategorie is vastgesteld, zijn voor die bedrijven 'normen' vastgesteld waarbij hinder kan worden verwacht. Voor de overige categorieën bedrijven zal dit moeten

worden vastgesteld door specifiek geuronderzoek. Aangezien de NeR een formele richtlijn is, en bovendien een concrete vertaling vormt van het algemene beleidskader, dient hier bij ruimtelijke plannen bij te worden aangesloten.

 

Binnen de bedrijvenbestemming zijn een waterzuivering en een stortplaats toegestaan. Dit is geen nieuwe ontwikkeling in het voorliggende bestemmingsplan. Op basis van het eerdere bestemmingsplan

Lobelia-Spinder-Rugdijk is al geoordeeld dat er sprake was van een goede ruimtelijke ordening. Het huidige plan wijzigt daar niets in. De windturbines zijn immers niet geurgevoelig of geur belastend.

4.9 Bodem

Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Tilburgse bodemkwaliteitskaart vastgesteld. Op de Tilburgse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld. Het bestemmingsplangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszone industrie, landbouw en natuur.

Binnen het bestemmingsplangebied is een aantal onderzoeken beschikbaar dat enige indicatie kan geven van de te verwachten kwaliteit. Gemiddeld genomen is het grootste deel van het gebied licht tot matig verontreinigd met zware metalen. In zowel de boven- als de ondergrond, alsmede in het grondwater.

In diverse delen van Noord-Brabant worden verhoogde gehalten aan zware metalen gemeten, zonder dat daarvoor een duidelijke bron of oorzaak is aan te wijzen. De oorzaak ligt in dit soort gevallen meestal in een combinatie van factoren, waarbij de aanwezigheid van kalkarme zandgronden, verschillende vormen van antropogene belasting, zoals het jarenlang gebruik van meststoffen, bodemverbeterende middelen en bestrijdingsmiddelen en zure depositie een rol spelen. In sommige gevallen betreft het van nature aanwezige componenten. De verspreiding van deze verontreinigingen levert vaak een heel heterogeen beeld op. Hierdoor spreekt men van een lokaal verhoogde achtergrondconcentratie. Binnen het onderhavige bestemmingsplangebied is er ook sprake van gevallen van sterke verontreiniging. Uit onderzoek komt ook naar voren dat er verontreinigde slootdempingen lopen over de verschillende locaties van het plangebied. Het betreffen hier voornamelijk bodemverontreiniging die ontstaan zijn door de plaatselijke bedrijfsactiviteiten of door aanwezigheid van olietanks.

 

 [image]

 [image]

Afbeelding: Bodemkwaliteitskaart

 

Conclusie

Voor windpark Spinder dient er rekening te worden gehouden met de aanwezige verontreinigingen. Het advies hierbij is deze te inventariseren en eventueel te onderzoeken voordat de werkzaamheden van start gaan.

4.10 Slagschaduw

In het kader van het MER is er onderzoek gedaan naar het aspect 'slagschaduw'. Zie de desbetreffende bijlage bij het MER en dus ook bij deze plantoelichting: Bijlage 6 Slagschaduw onderzoek. In het ruimtelijke spoor is dit onderzoek minder relevant, omdat ten aanzien van slagschaduw normen zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit. Via stilstandvoorzieningen kan hier feitelijk in alle gevallen aan worden voldaan. Verwezen zij verder naar genoemd onderzoek.

4.11 Natuur en ecologie

Wettelijke kaders

De bescherming van de natuur was in Nederland ten tijde van de totstandkoming van het ontwerpbestemmingsplan wettelijk vastgelegd in de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormden een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig bescherming van natuurwaarden plaats in het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen bekend als ecologische hoofdstructuur - EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in de Structuurvisie en Verordening ruimte is vastgelegd.

 

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet en Boswet. De Wet natuurbescherming bestaat uit een onderdeel soortenbescherming (ter vervanging van de Flora- en faunawet) en een onderdeel gebiedsbescherming (ter vervanging van de Natuurbeschermingswet). De Wet natuurbescherming voorziet in een meer directe doorvertaling en interpretatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en andere internationale verdragen en overeenkomsten. Daarnaast verschuift onder de nieuwe wet het bevoegd gezag van het rijk naar de provincies. Onder de Wet natuurbescherming verandert de bescherming van Natura 2000-gebieden slechts beperkt ten opzichte van de Natuurbeschermingswet. Het onderdeel soortenbescherming verandert echter wezenlijk ten opzichte van de huidige Flora- en faunawet. Ten eerste zijn de soortenlijsten en indeling in beschermingsstatus van veel soorten veranderd. Met uitzondering van vogels gelden voor beschermde soorten slechts twee categorieën, namelijk nationaal beschermd en internationaal beschermd. De bescherming van soorten kan per provincie gaan verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden. Provincie Noord-Brabant heeft nog geen verordening hiervoor vastgesteld. De verbodsbepalingen in de Wet natuurbescherming zijn anders geformuleerd dan in de Flora- en faunawet. De toetsing van effecten op beschermde soorten zal daardoor naar alle waarschijnlijkheid veranderen. De gevolgen van de gewijzigde formuleringen zal uit jurisprudentie moeten blijken.

 

Uitgevoerde onderzoeken

Voor een beoordeling van effecten op beschermde natuurwaarden is een natuuronderzoek uitgevoerd door Bureau Waardenburg (Natuurtoets Windpark de Spinder (Tilburg), 5 december 2016). Dit rapport is opgesteld ten behoeve van de m.e.r.-procedure. In het rapport zijn de effecten van de gewenste ontwikkeling beoordeeld vanuit de soortbescherming (tot 1 januari Flora- en faunawet, daarna Hoofdstuk 3 Wet Natuurbescherming) en gebiedsbescherming (tot 1 januari Natuurbeschermingswet, daarna Hoofdstuk 2 Wet Natuurbescherming). Tevens zijn effecten op het Natuurnetwerk Brabant beoordeeld. De beoordeling is gemaakt op basis van bronnenonderzoek en veldonderzoek. Het veldonderzoek is uitgevoerd in het najaar en omvat geen jaarrond-onderzoek naar beschermde soorten. Hieronder zijn de bevindingen en conclusies uit het rapport weergegeven. Het volledige rapport is te vinden als bijlage bij de toelichting van het bestemmingsplan (zie Natuuronderzoek incl. Vleermuizen). In juni 2017 is een aanvullend onderzoek uitgevoerd. Ook dat is als bijlage (zie Aanvulling Natuur) bij de plantoelichting gevoegd.

 

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt op ruime afstand van wettelijk beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen op circa 3km afstand. Dit Natura 2000-gebied is aangewezen ter bescherming van 7 habitattypen en voor de habitatsoorten kamsalamander en drijvende waterweegbree. Er is bij het plan geen sprake van oppervlakteverlies van habitats. Daarnaast is geen sprake van relevante emissie van schadelijke stoffen naar lucht, water en/of bodem of van veranderingen in grond- of oppervlaktewateren. Effecten op beschermde habitattypen en soorten als gevolg van externe werking zijn niet aan de orde.

Verder weg gelegen Natura 2000-gebieden zijn aangewezen voor de bescherming van vogels. Er zijn geen aangewezen vogelsoorten uit omliggende Natura 2000-gebieden die gebruik maken van een trekroute door of langs het plangebied. Effecten op aangewezen vogelsoorten zijn op voorhand met zekerheid uit te sluiten.

 

Natuurbescherming in Verordening Ruimte 2014 en externe werking op Natuurnetwerk

De provinciale groenstructuur, bestaande uit het Natuurnetwerk Brabant (NNB) en Groenblauwe Mantel, is ruimtelijk vastgelegd in de Verordening ruimte 2014. Het Natuurnetwerk Brabant is een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen de gebieden. Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het Natuurnetwerk. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats via de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen. Het plangebied ligt grotendeels buiten het Natuurnetwerk Brabant (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) en de Groenblauwe Mantel, zoals begrensd op de kaarten van de Verordening ruimte. Het plangebied wordt wel omgeven door gronden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk. Op basis van de Verordening ruimte dienen externe effecten op het Natuurnetwerk Brabant voorkomen te worden. De meest noordelijke turbinelocatie van alternatief 1 ligt op enkele tientallen meters van een gebied dat is aangewezen als dennen-, eiken- en beukenbos (N15.02) in het provinciaal natuurbeheerplan. Op een dergelijke afstand kunnen broedvogels in de aanleg- en gebruiksfase mogelijk verstoord worden door de windturbine. De effecten zijn als dermate klein beoordeeld dat er geen sprake is van een significante aantasting van waarden en kenmerken van het Natuurnetwerk. De meest zuidelijke turbinelocatie van alternatieven 1 en 2 ligt op circa 75 meter van kruiden- en faunarijk grasland (N12.02). Tot de kwalificerende soorten van dit beheertype behoren geen broedvogels. Er is daarom geen sprake van aantasting van de kwaliteit van het Natuurnetwerk.

In aansluiting op het vorenstaande is beoordeeld dat de rust, stilte en openheid van het Natuurnetwerk als gevolg van de windturbines enigszins aangetast worden. Het plangebied voor de geplande windturbines grenst aan de noord- en zuidzijde aan het Natuur Netwerk Brabant. In artikel 5.6 en verder van de Verordening ruimte zijn regels opgenomen voor de wijze waarop natuurcompensatie plaats moet vinden. In artikel 5.6 lid 2 onder e. van de Verordening is aangegeven dat bij verstoring van natuur maatwerk geboden moet worden. Als beleidsregel hanteert provincie Noord-Brabant dat bij aantasting/verstoring van het Natuur Netwerk Brabant als gevolg van geluidsbelasting van windturbines een grenswaarde van 52 Lden. Het gaat in een dergelijk geval om de uitbreiding van het verstoorde areaal door geluidsverstoring. Daar waar al geluidsverstoring aanwezig is boven de drempelwaarde van Lden 52 en waar vanuit een nieuwe geluidsbron verstoring bijkomt, hoeft geen compensatie te worden uitgevoerd. Het gaat om de gebieden binnen de begrenzing van de NNB waar de geluidsbelasting onder de drempelwaarde ligt en waar door een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, de geluids-belasting boven de drempelwaarde van Lden 52 uitkomt. Voor die stukken moet 1/3 deel van het verstoorde oppervlakte worden gecompenseerd. N.a.v. het voorliggende plan is er op grond van het vorenstaande (financieel) gecompenseerd. Zie hiervoor de bijlagen 17 en 18 bij de plantoelichting.

 

Soortenbescherming

In de aanlegfase en gebruiksfase treedt (mogelijk) verstoring op van jaarrond beschermde nesten van boomvalk, buizerd, havik en sperwer. Dit geldt voor beide alternatieven. Nader onderzoek naar nesten van deze soorten wordt aanbevolen om de effecten goed in beeld te brengen.

In de gebruiksfase kan sterfte optreden van zowel vogels op seizoenstrek (met name merel, koperwiek, krams- vogel en spreeuw, maar ook vele tientallen andere zeer algemene vogelsoorten op seizoenstrek) als ook enkele soorten lokale vogels (kokmeeuw, stormmeeuw en ooievaar). Alternatief 1 leidt tot iets meer slachtoffers dan alternatief 2. Deze sterfte is voorzienbaar en derhalve wordt aangeraden om voor deze soorten een ontheffing van artikel 3.1 lid 1 van de Wet natuurbescherming aan te vragen. In de onderbouwing bij de ontheffingsaanvraag dient nader gespecificeerd te worden voor welke soorten ontheffing wordt verlangd (volgens systematiek die door het bevoegd gezag, zijnde Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, is voorgeschreven) en de ordegrootte van het aantal aanvaringsslachtoffers per soort. Tevens dient te worden onderbouwd dat deze additionele sterfte de gunstige staat van instandhouding van de betrokken populaties niet kan aantasten. Aangezien voor alle betrokken vogelsoorten geldt dat de additionele sterfte in Windpark de Spinder relatief ten opzichte van de landelijke populaties van deze soorten van (zeer) beperkte omvang is, komt de gunstige staat van instandhouding van betrokken populaties met zekerheid niet in het geding.

In de gebruiksfase van het windpark kan sterfte optreden van de gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis. Alternatief 1 leidt tot een wat hogere sterfte dan alternatief 2. De sterfte leidt niet tot aantasting van de gunstige staat van instandhouding van beide vleermuissoorten. De alternatieven zijn hier niet onderscheidend in. Deze sterfte is voorzienbaar en derhalve wordt aanbevolen om voor deze soorten een ontheffing van art. 3.5 lid 1 van de Wet Natuurbescherming aan te vragen. Om effecten op beschermde vleermuissoorten voldoende te kunnen beoordelen is nader onderzoek uitgevoerd in juni 2017 (kraamperiode vleermuizen) en dit onderzoek is als bijlage bij de plantoelichting gevoegd.

Het grondverzet in de aanlegfase kan leiden tot vernietiging van verblijfplaatsen van bunzing, wezel en hermelijn. Als dit daadwerkelijk het geval is dient ontheffing voor het overtreden van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden. De gunstige staat van instandhouding van deze soorten is niet in het geding.

 

Conclusie

De realisatie van Windpark de Spinder heeft geen effecten op habitattypen of soorten van Bijlage II waarvoor Natura 2000-gebieden in de omgeving zijn aangewezen. Significant negatieve effecten (inclusief sterfte) kunnen daarom met zekerheid worden uitgesloten. De alternatieven zijn hier niet onderscheidend in.

Buiten het plangebied ligt een onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland. Er is geen sprake van ruimtebeslag van het Natuurnetwerk. Wel is sprake van een lichte aantasting van de kwaliteit van het Natuurnetwerk in de directe omgeving van het windpark. Alternatief 1 heeft een wat groter effect dan alternatief 2. Er is echter geen sprake van een significant negatieve aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van het Natuurnetwerk. De alternatieven zijn hier niet onderscheidend in. De externe werking op het Natuurnetwerk qua geluid is conform de provinciale regels daarvoor gecompenseerd. Zie hiervoor de bijlagen 17 en 18 bij de plantoelichting. De geplande ontwikkeling heeft negatieve effecten op wettelijk beschermde vogel- en vleermuissoorten. De ontwikkeling leidt niet tot aantasting van de gunstige staat van instandhouding van vogels en vleermuizen. Het is wel nodig om voor deze soorten een ontheffing van de Wet natuurbescherming aan te vragen. Om effecten op beschermde vleermuissoorten voldoende te kunnen beoordelen is nader onderzoek uitgevoerd in juni 2017 (kraamperiode vleermuizen) en dit onderzoek is als bijlage bij de plantoelichting gevoegd.

 

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

Bestaand watersysteem

Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Zandleij en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel.

 

Het plangebied ligt ten noorden van (bewoond) stedelijk gebied van de stad Tilburg, ten westen van de Midden-Brabantweg. De bruto oppervlakte is ongeveer 140ha, deels verhard en deels onverhard. Het plangebied is een bedrijventerrein. In de Omgevingsvisie Tilburg 2040 maakt de Spinder deel uit van het Duurzaam energielandschap Noord. De RWZI Tilburg ligt in het plangebied. De RWZI ontvangt en zuivert het afvalwater en hiermee gemengd regenwater van de gemeente Tilburg.

 

De ontwikkeling betreft de plaatsing van 4 windturbines.

 

Kenmerk

 

 

Stroomgebied

Zandleij

Waterbeheerders

Stedelijk watersysteem: gemeente Tilburg Zuivering afvalwater: waterschap De Dommel Oppervlaktewater: waterschap De Dommel

Bruto oppervlakte

140ha

Terreinhoogte

Aflopend van 13,75m in het zuidoosten naar 13m in het noordwesten +NAP

Gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG)

Aflopend van 10m +NAP in het zuidoosten naar 8,5m

+NAP in het noordwesten

Ontwateringdiepte

Ongeveer 3,75m in het zuidoosten naar 4,5m in het noordwesten

Bodem

Zwak lemig, matig fijn zand

Riolering

Gemengd stelsel

Oppervlaktewater

Effeluent van de RWZI wordt afgevoerd via ZL3 en ZL4 naar de Zandleij (ZL1)

Keur beschermde gebieden

Niet relevant

Tabel: Gebiedskenmerken

 

Beleidskader

Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Waardevol Water 2016 - 2021' vastgesteld. Daarnaast is het Provinciale Milieu en Waterplan 2016 - 2021 door de provincie Noord Brabant vastgesteld. Beide plannen lopen parallel met de 2e termijn van de Kaderrichtlijn Water. Het Waterbeheerplan is opgesteld vanuit de insteek van het waterschap om samen met gebruikers en (maatschappelijke) organisaties meer waarde te geven aan water. Dit doet het waterschap vanuit vier uitgangspunten: 1) beekdalbenadering; 2) gebruiker centraal; 3) samen sterker; 4) gezonde toekomst. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en de Keur waterschap De Dommel, die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.

 

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is opgenomen in het vGRP 2016-2020, vastgesteld november 2016. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De Omgevingsvisie Tilburg2040 is in september 2015 vastgesteld. Daarin zijn alle uitgangspunten en opgaves voor de komende decennia vastgelegd en wordt de vastgestelde visie verder uitgewerkt. In het vGRP is verder invulling gegeven aan het lange termijn beleid dat gestart is met het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002), Structuurvisie Water en Riolering 2010-2015 en voorgaande Gemeentelijk Rioleringsplannen.

 

Duurzaam watersysteem

Door de aanleg van de windturbines, funderingen, toegangswegen en transformatorhuizen neemt het verhard oppervlak toe. Per windturbine wordt gerekend voor de fundering 20 x 20 = 400m² en voor de kraanplaats ongeveer 45 x 35 = 1575m² (de kraanplaats bij windturbine 1 is reeds verhard). Totaal gaat het om een toename van verharding van 6325 m². Geadviseerd wordt om het regenwater niet tot afstroming te laten komen, maar te verwerken in het gebied. Afhankelijk van de situatie kan het regenwater vrij afstromen in aangrenzend gebied, of geborgen worden in aan te leggen zaksloten. Het toepassen van uitloggende bouwmaterialen is uitgesloten om verontreiniging van bodem- en oppervlaktewater te voorkomen.

 

Watertoets

De impact van dit plangebied op het watersysteem is niet significant. De aanpak volgt het maatwerk dat de gemeente heeft vastgesteld in het verbreed gemeentelijke rioleringsplan 2016-2019. Het plan is in het kader van het vooroverleg in een zo vroeg mogelijk stadium voorgelegd aan de waterbeheerder, te weten waterschap De Dommel. De concept-waterparagraaf is voorgelegd aan de waterbeheerder via een e-mail van 16 januari 2017. De waterbeheerder heeft in het kader van de watertoets bij brief van 7 februari 2017 ingestemd met het bestemmingsplan.

 

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.6 van het Bro verplicht de bestemmingsplanwetgever een vast te stellen bestemmingsplan te doen vergezellen door een toelichting, waarin (o.a.) zijn neergelegd de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan. Het onderhavige plan maakt het realiseren van vier windturbines mogelijk. Het oprichten van een windturbine moet worden gezien als het bouwen van een hoofdgebouw. Het plan bevat derhalve een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatiewet (afdeling 6.2 van de Wro) is dus van toepassing. Met initiatiefnemer is een exploitatieovereenkomst gesloten, zodat het verhaal van kosten verzekerd is en geen exploitatieplan hoeft te worden opgesteld.

 

Eventueel uit te keren tegemoetkomingen in planschade zullen ten laste komen van de initiatiefnemer, die met de gemeente eveneens een overeenkomst inzake het verhaal van planschade heeft gesloten.

 

Met betrekking tot de gemeentelijke plan- en apparaatskosten ten behoeve van het opstellen van dit bestemmingsplan zijn bij initiatiefnemer bij aanslag leges in rekening gebracht en deze zijn tevens betaald.

 

Gelet op het vorenstaande is het plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 7 Burgerparticipatie en overleg

 

7.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan (ten behoeve waarvan overigens wel een milieu-effectrapport werd opgesteld) op 26 juni 2015 gepubliceerd in het Gemeenteblad.

7.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het concept-ontwerpbestemmingsplan is onder vermelding van een reactietermijn van vier weken verzonden naar de in artikel 3.1.1 Bro genoemde overleginstanties, aangevuld met enkele organisaties, die de gemeente op vrijwillige basis de mogelijkheid wenste te geven op het concept te reageren. Het concept is verzonden aan de volgende organisaties:

Instantie

Datum verzending

Datum ontvangst reactie

Opmerkingen?

Provincie Noord-Brabant Directie ROH

23-1-2017

17-2-2017

ja

Ministerie van Defensie, Dienst Vastgoed Defensie, Directie Zuid

23-1-2017

-

nee

Waterschap De Dommel

23-1-2017

7-2-2017

nee

Nederlandse Gasunie, District West

23-1-2017

-

nee

TenneT BV

23-1-2017

-

nee

College van Burgemeester en Wethouders van Loon op Zand

23-1-2017

-

nee

NV Rotterdam-Rijn Pijpleidingmaatschappij

23-1-2017

-

nee

Petrochemical Pipeline Services BV Operations & Third Party Affairs

23-1-2017

-

nee

Brabantse Milieufederatie

23-1-2017

-

nee

Vereniging Natuurmonumenten

23-1-2017

20-2-2017

ja

Brabants Landschap

23-1-2017

-

nee

 

 

 

 

 

Hieronder wordt de overlegreactie met opmerkingen (samengevat) weergegeven, waarbij tevens het standpunt van het college van Burgemeester en wethouders wordt vermeld.

Provincie Noord-Brabant Directie ROH

De provincie vraagt om verzekering van het feit dat de windturbines na afloop van het daadwerkelijk gebruik worden gesloopt. Hierover hebben wij een daartoe strekkende bepaling opgenomen in de gebruiksregels van het plan. Daarnaast merkt de provincie op dat uit de plantoelichting en de bijbehorende bijlagen niet duidelijk blijkt in hoeverre natuurcompensatie vereist is vanwege geluidsbelasting op het Natuur Netwerk Brabant (voorheen: EHS). De initiatiefnemer heeft het onderzoek dat hiernaar is verricht verduidelijkt c.q. uitgebreid, zoals door de provincie gevraagd. Zie hiervoor de bijlage 'Memo geluid op Natuur Netwerk Brabant', die als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd. De conclusie luidt dat er 847,5 m² NNB dient te worden gecompenseerd.

 

Vereniging Natuurmonumenten

De Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten in Nederland stelt dat er in het MER ten onrechte geen alternatieve locatie voor de windturbines is onderzocht. Wij stellen echter vast dat het MER twee alternatieven onderzoekt, en ten aanzien van één van beide concludeert dat e.e.a. niet haalbaar is vanwege defensieradarverstoringen. Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten maakt niet inzichtelijk welk alternatief nog meer had moeten worden onderzocht. Een tweede punt van kritiek van de Vereniging betreft het uitgevoerde natuuronderzoek. Effecten op landschap en natuur zouden in het MER onvoldoende zijn onderzocht en/of worden gebagatelliseerd. De Vereniging wijst hierbij terecht op een omissie in een tabel.

Deze wordt hersteld in het MER. Daarnaast constateren wij dat er in het voorjaar nog een aanvullend vleermuizenonderzoek wordt gedaan, zoals ook in de stukken wordt vermeld. In dat opzicht ontbreekt er inderdaad nog informatie, maar deze volgt voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Voor het overige merken wij op dat de stelling van de Vereniging dat de effecten op landschap en natuur onvoldoende zijn onderzocht dan wel worden gebagatelliseerd, niet nader wordt onderbouwd, al dan niet met onderzoek.

7.3 Burgerparticipatie

Op maandag 13 februari 2017 is ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie een informatieavond gehouden in het gebouw van Hondenvereniging V.D.H. Kringgroep ‘De Ypelaar’, IJpelareweg 34 te Tilburg. De uitnodigingsbrief is verzonden aan circa 1150 omwonenden. Tijdens de informatieavond is een toelichting gegeven op de aard en het doel van het bestemmingsplan. Omwonenden konden tussen 19.30 en 21.00 uur binnenlopen om de plannen te bekijken. Medewerkers van Stichting MOED, Bosch & Van Rijn, Green Trust Consultancy, Gemeente Tilburg en Spinderwind BV waren aanwezig om vragen te beantwoorden. Ook aanwezig waren diverse leden van de 10 energiecoöperaties, de initiatiefnemers van Burgerwindpark De Spinder, en vertegenwoordigers van BOM (mede-aandeelhouder) en de locatiehouders Waterschap De Dommel en Attero. De avond werd bezocht door slechts een handvol omwonenden.

 

Tijdens de informatieavond is de gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen en het maken van schriftelijke opmerkingen via een reactieformulier. Van laatstgenoemde mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. Er werden wel mondeling een paar vragen gesteld over de invloed van de windmolens op het woongenot, met name door slagschaduw, geluid en zicht op de molens. Specifiek werd door één bewoner gevraagd om een impressie aan te leveren van het zicht vanuit zijn tuin op de molens. Ook via info@spinderwind is een (beperkt) aantal vragen gesteld over het windpark. De gestelde vragen hebben geen aanleiding gegeven om het concept van het bestemmingsplan aan te passen.

 

Het vervallen van de 5e turbine werd algemeen positief ontvangen.

 

Een eerdere inloopavond over het windpark heeft plaatsgevonden op hetzelfde adres in oktober 2015.

 

Initiatiefnemer heeft daarnaast huisbezoeken afgelegd bij direct omwonenden in de periode juli tot en met september 2016.

 

Het plan is niet aangepast naar aanleiding van de burgerparticipatie.

 

Zie voor een uitgebreider beeld het 'Verslag burgerparticipatie Spinderwind', dat als bijlage bij deze plantoelichting is gevoegd.

7.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan Bedrijventerrein Spinder 2017 heeft, samen met het bijbehorend Milieueffectrapport (MER) en de ontwerp-omgevingsvergunning, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) c.a., gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van maandag 27 maart tot en met maandag 8 mei 2017. Tijdens deze periode zijn er 4 zienswijzen ingediend. Deze worden hieronder samengevat weergegeven, met daarbij het standpunt van de gemeente ten aanzien van die zienswijzen. De zienswijzen zijn integraal beoordeeld. Zienswijzen van natuurlijke personen worden geanonimiseerd weergegeven.

 

Zienswijze 1 (bewoner IJpelareweg)

Reclamant stelt vast dat één van de windturbines op circa 750 meter van zijn woning is geprojecteerd. In dat kader vraagt hij zich af waarom zijn woning niet is meegenomen in het MER met betrekking tot het aspect 'geluid', terwijl verderaf gelegen woningen wèl zijn onderzocht op dit punt. Reclamant vreest onevenredig veel overlast te gaan ondervinden ten aanzien van lichtschittering, geluidsoverlast en horizonvervuiling. Hij verwacht dat zijn woning drastisch in waarde zal gaan dalen. Hij verzoekt af te zien van de voor de desbetreffende turbine gekozen locatie.

Standpunt gemeente

Het bij het MER behorende Akoestisch onderzoek (bijlage 4 bij de plantoelichting) heeft zich wel degelijk mede uitgestrekt tot de woning van reclamant. Zie hiervoor expliciet de tabel op pagina 20 van dat onderzoek. Hetzelfde geldt voor het akoestisch onderzoek aangaande het voorkeursalternatief (VKA) (bijlage 11 bij de plantoelichting). Daarin is in onderdeel C de geluidsbelasting per relevant adres gegeven. Voor IJpelareweg 27 ligt de verwachte geluidsbelasting op de gevel tussen de 40 en maximaal (worst case) 43 dB Lden. Dit is substantieel lager dan wat wettelijk is toegestaan (47 dB Lden) en wat in Nederland dus als acceptabel wordt gezien.

Windturbines zijn verplicht uitgerust met een matte coating, waardoor lichtschittering niet voor zal komen.

De landschappelijk impact van het windpark is onderzocht in het MER. Uit deze beoordeling is gekomen dat de landschappelijke effecten van het windpark als acceptabel worden aangemerkt. We begrijpen dat dit niet automatisch betekent dat iedereen tevreden zal zijn met het zicht op de windturbines. Voor zover reclamant een waardevermindering van zijn woning verwacht, wijzen wij hem op de mogelijkheid om te zijner tijd (binnen 5 jaar na het onherroepelijk worden van het plan) een verzoek om tegemoetkoming in planschade in te dienen.

Conclusie

De zienswijze leidt niet tot aanpassingen van het plan of het MER en is in die zin ongegrond.

 

Zienswijze 2 (Rijksvastgoedbedrijf namens Defensie)

Reclamant wijst erop dat het ontwerpbestemmingsplan de realisatie van windturbines beoogt binnen een in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) als radarverstoringsgebied aangeduid gebied. Conform artikel 2.6.9 van het Barro en de procedure zoals beschreven in artikel 2.5 van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) beoordeelt de minister van Defensie de toereikendheid en aanvaardbaarheid van de gevolgen van de oprichting van windturbines voor de werking van de radar. Reclamant verzoekt het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen, omdat nog geen toetsing plaatsgevonden heeft ten aanzien van de invloed van de windturbines op radarverstoring en een verklaring van geen bezwaar voor oprichting van windturbines niet is afgegeven. Defensie stemt zonder toetsing en analyse van deze toetsing niet in met de ontwikkeling en vraagt om gewijzigde vaststelling van het plan.

Standpunt gemeente

Inmiddels is het plan getoetst en zijn de resultaten voorgelegd aan het ministerie van Defensie, dat vervolgens met deze resultaten heeft ingestemd.

In de planregels van het (ontwerp)bestemmingsplan is daarnaast onder regelonderdeel 4.2.3 het volgende opgenomen:

d. windturbines waarvoor na toetsing aan het Toetsingskader defensieradar een negatief advies is ontvangen van het Ministerie van Defensie zijn niet toegestaan.

Dat betekent dat in het bestemmingsplan radardetectie voldoende in acht is genomen/wordt gewaarborgd. Voordat kan worden begonnen met de bouw van de windturbines moet voor het definitieve windturbinetype en de definitieve coördinaten door het Ministerie van Defensie eerst positief advies zijn afgegeven. Zoals hierboven vermeld is dat traject thans afgerond.

Conclusie

De zienswijze leidt niet tot aanpassingen van het plan of het MER en is in die zin ongegrond.

 

Zienswijze 3 (TenneT)

Reclamant weet niet of met de voor het initiatief geleverde onderbouwing kan worden volstaan, omdat op en rond de projectlocatie diverse initiatieven van de gemeente en reclamant in elkaars nabijheid plaatsvinden. Reclamant veronderstelt daardoor dat met de belangen van TenneT onvoldoende rekening is gehouden. Reclamant vraag zich bijvoorbeeld af of het Handboek Risicozonering Windturbines versie 4.1 is toegepast en verzoekt contact op te nemen voor afstemming.

Standpunt gemeente

De gemeente heeft de initiatiefnemer verzocht om met Tennet in overleg te treden, hiertoe is inmiddels een gesprek gepland. Daarnaast wordt het plan zodanig gewijzigd, dat altijd aan de eisen uit het Handboek Risicozonering Windturbines wordt voldaan. De maximale werpafstand bij nominaal toerental verschilt per windturbinetype. Nu er nog geen windturbinetype is gekozen, kan ook niet met zekerheid worden gesteld dat er voldaan wordt aan een bepaalde afstand. In de planregels wordt daarom de maximale werpafstand bij nominaal toerental begrensd op de afstand tot de hoogspanningsinfrastructuur.

Conclusie

De zienswijze leidt tot aanpassing van de planregels en is in die zin gegrond. De zienswijze leidt niet tot aanpassingen van het MER.

 

Zienswijze 4 (Natuurmonumenten)

  1. Onderdelen van de inspraakreactie zijn nauwelijks en/of onzorgvuldig beantwoord.

  2. Er is alleen een alternatief onderzocht dat bij voorbaat onuitvoerbaar is en dus niet voldoet aan de wettelijke verplichtingen.

  3. In tegenstelling tot de reactie in de toelichting is er wel degelijk een alternatief aangevoerd, namelijk de westpunt van bedrijventerrein Vossenberg.

  4. Ondanks het onderschrijven van de urgentie van het klimaatprobleem en het belang van een snelle energietransitie is er bezwaar tegen de locatie vanwege natuur- en landschapsbelang hetgeen door de MER wordt bevestigd.

  5. De meest noordelijke turbine is duidelijk het meest schadelijk en daarom onacceptabel.

  6. Het plangebied vormt een enclave in het Natuurnetwerk Brabant en daarom voor windturbines met een hoogte van 150-160 meter niet geschikt.

  7. De meest noordelijke turbine draait grotendeels over het natuurgebied, in strijd met de Verordening Ruimte.

  8. Ondanks een vleermuisdetectie-systeem is er sprake van een natuurvreemde ontwikkeling. Voor een dergelijke ingreep in het Natuurnetwerk gelden beschermingsregels die niet zijn toegepast.

  9. Natuurmonumenten zal als eigenaar van het natuurgebied niet meewerken aan het overdraaien van wieken boven het natuurgebied.

  10. Er wordt gewerkt aan een oost-west gerichte natuur- en natuurbelevingsverbinding Brand-Noorderbos-Huis ter Heide, tussen Spinder en Blauwe Meer door. De hoge windturbines passen daar niet bij.

  11. Door de noordelijke windturbine wordt de natuurzone tussen Tilburg en Loon op Zand/Efteling landschappelijk en visueel in één keer fors versmald.

  12. Verzocht wordt de windturbinelocatie te heroverwegen en subsidiair om de meest noordelijke windturbine te laten vervallen.

Standpunt gemeente

Algemeen: voordat op de genummerde onderdelen van de zienswijze wordt ingegaan, stellen wij vast dat gebleken is dat reclamante heeft gedacht dat de beide 'uitstulpingen' van het plangebied de wiekoverslag over gronden buiten het bedrijventerrein betreffen. Dit is niet het geval: de uitstulpingen betreffen de PR-contouren van de turbines, voor zover deze buiten het terrein van de Spinder vallen. De wiekoverslag komt overeen met de 10 tot de min vijfde-contouren van de turbines (de middelste van de drie weergegeven cirkels per turbine).

  1. De gehele inspraakreactie is betrokken bij het komen tot het ontwerpbestemmingsplan. In het ontwerpbestemmingsplan is, zoals gebruikelijk, slechts een zakelijke samenvatting gegeven van de inspraakreacties. Dat enkel de belangrijkste onderdelen van een reactie zijn voorzien, betekent niet dat de overige punten niet bij de besluitvorming zijn betrokken. Integendeel: bij de besluitvorming over het ontwerpbestemmingsplan is een zorgvuldige afweging gemaakt, waarbij alle ter beschikking staande, relevante stukken - ook de ingekomen inspraakreacties - integraal zijn betrokken. Het is verder juist dat in de inspraakreactie een alternatief wordt voorgedragen. Dat alternatief heeft echter betrekking op gronden waarvoor beperkingen gelden (zie paragraaf 4.2 van het MER) en die bovendien niet in eigendom zijn van de initiatiefnemers, Attero, waterschap De Dommel en gemeente Tilburg. Zie wat betreft de alternatieven ook hieronder bij 2 en 3.

  2. In het MER is nader ingegaan op de keuze en de aanwezigheid van reële alternatieven, zie paragraaf 4.2. Op basis van de belemmeringen vanwege de gevolgen van de activiteit en de beperkingen voortvloeiend uit de provinciale regelgeving moet worden geconcludeerd dat er geen andere reële alternatieve locaties in beeld komen.

  3. Het aangevoerde alternatief (aansluitend aan de windturbines op bedrijventerrein Vossenberg) is bij het onderzoek naar alternatieve locaties beoordeeld maar bleek geen reëel, nader te onderzoeken, alternatief, zie paragraaf 4.2 van het MER en hierboven.

  4. Het is duidelijk dat er gevolgen zullen optreden voor landschap maar deze achten wij op deze locatie aanvaardbaar, mede gelet op reeds aanwezige landschappelijk relevante elementen zoals de hoogspanningsverbinding. In de gemeentelijke Omgevingsvisie Tilburg 2040 is de Spinder aangewezen als duurzaam energielandschap. De gevolgen voor de natuur zijn zeer beperkt, zo blijkt uit de onderzoeken en uit het MER. Die beperkte gevolgen achten wij, mede gelet op de wenselijkheid van deze activiteit, aanvaardbaar en in de belangenweging achten wij de realisatie van het windpark van doorslaggevend belang.

  5. Uit de onderzoeken blijkt dat de gehele activiteit, inclusief de meest noordelijke windturbine, aanvaardbaar is. De gevolgen voor landschap en natuur zullen slechts in geringe mate verbeteren in geval van het vervallen van de noordelijke windturbine, terwijl daardoor het project significant minder bijdraagt aan de doelstellingen van Rijk, provincie en gemeente (derhalve minder positieve effecten) en relatief duurder wordt. Het is van belang locaties zo optimaal mogelijk te benutten om zoveel mogelijk versnippering tegen te gaan en de ontwikkeling rendabel te maken.

  6. Zoals hiervoor reeds opgemerkt, onderschrijven wij dat er gevolgen voor het landschap zullen optreden, maar achten wij deze aanvaardbaar en niet opwegend tegen het belang van realisatie van het windpark. De gevolgen voor natuur zijn zeer beperkt en eveneens aanvaardbaar. Dat er sprake zou zijn of is van een enclave in het Natuurnetwerk Brabant maakt daarin geen verschil. Ook de provincie, als verantwoordelijke voor het Natuurnetwerk Brabant, acht deze locatie aanvaardbaar, gelet op de mogelijke gevolgen voor het Natuurnetwerk Brabant. Bovendien is de Spinder volgens de provinciale verordening Ruimte bestaand stedelijk gebied en is het terrein in de gemeentelijke Omgevingsvisie Tilburg 2040 aangewezen als duurzaam energielandschap. Deze beide feiten vormen de basis voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het initiatief.

  7. Zie allereerst de hierboven opgenomen algemene opmerking aangaande de beide 'uitstulpingen' van het plangebied. Het is daarnaast correct dat de noordelijke windturbine gedeeltelijk over gronden met de bestemming “Bos” draait, maar dus in beperktere mate dan reclamante aanvankelijk veronderstelde. Deze gronden zijn onderdeel van het Natuurnetwerk Brabant en worden uit dien hoofde beschermd door regels in de Verordening Ruimte van de provincie. In nauw overleg met de provincie is deze situatie zorgvuldig beoordeeld. Er is geen sprake van ruimtebeslag in het Natuurnetwerk, maar enige verstoring van een beperkt oppervlak in het Natuurnetwerk kan wel optreden vanwege geluid. Daarnaar is onderzoek uitgevoerd en is op de voet van de Verordening ruimte financiële compensatie overeengekomen en vastgelegd. Zie daarvoor bijlage 17 en de nog toe te voegen bijlage 18 bij het bestemmingsplan. Hieruit blijkt dat volledig voldaan wordt aan de verplichtingen uit de Verordening ruimte met betrekking tot het Natuurnetwerk. Wij merken in dit kader ook op dat de provincie, als primaire beschermer van het Natuurnetwerk Brabant, geen zienswijze heeft ingestuurd naar aanleiding van het ontwerpbestemmingsplan en de natuurcompensatie. Ter verduidelijking wordt onderdeel 4.11 van de plantoelichting uitgebreid.

  8. Het is juist dat er sprake is van een natuurvreemde ontwikkeling. De daadwerkelijke ingreep vindt echter niet plaats in het Natuurnetwerk, maar erbuiten. Dat er (op grote hoogte) overdraai van wieken plaatsvindt boven gronden die behoren tot het Natuurnetwerk is op zich niet in strijd met de beschermingsregels zoals die in de Verordening Ruimte zijn opgenomen. Ook in dit kader merken wij op dat de provincie, als primaire beschermer van het Natuurnetwerk Brabant, geen zienswijze heeft ingestuurd naar aanleiding van het ontwerpbestemmingsplan en de natuurcompensatie.

  9. Initiatiefnemers kennen de eigendomssituatie van Natuurmonumenten. De bouw van de windturbines zal niet plaatsvinden op gronden van Natuurmonumenten. Er zal slechts sprake zijn van beperkte overdraai van wieken boven gronden van Natuurmonumenten. Initiatiefnemers zullen zich blijven inspannen om tot overeenstemming te komen voor wat betreft de overdraai van de wieken, voor zover die toestemming van de grondeigenaar wettelijk gezien noodzakelijk zal zijn. Het mogelijk uitblijven van overeenstemming met de grondeigenaar staat de uitvoering van de activiteit echter niet in de weg. Het windpark is op grond van artikel 9g Elektriciteitswet 1998 aangewezen als openbaar werk van algemeen nut, zoals bedoeld in de Belemmeringenwet Privaatrecht. Op grond daarvan kan medewerking van de grondeigenaar (voor zover noodzakelijk) worden afgedwongen.

  10. Ondanks de ontwikkelingen met betrekking tot een oost-west gerichte natuur- en natuurbelevingsverbinding achten wij onderhavige ontwikkeling planologisch gewenst. Beide ontwikkelingen sluiten elkaar daarnaast niet uit.

  11. Zie de beantwoording hierboven; de landschappelijke (en visuele) gevolgen van de activiteit zijn aanvaardbaar.

  12. Er bestaat, gelet op de ingebrachte zienswijze(n), het uitblijven van een provinciale zienswijze, het gemeentelijke en het provinciale ruimtelijke beleid en het MER geen aanleiding om alsnog af te zien van de projectlocatie in het algemeen of het laten vervallen van de meest noordelijke windturbine in het bijzonder.

Conclusie

De zienswijze leidt niet tot aanpassingen van het juridisch bindende deel van het plan en is in die zin ongegrond. De zienswijze leidt evenmin tot aanpassingen van het MER. De plantoelichting wordt mede naar aanleiding van de zienswijze uitgebreid.